Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Wijchen

Welstandsnota

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWijchen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingWelstandsnota
CiteertitelWelstandsnota
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpvolkshuisvesting en woningbouw
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Woningwet, art. 12a 

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-07-200401-01-2013nieuwe regeling

24-06-2004

Wegwijs, 30-06-2004

04/RZ114

Tekst van de regeling

Intitulé

Welstandsnota

 

 

1. LEESWIJZER

De nota bestaat uit vier delen:

Deel 1 het algemene deel bevat de uitleg van de beoordeling van bouwplannen, de algemene welstandscriteria en een overzicht van de verschillende soorten criteria.

Deel 2 bevat de beschrijvingen van de deelgebieden. De gemeente is ingedeeld in handzame bruikbare deelgebieden (zoals kernen en landelijk gebied). Daarbij behoren een concrete beschrijving van die locatie en een opsomming van de gebiedstypen, zoals die in het betreffende gebied voorkomen.

Deel 3 bevat de gebiedstypen en gebouwtypen. Gebiedstypen zijn gebieden met eenzelfde bouwvorm en verkavelingsvorm. Het voor het gebied geldende welstandsniveau en de welstandscriteria zijn daar te vinden.

De gebiedstypen zijn op kaarten aangegeven door middel van kleuren. Met deze gebiedstypen kaarten corresponderen de welstandsniveau kaarten.

Deel 4 bevat de sneltoetscriteria voor veel voorkomende (kleine) bouwplannen.

De nota is op twee manieren te gebruiken:

  • 1.

    Als beleidsstuk, dat als één geheel gelezen kan worden. Daarbij zijn de bijbehorende kaarten een goed hulpmiddel om in de materie thuis te raken. De kaarten behoren bij deel 3.

  • 2.

    Als naslagwerk, waarin opgezocht kan worden welke criteria voor één adres gelden. Een adres behoort altijd bij een deelgebied én bij een gebiedstype. De onder beide vermelde teksten bevatten samen de nodige gegevens voor de aanvrager en voor de toetser op de welstandsaspecten.

2. INLEIDING

2.1. Aanleiding voor de nota

De herziening van de Woningwet, die 1 januari 2003 in werking is getreden, heeft ondermeer als doel, het inzichtelijk maken van de beoordeling van de aanvragen voor bouwplannen door de welstandscommissie.

Die beoordeling zelf is niet veranderd en betreft:

‘De aanvaardbaarheid van het bouwwerk in zijn omgeving, van het bouwwerk op zichzelf en van de toegepaste details, materialen en kleuren’.

Daaraan wordt nu toegevoegd:

‘De gemeenteraad stelt de welstandsnota vast’. Deze nota bevat de criteria die gelden bij de beoordeling van bouwplannen door de welstandscommissie. De reden voor dit nieuwe beleidsinstrument is èn de gemeenteraad èn de burger te betrekken bij het welstandsbeleid, zodat dit beleid voor een ieder inzichtelijk wordt.

De formulering luidt, dat de plannen moeten voldoen ‘aan redelijke eisen van welstand’. Thans is het al lang niet meer zo dat overal op dezelfde wijze naar de plannen wordt gekeken. Eerst wordt de aanvraag getoetst aan het bestemmingsplan. Daarin kunnen aanwijzingen staan voor de beoordeling. In nieuwe plangebieden bepalen beeldkwaliteitplannen waaraan de bouwplannen moeten voldoen. In beschermde stads- en dorpsgezichten wordt speciaal gelet op het historische kader. Wat ‘redelijk’ is voor welstand, hangt dus af van het kader waarbinnen de plannen worden getoetst.

De voorliggende nota beoogt samenhang te brengen in die toetsingskaders en de daarbij behorende criteria en deze overzichtelijk en inzichtelijk te presenteren.

Na 1 juli 2004 zal het niet meer mogelijk zijn zonder vooraf bekend gemaakte criteria welstandseisen aan bouwplannen te stellen.

Na vaststelling van de welstandsnota door de gemeenteraad kan de welstandsbeoordeling alleen nog maar gebaseerd worden op de criteria die in de welstandsnota worden genoemd.

Daarnaast is het maken van de welstandsnota een uitnodiging aan de gemeenten de eigen kwaliteiten te inventariseren en een inspirerende visie te ontwikkelen voor de toekomst.

2.2. Totstandkoming van de nota

Tussenproducten en het eindproduct werden telkens voorbereid door een werkgroep en een stuurgroep, deze laatste bestaande uit de werkgroepleden, de portefeuillehouder en enige raadsleden.

Om de burger daadwerkelijk te betrekken bij het welstandsbeleid is bij de totstandkoming van de nota bovendien een klankbordgroep opgericht. Deze groep is door de gemeente samengesteld en bevatte geïnteresseerde burgers en vertegenwoordigers van verschillende organisaties die bij de bouw, het onderhoud of het beheer ervan betrokken zijn. Deze groep kwam meerdere malen bijeen. De eerste bijeenkomst had vooral een voorlichtend karakter. De tweede maal is de waardering van de deelgebieden uitvoering bediscussieerd. En de derde maal stond het welstandsbeleid en de criteria centraal.

De bijeenkomsten waarvoor veel belangstelling was, hadden een levendig karakter en goede suggesties en voorstellen zijn in de nota verwerkt.

2.3. Positie van welstand

Welstandsbeleid is eigenlijk de ‘finishing touch’ van het ruimtelijk beleid: het ligt in het verlengde van structuurvisies, bestemmingsplannen en andere ruimtelijke beleidsstukken.

Zo is er het structuurplan voor bepaling van de grote lijnen en nieuwe ontwikkelingen, het bestemmingsplan als een meer gedetailleerde uitwerking daarvan en het daaraan gekoppelde beeldkwaliteitplan voor de uiterlijke verschijningsvorm.

Dan is er het monumentenbeleid van het rijk, de provincie en de gemeente voor de historische aspecten.

Het welstandsbeleid vormt daarop een aanvulling en heeft meer de trekken van beheersinstrument voor bestaande gebieden. Toch is welstandsbeleid ook een instrument voor vernieuwing en verbetering met name die van bestaande gebieden.

3. TOETSINGSKADER

3.1. Aanpak toetsingskader

Volgens de Woningwet moet het plan voldoen aan redelijke eisen van welstand, aan algemene welstandscriteria. Deze eisen betreffen:

  • Het bouwwerk in zijn sociaal – culturele context,

  • het bouwwerk in zijn omgeving,

  • het bouwwerk op zichzelf,

  • en de details, de materialen en kleuren.

Thans zijn deze algemene eisen niet meer voldoende om een welstandsadvies op te baseren. Deze dienen nader te worden bepaald, afhankelijk van de categorie waartoe het plan behoort.

De wetgever onderscheidt drie categorieën plannen:

  • De vergunningvrije bouwwerken

  • De licht vergunningplichtige bouwwerken

  • De regulier vergunningplichtige bouwwerken

Voor de beide laatste blijft het mogelijk welstandseisen te stellen.

Aan de beoordeling zitten twee kanten namelijk:

  • Wat wordt beoordeeld?

Waarnaar kijkt de commissie bij de beoordeling.

  • En hoe wordt er beoordeeld?

Met welke ogen kijkt de commissie: waarop is de beoordeling gericht, op behoud, op verbetering? Hoe streng of soepel kijkt de commissie?

Waarnaar de commissie kijkt, hangt behalve van het plan zelf, af van de omgeving van het plan.

Betreft het een bestaande omgeving, dan wordt het toetsingskader daaraan ontleend.

Is het een nieuwe ontwikkeling, dan wordt het kader ontleend aan de (stedenbouwkundige) randvoorwaarden, of het beeldkwaliteitplan.

Deze nota gaat in op het toetsingskader voor de bestaande bebouwde omgeving. De nieuwe plannen en geldende beeldkwaliteitplannen van gebieden in wording worden in de nota van toepassing verklaard.

3.2. Samenhang criteria

De herziene Woningwet maakt onderscheid in vier soorten criteria: de algemene welstandscriteria, de gebiedsgerichte criteria, de criteria voor bepaalde typen bouwwerken en de objectcriteria.

De algemene welstandscriteria gelden voor alle bouwwerken en zijn gebaseerd op de algemene kenmerken van gebouwen.

De gebiedsgerichte welstandscriteria gelden voor bepaalde gebieden en zijn gebaseerd op de kenmerken van die gebieden.

De criteria voor bepaalde typen bouwwerken zijn op de specifieke kenmerken van die bouwwerken gebaseerd en gelden voor die typen.

De objectcriteria tenslotte betreffen welstandscriteria voor veel voorkomende kleine bouwwerken, waarvan de criteria vooral berusten op de objectkenmerken.

Welke die bouwwerken zijn is wettelijk bepaald en criteria daarvoor zijn in brochurevorm beschikbaar.

Om samenhang te brengen in de criteria is het nodig om ordening aan te brengen in de kenmerken van de gebieden, de bouwwerken en de objecten. Daarnaast is het nodig de toetsing in een vaste volgorde te laten verlopen.

3.3. Ordening kenmerken

Gebieden:

Het grondgebied van de gemeente wordt verdeeld in gebiedstypen, dat wil zeggen gebieden die de dezelfde kenmerken dragen. Voorbeelden zijn: historische dorpslinten, tuindorpverkavelingen e.d.

Vervolgens wordt een waardering van de gebieden gemaakt. Sommige gebieden kennen al zo’n waardering. Het zijn de Beschermde stads- en dorpsgezichten en de Beschermde Buitenplaatsen. De redengevende omschrijvingen worden in de nota van toepassing verklaard ook voor de welstandstoets.

Voor de gebieden in ontwikkeling bestaan veelal reeds randvoorwaarden in de vorm van een beeldkwaliteitplan. De betreffende plannen worden in de nota van toepassing verklaard.

Gebouwen:

Er zijn gebouwen (of ensembles van gebouwen) die zich niet laten vangen in een gebiedsbeschrijving. Vormen deze een apart type dan worden daar aparte omschrijvingen voor gemaakt en een bijbehorende waardering. Hetzelfde geldt voor ensembles van gebouwen. Voorbeelden daarvan zijn: molens, of specifieke boerderijtypen e.d.

