Organisatie | Zandvoort |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Marktgelden 2011 |
Citeertitel | Verordening Marktgelden 2011 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp | Toerisme en economie |
Vervangt: ''Verordening Marktgelden 2010''
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2011 | 01-01-2012 | nieuwe regeling | 09-11-2010 | Z2010-005786 |
De raad van de gemeente Zandvoort:
gelezen het voorstel van het college van Burgemeester en Wethouders van 28
september 2010, nummer 2010/09/1280;
gelet op de overwegingen van de commissie Planning en Control van 13 oktober
gelet op artikel 216 en 229, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Gemeentewet;
besluit de volgende verordening, inclusief toelichting, vast te stellen:
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
a. dag: de periode van 9.30 uur tot 16.00 uur, waarbij een gedeelte van een dag als een hele dag wordt aangemerkt;
b. kwartaal: de periode van drie aaneengesloten volle kalendermaanden;
c. kalenderjaar: de periode van 1 januari tot en met 31 december;
d. het college: het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Zandvoort;
e. markt: de door het college ingestelde warenmarkt;
f. marktterrein: het terrein waar de markt wordt gehouden;
g. standplaats: de ruimte die voor de duur van de markt is aangewezen voor het uitoefenen van de markthandel;
h. vaste standplaats: de standplaats die tot wederopzegging ter beschikking is gesteld aan een vergunninghouder;
i. dagplaats: de standplaats de per marktdag ter beschikking wordt gesteld aan een vergunninghouder, omdat deze niet als vaste standplaats is aangewezen dan wel ingenomen;
j. ambtenaar belast met de heffing: de gemeenteambtenaar die door het
college is aangewezen als ambtenaar belast met de heffing van de
Onder de naam "Marktgelden" wordt een recht geheven ter zake het gebruik van de als marktterrein aangewezen gemeentegrond overeenkomstig de navolgende bepalingen.
Dit recht wordt geheven van degene aan wie een standplaats op het marktterrein is toegewezen.
Het recht wordt geheven bij wege van een gedagtekende schriftelijke kennisgeving, waaronder mede wordt begrepen een nota of andere schriftuur, waarop het gevorderde bedrag is vermeld.
Het college kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van Marktgelden.
Indien de belastingplicht voor een toegewezen vaste jaarplaats in de loop van het kalenderjaar wordt beëindigd, doordat de toewijzing wordt ingetrokken, wordt teruggaaf verleend over zoveel twaalfde gedeelten van het ingevolge artikel 5 onder a berekende bedrag, als er na het tijdstip van beëindiging nog volle kalendermaanden in het kalenderjaar overblijven.
De verordening marktgeld is gebaseerd op artikel 229 eerste lid onder aanhef en sub a van de Gemeentewet. Hier wordt geregeld dat de gemeente rechten kan heffen over het gebruik overeenkomstig de bestemming van voor openbare dienst bestemde gemeentebezittingen of van voor de openbare dienst bestemde werken of inrichtingen die bij de gemeente in beheer of onderhoud zijn.
Op basis van artikel 160 lid 1 onder h, is het college bevoegd tot het instellen van marktdagen. Een marktdag wordt in de verordening aangemerkt als markt. Het college heeft voor Zandvoort een warenmarkt ingesteld.
Markthandelaren krijgen op de markt een ruimte aangewezen voor het uitoefenen van de markthandel. Zandvoort kent twee type standplaatsen, een vaste standplaats en een dagplaats. De vaste standplaats is voor handelaren die wekelijks op de markt aanwezig zijn. Handelaren die Zandvoort niet vast bezoeken komen in
aanmerking voor een dagplaats.
Artikel 231 lid 2 sub b van de Gemeentewet regelt dat de bevoegdheden en
verplichtingen die op rijksniveau gelden voor de inspecteur overeenkomstig gelden voor de ambtenaar die belast is met de heffing van de gemeentelijke belastingen. Deze ambtenaar wordt op grond van artikel 232 lid 2 sub a van de Gemeentewet aangewezen door het college.
Het belastbaar feit dat tot heffing van marktgeld kan leiden, is het hebben van een standplaats op de markt. Het recht wordt geheven voor het gebruik van een gedeelte de gemeentegrond dat als marktterrein is aangewezen.
