Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
's-Gravenhage

Reglement van Orde voor vergaderingen en andere werkzaamheden van de raad.

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
Organisatie's-Gravenhage
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingReglement van Orde voor vergaderingen en andere werkzaamheden van de raad.
CiteertitelReglement van orde voor vergaderingen en andere werkzaamheden van de raad.
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp2006/04

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

23-11-201228-11-2014art. 5, art. 6, art. 10, art. 15, art. 18, art. 26, art. 29, art. 30 en art. 36

22-11-2012

Gemeenteblad 40, 2012

rv 110, 2012
20-05-201123-11-2012art. 22

19-05-2011

Posthoorn 01-06-2011

rv 64, 2011
21-05-201020-05-2011artikelen 2, 22, 31 en 53

20-05-2010

Posthoorn 02-06-2010

rv 52, 2010
10-07-200921-05-2010art. 22, art. 27

09-07-2009

Geen

rv 98 2009
24-11-200610-07-2009nieuwe regeling

23-11-2006

Geen

rv 175 2006

Tekst van de regeling

Intitulé

Reglement van orde voor vergaderingen en andere werkzaamheden van de raad.

 

 

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In dit artikel wordt verstaan onder:

a.

college:

het college van burgemeester en wethouders;

b.

voorzitter:

de voorzitter van de raad of diens plaatsvervanger;

c.

raadscommissie:

een commissie die de besluitvorming van de raad kan voorbereiden en met het college onderscheidenlijk de burgemeester kan overleggen;

d.

amendement:

een voorstel tot wijziging van een aanhangig conceptbesluit, naar de vorm geschikt om daarin direct te worden opgenomen;

e.

subamendement:

voorstel tot wijziging van een aanhangig amendement, naar de vorm geschikt om direct te worden opgenomen in het amendement, waarop het betrekking heeft;

f.

motie:

korte en gemotiveerde schriftelijke verklaring over een onderwerp waardoor een oordeel, wens of verzoek wordt uitgesproken zonder dat daaraan rechtsgevolgen zijn verbonden;

g.

voorstel van orde:

voorstel betreffende de orde van de vergadering;

h.

initiatiefvoorstel:

schriftelijk voorstel door een raadslid gedaan dat zo spoedig mogelijk op de agenda van de vergadering van de raad geplaatst wordt.

Artikel 2 Presidium

  • 1.

    De raad stelt een presidium in.

  • 2.

    Het presidium bestaat uit vijf leden, door de raad uit zijn midden te benoemen. Het presidium neemt geen besluiten, indien minder dan drie leden aanwezig zijn. De voorzitter van het presidium is plaatsvervangend voorzitter van de raad. Wethouders kunnen niet worden benoemd tot lid van het presidium. De burgemeester ontvangt een doorlopende uitnodiging voor het bijwonen van de vergaderingen van het presidium.

  • 3.

    De griffier of diens plaatsvervanger is in elke vergadering van het presidium aanwezig.

Artikel 3 Fractievoorzittersoverleg

  • 1.

    Er is een fractievoorzittersoverleg.

  • 2.

    Het fractievoorzittersoverleg bestaat uit de voorzitter van de raad en de fractievoorzitters. De griffier en de secretaris of hun vervangers zijn in elke vergadering van het fractievoorzittersoverleg aanwezig. De voorzitter van het presidium ontvangt een doorlopende uitnodiging voor het bijwonen van de vergaderingen van het fractievoorzittersoverleg.

  • 3.

    Elke fractievoorzitter wijst een lid van de raad aan, dat hem bij zijn afwezigheid in het fractie-voorzittersoverleg vervangt.

  • 4.

    Elke fractievoorzitter heeft één stem in het fractievoorzittersoverleg.

Artikel 4 Het onderzoek van de geloofsbrieven; beëdiging

  • 1.

    Bij elke benoeming van nieuwe leden van de raad stelt de raad een commissie in bestaande uit drie leden van de raad. De commissie onderzoekt de geloofsbrieven en de daarop betrekking hebbende stukken van nieuw benoemde leden.

  • 2.

    De commissie brengt na haar onderzoek van de geloofsbrieven verslag uit aan de raad en doet daarbij een voorstel voor een besluit tot toelating. In het verslag wordt ook melding gemaakt van een minderheidsstandpunt.

  • 3.

    Na een raadsverkiezing roept de voorzitter de toegelaten leden van de raad op om in de eerste vergadering van de raad in nieuwe samenstelling, bedoeld in artikel 18 van de Gemeentewet, de voorgeschreven eed of verklaring en belofte af te leggen.

  • 4.

    In geval van een tussentijdse vacaturevervulling roept de voorzitter een nieuw benoemd lid van de raad op voor de vergadering van de raad, waarin over diens toelating wordt beslist om de voorgeschreven eed of verklaring en belofte af te leggen.

Artikel 5 Fractie

  • 1.

    De leden van de raad, die door het centraal stembureau op dezelfde kandidatenlijst verkozen zijn verklaard, worden bij de aanvang vaan de zitting als één fractie beschouwd. Is onder een lijstnummer slechts één lid verkozen, dan wordt dit lid als een afzonderlijke fractie beschouwd.

  • 2.

    Indien boven de kandidatenlijst een aanduiding was geplaatst, voert de fractie in de raad deze aanduiding als naam. Indien geen aanduiding boven de kandidatenlijst was geplaatst, deelt de fractie in de eerste vergadering van de raad aan de voorzitter mee welke naam deze fractie in de raad wil voeren.

  • 3.

    De namen van degenen die als voorzitter van de fractie en als diens plaatsvervanger optreden worden zo spoedig mogelijk doorgegeven aan de voorzitter.

  • 4.

    Indien:

    • a.

      één of meer leden van een fractie als zelfstandige fractie gaan optreden;

    • b.

      twee of meer fracties als één fractie gaan optreden;

    • c.

      één of meer leden van een fractie zich aansluiten bij een andere fractie;

    wordt hiervan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling gedaan aan de voorzitter.

    De als gevolg hiervan veranderde situatie gaat in met ingang van de dag, waarop de schriftelijke mededeling door de voorzitter van de raad is ontvangen.

  • 5.

    Een fractie als bedoeld in het vierde lid, sub a. wordt aangeduid met de naam (namen) van degene(n) die de fractie vormt (vormen).​

  • 6.

    Uiterlijk in de eerstvolgende vergadering van de raad meldt de nieuw gevormde fractie als bedoeld in het vierde lid, sub b. onder welke naam zij aangeduid wil worden.

Artikel 6 Oproeping ter vergadering

  • 1.

    De voorzitter zendt ten minste tien dagen vóór een vergadering de leden van de raad een schriftelijke oproep onder vermelding van dag, tijdstip en plaats van de vergadering. De oproep wordt eveneens langs elektronische weg verzonden.