Er zijn ook groepen bouwwerken die een aparte waardering kennen. Dat zijn de monumentenlijsten van rijk en gemeente. De bijbehorende waardestelling wordt in de nota van toepassing verklaard en op een lijst aan de nota toegevoegd.

Objecten:

Tenslotte zijn er objecten die zich lenen voor aparte toetsing. Welke dat zijn is wettelijk geregeld. Voorbeelden daarvan zijn: dakkapellen en aanbouwen e.d. Voor de toetsingscriteria voor deze groep bouwwerken is een voorzet door de gezamenlijke welstandsfederaties gedaan: de zogenaamde sneltoetscriteria, omdat deze zoveel mogelijk snel afgedaan moeten kunnen worden.

3.4. Toetsingniveau

Hoe er naar de plannen gekeken wordt hangt af van de waarde die aan het gebied, gebouw of object wordt gehecht.

De Vereniging van Nederlandse Gemeenten heeft voor de algemene indeling van deze waarderingsniveaus een voorzet gedaan met een indicatie over wat voor soort gebieden het gaat. De gemeente neemt deze indeling over te weten:

Niveau 1 : bijzondere toetsing

Niveau 2 : reguliere toetsing

Niveau 3 : soepele toetsing

Niveau 4 : welstandsvrij

Niveau 1 bijzondere toetsing.

Deze toetsing houdt in dat de gemeente de bijzondere kwaliteiten van het betreffende gebied wil behouden en/of verbeteren, ofwel een gebied met bijzondere kwaliteiten wil realiseren. Dat betekent voor nieuwe plannen, wijzigingen en toevoegingen dat deze een bijdrage dienen te leveren aan het gestelde doel.

Het zijn de gebieden die van cruciale betekenis voor het totaalbeeld van de gemeente (bijvoorbeeld het centrumgebied) en van het landschap (bijvoorbeeld waardevolle boerderijen), of gebieden met een hoge cultuurhistorische waarde (bijvoorbeeld een beschermd stads- en dorpsgezicht).

Niveau 2 reguliere toetsing.

Deze toetsing beoogt handhaving en continuering van de huidige kwaliteit van een gebied. Dat betekent voor nieuwe plannen, wijzigingen en toevoegingen dat deze moeten passen in de omgeving.

Het zijn met name gebieden met een planmatig karakter (bijvoorbeeld bestaande woon- en werkgebieden).

Niveau 3 soepele toetsing.

Deze toetsing beoogt de basiskwaliteit van het betreffende gebied te handhaven. Dat betekent voor nieuwe plannen, wijzigingen en toevoegingen, dat deze niet storend dienen te zijn voor de omgeving.

Voor gebieden met een beperkte betekenis voor de openbare ruimte die zonder al te veel problemen afwijkingen kunnen verdragen (bijvoorbeeld een bedrijventerrein met een laag representatief gehalte).

Niveau 4 welstandsvrije gebieden.

Er worden geen eisen gesteld. De aanleiding kan tweeledig zijn: vrijheid in de betreffende gebieden zonder nadere eisen te stellen, omdat daar geen publiek belang mee gemoeid is; vrijheid kan ook een uitnodiging inhouden meer dan normale kwaliteiten mogelijk te maken.

Alleen de eisen van het bestemmingsplan gelden, en de z.g. excessenregeling. Beiden gelden altijd.

3.5. Toetsingstraject

Om de verschillende soorten criteria goed te kunnen hanteren is het nodig de toetsing in een vaste volgorde te laten verlopen.

Eerst wordt gekeken of het plan vergunningvrij is.

Is dat het geval dan wordt het plan niet preventief getoetst. Op verzoek van de aanvrager kan het plan wél getoetst worden.

Is het plan niet vergunningvrij, dan wordt gekeken of het plan licht vergunningplichtig is.

Is dat het geval, dan wordt het plan getoetst aan de objectcriteria of sneltoetscriteria. Voor deze criteria is een standaardtekst beschikbaar. De gemeente Wijchen heeft deze tekst in gewijzigde vorm overgenomen.

De wijzigingen zijn in de tekst gemarkeerd.

Voldoet het plan daaraan dan is het akkoord. Voldoet het er niet aan, dan gaat het plan naar de commissie. Deze bekijkt of het plan voldoet aan de gebiedsgerichte criteria of criteria voor bepaalde typen bouwwerken.

Voldoet het plan daaraan, dan is het alsnog akkoord. Voldoet het daar ook niet aan, dan is het plan niet akkoord.

Is het plan niet licht vergunningplichtig, dan is er sprake van reguliere vergunningplicht en wordt het plan aan de welstandscommissie voorgelegd ter beoordeling. Deze toetst het plan aan de gebiedsgerichte criteria of criteria voor bepaalde typen bouwwerken.

Voldoet het plan daaraan dan is het akkoord. Voldoet het daar niet aan, dan is het plan – afgezien van de mogelijkheid tot aanhouding – niet akkoord.

3.6. Excessenregeling

Zowel bij lichte als bij regulier vergunningplichtige bouwwerken kan het voorkomen dat een plan niet voldoet aan de gebieds- gebouwtype- of objectcriteria. Toch kan de commissie oordelen, dat het plan op grond van meer dan gewone eigen kwaliteiten, een bijdrage levert aan de betreffende omgeving. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan een plan met gevels van een afwijkend materiaal dat wel prefect past in de maat en schaal van de omgeving. Daarbij beroept zij zich op de algemene welstandscriteria die altijd aan de basis vormen voor de andere welstandscriteria. De commissie adviseert dan B&W, voorzien van goede argumenten waarom dit plan afwijkt van de gebieds- en typecriteria, toch met het plan akkoord te gaan.

3.7. Hardheidsclausule

Tenslotte kunnen ook achteraf excessen worden onderworpen aan een beoordeling. Het moet dan gaan om bouwwerken waarvan de negatieve invloed op de omgeving breed gedragen wordt. Vaak heeft dit betrekking op de ondeugdelijke uitvoering van vergunningvrije bouwwerken met een storende uitwerking op de omgeving door slecht materiaalgebruik, sterk afwijkend of contrasterend kleurgebruik of te opvallende of ondoelmatige reclame-uitingen etc.

Deze excessenregeling voorziet dan achteraf in het ongedaan maken of herstellen van de schadelijke gevolgen van het betreffende bouwwerk.

Burgemeester en wethouders kunnen de eigenaar aanschrijven en het bouwwerk laten verwijderen of aanpassen. Om te voorkomen dat men achteraf geconfronteerd wordt met de excessenregeling, kan de eigenaar van het te bouwen vergunningvrije bouwwerk toch laten toetsen door welstand, de vrijwillige welstandstoets.

4. ALGEMENE WELSTANDSCRITERIA

4.1. Inleiding

De algemene welstandscriteria worden ontleend aan het vakmanschap van het architectonisch en stedenbouwkundig ontwerp, alsmede aan algemeen aanvaarde normen van fatsoen. Deze criteria laten zich niet beperken tot hetgeen bouwvergunningplichtig is, maar hebben betrekking op de hele gebouwde omgeving met inbegrip van de inrichting van het private en publieke domein.

Deze algemene criteria liggen ten grondslag aan elke planbeoordeling en vormen dus ook de onderlegger voor gebiedsgerichte en objectgerichte welstandscriteria, zoals verder in de nota uitgewerkt.

De algemene welstandscriteria laten zich als volgt onderverdelen:

  • Het bouwwerk sociaal – cultureel.

  • Het bouwwerk en omgeving.

  • Het bouwwerk op zich.

4.2. Bouwwerk sociaal cultureel

Een bouwwerk voldoet aan redelijke eisen van welstand als verwijzingen en associaties zorgvuldig zijn gebruikt en uitgewerkt.

Vormen van of aan gebouwen die regelmatig worden herhaald of geciteerd, krijgen een zelfstandige betekenis: zuilen doen denken aan een klassieke omgeving, een gevel van staal en glas aan de moderne tijd. Daardoor kunnen ze zich geheel los maken van de andere uitgangspunten bij de vormgeving van een gebouw of de omgeving, maar ook van de actuele culturele context waarin ze tot stand komen. Aan een raadhuis stelt men andere eisen dan aan een boeren schuur!

Bij restauratie is sprake van herstel van elementen uit het verleden, maar bij verbouw of nieuwbouw in een monumentale omgeving dient duidelijk te zijn wat is hersteld en wat is geïnterpreteerd. Een door een bepaalde stijlperiode geïnspireerd ontwerp is dan ook iets anders dan het kopiëren van oude vormen.

Bij geregistreerde monumenten is de beoordeling van de historische aspecten onderscheiden van de welstandsaspecten. En voor beiden functioneert een afzonderlijke commissie. De monumentencommissie toetst het plan volgens de regelen van de monumentenverordening aan de Monumentenwet, met andere woorden of het plan de omschreven historische waarden respecteert. De welstandscommissie toetst het plan aan welstandseisen, met andere woorden of de voorgestelde wijziging en/of toevoeging op zichzelf een goed totaalbeeld oplevert, dat past in de omgeving. Voor de welstandscommissie is het belangrijk het oordeel van de monumentencommissie te kennen om het bij de beoordeling te kunnen betrekken.

4.3. Bouwwerk en omgeving

Van alle welstandscriteria zijn de ‘omgevingscriteria’ het best te objectiveren. Immers de bestaande of te projecteren kenmerken kunnen worden geformuleerd, zonder veel subjectieve invloed.

Het gebouw of de wijziging aan het gebouw voldoet aan redelijke eisen van welstand als het een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van die omgeving en er de juiste houding in aanneemt. Daarbij worden hogere eisen gesteld naarmate de betekenis van het bouwwerk of van de omgeving groter is: m.a.w. de sociaal-culturele context waarin het bouwwerk geplaatst wordt speelt daarbij een rol.

Hoe die omgeving beoordeeld wordt en op welk niveau, dat wordt aangegeven in het hoofdstuk gebiedsgerichte criteria.

4.4. Bouwwerk op zich

Een bouwwerk voldoet aan redelijke eisen van welstand, als het toont ‘wat het is’, hoe het gemaakt is en hoe het is samengesteld, en als het tegelijk beantwoordt aan eigen compositieregels van de architectuur.

Het welstandstoezicht is gericht op het uiterlijk van het bouwwerk, maar bij de beoordeling daarvan zijn onderliggende relaties tussen constructie of structuur en vorm, en relaties tussen gebruik en vorm mede bepalend.

