Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente 's-Gravenhage

Verordening op de heffing en invordering van afvalstoffenheffing 2008 (Verordening afvalstoffenheffing 2008)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente 's-Gravenhage
Officiële naam regelingVerordening op de heffing en invordering van afvalstoffenheffing 2008 (Verordening afvalstoffenheffing 2008)
Citeertitel Verordening afvalstoffenheffing 2008.
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp2007/12

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-200928-01-2010art.3,7

30-10-2008

Posthoorn, 19-11-2008

rv 198 2008
01-01-2008nieuwe regeling

01-11-2007

Posthoorn, 19-12-2007

rv 150 2007

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening op de heffing en invordering van afvalstoffenheffing 2008 (Verordening afvalstoffenheffing 2008)

xx

Artikel 1 Aard van de belasting en belastbaar feit

  • 1. Onder de naam "afvalstoffenheffing" wordt een directe belasting geheven als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer.

  • 2. De afvalstoffenheffing als bedoeld in deze verordening wordt geheven ter zake van het feitelijk gebruik van een perceel ten aanzien waarvan krachtens de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.

Artikel 2 Belastingplicht

  • 1. De belasting wordt geheven van degene die in de gemeente feitelijk gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt als gebruiker aangemerkt:

    • a.

      degene die naar de omstandigheden beoordeeld al dan niet krachtens eigendom, bezit of beperkt recht of persoonlijk recht feitelijk gebruik maakt van het perceel;

    • b.

      ingeval een gedeelte van een perceel ten gebruike is afgestaan: degene die dat gedeelte ten gebruike heeft afgestaan.

  • 3. Gebruik door leden van een huishouding wordt aangemerkt als gebruik door een door de gemeenteambtenaar bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet aan te wijzen lid van die huishouding.

Artikel 3 Maatstaf van heffing en belastingtarief

  • 1. De belasting per perceel bedraagt per belastingjaar € 322,56.

  • 2. Het in het eerste lid bedoelde tarief wordt per kalenderjaar verminderd met:

    • a.

      € 47,52 voor een perceel dat wordt gebruikt door één persoon;

    • b.

      € 23,88 voor een perceel dat wordt gebruikt door twee personen.

    Hierbij blijft het bepaalde in artikel 2, derde lid, buiten toepassing.

  • 3. Indien het heffingstijdvak korter is dan een kalenderjaar, wordt de in het tweede lid genoemde vermindering toegepast over zoveel twaalfde delen als het heffingstijdvak kalendermaanden omvat.

  • 4. Voor de toepassing van het tweede lid is beslissend de gebruikssituatie op 1 januari van het belastingjaar of, indien de belastingplicht later aanvangt, bij aanvang van de belastingplicht.

  • 5. Voor de vaststelling van de gebruikssituatie is beslissend hetgeen terzake in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens is geregistreerd, tenzij blijkt dat de gebruikssituatie anders is.

Artikel 4 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 5 Wijze van heffing en aanwijzing lid van een huishouden

  • 1. De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

  • 2. De aanwijzing van een lid van een huishouding als bedoeld in artikel 2, derde lid, vindt plaats door het aan dit lid opleggen van de aanslag.

Artikel 6 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1. De belasting is verschuldigd bij de aanvang van het belastingjaar, of zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven. Daarbij telt bij de aanvang van de belastingplicht voor de zestiende van een kalendermaand die maand mee.

  • 3. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven, tenzij het bedrag van de ontheffing minder bedraagt dan € 10,00. Daarbij telt bij beëindiging van de belastingplicht na de vijftiende van een kalendermaand die maand niet mee voor de ontheffing.

  • 4. Belastingbedragen van minder dan € 10,00 worden niet opgelegd.

Artikel 7 Termijnen van betaling

  • 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.

  • 2. In afwijking in zoverre van het eerste lid geldt, in geval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen onroerende-zaakbelastingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Verordening onroerende-zaakbelastingen 2008, afvalstoffenheffing als bedoeld in artikel 1 en rioolheffing als bedoeld in artikel 2 juncto artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Verordening rioolheffing 2009, of ingeval het aanslagbiljet maar één van deze aanslagen bevat het bedrag daarvan, minder is dan € 2.500,- en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in zes gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 3. Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van de Invorderingswet 1990 met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een bestuurlijke boete zijn het eerste en het tweede lid van overeenkomstige toepassing.

  • 4. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 8 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de afvalstoffenheffing.

Artikel 9 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. De Verordening afvalstoffenheffing 2005, laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van 2 november 2006 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2008, met dien verstande dat het van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor 1 januari 2008 hebben voorgedaan.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2008.

  • 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2008.

  • 4. Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening afvalstoffenheffing 2008.