  • 2.

    De voorlopige agenda en de daarbij behorende stukken, met uitzondering van de in artikel 25, eerste en tweede lid van de Gemeentewet bedoelde stukken, worden tegelijkertijd met de schriftelijke oproep aan de leden van de raad verzonden.

  • 3.

    Indien een aanvullende agenda wordt vastgesteld als bedoeld in artikel 7, tweede lid worden deze agenda en de daarop vermelde voorstellen zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk twee werkdagen voor de aanvang van de vergadering aan de leden van de raad gezonden.

Artikel 7 Agenda

  • 1.

    Voordat de schriftelijke oproep wordt verzonden, stelt het presidium de voorlopige agenda van de vergadering vast.

  • 2.

    In spoedeisende gevallen kan de voorzitter na het verzenden van de schriftelijke oproep tot de tweede werkdag voor de aanvang van een vergadering een aanvullende agenda opstellen.

  • 3.

    Bij de aanvang van de vergadering stelt de raad de agenda vast. Op voorstel van een lid van de raad of de voorzitter kan de raad bij de vaststelling van de agenda onderwerpen aan de agenda toevoegen of van de agenda afvoeren.

  • 4.

    Wanneer de raad een onderwerp onvoldoende voor de openbare vergadering voorbereid acht, kan hij het onderwerp verwijzen naar een commissie of aan het college nadere inlichtingen vragen

  • 5.

    Op voorstel van een lid van de raad of van de voorzitter kan de raad de volgorde van behandeling van de agendapunten wijzigen.

Artikel 8 Het college

Het voltallige college ontvangt een doorlopende uitnodiging om in de vergadering aanwezig te zijn en aan de beraadslagingen deel te nemen.

Artikel 9 Ter inzage leggen van stukken

  • 1.

    Stukken, die ter toelichting van de onderwerpen of voorstellen op de agenda dienen, worden gelijktijdig met het verzenden van de schriftelijke oproep voor een ieder op het gemeentehuis ter inzage gelegd. De voorzitter maakt van de terinzagelegging melding in de openbare kennisgeving als bedoeld in artikel 10. Indien na het verzenden van de schriftelijke oproep stukken ter inzage worden gelegd, wordt hiervan mededeling gedaan aan de leden van de raad en zo mogelijk in een openbare kennisgeving.

  • 2.

    Een origineel van een ter inzage gelegd stuk wordt niet buiten het gemeentehuis gebracht.

  • 3.

    Indien omtrent stukken op grond van artikel 25, eerste of tweede lid van de Gemeentewet geheimhouding is opgelegd, blijven deze stukken in afwijking van het bepaalde in het eerste lid onder berusting bij de griffier en verleent de griffier de leden van de raad inzage.

Artikel 10 Openbare kennisgeving

  • 1.

    De openbare kennisgeving van dag, tijdstip en plaats van de vergadering geschiedt door plaatsing op de gemeentelijke website.

  • 2.

    De openbare kennisgeving vermeldt:

    • a.

      de dag, het tijdstip en de plaats van de vergadering;

    • b.

      de wijze waarop en de plaats waar een ieder de voorlopige agenda en de daarbij behorende stukken kan inzien;de mogelijkheid tot het uitoefenen van het spreekrecht als bedoeld in artikel 17.

Artikel 11 Presentielijst

  • 1.

    Ieder ter vergadering komend lid plaatst zijn handtekening op de presentielijst.

  • 2.

    De presentielijst geldt voor de gehele vergadering, ook als deze na schorsing wordt voortgezet.

  • 3.

    Onmiddellijk na sluiting van de vergadering ondertekenen de voorzitter en de griffier deze lijst.

  • 4.

    Een lid dat de vergadering tussentijds verlaat en daarin niet zal terugkeren, geeft hiervan kennis aan de griffier.

Artikel 12 Verhindering tot bijwoning van de vergadering

Indien een lid verhinderd is de vergadering bij te wonen, geeft hij daarvan vóór de aanvang van de vergadering kennis aan de griffier.

Artikel 13 Vervanging voorzitter

Bij afwezigheid van zowel de voorzitter als de plaatsvervangend voorzitter wordt het voorzitterschap van de raad vervuld volgens een door het presidium op te stellen rooster, waarin de leden en plaatsvervangende leden van het presidium zijn opgenomen.

Artikel 14 De zitplaatsen in de vergaderzaal

  • 1.

    De voorzitter, de leden van de raad en de griffier hebben een vaste zitplaats, door de voorzitter in overleg met het presidium bij aanvang van elke nieuwe zittingsperiode van de raad aangewezen.

  • 2.

    Indien daartoe aanleiding bestaat, kan de voorzitter in overleg met het presidium de indeling herzien.

  • 3.

    De voorzitter draagt zorg voor een zitplaats voor de wethouders en overige personen, die voor de vergadering zijn uitgenodigd.

Artikel 15 Opening van de vergadering

  • 1.

    Wanneer op het vastgestelde aanvangstijdstip blijkens de presentielijst meer dan de helft van het getal zitting hebbende leden aanwezig is, opent de voorzitter de vergadering.

  • 2.

    Vervolgens leest de voorzitter de namen op van de leden die bericht van verhindering hebben gezonden onder vermelding van de reden van hun verhindering.

Artikel 16 Het niet-houden van de vergadering bij onvoldoende opkomst

  • 1.

    Indien een half uur na het vastgestelde aanvangstijdstip blijkens de presentielijst niet meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden is opgekomen, doet de voorzitter de namen van de aanwezige leden voorlezen en stelt hij vast, dat de vergadering wegens te geringe opkomst op grond van artikel 20 van de Gemeentewet niet wordt gehouden.

  • 2.

    Deze voorlezing en de vaststelling, bedoeld in het eerste lid, worden in de notulen van de gemeenteraad vermeld.

Artikel 17 Spreekrecht van burgers

  • 1.

    Na de opening van de vergadering kunnen andere aanwezige burgers gezamenlijk gedurende maximaal dertig minuten het woord voeren over geagendeerde onderwerpen.

  • 2.

    Het woord kan niet worden gevoerd:

    • a.

      over een besluit van het gemeentebestuur waartegen bezwaar of beroep op de rechter openstaat of heeft opengestaan;

    • b.

      over voorstellen tot het doen van benoemingen, keuzen, voordrachten of aanbevelingen van personen;

    • c.

      indien een klacht ex artikel 9:1 van de Algemene wet bestuursrecht kan of kon worden ingediend;

    • d.

      over de conceptnotulen van de gemeenteraad;

    • e.

      over ingekomen stukken;

    • f.

      over voorstellen die zijn geplaatst op de besluitenlijst.