Tot het eigen domein van de architectuur behoren beheersing van maat en schaal en daarmee samenhangend eenvoud of complexiteit; voorts de vorm van het gebouw, en het gebaar dat een gebouw maakt naar de omgeving.

Het uiterlijk van een gebouw wordt mede bepaald door de toegepaste materialen en kleuren. Deze dienen de andere genoemde aspecten van het gebouw te ondersteunen en te versterken, zodat een afleesbare samenhang tot stand komt van alle aspecten.

4.5. Aspecten van de welstandscriteria

Maat en schaal

Doorgaans geeft het bestemmingsplan al minimum en maximum maten voor de bouwwerken;

Voorzover dat niet het geval is, beoordeelt de commissie of het bouwwerk ‘op maat’ is, dus niet te groot of te klein.

Schaal is een typisch welstandscriterium; het gaat om de onderverdeling van een bouwwerk in kleinere eenheden; dat kunnen volumes zijn of gevelverdelingen of zelfs kleinere dingen als stenen, pannen of kozijnstijlen. Het bepaalt de eenvoud / complexiteit van een bouwwerk.

Maat en schaal vormen een onafscheidelijk duo, dat altijd bij een welstandsbeoordeling betrokken wordt.

Vorm en gebaar.

Vorm heeft te maken met recht schuin of rond, dus met kap of plat, vlak of plastisch, en dergelijke.

Het gebaar of de ‘houding’ van een gebouw wordt bepaald door allerlei aspecten samen, zoals de positie van een gebouw, de entree en het gezicht, symmetrie of asymmetrie en dynamiek. Vorm en gebaar spelen vaak samen een rol en dragen vaak bij aan de betekenis van een gebouw.

Stijl en detail.

Beeldbepalende details bepalen juist als bij alle andere producten, de ‘stijl’. Hierdoor verraadt het bouwwerk zijn leeftijd, het beschikbare materiaal en de bouwwijze.

Naast details die de stijl bepalen zijn er ondergeschikte details aan een bouwwerk te onderscheiden; deze zijn vooral belangrijk als er hoge eisen aan een bouwwerk gesteld worden; het zijn bijvoorbeeld materiaalovergangen, ontmoetingen van materialen op de hoek.

Materiaal en kleur

Het toegepaste materiaal bepaalt het karakter van een bouwwerk; de wijze waarop het wordt toegepast, bepaalt de kwaliteit (ook letterlijk: weerbestendigheid)

De kleur is een laatste maar erg belangrijk beoordelingsaspect: namelijk licht of donker, en de kleursoort als rood, geel, blauw, e.d. kan praktisch nooit buiten beschouwing worden gelaten.

Ook op grote afstand kan juist een kleur invloed hebben op de omgeving.

5. CRITERIA GEBIEDSTYPEN (BOUWSTENEN)

5.1. Werkwijze

De bebouwing die in de gemeente voorkomt wordt op twee wijzen in gebieden onderscheiden namelijk getypeerd op grond van kenmerken (gebiedstypen) en volgens op gangbare wijze ingedeeld in buitengebied, kernen en wijken of buurten (deelgebieden).

Typering van de bebouwing op grond van kenmerken leidt tot een indeling in gebieden, waarbinnen het type verkaveling, de vorm en het uiterlijk van de bebouwing en (soms ook) de toegepaste materialen en kleuren overeenkomen. Voor deze gebiedstypen (of bouwstenen) is een bestaande systematiek voorhanden. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten maakte er een voorstel voor. Hiervan wordt in de nota uitgegaan en op de gemeente toegepast.

Daarnaast wordt het grondgebied verdeeld in deelgebieden volgens de gangbare indeling in buitengebied, kernen en wijken of buurten. Per deelgebied wordt aangegeven welke gebiedstypen er voorkomen aangevuld met een locatieomschrijving met bijzonderheden ter plaatse die niet in de gebiedstypen zijn onder te brengen. Zo ontstaat per deelgebied een compleet uitgangspunt voor de welstandstoets.

5.2. Typering gebieden

Van ieder gebiedstype worden de volgende gegevens beschreven:

de kenmerken, de bij dit type passende waarden, toetsingsniveau en de toetsingscriteria. Per locatie kunnen nuances ontstaan in de waardering en het toetsingsniveau, bijvoorbeeld door de ligging van het gebiedstype in een groter verband, of door andere bijzonderheden. Deze worden dan bij het betreffende deelgebied vermeld waartoe de locatie behoort.

Kenmerken:

Deze worden behandeld volgens de indeling van de Woningwet namelijk de omgeving van het bouwwerk, het bouwwerk zelf en de details, het materiaal en de kleur, vertaald in de concrete rubrieken en samengevat in een matrix:

kenmerkenmatrix

Wegen / profiel

de ontwikkelingsvorm van het gebied gegroeid of gepland, het verkavelingprincipe en het profiel.

Bebouwing

Gevarieerd of uniform, per pand, per blok of per hele buurt. Enkelvoudig of samengesteld, hoogte, kapvorm en geveltype.

Stijl / detail

gevarieerd of uniform, gegroeid of ontworpen, traditioneel of industrieel,

Materiaal / kleur

Afhankelijk van de mate waarin deze overeenkomen, met name genoemd.

 

 

De gebiedstypen worden tevens aangegeven op een gebiedstypenkaart. De gebruikte kleuren sluiten aan bij het kleurenvoorstel, dat is gedaan door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en is toegesneden op de gemeente.

Waarden:

Er wordt aangegeven welke kenmerken voor het beeld van belang zijn. Tevens wordt een gemotiveerde waardering toegekend aan het gebiedstype.

Toetsingsniveau:

Bij de gebiedstypen behoort doorgaans een algemeen toetsingsniveau. Dit wordt gemotiveerd of er wordt aangegeven hoe er anderszins (bijvoorbeeld per locatie) met het toetsingsniveau wordt omgegaan.

Bij het toetsingniveau behoort een toetsingskaart, waarop de niveaus middels kleuren zijn aangegeven, eveneens volgens de standaard kleurenset van het VNG.

Toetsingscriteria:

Deze worden altijd gehanteerd in combinatie met de beschreven kenmerken. Zij vormen het toetsingskader voor het betreffende gebied: naar welke zaken de commissie kijkt. Het toetsingsniveau kleurt de criteria in: hoe de commissie kijkt. Tenslotte wordt aangegeven waar de criteria van toepassing zijn (bijvoorbeeld verschil in voorkant / achterkant) samengevat in een matrix:

Criteria matrix:

Omgeving

Onderscheid voor – achter Aandachtpunten.

Maat / schaal

‘overeenkomstig’ bij bijzonder toezicht … ‘passend’ bij regulier toezicht … ‘niet storend’ bij soepel toezicht … waarna de uit de kenmerken volgende aandachtspunten volgen.

Vorm / gebaar

Stijl / detail

Materiaal / kleur

 

De gebiedscriteria vormen aldus het beoordelingskader voor bouwwerken in het betreffende gebied. Het houdt geenszins in, dat die klakkeloos moeten worden overgenomen – een goed ontwerp is meer dan kijken naar de omgeving – maar er dient rekening mee gehouden te worden in die mate die voor het gebied in kwestie geldt.

5.3. Deelgebieden

Voorafgaand aan het onderscheid de in de gemeente voorkomende gebiedstypen (bouwstenen) vindt een indeling van de gemeente in deelgebieden plaats.

Deze indeling volgt de praktische indeling van de gemeente in kernen en buitengebied met de daarin voorkomende landschapstypen, dit laatste voor zover relevant voor deze welstandsnota.

Dat betekent dat begrenzingen zo mogelijk overeenkomen met gangbare gebiedsdelen met herkenbare benamingen. Er wordt rekening gehouden met bestemmingsplangrenzen of andere relevante beleidsstukken.

De grote kernen [zoals de kern Wijchen] worden nader ingedeeld in centrumgebied en wijken.

Naast een beschrijving van de begrenzing, de (historische) ontwikkeling en eventuele plannen worden de in het gebied voorkomende gebiedstypen of bouwstenen vermeld in hun onderlinge samenhang.

Aldus wordt vermeden, dat de typische kenmerken van de gebiedstypen (bouwstenen) telkens herhaald moeten worden, terwijl toch specifieke kenmerken van iedere locatie een logische plaats hebben. De toetsing van de plannen dient plaats te vinden op grond van beide typen kenmerken.

Daarna worden de voorkomende gebouwtypen vermeld en bijzondere gebouwen en ensembles beschreven.

De meeste deelgebieden bevatten meerdere gebiedstypen. Deze worden dan bij het betreffende deelgebied herhaald, waardoor men per locatie het complete toetsingskader bij elkaar ziet. (één dubbel A4tje).

6. CRITERIA GEBOUWTYPEN (ENSEMBLES)

6.1. Werkwijze

Het onderscheiden van gebieden leidt niet voor alle bouwvormen tot voldoende nauwkeurige criteria. Met name in het buitengebied is het soms beter bepaalde typen bouwwerken of ensembles bijvoorbeeld boerderijen of buurtschappen als uitgangspunt te nemen.

6.2. Typering gebouwen

Van ieder gebouwtype worden de volgende gegevens beschreven:

de kenmerken, de bij dit type passende waarden, toetsingsniveau en de toetsingscriteria. Per locatie kunnen nuances ontstaan in de waardering en het toetsingsniveau, bijvoorbeeld door de ligging van het gebouwtype in een groter verband, of door andere bijzonderheden. Deze worden dan bij de betreffende locatie vermeld.

Kenmerken:

Deze worden behandeld volgens de indeling van de Woningwet namelijk de omgeving van het bouwwerk, het bouwwerk zelf en de details, het materiaal en de kleur, vertaald in de concrete rubrieken en samengevat in een matrix:

Kenmerkenmatrix

Wegen / profiel

het type bouwwerk in zijn omgeving

Bebouwing

Beschrijving en varianten. Enkelvoudig of samengesteld, hoogte, kapvorm en geveltype.

Stijl / detail

gevarieerd of uniform, gegroeid of ontworpen, traditioneel of industrieel.

Materiaal / kleur

Afhankelijk van de mate waarin deze overeenkomen, met name genoemd.

 

 

Waarden:

Er wordt aangegeven welke kenmerken voor het beeld van belang zijn. Tevens wordt een gemotiveerde waardering toegekend aan het gebouwtype.