Degene die een standplaats is toegewezen, is gehouden de rechten te betalen. Dit geldt ongeacht het feit of degene die de standplaats is toegewezen ook daadwerkelijk zijn standplaats inneemt.
Het recht wordt geheven naar het aantal meters dat de belastingplichtige op het marktterrein is toegewezen. Bij de berekening wordt uitgegaan van volledige meters. Een gedeelte van de eenheid, zijnde een meter wordt conform het tweede lid als een volle eenheid zijnde, een meter aangeduid. Als bijvoorbeeld de toegewezen standplaats 9,75 meter bedraagt, wordt het recht geheven over tien meter.
In deze verordening is gekozen om Marktgelden te heffen in de vorm van een gebruiksretributie. Een gebruiksretributie wordt geheven over de gehele standplaats, ongeacht de ingenomen oppervlakte.
In deze verordening is ervoor gekozen om het recht te heffen via een gedagtekende schriftelijke kennisgeving. Bij de kennisgeving wordt een nota of een andere geschreven stuk bedoeld, waarop het bedrag wordt vermeld dat door de handelaar betaald moet worden.
Artikel 7 Termijnen van betaling
Er bestaat een wettelijke regeling omtrent de betaaltermijnen. Deze is opgenomen in artikel 9 van de Invorderingswet 1990. Op grond van artikel 250 van de Gemeentewet kan hiervan in de belastingverordening worden afgeweken. In het eerste en tweede lid van artikel 7 is afgeweken van de wettelijke betalingstermijn om doelmatigheidsredenen ten aanzien van de invordering. Bij uitreiking van de schriftelijke kennisgeving moet direct worden betaald. Indien de kennisgeving wordt toegezonden, dient het recht binnen 14 dagen na dagtekening te worden betaald.
Met betrekking tot de bij het vaststellen van een belastingaanslag op te leggen boete zijn de betaaltermijnen gelijk aan die voor de belastingaanslag, ook indien in de belastingverordening van artikel 9 van de Invorderingswet 1990 afwijkende betaaltermijnen zijn opgenomen. Dit volgt uit artikel 9, derde lid, van de Invorderingswet 1990. Het is dus niet nodig om in de belastingverordening betaaltermijnen voor bestuurlijke boeten op te nemen.
De Algemene termijnenwet (ATW) is van toepassing op in een wet gestelde
termijnen (artikel 1). Hiermee wordt een wet in formele zin bedoeld. Artikel 9, tiende lid, van de Invorderingswet 1990 bepaalt echter dat de ATW niet van toepassing is op de in de leden 1 tot en met 9 gestelde termijnen. Indien gemeenten afwijkende termijnen in de belastingverordening hebben opgenomen en dus artikel 9, tiende lid, van de Invorderingswet 1990 niet geldt, is voor de betaling van de definitieve aanslag de ATW wel van toepassing. Dit volgt ook uit artikel 145 van de Gemeentewet, waarin is bepaald dat de ATW van toepassing is op in een verordening gestelde termijnen, tenzij in de verordening anders is bepaald. Indien voor de betaling van aanslagen een regeling is getroffen in de belastingverordening en voor voorlopige aanslagen, navorderingsaanslagen of naheffingsaanslagen niet, betekent dit dat voor de laatste drie genoemde aanslagen artikel 9 van de Invorderingswet 1990 geldt. In dat geval is de ATW wel van toepassing op de betaaltermijnen voor aanslagen en niet van toepassing op de betaaltermijnen voor voorlopige aanslagen, navorderingsaanslagen en naheffingsaanslagen. Teneinde te voorkomen dat voor de verschillende belastingaanslagen een verschillend juridisch regime geldt, is in artikel 7 vierde lid, overeenkomstig artikel 9, tiende lid, van de Invorderingswet – de ATW buiten toepassing verklaard.