  • 3.

    Degene die van het spreekrecht gebruik wil maken meldt dit uiterlijk vier uren voor de aanvang van de vergadering aan de griffier. Hij vermeldt daarbij zijn naam, adres en telefoonnummer en het onderwerp waarover hij het woord wil voeren.

  • 4.

    De voorzitter geeft het woord op volgorde van aanmelding. De voorzitter kan van de volgorde afwijken, indien dit in het belang is van de orde van de vergadering.

  • 5.

    Iedere spreker krijgt maximaal vijf minuten het woord. De voorzitter verdeelt de spreektijd evenredig over de sprekers als er meer dan zes sprekers zijn. De voorzitter kan tevens in bijzondere gevallen afwijken van de maximale lengte van de spreektijd.

  • 6.

    De spreker voert het woord, nadat de voorzitter hem dit heeft verleend.

  • 7.

    Bij vaststelling van de agenda wordt de volgorde van de agenda aangepast aan de hand van het aantal insprekers per voorstel. Als eerste wordt het agendapunt behandeld waarvoor zich de meeste insprekers hebben aangemeld.

  • 8.

    De artikelen 26, derde lid, en 27 zijn van overeenkomstige toepassing; artikel 18, derde en vierde lid, is niet van toepassing op degenen die ingevolge dit artikel het woord hebben gevoerd.

Artikel 18 Notulen van de gemeenteraad

  • 1.

    Van elke openbare vergadering wordt, onder de naam “Notulen van de gemeenteraad”, een verslag aan de leden toegezonden.

  • 2.

    De notulen moeten inhouden:

    • a.

      de namen van de voorzitter, de griffier, de wethouders en de ter vergadering aanwezige leden, alsmede van de leden die afwezig waren en overige personen die het woord gevoerd hebben;

    • b.

      een vermelding van de zaken die aan de orde zijn geweest;

    • c.

      een letterlijke weergave van het gesprokene met vermelding van de naam van de spreker;

    • d.

      een overzicht van het verloop van elke stemming, met vermelding bij hoofdelijke stemming van de namen van de leden die voor of tegen stemden, onder aantekening van de namen van de leden die zich overeenkomstig de Gemeentewet van stemming hebben onthouden;

    • e.

      de tekst van de ter vergadering ingediende voorstellen van orde, moties en amendementen en subamendementen;

    • f.

      bij het betreffende agendapunt de naam en de hoedanigheid van die personen aan wie het door de raad is toegestaan deel te nemen aan de beraadslagingen.

  • 3.

    Alvorens de in het eerste lid bedoelde weergave van het gesprokene in de “Notulen” wordt opgenomen, wordt het aan de betreffende spreker toegezonden ter correctie.

  • 4.

    Indien het al dan niet gecorrigeerde stuk niet binnen drie dagen na toezending bij de griffier is terugontvangen, blijft de tekst met goedvinden van de voorzitter ongewijzigd.

  • 5.

    In de eerstvolgende vergadering nadat de “Notulen” van een vergadering aan de leden zijn toegezonden, stelt de raad deze “Notulen” vast.

  • 6.

    De voorzitter stelt de vaststelling van de “Notulen” aan de orde na de vaststelling van de wijze van afdoening van ingekomen stukken.

  • 7.

    De leden, de voorzitter, de wethouders en de griffier hebben het recht een voorstel tot verandering aan de raad te doen, indien de notulen onjuistheden bevatten of niet duidelijk weergeven hetgeen gezegd of besloten is. Een voorstel tot verandering dient voor het vaststellen van de notulen bij de griffier te worden ingediend.

  • 8.

    De notulen worden opgesteld onder de zorg van de griffier.

  • 9.

    Indien de definitieve tekst afwijkt van de reeds toegezonden tekst, wordt deze door een verbeterd exemplaar vervangen.

  • 10.

    Zodra de “Notulen” door de raad zijn vastgesteld, worden zij voorzien van de handtekening van de griffier.

Artikel 19 Lijst ingekomen stukken

  • 1.

    Bij de raad ingekomen stukken worden op een lijst geplaatst. Deze lijst wordt tegelijkertijd met de agenda uiterlijk tien dagen voor de vergadering aan de leden van de raad toegezonden en ter inzage gelegd. Indien de lijst tegelijkertijd met een aanvullingsagenda wordt meegezonden, bedraagt deze termijn uiterlijk twee werkdagen voor de betreffende vergadering.

  • 2.

    In spoedeisende gevallen kan van de termijn bedoeld in het eerste lid worden afgeweken.

  • 3.

    Stukken waarvan de voorzitter het niet wenselijk acht een afdruk bij te voegen worden, al dan niet vertrouwelijk, in de leeskamer van de raad voor de leden ter inzage gelegd.

  • 4.

    De raad stelt op voorstel van de voorzitter de wijze van afdoening van de ingekomen stukken vast.

Artikel 20 Wijze van afdoening van “Ingekomen stukken”

  • 1.

    De raad beslist, op voorstel van het presidium, over de wijze waarop een bij hem ingekomen stuk, voorkomend op de lijst “Ingekomen stukken”, wordt afgedaan, tenzij het reeds ingevolge de daarvoor geldende bepalingen in handen is gesteld van de Adviescommissie bezwaarschriften.

  • 2.

    De voorzitter stelt de wijze van afdoening van ingekomen stukken aan de orde na afloop van de spreektijd voor burgers.

  • 3.

    Bij de toepassing van het bepaalde in het eerste lid wordt uitsluitend het woord gevoerd over de wijze van afdoening.

  • 4.

    Binnen een week na elke vergadering worden de betreffende adressanten schriftelijk in kennis gesteld van de wijze van afdoening, waartoe de raad heeft besloten.

Artikel 21 De wijze van beraadslagen

  • 1.

    De beraadslaging over elk aan de orde gesteld onderwerp vindt plaats in ten hoogste twee spreektermijnen, waarbij per fractie één lid dan wel verschillende leden het woord voert (voeren). Met uitzondering van de voorzitter voert niemand zonder verlof van de raad in dezelfde termijn meer dan eenmaal het woord. De raad kan besluiten dat de beraadslaging in derde termijn wordt voortgezet.

  • 2.

    Na de sluiting van de beraadslaging wordt door de raad over het aan de orde gestelde onderwerp gestemd, tenzij de raad besluit de stemming op een nader tijdstip te doen plaatsvinden.

  • 3.

    Na afloop van de stemming geeft de voorzitter een lid dat hiertoe de wens te kennen geeft de gelegenheid zeer in het kort zijn stem te motiveren.

Artikel 22 Spreektijd

  • 1.

    Elke fractie beschikt over elf minuten spreektijd per vergadering, vermeerderd met één minuut per fractielid.