Toetsingsniveau:

Bij de gebouwtypen behoort doorgaans een algemeen toetsingsniveau. Dit wordt gemotiveerd of er wordt aangegeven hoe er anderszins (bijvoorbeeld per locatie) met het toetsingsniveau wordt omgegaan.

Toetsingscriteria:

Deze worden altijd gehanteerd in combinatie met de beschreven kenmerken. Zij vormen het toetsingskader voor het betreffende gebouwtype: naar welke zaken de commissie kijkt.

Het toetsingsniveau kleurt de criteria in: hoe de commissie kijkt. Tenslotte wordt aangegeven waar de criteria van toepassing zijn (bijvoorbeeld verschil in voorkant / achterkant) samengevat in een matrix:

Criteria matrix:

Omgeving

Onderscheid voor – achter Aandachtpunten.

Maat / schaal

‘overeenkomstig’ bij bijzonder toezicht … ‘passend’ bij regulier toezicht … ‘niet storend’ bij soepel toezicht … waarna de uit de kenmerken volgende aandachtspunten volgen.

Vorm / gebaar

Stijl / detail

Materiaal / kleur

 

De criteria per gebouwtype vormen aldus het beoordelingkader voor wijzigingen en toevoegingen aan of bij het betreffende type. Het houdt geenszins in, dat die kenmerken klakkeloos moeten worden overgenomen – een goed ontwerp is meer dan het overnemen van bestaande kenmerken – maar er dient rekening mee gehouden te worden in die mate, die voor het gebouwtype in kwestie geldt.

7. OBJECTCRITERIA (SNELTOETSCRITERIA)

7.1. Werkwijze

Welke bouwwerken onder deze categorie vallen is wettelijk vastgelegd:

Erf- en perceelsafscheidingen.

Bijgebouwen en overkappingen.

Aan- en uitbouwen.

Kozijn en gevelwijzigingen.

Dakramen.

Dakkapellen.

Zonnepanelen en zonnecollectoren.

Schotel- staaf- en sprietantennes.

Welke welstandscriteria vervolgens aan deze bouwwerken gesteld worden is niet vastgelegd, maar het dienen wel zo eenduidig mogelijke liefst meetbare criteria te zijn.

Voor deze criteria is door de gezamenlijke welstandsfederaties een handboek samengesteld. Dit boek wordt met wijzigingen in de nota opgenomen [par.7.2 bijzonderheden].

De beslissing is aan de gemeente wie de bouwplannen aan deze criteria toetst, maar in ieder geval moet de aanvrager al kunnen inschatten wat het oordeel zal zijn.

Is de aanvraag wat deze criteria betreft niet akkoord, dan gaat het plan naar de commissie die kijkt of het plan aan de gebiedscriteria voldoet. Zie ook het toetsingstraject par.2.5.

7.2. Bijzonderheden

De gemeente Wijchen heeft de sneltoetscriteria uit het handboek van de welstandsfederaties kritisch getoetst aan de praktijk door ze toe te passen op binnengekomen bouwaanvragen. Tevens heeft afstemming plaatsgevonden met de in Wijchen gangbare maatvoeringseisen in bestemmingsplannen. Een en ander heeft geleid tot diverse aanpassingen, welke duidelijk zijn aangegeven in deel 4 sneltoetscriteria van de nota. Voornaamste drijfveer is het daadwerkelijk kunnen afhandelen van het merendeel van de aanvragen voor lichtvergunningplichtige bouwwerken aan het loket.

8. INLEIDING

8.1. inleiding

Dit derde deel van welstandsnota bevat de beschrijvingen van de deelgebieden. Deze beschrijvingen vormen het complement van de beschrijvingen van de gebiedstypen en vormen samen een volledige set kenmerken ten behoeve van de welstandscriteria.

Het landelijk gebied wordt als één deelgebied behandeld, maar er wordt wel onderscheid gemaakt tussen bebouwingslinten en open land.

9. LANDELIJK GEBIED

9.1. landschapstypen

Landschapstypen (plan buitengebied)

Op basis van de ondergrond is het grondgebied van de gemeente te onderscheiden in een viertal landschapstypen:

uiterwaarden,

stroomruggen en oeverwallen,

komgronden,

en rivierduinen.

Deze landschappen zijn ruimtelijk niet even duidelijk te onderscheiden.

Het rivierenland toont zich als een vlak landschap, waarin de hogere rivierduinen liggen. Door aanleg van bos op de duinen wordt dit effect versterkt. De dijken scheiden de uiterwaarden van het voormalige deel van het stroomgebied: de stroomruggen, oeverwallen en komgronden.

Het ingepolderde deel wordt gekenmerkt door rechte wegen of wegen die oude oeverwallen volgen, de duinen door een bochtig wegenpatroon. In het poldergedeelte bevinden zich nog diverse boerderijen op terpen, die verwijzen naar de overstromingen.

9.2. historisch ontwikkelingspatroon

Kaart historische nederzettingen in en rondom de gemeente Wijchen.

Renvooi:

gearceerd gebied = rivierduinen;

kruisjeslijn = gemeentegrens;

Dikke lijnen = oude landwegen;

getande blokjes = kasteelnederzetting;

Blokjes met kruisje = kerknederzetting.

De gemeente Wijchen is gelegen in het land van Maas en Waal aan de zijde van de Maas. De historische nederzettingen zijn gelegen in de zone van rivierduinen en aan of nabij de Maasoevers.

In de rivierduinen liggen kern Wijchen, Alverna, Hernen, Bergharen.

Kleinere historische kernen zijn Woezik, Woord en Lunen.

Leur ligt in de zone van de komgronden.

Aan de Maasoever liggen Batenburg, Niftrik en Balgoy.

9.3. oude en nieuwe lijnen

Kaart oude en nieuwe lijnen. Renvooi:

gearceerd gebied = landelijk gebied gemeente;

grijze lijnen = oude routes;

rode lijnen = nieuwe routes.

Het naoorlogse systeem van snelwegen doorsnijdt op diverse plaatsen de gemeente Wijchen. Het oorspronkelijke wegennet wordt daardoor opgeknipt in stukjes. De dorpskernen en de veldlinten zijn onlosmakelijk met dat oude wegenpatroon verbonden. Om die bebouwingspatronen goed te verstaan, is het belangrijk die patronen te blijven onderscheiden.

9.4. deelgebieden

Kaart deelgebieden gemeente. Renvooi:

omlijnd gebied = kernen en linten landelijk gebied;

Slingerlijn = dijklint;

Stippellijn = spoorlijn.

Ter behoeve van welstandsbeoordeling vormt het onderscheid in bebouwingspatronen de geëigende onderlegger. Daartoe wordt allereerst onderscheid gemaakt tussen kernen en landelijk gebied. De kernen worden op aparte kaarten op grotere schaal uitgewerkt. Het landelijk gebied is in beginsel één deelgebied, maar de bebouwingslinten worden onderscheiden van het open veld en het bos.

Bijzondere gebieden zijn de Loonse waard, het militair terrein bij Alverna, alsmede het aldaar gelegen recreatieterrein.

9.5. bijzondere gebieden (landelijk gebied)

Bijzondere gebieden zijn die grotere terreinen, waarbij er sprake is van één [niet agrarische] functie, die bovendien beeldbepalend is voor dat terrein. De hier bedoelde grotere terreinen hebben een eigen ontsluiting en een eigen wegenstelsel.

Kenmerken Loonse Waard:

Dit bedrijfsterrein richt zich op relatief zware watergebonden industrie.

In het fraaie zeer open rivierenlandschap vormt het een incident. Door groen is het deels afgeschermd van de omgeving. Op bescheiden schaal vindt daar waterrecreatie plaats. In ieder geval zijn de gebouwen en dus ook wijzigingen en toevoegingen soms goed zichtbaar vanuit het open land.

Militair terrein bij Alverna

Kenmerken Militair terrein bij Alverna:

Dit militaire complex bestaat uit een wegenstelsel met daaraan een reeks eenvoudige loodsen. Het complex is met uitzondering van twee bungalows geheel in het bos opgenomen. Alleen de afrastering en de toegang is zichtbaar vanaf de openbare weg.

Recreatieterrein Alverna

Kenmerken recreatieterrein Alverna:

Op het terrein is een eigen wegenstelsel aanwezig. Het recreatieterrein Alverna bestaat uit een onderdeel met stacaravans en zelfbouwhuisjes en een nieuw deel met uniforme, gemetselde huisjes.

Met name aan de randen langs de openbare weg zijn de gebouwen en bouwwerken op het terrein van belang voor de openbare weg.

9.6. streekgebonden type boerderijen

Specifieke beschrijvingen van belangrijke boerderijen zijn te vinden in de lijsten van Rijksmonumenten en Gemeentelijke Monumenten. Behoudens hun betekenis voor geschiedenis en kunst, zijn de redengevende omschrijvingen ook voor welstand maatgevend [deel3 par.5.1 – 5.2].

10. Kern Wijchen

situatie rond 1820

10.1. Kern Wijchen algemeen

Gebiedstypen kern Wijchen:

(historische) dorpsgebieden en linten,

gemengde bebouwing,

typen planmatige woningbouw (per deelgebied),

wooncomplexen, scholen en instituten,

bedrijven / kantoren,

parken / sport en groen.

Kenmerken kern Wijchen:

Het zandgrondgebied waarop Wijchen ligt is een zeer oude vestigingsplaats Prehistorische en Romeinse vondsten getuigen daarvan. Na 300 ontbreken bewoningssporen vrijwel geheel. In de Karolingische tijd duiken deze weer op; mogelijk profiteerde men nog van open water ‘Het Wijchens Maasje’. Het dorp ontwikkelt zich als marktdorp temidden van verspreide ‘kampen’ in het bosgebied.

Woezik is de oudste nevenkern ‘een randontginning door keuters’.

De aanleg van de Niftikse Wetering maakt ontginning van de daar gelegen komgronden mogelijk.

Woord en Lunen zijn kleine individuele ontginningen. De vestiging bij het kasteelachtig huis ‘de Vormer’ is mogelijk van ouder datum.

Gedurende de 19e eeuw ontstaan jongere ontginningen door keuters. Het zijn de buurtschappen Valendries, Boschkant, Valenberg, Bullenkamp, Houtberg en Munnikkenveld. Een volledig nieuwe stichting is het laat 19e eeuwse klooster Alverna.