Artikel 8 Nadere regels door het college
Op grond van artikel 231 van de Gemeentewet zijn bij de heffing en de invordering van gemeentelijke belastingen onder meer de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en de Invorderingswet 1990 van toepassing. De heffingsbevoegdheden komen toe aan de daartoe aangewezen heffingsambtenaar en de invorderingsbevoegdheden aan de daartoe aangewezen invorderingsambtenaar. De AWR en de Invorderingswet 1990 kennen ook bepalingen op grond waarvan de minister van Financiën de bevoegdheid wordt toegekend nadere regels te geven over bepaalde heffings-en invorderingsaangelegenheden. Voor de gemeentelijke
belastingen komt die bevoegdheid op grond van artikel 231 toe aan het college. Verder is het college als bestuursverantwoordelijke voor de heffings-en invorderingsambtenaar bevoegd om beleidsregels vast te stellen (artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht, hierna Awb). Op grond van artikel 160, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet is het college eveneens bevoegd beslissingen van de raad (lees: belastingverordeningen) uit te voeren. Met het oog hierop kan het college over uitvoeringsaangelegenheden regels stellen. Te denken valt hierbij aan
het vaststellen van de modellen voor het formulier van de onderscheiden
aangiftebiljetten. Met de inwerkingtreding van de derde tranche Awb op 1 januari 1998 is een aantal bevoegdheden van de raad op belastinggebied overgegaan op het college. In verband hiermee is in elke belastingverordening een bepaling opgenomen dat het
college nadere regels kan geven met betrekking tot de heffing en invordering van de betreffende belasting. Op deze wijze is het voor de belastingplichtigen duidelijk dat er nog nadere regels kunnen gelden. In de (uitvoerings)regeling gemeentelijke belastingen is een en ander uitgewerkt.
Op grond van artikel 255 van de Gemeentewet volgen gemeenten het
kwijtscheldingsbeleid van de rijksoverheid zoals dat is geregeld in de
Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990. Indien gemeenten niets regelen geldt deze ministeriële regeling automatisch voor alle gemeentelijke belastingen. Artikel 255 van de Gemeentewet biedt echter de mogelijkheid om van de ministeriële regeling af te wijken. Omdat geen kwijtschelding bij de invordering van marktgeld wordt verleend is dit expliciet opgenomen in artikel 9.
In de verordening is een regeling opgenomen voor de gevallen waarin de
verplichting om Marktgelden te betalen in de loop van een kalenderjaar wordt beëindigd. In de verordening is ervoor gekozen voor een tijdsevenredige herleiding per maand, waarbij gedeelten van een maand niet worden meegerekend. Dit betekent dat indien er bij de beëindiging nog volledige maanden overblijven, de betalingsplichtige zoveel twaalfde gedeelten terugkrijgt als het aantal overgebleven maanden.
Artikel 11 Inwerkingtreding en citeertitel
In het eerste lid wordt de oude verordening ingetrokken, in het tweede lid wordt de inwerkingtreding geregeld, in het derde lid de datum van ingang van de heffing en in het vierde lid de citeertitel.
Het eerste lid regelt dat de oude verordening wordt ingetrokken met ingang van de datum van ingang van de heffing. De oude verordening blijft van toepassing op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan. Voor die belastbare feiten blijft heffing dus mogelijk op basis van de oude verordening, ook al is die verordening ingetrokken.
Ingevolge artikel 139 van de Gemeentewet moeten gemeenten de besluiten tot het vaststellen, wijzigen of intrekken van belastingverordeningen bekend maken. Het niet voldoen aan de bekendmakingsplicht kan leiden tot onverbindendheid van de belastingverordening (HR 31 maart 1993, nr. 28.034, BNB 1993/182, Belastingblad 1993, blz. 274; Hoge Raad 10 augustus 1998, nr. 33.632). Deze verordening is bekend gemaakt in de Zandvoortse Courant. De belastingverordening treedt in werking op 1 januari van het betreffende belastingjaar waarop de verordening betrekking heeft. Als voorbeeld: Op 1 november 2007 stelt de gemeenteraad de verordening vast met als datum van inwerkingtreding 1 januari 2008 (tweede lid) en als tijdstip van ingang van de heffing eveneens 1 januari 2008 (derde lid). In het vierde lid is in de citeertitel een jaartal opgenomen. Dit jaartal wordt opgenomen, omdat de gemeente ieder jaar een nieuwe verordening vaststelt. Door het jaartal op te nemen is duidelijk voor welk jaar de verordening bedoeld is.
Alle stukken die van de Raad uitgaan moeten sinds 19 februari 2003 c.q. 7 maart 2003 worden ondertekend door de burgemeester (artikel 75, eerste lid, Gemeentewet) en griffier (artikel 107c Gemeentewet).