  • 2.

    Het college beschikt over een totale spreektijd die gelijk is aan een derde van de spreektijd van de fracties.

  • 3.

    De raad kan in bijzondere gevallen spreektijden vaststellen die afwijken van de in dit Reglement opgenomen regelingen.

  • 4.

    Na het verstrijken van de spreektijd beëindigt het raadslid zijn betoog, zodra de voorzitter hem dit verzoekt.

  • 5.

    Bij splitsing van een fractie wordt de voor de oorspronkelijke fractie beschikbare spreektijd naar evenredigheid verdeeld over de nieuw gevormde fracties

Artikel 23 Opgave als spreker; volgorde

  • 1.

    Zodra een onderwerp op de (voorlopige) agenda van de raad is geplaatst, kan ieder lid zich ter griffie laten inschrijven op de sprekerslijst, onder vermelding van de gedachte spreektijd.

  • 2.

    Ook indien hij niet is ingeschreven, kan een lid tijdens de vergadering het woord vragen aan de voorzitter.

  • 3.

    Geen lid voert het woord dan nadat de voorzitter het hem heeft verleend.

  • 4.

    De voorzitter verleent het woord naar de volgorde van de sprekerslijst.

  • 5.

    Bij de beraadslaging over een voorstel als bedoeld in artikel 41 voeren de voorstellers zowel in eerste als in tweede termijn het woord na afloop van de spreekbeurten van de overige leden.

  • 6.

    Van de orde der spreekbeurten kan slechts worden afgeweken, wanneer een lid het woord vraagt voor het doen van een voorstel van orde of voor een persoonlijk feit.

Artikel 24 Persoonlijk feit

  • 1.

    De voorzitter verleent aan een lid het woord voor een persoonlijk feit niet dan na een voorlopige aanduiding van het feit door dat lid.

  • 2.

    Een persoonlijk feit moet betrekking hebben op een bejegening van een lid tijdens de vergadering die hij als kwetsend heeft ervaren.

Artikel 25 Van het spreken in de vergadering

Ieder lid dat het woord voert richt zich tot de voorzitter en spreekt daarbij vanaf zijn vaste plaats of van het spreekgestoelte.

Artikel 26 Maatregelen ter handhaving der orde

  • 1.

    De voorzitter mag een spreker in zijn betoog storen, indien hij zulks nodig acht in het belang van een behoorlijk en regelmatig verloop van de vergadering.

  • 2.

    De voorzitter kan interrupties in beperkte mate toestaan.

  • 3.

    Indien een spreker van het onderwerp in beraadslaging afwijkt en zich daarmede buiten de orde begeeft, attendeert de voorzitter hem dit hierop en roept hem terug tot de behandeling van het onderwerp.

  • 4.

    Wanneer een lid naar het oordeel van de voorzitter de orde in de vergadering verstoort of zich uitdrukkingen veroorlooft, die niet in overeenstemming met de goede toon zijn, vermaant de voorzitter hem en stelt hem in de gelegenheid de woorden die tot de waarschuwing aanleiding hebben gegeven terug te nemen.

  • 5.

    Ingeval een spreker van de gelegenheid om bepaalde woorden terug te nemen gebruik maakt, worden deze niet in de Notulen als bedoeld in artikel 18 opgenomen.

Artikel 27

Onverminderd het bepaalde in artikel 26 van de Gemeentewet kan de voorzitter een spreker, indien deze zich de gevallen van de artikelen 22, vierde lid, en 26, derde en vierde lid, niet naar de aanwijzingen gedraagt, voor het aan de orde zijnde onderwerp het woord ontnemen.

Artikel 28

De voorzitter kan in het belang van de orde van de vergadering voor een bepaalde tijd schorsen dan wel haar sluiten.

Artikel 29 Wijze van stemmen over zaken

  • 1.

    Stemming over voorstellen van orde, amendementen en moties geschiedt in de volgorde op basis van het tijdstip van indiening. Indien verschillende voorstellen van orde respectievelijk amendementen van dezelfde strekking tegelijk in behandeling zijn, komt het voorstel van orde respectievelijk het amendement van de verste strekking het eerst in stemming en zo vervolgens.

  • 2.

    Indien op een voorstel één of meer amendementen dan wel één of meer moties zijn ingediend, gaat de stemming daarover aan die over het voorstel vooraf. Stemming over amendementen gaat aan die over moties vooraf.

  • 3.

    Stemmingen over subamendementen gaan op haar beurt weer vooraf aan die over amendementen; voor de volgorde van die stemmingen gelden dezelfde regels als voor stemmingen over amendementen.

  • 4.

    Bij verschil van gevoelen over de strekking beslist de raad.

Artikel 30 Stemmingen

  • 1.

    Vraagt geen van de leden stemming, dan wordt het besluit geacht met algemene stemmen te zijn aangenomen.

  • 2.

    In de vergaderzaal aanwezige leden kunnen evenwel aantekening vragen, dat zij geacht willen worden te hebben tegengestemd; in dat geval wordt het besluit geacht met de stemmen van de overige leden te zijn genomen.

  • 3.

    Indien stemming wordt gevraagd, geschiedt deze door zitten en opstaan, tenzij één van de leden stemming bij hoofdelijke oproeping vraagt; in dat geval vindt hoofdelijke oproeping plaats. De voorzitter bepaalt bij welk lid de hoofdelijke stemming zal aanvangen door een nummer uit een daarvoor bestemde bus te trekken.

  • 4.

    Stemming bij hoofdelijke oproeping vindt eveneens plaats, wanneer naar het oordeel van een lid de uitslag van een stemming bij zitten en opstaan niet duidelijk is.

  • 5.

    Behoudens de gevallen, waarin een lid zich op grond van het bepaalde in artikel 28. eerste lid, van de Gemeentewet, van stemming moet onthouden, is ieder aanwezig lid bij hoofdelijke stemming verplicht zijn stem mondeling uit te brengen met het woord ‘voor’ of ‘tegen’.

  • 6.

    De stemmingen bij hoofdelijke oproeping geschieden naar de volgorde van de presentielijst, beginnende bij het lid dat daartoe op de in artikel 15, tweede lid, voorgeschreven wijze is aangewezen. Als de voorzitter tevens lid van de raad is, brengt hij het laatst zijn stem uit.

  • 7.

    Een lid mag uitsluitend aan een stemming deelnemen, wanneer hij voor de aanvang daarvan de presentielijst heeft getekend.

  • 8.

    Een lid kan niet meer stemmen of zijn stem wijzigen, nadat het volgende lid zijn stem heeft uitgebracht.

  • 9.