Het kadastraal minuutplan van 1820 geeft de situatie rond het kasteel goed weer. Het huidige Wijchen is reeds goed herkenbaar. Tot begin van de 20e eeuw verandert er niet zoveel, behoudens wat verdichting en vervanging van oudere gebouwen door recentere.

Opmerkelijk is de vervanging van de middeleeuwse kerk door een veel groter exemplaar in 1853. De toren blijft in de kern gehandhaafd, maar de kerkzaal wordt een kwartslag gedraaid, waardoor het nieuwe front zich richt naar de Markt. De molen ontbreekt nog en op het terrein van het kasteel is een extra gracht te zien direct achter het ‘bouwhuis’.

Behalve de reeds genoemde kerk en het kasteel zijn belangrijke monumenten de RK pastorie, de voormalige hervormde kerk en pastorie Herenstraat 7 – 9, ‘de Oude Molen’ aan de Baron d’Osystraat.

De historische kern van Wijchen valt thans bijna geheel samen met het winkelcentrum. Aanpassingen aan het gebruik veranderen de kern drastisch en kleine planmatige inbreidingen volgens nieuwe maatstaven [winkels met bovenwoningen] geven het een suburbaan karakter.

Om dit centrum heen zijn diverse milieus met een historisch karakter te vinden.

10.2. Kernwinkelcentrum Wijchen

Gebiedstype kernwinkelcentrum Wijchen:

winkelcentrum (kern)

gemengde bebouwing,

kenmerken kernwinkelcentrum Wijchen:

het Winkelcentrum bestaat uit een historisch deel en een uitbreidingsgebied rond het Europaplein. Het historische deel heeft als centraal element de Markt, met de Touwslagersbaan en de Burchtstraat als winkelstraten. Tegenover het Kasteel bevinden zich ook uitbreidingen met dienstverlening en dergelijke. Aan alle zijden bevinden zich incidentele uitbreidingen zoals bijvoorbeeld aan Het Sterrenbos en de Spoorstraat.

In het hele gebied is de bebouwing gevarieerd van historisch tot recent.

Deze mengvorm is aantrekkelijk, daar waar de schaal niet wordt aangetast. De invullingen met grotere [niet pandgewijze] projecten en in vier tot vijf bouwlagen veranderen de schaal wel en dat leidt op sommige plaatsen tot harde overgangen tussen groot en klein.

Sommige grotere projecten zoals die naast het gemeentehuis, spelen in op een landelijk beeld; daarmee blijft Wijchen zich onderscheiden van nieuwe winkelcentra. De Markt kent nog veel historische panden. Sommigen zijn drastisch verbouwd, maar naar de Markt toe tonen zij hun historisch gezicht. De compacte vorm van het winkelgebied is aantrekkelijk, voor een deel echter gebouwd in weinig sprekende architectuur, waardoor het geheel snel rommelig overkomt. Zo’n gebied vraagt dan ook om een beheerst reclame- en uitstallingsbeleid. De openbare ruimte biedt met name bij het kasteel een verzorgde aanblik.

10.3. Valendries

gebiedstypen Valendries:

historische dorpsgebieden en linten

traditionele blokverkaveling

het nieuwe bouwen

wooncomplexen, scholen en instituten

individuele woningbouw

sportterreinen parken en groen

Kenmerken Valendries:

Het eerste naoorlogse uitbreidingsgebied is de wijk Valendries. Het wegenplan van de buurt borduurt voort op de oude routes aangevuld met nieuwe wegen. Met name de Ringlaan is een geheel nieuw element. In de verkaveling is de invloed van het nieuwe bouwen al te zien [blokken geplaatst in een vast patroon = stempel].

Deze buurt draagt het architectonische karakter van de Delftseschool: rode baksteen en rode pannen overheersen en bestaat voor het overgrote deel uit straatjes met een tuindorpprofiel.

Bij het Everardus plein zijn enkele nieuwe invullingen gemaakt, met een thematisch karakter.

10.4. Wijchen noord

gebiedstypen Wijchen noord:

historische dorsgebieden en linten

het nieuwe bouwen

winkelcentrum

wooncomplexen, scholen en instituten

bedrijven/kantoren

sportterreinen, parken en groen

kenmerken Wijchen Noord:

Noord is een plan waarbij de principes van industrieel bouwen consequent worden doorgevoerd. De basis van het plan is een omlijsting van haaks op groen staande rijenbouw, terwijl naar binnen toe meerdere stempels ofwel vaste steeds herhaalde blokvormen zijn toegepast. In die binnenzone bevinden zich nog oude routes met vooroorlogse bebouwing.

Bij de spoorlijn bevindt zich een zone met bedrijven. Voor een gedeelte vigeert een beeldkwaliteitplan.

Een kwaliteit van deze buurt is de overmaat die men bij de eerste grote uitbreidingen toepaste.

10.5. Wijchen west

Gebiedstypen Wijchen west:

Kleine stukjes dorplinten

Het Nieuwe Bouwen,

Woonerven

Individuele bouw

Sportcomplexen parken en groen

Kenmerken Wijchen west:

De uitbreidingen in dit gebied hebben allen een naam: Aalsburg, Blauwe Hof, Homberg, Heilige Stoel, Kraaienberg. Deze buurten hebben in meer en mindere mate hun eigen karakter variërend tussen stempelstedenbouw [=het nieuwe bouwen], woonerven en individuele woningbouw. Aanvankelijk overheerst de rechte lijn en het herhaalde motief, terwijl later de verspringende rooilijn en hoekverdraaiingen populair worden om de schaal van de buurt te verkleinen. Voor de daken overheerst de grijze kleur. De geveltinten overwegend baksteen zijn gevarieerd. Er is veel aandacht besteed aan autovrije routes door de wijk.

10.6. Veenhof, Saltshof

Gebiedstypen Saltshof:

Kleine stukjes dorpslint

Sportterrein, parken en groen

Thematische woningbouw

Kenmerken Veenhof, Saltshof:

Beide buurten zijn uitbreidingen rond de oude kern Woezik. Veenhof draagt de kenmerken van de (jaren ’80) woonerven. Niet alleen zijn de straten genummerd, maar de verspringende rooilijnen en verspringende gevels verkleinen de schaal. De daken zijn overwegend grijs en de gevels van bleekrode baksteen.

Vanaf ’90 wordt er gebouwd aan Saltshof. Al reeds op kaart is de stijlperiode thematische woningbouw te raden: een ronde cirkelvorm bepaalt het patroon. De architectuur is steeds in groepjes van gelijk ontwerp, hetgeen een levendige indruk wekt. Het straatprofiel is weer terug, de auto uit de voortuin en er zijn weer voor- en achtertuinen. De daken zijn gevarieerd maar met grijs als boventoon gekleurd. In de gevels zit meer variatie: in overwegend lichte tinten.

10.7. Wijchen zuid, Kerkeveld

Gebiedstypen Wijchen zuid, Kerkeveld:

Woonerven

Thematische woningbouw

Individuele woningbouw

Winkelcentrum

Wooncomplexen, scholen en instituten

Sportterreinen, parken en groen

Kenmerken Wijchen zuid, Kerkeveld:

Onder het Wijchens Meer bevinden zich twee grote uitbreidingsgebieden. Wijchen zuid kent namen van buurten en genummerde straten, zoals gebruikelijk in de tijd van de woonerven.

Het is een buurt waar het groen een overheersende rol speelt. De architectuur is bescheiden en speelt nauwelijks een rol van betekenis. De kleuren van daken zijn per buurt gevarieerd, zowel rood als groen komen voor. Een opvallend element hier is het halfronde winkelcentrum. Eveneens halfrond is de woningbouw van de buurt Elsland; het is de eerste buurt met een ‘thematische’ verkaveling.

Kerkeveld grenst aan de oostzijde aan het oude gehuchtje Woord. Het is een thematisch woongebied dat thans zijn voltooiing nadert. In tegenstelling tot Wijchen zuid, zijn hier de straatwanden goed zichtbaar en worden ingezet om ruimtes mee te vormen. De architectuur is voor een deel meer uitgesproken en in groepjes of per bouwstrook van telkens andere architecten.

10.8. Bedrijventerreinen Nieuwe Weg en Zesweg

Gebiedstype bedrijventerreinen Nieuwe Weg en Zesweg:

Dorpslinten

Veldlinten

Bedrijven / kantoren

Landelijk gebied

Kenmerken bedrijventerreinen Nieuwe Weg en Zesweg:

‘Nieuwe Weg’ is een naoorlogs bedrijventerrein dat zich ontwikkeld heeft vanuit de bebouwing aan genoemde weg. Het is een geleidelijk proces geweest, waardoor de aanwezige bebouwing erg gevarieerd is en uit de gehele naoorlogse periode afkomstig is.

Zesweg is een recente ontwikkeling. Het terrein kent een verzorgde straatprofilering waarmee de bedrijfsbebouwing bij elkaar gehouden wordt.

10.9. Bedrijventerrein Groot Bijsterhuizen

Gebiedstype bedrijventerrein Groot Bijsterhuizen:

Bedrijven / kantoren

Landelijk gebied

Kenmerken bedrijventerrein Groot Bijsterhuizen:

Het omvangrijke bedrijventerrein Groot Bijsterhuizen ligt deels in de gemeente Wijchen en deels in de gemeente Nijmegen. Met name ter weerszijden van de A326 zijn zichtlocaties geprojecteerd. Doel is het realiseren van een hoogwaardig bedrijventerrein dat voldoet aan hoge eisen van beeldkwaliteit. Op basis van de door de gemeente vastgestelde “Ruimtelijke Richtlijnen Bijsterhuizen” wordt de beoogde kwaliteit aangestuurd en bewaakt door de Architecten BegeleidingsCommissie .

11. Kern Alverna

Gebiedstypen kern Alverna:

(historische) dorpsgebieden en linten,

gemengde planmatige woningbouw,

individuele woningbouw.

Kenmerken kern Alverna:

Alverna ligt ten oosten van Wijchen en is een wegdorp dat zijn ontstaan in hoofdzaak te danken heeft aan het gelijknamige Franciscanenklooster gebouwd in de late 19e eeuw en gesloopt in 1980. Het vervulde voornamelijk een horecafunctie bij het klooster. Op het kloosterterrein is een bejaardenhuis gebouwd.