    De voorzitter deelt mede wanneer de stemming is beëindigd. Het laatst opgeroepen lid kan daarna niet meer stemmen of zijn stem wijzigen.

  • 10.

    Ieder lid heeft het recht om direct na de mededeling van de uitslag van de stemming te doen aantekenen, dat hij zich bij het uitbrengen van zijn stem vergist heeft; in de uitslag van de stemming brengt dit echter geen verandering.

  • 11.

    Indien bij de stemming over een voorstel van orde de stemmen staken, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen.

Artikel 31 Wijze van stemmen over personen

  • 1.

    In elke vergadering, waarin tot schriftelijke stemming wordt overgegaan, benoemt de voorzitter voorafgaande aan de stemming de leden van een of meer stembureaus uit de raad.

  • 2.

    Elk stembureau bestaat uit drie leden. De voorzitter van de raad wijst een voorzitter van het stembureau aan.

  • 3.

    De stemming geschiedt met gebruikmaking van de aan de leden verstrekte stembiljetten.

  • 4.

    Is de uitslag van de stemming vastgesteld, dan deelt de voorzitter van het stembureau deze aan de raad mede.

Artikel 32 Stembiljet

  • 1.

    Elk stembiljet moet de naam of namen van een of meer der te benoemen personen bevatten.

  • 2.

    Bestaat bij het stembureau twijfel over de inhoud van een stembiljet, dan beslist de voorzitter van de raad daarover.

  • 3.

    Niet behoorlijk ingevulde stembiljetten worden overeenkomstig artikel 30 van de Gemeentewet voor de bepaling van de volstrekte meerderheid niet meegeteld bij het aantal geldig uitgebrachte stemmen. Een blanco stembiljet wordt geacht niet behoorlijk te zijn ingevuld.

Artikel 33 Nietige stemming

De stemming over personen is nietig:

  • a.

    in het geval als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Gemeentewet;

  • b.

    wanneer het aantal ingeleverde stembiljetten groter is dan dat van de leden die de presentielijst hebben getekend en dit verschil op de uitslag van de stemming van invloed heeft kunnen zijn;

  • c.

    indien zich, naar het oordeel van de raad, andere onregelmatigheden hebben voorgedaan, die invloed hebben kunnen uitoefenen op de uitslag van de stemming.

Artikel 34 Vervolgstemmingen

  • 1.

    Ingeval bij de eerste stemming over een benoeming van personen – waaronder begrepen keuze, voordracht en aanbeveling – niemand de in artikel 30, eerste lid, van de Gemeentewet bedoelde volstrekte meerderheid heeft verkregen, wordt een tweede vrije stemming gehouden.

  • 2.

    Is ook bij een tweede stemming door niemand de volstrekte meerderheid verkregen, dan wordt de derde stemming beperkt tot de twee personen, die bij de tweede stemming de meeste stemmen verwierven.

  • 3.

    Indien bij de tweede vrije stemming een gelijk aantal stemmen is uitgebracht op meer dan twee personen en dit aantal stemmen groter is dat het aantal op anderen uitgebrachte stemmen, beslist het lot tussen degenen, die het grootste aantal stemmen verkregen, welke twee personen voor de derde stemming in aanmerking komen.

  • 4.

    Indien bij de tweede vrije stemming een persoon het grootste aantal stemmen doch niet de volstrekte meerderheid heeft verkregen, terwijl op twee of meer andere personen een gelijk aantal stemmen is uitgebracht, dan beslist het lot, wie van deze laatsten met de persoon, die het grootste aantal stemmen verkreeg, voor de derde stemming in aanmerking zal worden gebracht.

  • 5.

    Staken bij de derde stemming de stemmen, dan wordt een herstemming tussen dezelfde twee personen gehouden.

  • 6.

    Staken ook bij de herstemming de stemmen, dan beslist overeenkomstig artikel 31, derde lid, van de Gemeentewet terstond het lot.

  • 7.

    Artikel 28 van de Gemeentewet wordt, voor zover nodig, in acht genomen bij de toepassing van het bepaalde in het tweede en vijfde lid.

Artikel 35 Loting

  • 1.

    Wanneer ingevolge het bepaalde in artikel 34, derde, vierde of zesde lid, het lot moet beslissen, schrijft de griffier de namen van hen, tussen wie deze beslissing moet plaatsvinden, op afzonderlijke, gelijke briefjes.

  • 2.

    De voorzitter van het stembureau vouwt de briefjes op gelijke wijze, schudt ze om en doet in de bus.

  • 3.

    Daarna neemt de voorzitter van de raad één van deze briefjes uit de bus.

  • 4.

    Hij, wiens naam op het briefje staat, komt in de gevallen als bedoeld in artikel 34, derde en vierde lid, voor de derde stemming in aanmerking of is, in het geval als bedoeld in artikel 34. zesde lid, benoemd, gekozen, voorgedragen of aanbevolen.

Artikel 36 Tweeminutendebat

  • 1.

    Een lid van de raad kan naar aanleiding van een beraadslaging in een raadscommissie verzoeken een onderwerp te agenderen voorafgaand aan de mondelinge vragen. Het lid krijgt daarbij de gelegenheid een motie in te dienen over een onderwerp waarover geen raadsbesluit vereist is.

  • 2.

    Het lid meldt een verzoek als bedoeld in het eerste lid, onder aanduiding van het onderwerp, aan bij de voorzitter tot uiterlijk tijdens het fractievoorzittersoverleg dat aan de betreffende raadsvergadering voorafgaat.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 21, eerste lid, voert ieder lid bij een verzoek als bedoeld in het eerste lid ten hoogste éénmaal het woord.

  • 4.

    De spreektijd bij een verzoek als bedoeld in het eerste lid bedraagt ten hoogste twee minuten per fractie. Interrupties worden tijdens het tweeminutendebat niet toegelaten.

Artikel 37 Mondelinge vragen

  • 1.

    De voorzitter geeft de raadsleden de gelegenheid tot het stellen van mondelinge vragen aan het college of de burgemeester na de vaststelling van de besluitenlijst, doch indien in de vergadering voorstellen voor de benoeming van personen aan de orde zijn na afloop van de beraadslaging over deze voorstellen. De maximale tijd van behandeling van dit agendapunt bedraagt dertig minuten, tenzij de voorzitter anders heeft bepaald.

  • 2.

    Het lid dat vragen wil stellen meldt dit, onder aanduiding van het onderwerp en de aspecten waarop de vragen betrekking zullen hebben, schriftelijk aan bij de voorzitter tot uiterlijk tijdens het fractievoorzittersoverleg dat aan de betreffende raadsvergadering voorafgaat.

  • 3.

    De voorzitter maakt aan het begin van de vergadering de vragen openbaar.

  • 4.

    De leden kunnen slechts vragen stellen over niet op de agenda vermelde onderwerpen. Geen vragen kunnen worden gesteld over keuzen, voordrachten of aanbevelingen van personen.

  • 5.

    De voorzitter kan weigeren een onderwerp tijdens de mondelinge vragen aan de orde te stellen, indien hij het onderwerp niet voldoende nauwkeurig omschreven acht dan wel strijdig acht met het recht of met het algemeen belang.

  • 6.

    De voorzitter bepaalt de volgorde waarin de onderwerpen van de mondelinge vragen aan de orde worden gesteld.

  • 7.

    De vragensteller wordt voor ten hoogste twee minuten het woord verleend om vragen te stellen en een toelichting te geven. Het lid of de leden van het college, meer in het bijzonder met de beantwoording belast, of de burgemeester wordt voor ten hoogste drie minuten het woord verleend om de vragen te beantwoorden.

  • 8.

    Na de beantwoording wordt de vragensteller desgevraagd één minuut het woord verleend om hetzij aan het college of de burgemeester hetzij aan een van de andere leden van de raad aanvullende vragen te stellen. Aan een ieder tot wie de vragen zijn gericht wordt voor ten hoogste twee minuten het woord verleend om te antwoorden.

  • 9.

    Hierna kan namens elke fractie, behoudens die van het lid dat de vragen heeft gesteld, één lid aanvullende vragen stellen; indien van deze gelegenheid gebruik wordt gemaakt, geldt hiervoor eveneens een spreektijd van ten hoogste één minuut. Aan een ieder tot wie de vragen zijn gericht wordt voor ten hoogste twee minuten het woord verleend om te antwoorden.

  • 10.

    Tijdens de mondelinge vragen worden geen interrupties toegelaten.

  • 11.

    Tijdens de mondelinge vragen kan geen verlof worden gevraagd tot het houden van een interpellatie noch kunnen moties worden ingediend.

Artikel 38 Schriftelijke vragen

  • 1.

    Een lid is bevoegd buiten de vergadering aan de burgemeester en aan het college schriftelijk vragen te stellen. De vragen moeten kort en duidelijk zijn geformuleerd en kunnen worden voorzien van een korte toelichting.

  • 2.

    Schriftelijke vragen, die niet voldoen aan het gestelde in het eerste lid of niet conform de eisen ingevolge de Gemeentewet zijn, worden per omgaand aan de indiener teruggestuurd.

  • 3.

    De voorzitter draagt zorg, dat de leden de tekst van de gestelde vragen zo spoedig mogelijk ontvangen. Hij kan desgewenst over vorm en inhoud van de vragen vooraf mondeling overleg plegen met de steller.

  • 4.

    Indien na het overleg de vragen al dan niet gewijzigd worden gehandhaafd, handelt de voorzitter alsnog zoals in het tweede lid is bepaald.

  • 5.

    De vragen worden schriftelijk aan de gehele gemeenteraad beantwoord binnen vier weken na de datum, waarop zij zijn ingekomen. Indien de beantwoording niet binnen deze termijn kan plaatsvinden, wordt daarvan onder mededeling van de redenen aan de raad kennis gegeven. Vervolgens wordt zo spoedig mogelijk in overleg tussen de voorzitter en de vragensteller(s) een nieuwe termijn bepaald, waarbinnen beantwoording plaatsvindt. Indien ook deze termijn wordt overschreden, worden de vragen beschouwd als vragen te stellen op grond van artikel 37. De voorzitter stelt de vragen aan de orde in de eerstvolgende vergadering van de raad die na de datum van overschrijding wordt gehouden.

Artikel 39 Interpellaties

  • 1.

    Het verzoek tot het houden van een interpellatie wordt uiterlijk tijdens het fractievoorzittersoverleg dat aan de betreffende raadsvergadering voorafgaat schriftelijk bij de voorzitter ingediend. Het verzoek bevat een duidelijke omschrijving van het onderwerp waarop inlichtingen worden verlangd alsmede de te stellen vragen.

  • 2.

    De voorzitter brengt de inhoud van het verzoek zo spoedig mogelijk ter kennis van de overige leden van de raad en de leden van het college.

  • 3.

    De interpellatie wordt in de in het eerste lid genoemde vergadering gehouden, tenzij de raad anders beslist. De voorzitter stelt de interpellant in de gelegenheid zijn vragen te stellen na behandeling van het agendapunt Mondelinge vragen.

  • 4.

    De burgemeester of het college verstrekken de gevraagde inlichtingen terstond of anders in de daarop volgende vergadering.

  • 5.

    Voor de interpellant bedraagt de spreektijd voor zowel de eerste als de tweede termijn vijf minuten.

  • 6.

    Ook de overige leden kunnen aan de beraadslagingen deelnemen; hun spreektijd is beperkt tot één termijn en bedraagt maximaal vijf minuten per fractie met uitsluiting van de fractie waartoe de interpellant behoort.

  • 7.

    Het bepaalde in artikel 22, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 8.

    Het spreken bij de interpellatie geschiedt in de volgorde: interpellant eerste termijn, college eerste termijn, interpellant tweede termijn, overige raadsleden, college tweede termijn.

  • 9.

    Een lid heeft het recht om in het kader van een interpellatie een motie in te dienen.

Artikel 40 Inlichtingen

  • 1.

    Indien een lid van de raad over een onderwerp inlichtingen als bedoeld in de artikelen 169. derde lid, en 180, derde lid, van de Gemeentewet verlangt, wordt een verzoek daartoe schriftelijk ingediend bij het college of de burgemeester.

  • 2.

    Een afschrift van dit verzoek wordt door de indiener in afschrift toegezonden aan de raad.

  • 3.

    De verlangde inlichtingen worden mondeling of schriftelijk in de eerstvolgende of in de daarop volgende vergadering gegeven.

  • 4.

    De gestelde vragen en het antwoord vormen een agendapunt voor de vergadering, waarin de antwoorden zullen worden gegeven.

Artikel 41 Initiatiefvoorstellen

  • 1.

    Een voorstel aan de raad, uitgaande van één of meer raadsleden, niet zijnde een voorstel als bedoeld in de artikelen 44 en 45 van dit reglement, moet schriftelijk en door de voorsteller(s) ondertekend, worden ingediend bij de voorzitter, die het met inachtneming van de in artikel bedoelde termijnen op de agenda van de eerstvolgende vergadering plaatst.

  • 2.

    Een voorstel als bedoeld in het eerste lid dient te voldoen aan de criteria zoals deze zijn opgenomen in de Handleiding Initiatiefvoorstellen van de VNG. Indien dit niet het geval is, neemt de raad het voorstel voor kennisgeving aan.

  • 3.