Langs de Graafseweg en ten oosten daarvan ontwikkelen zich uitbreidingen van bescheiden omvang. Behalve de Graafseweg is de Leemweg – Heumenseweg een belangrijke verbinding. Het kruispunt van beide wegen bepaalt mede de plaats van het dorp. Het onderscheidt zich nauwelijks meer van Wijchen vanwege forse uitbreidingen aan deze zijde.

Opmerkelijke gebouwen zijn o.a. boerderij ‘De Soetenborn’ en boerderij ‘Munnikhof’ van het type kortgevel en de korenmolen ‘Schoonoord’.

De voorzieningen liggen verspreid langs de beide genoemde hoofdwegen. Deze leiden niet tot onderscheiden kenmerken maar zijn in de betreffende gebiedstypen opgenomen.

12. Kern Leur

kaartfragment Leur, kad. Minuut.

gebiedstypen Leur:

(historische) dorpsgebieden en linten

Kenmerken Leur:

De structuur van Leur wordt gevormd door een slingerende straat met aan de noord- en zuidzijde een driespring. Hier vormen de concentraties boerderijen esdorpachtige structuren [esdorp = akkerdorp, gelegen in een krans van akkers].

Rondom de Middeleeuwse kerk bevinden zich een maalderij en een begraafplaats. De noordelijke driesprong bij het Hernense Meer wordt oorspronkelijk door meer boerderijen omgeven. Het gave cultuurhistorische nederzettingpatroon en de overgang hiervan naar de weinig aangetaste landschapselementen op de zandrug vormen een erg waardevol ensemble. Het is dan ook terecht een Gemeentelijk Beschermd Gezicht. De redengevende omschrijving is ook voor welstand een leidraad.

13. Kern Hernen

Gebiedstypen Hernen:

(historische) dorpsgebieden en linten,

gemengde planmatige woningbouw,

parken / sport.

Kenmerken Hernen:

Voor 1850 bestaat Hernen uit een Dorpsstraat met aan de uiteinden gaffelvormige vertakkingen van wegen. Hernen is een typisch kasteeldorp met de kerk recht tegenover de oprijlaan van het Huis te Hernen. Lineaire bebouwing concentreert zich aan de Dorpsstraat / Dreef en de Broekstraat. In de periode 1850 – 1940 treedt hierin weinig verandering op. Enige planmatige woningbouw vindt daarna een plaats tussen en ten zuiden van de dorpslinten. Door de nieuwe snelweg en de aansluiting daarop worden deze woonbuurten ingesloten.

Naast het historisch centrum fungeren de basisschool en het dorpshuis als functioneel centrum. Vanwege de geringe omvang is dit niet als gebiedstype onderscheiden. Ook een enkel bedrijf leidt niet tot de aanduiding van een afzonderlijk gebiedstype.

14. Kern Bergharen

Gebiedstypen Bergharen:

(historische) dorpsgebieden en linten,

gemengde planmatige woningbouw,

bedrijven / kantoren,

parken / sport.

Kenmerken Bergharen:

Tot 1850 wordt de nederzetting gekenmerkt door een wegenpatroon om de rivierduin heen. Daaraan zijn verspreide boerderijen gelegen en kleine verhogingen (donken). In de periode 1850 – 1940 treedt verdichting op van de bestaande bebouwing, in het bijzonder langs de Wijksestraat. Planmatige woningbouw wordt gesitueerd binnen de ring van gegroeide bebouwing. Aan de west zijde vindt een bescheiden bedrijventerrein zijn plaats. De forse RK kerk is een baken in de wijde omgeving.

Het gebied met de kerk, het dorpshuis en de basisschool fungeert als centrum. De aanwezige kleinschalige functies leiden niet tot afzonderlijke gebiedstypen.

15. Kern Batenbvu

Gebiedstypen Batenburg:

(historische) dorpsgebieden en linten,

dijklinten,

planmatige woningbouw,

parken / sport.

Kenmerken Batenburg:

Batenburg heeft zich ontwikkeld in de onmiddellijke nabijheid van het gelijknamige kasteel, thans ruïne in groene setting.

Voor 1850 bestaat Batenburg voornamelijk uit een kruisend stratenpatroon op een bij benadering vierkante plattegrond. De belangrijkste straten zijn de Grotestraat, de Kruisstraat, de Kerkstraat en de Achterstraat. Het verloop van de vroegere ommuring is terug te vinden door de vorm van de stadswal. De Veerdam, die na de Maasverbeteringswerken verlengd wordt tot Veerstraat, ligt in het verlengde van de Grotestraat. Aan de Grotestraat is aaneengesloten lineaire bebouwing te vinden. Omstreeks 1870 wordt in het gebied Kruisstraat/Kerkstraat een kerk gebouwd. Omstreeks 1900 vindt verdichting plaats langs de noordelijke stadswal.

Batenburg kent een planmatige uitbreiding aan de noord – westzijde.

De plaats van Batenburg aan de rivierdijk en de relatie met de dijk is een uitermate waardevol en uniek ruimtelijk en historisch gegeven.

Batenburg is thans een Rijks beschermd Stads- en Dorpsgezicht. De redengevende omschrijving is ook voor welstandsbeoordeling een leidraad.

16. Kern Niftrik

Gebiedstypen Niftrik:

(historische) dorpsgebieden en linten,

gemengde planmatige woningbouw.

dijklinten,

parken / sport.

Kenmerken Niftrik:

Niftrik is een typisch dijkdorp met bebouwingsconcentratie rond de kerk.

Het is gelegen aan het einde van de oude verbinding tussen Nijmegen en Ravenstein. De middeleeuwse St. Damianuskerk stond aan de overzijde van de weg. Die wordt eind 19e eeuw vervangen door een neogotisch exemplaar, dat in 1940 wegens oorlogshandelingen het veld moet ruimen. In 1942 komt de huidige kerk gereed.

De verkeersbrug loopt rakelings langs het dorp dat daardoor bekneld is geraakt.

Niftrik kent geen uitbreidingen van betekenis, maar wel enige naoorlogse verdichting. Het gebied met de kerk en de basisschool kan aangemerkt worden als het centrum.

Kleinschalige functies in het dorp geven geen aanleiding tot onderscheid

in gebiedstypen . De naoorlogse inbreidingen zijn aangegeven als planmatig; in feite gaat het hier om verschil in bouwperiode.

Het weinig aangetaste beeld vanuit en de directe relatie met het landschap vertegenwoordigen de ruimtelijke waarden van dit rivierdorp.

17. Kern Balgoij

Gebiedstypen Balgoij:

(historische) dorpsgebieden en linten,

veldlinten,

gemengde planmatige woningbouw,

parken / sport.

Kenmerken Balgoij:

In de vroege middeleeuwen was Balgoij ten zuiden van de Maas gelegen. De rivier liep toen aan de noordzijde in een lus om het dorp heen. Later stroomde de Maas om het thans ten zuiden van de rivier gelegen Keent heen. Ook aan deze situatie kwam een eind toen voor WO II deze lus werd afgesneden.

Balgoij is een goed voorbeeld van verspreid op de oeverwal gegroepeerde boerderijen met de kerk bij het ontmoetingspunt van de ontginningsassen. Het kasteel is een latere toevoeging en gesticht in de verlande rivierbedding.

Op het verlaten kerkhof aan de Torenstraat staat de 15e – 16e eeuwse toren van de in 1914 gesloopte Waterstaatskerk die op haar beurt een middeleeuwse voorganger verving.

In 1914 komt een nieuwe parochiekerk aan de Boomsestraat gereed. De toren wordt in 1940 door eigen troepen deels opgeblazen, en in 1941 hersteld. In het dorp bevinden zich een aantal markante boerderijen van het kortgeveltype en ook T-boerderijen.

Na WO II vindt enige verdichting en een kleine planmatige uitbreiding van het dorp plaats bij de Boomsestraat. Het gebied rond de kerk wordt aangemerkt als centrum. Hier bevinden zich ook bijzondere functies als de basisschool en het dorpshuis. Deze vormen samen met de planmatige woningbouw één gebiedstype.

Met name het dorpsgezicht van de middeleeuwse toren met omringende gebouwen is fraai, vanwege het ontbreken van uitbreidingen rondom.

18. Gegroeide bebouwing

Gegroeide bebouwing komt zowel voor in de kernen als in het landelijk gebied. In de gemeente Wijchen zijn de kernen bijna uitsluitend verdichte knooppunten van oude landwegen. Soms speelt de nabijheid van een kasteel of oversteekpunt over water daarbij een rol.

In het landelijk gebied zijn twee soorten linten onderscheiden: de veldlinten ofwel de oude landwegen met daaraan lintvormige bebouwing, en de dijklinten ofwel dijken met daaraan dijkbebouwing.

In de bebouwde gebieden zijn het de historische dorpsgebieden en linten, ofwel de plaatselijk tot kern verdichte linten.

Alleen het stadje Batenburg kent een rechthoekig min of meer planmatig stratenpatroon binnen de vestingwerken.

18.1. (Historische) dorpsgebieden en linten

kenmerken (historische) dorpsgebieden en linten:

De oude dorpsgebieden ontlenen hun kenmerken aan een langere periode van ontwikkeling. Deze bestaan uit een relatief open en kleinschalige bebouwing met een grote variatie aan bouwvormen en stijlen. De gemeente Wijchen kent alleen verdichting van enige omvang. Verder blijven aaneengesloten straatwanden beperkt tot korte stukjes zoals bijvoorbeeld in Batenburg.

De bebouwing is als regel direct met aan rabatstrook aan de weg geplaatst, met naar de weg gekeerde gevels. Deze krijgen zo alle nadruk, terwijl de zij- en achtergevels veel minder bewerkt zijn.

De bebouwing is een tot twee bouwlagen met kap, hoge uitzonderingen daargelaten. Traditionele materialen als baksteen, keramische pan, hout en zink overheersen.

Kenmerken matrix (historische) dorpsgebieden en linten:

Wegen / profiel

Gegroeide linten; gevarieerde rooilijn Dorps- / tuindorps

bebouwing

Gegroeid per pand; 1 tot 2 lagen + kap met overwegend lage goot.