    De raad bepaalt de datum van behandeling en stelt het college respectievelijk het presidium in de gelegenheid zijn mening over een initiatiefvoorstel schriftelijk aan de raad kenbaar te maken.

  • 4.

    Indien hij zich niet met het initiatiefvoorstel kan verenigen, kan het college respectievelijk het presidium de raad adviseren het voorstel niet te aanvaarden dan wel na wijziging te aanvaarden.

  • 5.

    Indien de indiener(s) het voorstel al dan niet naar aanleiding van het advies van het college respectievelijk het presidium wijzigt(wijzigen), doet(doen) hij(zij) daarvan schriftelijk mededeling aan de voorzitter. Deze stelt vervolgens de raad in kennis van de wijzigingen.

  • 6.

    De voorzitter stelt het initiatiefvoorstel aan de orde op de door de raad vastgestelde datum.

  • 7.

    Het spreken bij de behandeling van het initiatiefvoorstel geschiedt in de volgorde: raad, college, indiener(s).

Artikel 42 Collegevoorstel

  • 1.

    Een voorstel voor een verordening of een ander voorstel van het college aan de raad, dat vermeld staat op de agenda van de raadsvergadering, kan niet worden ingetrokken zonder toestemming van de raad.

  • 2.

    Indien de raad van oordeel is dat een voorstel als bedoeld in het eerste lid voor advies terug aan het college moet worden gezonden, bepaalt de raad in welke vergadering het voorstel opnieuw geagendeerd wordt.

Artikel 43 Besluitenlijst

  • 1.

    Voorstellen kunnen via een besluitenlijst aan de raad worden voorgelegd, indien de geraadpleegde raadscommissie eenstemmig met het voorstel instemt dan wel akkoord gaat met het voornemen tot plaatsing van een voorstel op deze lijst. Het presidium kan bij vaststelling van de voorlopige agenda eveneens voorstellen op de besluitenlijst opnemen.

  • 2.

    Een raadscommissielid kan, bij bericht van verhindering, laten weten tegen een voorstel dan wel tegen plaatsing van een voorstel op de besluitenlijst te zijn, hetgeen vervolgens in de raadscommissie gemeld en in het commissiestandpunt vermeld wordt.

  • 3.

    Indien een raadscommissielid bij verhindering niet laat weten tegen een voorstel dan wel tegen plaatsing van een voorstel op de besluitenlijst te zijn, wordt deze, bij het voornemen daartoe door de aanwezige leden van de commissie, geacht daarmede in te stemmen.

  • 4.

    De voorzitter stelt de besluitenlijst in zijn geheel aan de orde.

  • 5.

    Over op de besluitenlijst vermelde voorstellen vindt geen beraadslaging plaats.

  • 6.

    Indien eenvijfde van het aantal leden over een op de besluitenlijst vermeld voorstel het woord wenst te voeren, wordt de behandeling van het voorstel aangehouden tot de eerstvolgende vergadering. Het voorstel wordt als afzonderlijk agendapunt op de agenda voor deze vergadering geplaatst.

  • 7.

    In afwijking van het bepaalde in het zesde lid kan de raad op voorstel van de voorzitter besluiten voorstellen met een spoedeisend karakter toe te voegen aan de agenda van dezelfde vergadering.

  • 8.

    Het bepaalde in artikel 21, derde lid, is eveneens van toepassing op de op de besluitenlijst vermelde voorstellen.

Artikel 44 Voorstellen van orde

  • 1.

    De voorzitter en ieder lid hebben het recht hetzij mondeling, hetzij schriftelijk een voorstel van orde te doen.

  • 2.

    Een dergelijk voorstel heeft betrekking op het tijdstip en/of de wijze van behandeling van enig onderwerp, zoals:

    • a.

      het krachtens artikel 20, derde lid, van de Gemeentewet aan de agenda toevoegen van andere zaken dan er reeds op vermeld zijn;

    • b.

      het wijzigen van de volgorde der werkzaamheden;

    • c.

      het tegelijk behandelen van bepaalde onderwerpen, voorstellen, moties, amendementen of subamendementen;

    • d.

      het afzonderlijk beraadslagen en/of besluiten over onderdelen van voorstellen, moties, amendementen en onderwerpen;

    • e.

      het afvoeren van een bepaald agendapunt;

    • f.

      het sluiten of schorsen van de beraadslaging dan wel het uitstellen van de beslissing over enig onderwerp;

    • g.

      raadsmededelingen.

  • 3.

    Een voorstel van orde wordt terstond afzonderlijk in behandeling genomen; een fractie mag daarbij niet langer het woord voeren dan vijf minuten in de eerste spreektermijn en drie minuten in de tweede spreektermijn.

Artikel 45 Amendementen

  • 1.

    Ieder lid van de raad kan tot het sluiten van de beraadslagingen amendementen indienen. Een amendement kan het voorstel inhouden om een geagendeerd voorstel in één of meer onderdelen te splitsen, waarover afzonderlijke besluitvorming zal plaatsvinden. Beraadslaagd kan worden over amendementen ingediend door leden van de raad, die de presentielijst getekend hebben en in de vergadering aanwezig zijn.

  • 2.

    Ieder lid dat in de vergadering aanwezig is, is bevoegd op het amendement dat door een lid is ingediend, een wijziging voor te stellen (subamendement).

  • 3.

    Elk (sub)amendement en elk voorstel moet om in behandeling te kunnen worden genomen schriftelijk bij de voorzitter worden ingediend, tenzij de voorzitter – met het oog op het eenvoudige karakter van het voorgestelde – oordeelt, dat met een mondelinge indiening kan worden volstaan.

  • 4.

    Intrekking van het (sub)amendement door de indiener(s) is mogelijk, totdat de besluitvorming door de raad heeft plaatsgevonden.

  • 5.

    Een medeondertekenaar van een amendement is te allen tijde bevoegd zijn handtekening onder het voorstel terug te nemen.

Artikel 46 Moties

  • 1.

    Ieder lid van de raad kan ter vergadering een motie indienen.

  • 2.

    Een motie moet om in behandeling te kunnen worden genomen schriftelijk bij de voorzitter worden ingediend.

  • 3.

    Een lid heeft het recht een motie in te dienen met betrekking tot een niet op de agenda vermeld onderwerp tijdens een met betrekking tot dat onderwerp te houden interpellatie of tweeminutendebat.

  • 4.

    De behandeling van een motie over een aanhangig onderwerp of voorstel vindt tegelijk met de beraadslaging over dat onderwerp of voorstel plaats.

  • 5.

    Artikel 45, eerste lid (eerste volzin) en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing op moties.

Artikel 47 Wijze van vervulling van het lidmaatschap van besturen van instellingen

  • 1.

    Een lid van de raad, een wethouder, de burgemeester of de secretaris, die door de gemeenteraad is aangewezen tot lid van het algemeen bestuur van een openbaar lichaam of van een ander gemeenschappelijk orgaan, ingesteld op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen, heeft het recht om – in aansluiting op de behandeling van de lijst van ingekomen stukken òf voor het sluiten van de vergadering – verslag te doen over zaken die in het algemeen bestuur als bedoeld aan de orde zijn. Een door de raad gewenste bespreking van dit verslag kan de voorzitter verwijzen naar de betreffende commissie.

  • 2.

    Ieder lid van de raad kan aan een persoon als bedoeld in het eerste lid, alsmede aan ieder ander persoon die door de raad is aangewezen tot lid van een in het eerste lid bedoeld openbaar lichaam of orgaan schriftelijke vragen stellen. De regels voor het stellen van schriftelijke vragen, vastgesteld in artikel 38, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Wanneer een lid van de raad een persoon als bedoeld in het eerste lid, alsmede een ander persoon die door de raad is aangewezen tot lid van een in het eerste lid bedoeld openbaar lichaam of orgaan ter verantwoording wenst te roepen over zijn wijze van functioneren als zodanig, besluit de raad over het toestaan daarvan. De regels voor het vragen van inlichtingen, vastgesteld in artikel 40, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op andere organisaties of instituties, waarin de raad één van zijn leden heeft benoemd.

  • 5.

    Het lid dient de vergoedingen voor het bijwonen van de vergaderingen van het bestuur van de instelling, waarin hij is benoemd, in de gemeentekas te storten.

Artikel 48 Voorlichting door niet-leden

  • 1.

    De raad kan besluiten, al dan niet op voorstel van het college, niet-leden in zijn vergadering toe te laten om zich ten aanzien van speciale onderwerpen van deskundige voorlichting te voorzien.

  • 2.

    De raad kan besluiten om een lid van de rekenkamer ex artikel 81a of een bestuurscommissie ex artikel 83 van de Gemeentewet in zijn vergadering te laten spreken over een onderwerp van de agenda, alsmede over onderwerpen waarover een interpellatie wordt gehouden, mits deze tot het werkterrein van de bestuurscommissie behoren.

Artikel 49 Algemene bepaling besloten vergaderingen

Op een besloten vergadering zijn de bepalingen van dit reglement van overeenkomstige toepassing, voor zover deze bepalingen niet strijdig zijn met het besloten karakter van de vergadering.

Artikel 50 Besloten vergaderingen

  • 1.

    Indien overeenkomstig het bepaalde in artikel 23 van de Gemeentewet de deuren gesloten zijn, beslist de raad of met gesloten deuren zal worden beraadslaagd.

  • 2.

    Vóór de afloop van een besloten vergadering beslist de raad of ten aanzien van het daarin behandelde en eventueel omtrent de inhoud van stukken die aan de raad zijn overgelegd geheimhouding zal worden opgelegd.

  • 3.

    De geheimhouding wordt zowel door de leden, die bij de behandeling tegenwoordig waren, als door de leden, die op andere wijze van het behandelde en van de stukken kennis nemen, in acht genomen, totdat de raad haar opheft.

  • 4.

    De verplichting tot geheimhouding geldt mede voor de andere personen, die bij de behandeling tegenwoordig waren of die anderszins van het behandelde of van de stukken kennis nemen.

  • 5.

    De notulen van een besloten vergadering bevatten een zoveel mogelijk woordelijke weergave van de beraadslagingen en een vermelding van de eventueel genomen besluiten.

  • 6.

    De notulen worden afzonderlijk gehouden en in de volgende besloten vergadering vastgesteld. Zolang zij niet zijn vastgesteld, liggen zij gedurende ten minste tweemaal vierentwintig uur vóór elke volgende openbare vergadering ter inzage in de ruimte voor vertrouwelijke stukken in de leeskamer van de raad.

  • 7.

    Zodra de raad de notulen heeft vastgesteld, worden zij voorzien van de handtekening van de griffier.

Artikel 51 Beëdiging en vervanging van de griffier

  • 1.

    De griffier legt, alvorens zijn ambt te aanvaarden, in handen van de voorzitter de volgende eed (verklaring en belofte) af: “Ik zweer (verklaar) dat ik, om tot griffier benoemd te worden, rechtstreeks noch middellijk, onder welke naam of welk voorwendsel ook, enige gift of gunst heb gegeven of beloofd. Ik zweer (verklaar en beloof) dat ik, om iets in dit ambt te doen of te laten, rechtstreeks noch middellijk enig geschenk of enige belofte heb aangenomen of zal aannemen. Ik zweer (beloof) dat ik alle plichten, die de Gemeentewet en door de raad vastgestelde of vast te stellen instructies aan het ambt van griffier hebben verbonden, eerlijk en vlijtig zal vervullen. Zo waarlijk helpe mij God almachtig!” (“Dat verklaar en beloof ik”).

  • 2.

    De raad wijst, op aanbeveling van het presidium, twee of meer medewerkers van de griffie aan die de griffier bij diens afwezigheid achtereenvolgens vervangen.

  • 3.

    De aangewezen plaatsvervangers leggen als zodanig de eed (verklaring en belofte) af overeenkomstig het eerste lid.

Artikel 52 Van de tribune

  • 1.

    Door de zorg van de voorzitter worden op de publieke tribune zoveel mogelijk plaatsen beschikbaar gesteld.

  • 2.

    Degenen die op de publieke tribune een vergadering bijwonen, is het verboden zich op één of andere wijze in de discussie te mengen of van hun instemming of afkeuring blijk te geven. De voorzitter kan zulke personen van de tribune doen verwijderen of deze zo nodig doen ontruimen.

Artikel 53 Gebruik communicatiemiddelen

In de vergaderzaal, met inbegrip van de publieke tribune, is tijdens de vergadering telefoneren niet toegestaan. Ander gebruik van mobiele telefoons of andere communicatiemiddelen is toegestaan, voor zover dit gebruik naar het oordeel van de voorzitter geen verstoring van de orde van de vergadering oplevert.

Artikel 54 Slotbepalingen

  • 1.

    De raad kan, voor zover wettelijke voorschriften dit niet verhinderen, voorzieningen treffen ten aanzien van onderwerpen, die in dit reglement niet of naar zijn oordeel niet voldoende geregeld zijn.

  • 2.

    Hij beslist de geschillen die over de uitlegging en toepassing van dit reglement rijzen.

  • 3.

    In te trekken het Reglement van orde voor vergaderingen en andere werkzaamheden van de raad, zoals vastgesteld op 6 maart 2003 (rb 12);

  • 4.

    Dit reglement treedt in werking onmiddellijk na zijn vaststelling.