Stijl / detail

Gevarieerd; eenvoudig; meest landelijk; Gatengevels; Onderverdeelde ramen. Gevarieerd; meest natuurlijk

Materiaal / kleur

baksteen, keramische pan en hout. Kozijnen ramen, goten en boeidelen: meest lichte tinten en trad. groen.

 

 

Waarden historische dorpskernen:

Deze gebieden hebben een hoge belevingswaarde, zijn de dragers van de streekkenmerken en vertellen van hun geschiedenis en cultuur. Het zijn ook de gebiedsdelen waardoor de kernen zich van elkaar onderscheiden en als zodanig worden zij ook gewaardeerd. Verder zijn er twee beschermde gezichten die door de Monumentenwet een bijzondere bescherming genieten. Batenburg is een van rijkswege Beschermd Stads- en Dorpsgezicht. Leur is een gemeentelijk beschermd dorpsgezicht.

Algemeen toetsingsniveau (historische) dorpsgebieden en linten: vóórzijde bijzonder; achterzijde regulier.

Vanwege identiteit en historische kenmerken, alsook als publiek belangrijke plek.

Criteria tekst (historische) dorpsgebieden en linten:

De welstandscriteria altijd hanteren in combinatie met de beschreven kenmerken. Een lint vraagt om het open houden van zijtuinen; geen herhaling van bouwvormen; niet aaneenbouwen.

Bij beoordeling van wijzigingen en toevoegingen in deze gebieden is de karakteristiek en het historisch aspect een belangrijke toets; dit houdt geenszins in, dat nieuwe ingrepen, mits van enige omvang, geen eigen gezicht mogen hebben. De bestaande omgeving is immers ook gegroeid en gevarieerd. Afwijken van de aspecten die juist de samenhang in deze gebieden uitmaken dit met name aan de wegzijde, zoals maat en schaal, de spelregels van rooilijnbebouwing, overwegend mét kap, rustig ‘natuurlijk’ materiaal en kleurgebruik vormen de leidraad. Stijl en detail zijn aspecten waar juist variatie zit; maar deze dienen dan wel niveau te hebben.

Verandering en vernieuwing dienen de karakteristiek te ondersteunen en de samenhang te versterken. Een versnipperd beeld dient daarbij vermeden te worden door: het versterken van de rooilijn, het vergroten van de samenhang door rustig en evenwichtig materiaal- en kleurgebruik, en door vermijding van felle contrasten.

Nieuwbouw in de eigen stijl in overeenstemming met de landelijke omgeving. Wijzigingen en aan- en bijgebouwen passend bij de stijl

van het hoofdgebouw.

Criteria matrix (historische) dorpsgebieden en linten:

Omgeving

Onderscheid vóór – achter: bijzonder – regulier Straatprofiel respecteren.

Maat / schaal

Variatie overeenkomstig de bestaande landelijke Omgeving.

Vorm / gebaar

Straatgerichte gevels met passende dakvorm.

Stijl / detail

Nieuwbouw in eigen stijl overeenkomstig de bestaande kenmerken. Wijzigingen en toevoegingen overeenkomstig de bestaande stijl en details.

Materiaal / kleur

In overeenstemming met de landelijke omgeving. Passende materialen en kleuren: Bij baksteen, keramische pan, hout in lichte of Traditionele tinten.

 

 

18.2. Gemengde bebouwing

Kenmerken gemengde bebouwing:

In en rondom historische kernen heeft in de loop der tijd een verdichting van de bebouwing plaatsgevonden. Omdat deze verdichting een langere periode beslaat, is de bebouwing gevarieerd van karakter. Deze vorm van verdichting heeft alleen in de kern Wijchen tot een afzonderlijk gebiedstype geleid. De bebouwing heeft daar een substedelijk karakter gekregen.

Kenmerken matrix gemengde (dorps) bebouwing

Wegen / profiel

Gegroeid; deels planmatig. Dorps / tuindorp-profiel

bebouwing

Gegroeid per pand / per rijtje / complex. Overwegend 1 tot 2 bouwlagen + kap.

Stijl / detail

Gevarieerd; eenvoudig; meest landelijk en sub- stedelijk. Overwegend gatengevels.

Materiaal / kleur

Gevarieerd, maar overwegend: baksteen, keramische pan en hout. Kozijnen en ramen, goten en boeidelen: Meest lichte tinten.

 

 

Waarden gemengde bebouwing:

De waardering van deze gebieden is geheel afhankelijk van de kwaliteiten van de aanwezige bebouwing. Wat het in Wijchen aangeduide gebied betreft is de waardering hoog, door met name het bebouwingsbeeld uit het begin van de vorige eeuw.

Algemeen toetsingsniveau gemengde bebouwing: bijzondere toetsing.

In verband met het belang van deze gebieden voor het centrum en vanwege de in het gebied aanwezige historische waarden.

Criteria tekst gemengde bebouwing.

De welstandscriteria altijd hanteren in combinatie met de beschreven kenmerken.

Bij nieuwbouw rekening houden met de kleine schaal van de historische bebouwing. Bij wijzigingen en toevoegingen ligt in dit gebied de nadruk op de kenmerken van het hoofdgebouw.

Criteria matrix gemengde bebouwing:

omgeving

Onderscheid vóór – achter: bijzonder – regulier. Straatprofiel respecteren.

Maat / schaal

Variatie overeenkomstig de bestaande Omgeving.

Vorm / gebaar

Doorgaand profiel. Straatgerichte gevels met passende dakvorm.

Stijl / detail

Nieuwbouw in overeenstemming met de bestaande kenmerken. Wijzigingen en toevoegingen overeenkomstig de bestaande stijl en details.

Materiaal / kleur

Passend in landelijke - substedelijke omgeving. Passende materialen en kleuren: Bij baksteen, keramische pan, hout in lichte of Traditionele tinten.

 

 

18.3. Dijklinten

Kenmerken dijklinten:

Dijken bieden vanouds primair bescherming tegen hoogwater. Maar eenmaal uitgegroeid tot een stelsel van doorgaande dijken vormen zij een ideale basis voor droog blijvende wegen door een gebied, en ook om aan te bouwen. Oude dijken bevatten een schat van informatie over de historie van een gebied. In het begin vaak aangelegd als verbinding van pol naar pol, ontstaat een grillig patroon, nog verlevendigd door oude dijkdoorbraken, waarbij de daarbij ontstane ‘wielen’ moeten worden ontzien. De plaats van de bebouwing varieert nogal: afhankelijk van de feitelijke mogelijkheden eigendomsverhoudingen, de bestuurlijke situatie en terrein-omstandigheden binnendijks of buitendijks of beide, hoog aan de dijk, halverwege, of aan de voet. Vanwege het hoogteverschil en buitendijks de noodzaak om hoog te bouwen concentreert de bebouwing zich dicht om de dijk. Zo ontstaat het grote schaalverschil tussen de bebouwing langs de dijken en het open polder- of uiterwaardenlandschap.

Kenmerken matrix dijklinten:

Wegen / profiel

Gegroeide linten langs dijken; wisselwerking dijk en bebouwing. zowel binnen- als buitendijks. Met rabat aan de dijk; lager of aan de voet;

Bebouwing

Gegroeid per pand; 1 tot 2 bouwlagen + kap met lage goot.

Stijl / detail

Gevarieerd; eenvoudig; meest landelijk; Gatengevels; Onderverdeelde ramen.

Materiaal / kleur

Gevarieerd; meest natuurlijk: baksteen, keramische pan en hout. Kozijnen ramen, goten en boeidelen: meest lichte tinten en trad. groen.

 

 

Waarden dijklinten:

Het schaalverschil tussen het wijde open land en de relatief knusse kleinschalige dijkprofiel wordt zeer gewaardeerd.

De kenmerkende en historisch waardevolle bebouwing bevindt zich bijna uitsluitend daar. Daarbij komt het gevarieerde karakter van de bebouwing zelf en de variatie in openheid en in beplanting.

Algemeen toetsingsniveau dijklinten: bijzondere toetsing.

Vanwege de hoge waardering in combinatie met de kwetsbaarheid van dit milieu. Wijzigingen zijn bovendien erg goed zichtbaar, zowel aan de wegzijde als aan de achterzijde.

Criteria tekst dijklinten:

De welstandscriteria altijd hanteren in combinatie met de beschreven kenmerken. Nieuwbouw in de eigen stijl in overeenstemming met de landelijke omgeving. Wijzigingen en aan- en bijgebouwen passend bij de stijl van het hoofdgebouw.

Bij beoordeling van wijzigingen en toevoegingen in deze gebieden is de karakteristiek en het historisch aspect een belangrijke toets; dit houdt geenszins in, dat nieuwe ingrepen, mits van enige omvang, geen eigen gezicht mogen hebben. De bestaande omgeving is immers ook gegroeid en gevarieerd. Afwijken van de aspecten die juist de samenhang in deze gebieden uitmaken dit met name aan de dijkzijde, zoals maat en schaal, de spelregels van rooilijnbebouwing, overwegend mét kap, rustig ‘natuurlijk’ materiaal en kleurgebruik vormen de leidraad. Stijl en detail zijn aspecten waar juist variatie zit; maar deze dienen dan wel niveau te hebben.

Het versterken van het historisch kader wordt vooral gezocht in het in stand houden c.q. restaureren van karakteristieke panden, alsmede in de inrichting van rabatstroken, erven, straatprofielen en beplantingen.

Criteria matrix dijklinten:

Omgeving

Geen onderscheid vóór – achter. Straatprofiel respecteren c.q. versterken.

Maat / schaal

Variatie volgens bestaande landelijke omgeving.

Vorm / gebaar

Straatgerichte gevels met kap.

Stijl / detail

Nieuwbouw volgens bestaande kenmerken. Wijzigingen volgens stijl en details bestaand gebouw.

Materiaal / kleur

Overeenkomstig landelijke omgeving. Volgens bestaande materialen en kleuren: baksteen, keramische pan, hout in lichte of traditionele tinten.

 

 

18.4. Veldlinten

kenmerken veldlinten:

Oude landwegen bevatten een schat van informatie over de historie van een gebied. Zij vormen de basis van waaruit het landschap in het verleden werd ontgonnen. In het begin vaak aangelegd als verbinding van boerderij naar boerderij, ontstaat een grillig patroon, waarbij allerlei landschappelijke bijzonderheden als waterlopen en wisseling van ondergrond voor variatie zorgen. De plaats van de bebouwing varieert nogal: afhankelijk van de feitelijke mogelijkheden eigendomsverhoudingen, de bestuurlijke situatie en terreinomstandigheden maar ten opzichte van het open land is er sprake van schaalverschil door ligging aan de weg of met korte insteekwegen.

Kenmerkenmatrix veldlinten:

Wegen / profiel

Gegroeide linten langs oude landwegen; wisselwerking weg en bebouwing. Met rabatstrook aan de weg of met voorerf.

Bebouwing

Gegroeid per pand; 1 tot 2 bouwlagen + kap met lage goot.

Stijl / detail

Gevarieerd; eenvoudig; meest landelijk; Gatengevels; Onderverdeelde ramen.

Materiaal / kleur

Gevarieerd; meest natuurlijk: baksteen, keramische pan en hout. Kozijnen ramen, goten en boeidelen: meest lichte tinten en trad. groen.

 

 

Waarden veldlinten:

Het schaalverschil tussen het wijde open land en de relatief knusse kleinschalige wegprofiel wordt zeer gewaardeerd. De kenmerkende en (historisch) waardevolle bebouwing bevindt zich bijna uitsluitend daar.

Daarbij komt het gevarieerde karakter van de bebouwing zelf en de variatie in openheid en in beplanting.

Algemeen toetsingsniveau veldlinten: regulier niveau; niet zichtzijde: soepele toetsing.

Vanwege de waardering in combinatie met de kwetsbaarheid van dit milieu. Wijzigingen zijn aan de wegzijde goed zichtbaar.

criteria tekst veldlinten:

De welstandscriteria altijd hanteren in combinatie met de beschreven kenmerken. Nieuwbouw in de eigen stijl in overeenstemming met de landelijke omgeving. Wijzigingen en aan- en bijgebouwen passend bij de stijl van het hoofdgebouw.

Bij beoordeling van wijzigingen en toevoegingen in deze gebieden is de karakteristiek en het historisch aspect een belangrijke toets; dit houdt geenszins in, dat nieuwe ingrepen, mits van enige omvang, geen eigen gezicht mogen hebben. De bestaande omgeving is immers ook gegroeid en gevarieerd. Afwijken van de aspecten die juist de samenhang in deze gebieden uitmaken dit met name aan de wegzijde, zoals maat en schaal, de spelregels van rooilijnbebouwing, overwegend mét kap, rustig ‘natuurlijk’ materiaal en kleurgebruik vormen de leidraad. Stijl en detail zijn aspecten waar juist variatie zit; maar deze dienen dan wel niveau te hebben.

Het versterken van het landelijk kader wordt vooral gezocht in het in stand houden c.q. restaureren van karakteristieke panden, alsmede in de inrichting van rabatstroken, erven, straatprofielen en beplantingen.

Criteria matrix veldlinten (hoofdgebouwen):

Omgeving

Onderscheid zichtzijde – niet zichtzijde. Straatprofiel respecteren c.q. versterken.

Maat / schaal

Variatie volgens bestaande landelijke omgeving.

Vorm / gebaar

Straatgerichte gevels met kap.

Stijl / detail

Nieuwbouw volgens bestaande kenmerken. Wijzigingen volgens stijl en details bestaand gebouw.

Materiaal / kleur

Overeenkomstig landelijke omgeving. Volgens bestaande materialen en kleuren: Baksteen, keramische pan, hout in lichte of traditionele tinten.

 

 

Criteria matrix veldlinten (bijgebouwen):

Omgeving

Hoofdgebouw respecteren

Maat / schaal

Variatie volgens bestaande landelijke omgeving

Vorm / gebaar

Eenvoudige hoofdvorm met kap

Stijl / detail

Sober, passend bij stijl hoofdgebouw

Materiaal / kleur

Passend in landelijke omgeving

 

 

19. Planmatige woningbouw

Onderscheid wordt gemaakt tussen planmatige woningbouw in de kern Wijchen en de overige kleinere kernen in de gemeente.

In de kern Wijchen is de planmatige woningbouw onderscheiden in verschillende gebiedstypen. De verschillen in verkavelingsvorm en stijl hebben daar geleid tot gebieden van enige omvang. De planmatige woningbouw is onderscheiden in vijf verschillende typen namelijk:

Traditionele blokverkaveling (bijvoorbeeld Valendries),

Het Nieuwe Bouwen (CIAM), (bijvoorbeeld Wijchen Noord),

Woonerven (forumbeweging), ( bijvoorbeeld Wijchen Zuid),

Thematische bebouwing (bijvoorbeeld Kerkeveld en Saltshof),

Individuele woningbouw (bijvoorbeeld Heilige Stoel).

In de kleine kernen is dat onderscheid niet zichtbaar. Het lage groeitempo en eenvoudiger verkaveling leidt daar niet tot relevante verschillen. Wel is daar relevant het onderscheid in (historische) dorpsgebieden en linten, en planmatige woningbouw.

19.1. Traditionele blokverkaveling

Kenmerken traditionele blokverkaveling:

Naast de bebouwingslinten zijn tussen ’50 en ’70 bij haast alle in het gebied voorkomende kernen planmatige uitbreidingen gemaakt, alleen de omvang en het groeitempo verschilt sterk van elkaar. Deze uitbreidingen dragen de stedenbouwkundige kenmerken van de vooroorlogse ‘tuindorpen’ met symmetrische straatprofielen met voortuinstroken en op de hoeken zijtuinstroken, woningen in twee bouwlagen met langskap, in tweekaptypen of rijtjes. De architectuur richt zich naar verschillende perioden, maar dit leidt alleen in de grotere kernen tot duidelijk verschillende buurten. Hoe hoger het groeitempo des te uniformer de architectuur per periode.

De doorgaande dakvlakken vormen het ‘frame’ van het gebied.

Meestal is het metselwerk van de gevels de belangrijkste drager van de hoofdindeling, terwijl raamverdelingen en puien minder belangrijk zijn.

Vooral in de kern Wijchen is het planmatige karakter te zien aan de herhaling van uniforme rijtjes. Straten zijn zorgvuldig ontworpen en hebben veelal een rustig en groen karakter. Afhankelijk van de kwaliteit en uniformiteit van de erfafscheidingen is het ‘tuindorp’ karakter aanwezig.

Kenmerken matrix traditionele blokverkaveling:

Wegen / profiel

Planmatige buurten. Tuindorptype; tuinenzone de hoek om. Voortuinen bij voorkeur met groen.

Bebouwing

Planmatig per pand of rijtje. 1 tot 2 bouwlagen + kap met lage goot.

Stijl / detail

Gevarieerd per pand of rijtje; meest traditioneel; eenvoudig en meest landelijk; Gatengevels of ondergeschikte puien.

Materiaal / kleur

Rode baksteen; rode keramische pan; Kozijnen en ramen hout meest lichte tinten; goten en boeidelen zink en hout. Deuren en panelen soms trad. groen.

 

 

Waarden traditionele blokverkaveling:

De groene buitenruimten in deze gebieden worden gewaardeerd. Wel is er kwaliteitsverschil (ook letterlijk) tussen de woningen en de detaillering en materiaaltoepassing.

Algemeen toetsingsniveau traditionele blokverkaveling: reguliere toetsing.

Voor het behoud en beheer van de bestaande waarden is een regulier niveau voldoende. Aan de achterzijde kan worden volstaan met soepele toetsing.

Criteria tekst traditionele blokverkaveling:

De welstandscriteria altijd hanteren in combinatie met de beschreven kenmerken. Nieuwbouw in de eigen stijl in overeenstemming met de landelijke omgeving. Wijzigingen en aan- en bijgebouwen volgens de stijl van het hoofdgebouw.

Groene erfafscheidingen zijn erg belangrijk voor het aanzien van de buurt. Verharde voortuinen c.q. gebruik als parkeerplaats en weggehaalde erfafscheidingen passen niet . De thans te klein geachte binnenruimte leidt tot veel aanvragen om aan- uitbouwen waarmee het groene karakter afneemt. Belangrijk is daarbij te letten op hoeksituaties; de achtergevels van hoekwoningen daar te behandelen als voorgevels. Aantasting met te veel dakkapellen verminderen de helderheid.

Bij woonblokken die stedenbouwkundig en architectonisch één geheel vormen, dienen wijzigingen en toevoegingen ondergeschikt te blijven een de hoofdindeling ervan. Een eenmaal toegevoegde uitbreiding is leidraad voor de volgende.

De woningbouw van vlak na WO II heeft soms nog karakteristieke Delftseschool details als metselwerk beëindiging van de goten, schoorstenen, versierde voordeur – bovenramen. Deze zo mogelijk handhaven.

Kleur en materiaal is meestal bescheiden. Veranderingen hieraan af te meten.

Criteria matrix traditionele blokverkaveling:

Omgeving

vóór en achter: regulier en soepel. Tuindorpprofiel respecteren. Inrichting tuinen belangrijk voor het beeld.

Maat en schaal

Omgeving respecteren. Passende maat en schaal.

Vorm en gebaar

Doorgaand profiel en rooilijn respecteren.

Stijl en detail

Nieuwbouw passend in de planmatige omgeving. Wijzigingen en toevoegingen passend t.o.v. bestaand

Materiaal en kleur

Passend; doorgaans natuurlijke materialen en kleuren. Gedekte tinten op grote vlakken.

 

 

19.2. Het nieuwe bouwen

Kenmerken Het Nieuwe Bouwen (CIAM)

Woongebieden die geïnspireerd zijn op het nieuwe bouwen worden gekenmerkt door een consequente scheiding van functies van wonen en werken, maar ook scheiding van verkeerssoorten en bestemming van het openbare gebied.

Met verkavelingvormen wordt geëxperimenteerd.

De compositie van de rijtjeswoningen vormen heldere rechthoekige structuren, die als compositie in de ruimte staan. Herhalingen van gelijke blokken en gelijke structuren (stempels) zijn ook kenmerkend. Hoewel industriële bouwmethoden vaak de hoofdopzet van de gebouwen bepalen, is er toch een eigen abstracte esthetiek aan te ontdekken. In de kern Wijchen is meestal het onderscheid vóór – achter gehandhaafd en zit het verschil in de afwisseling van doorgaande straten en parkeerhoven. Het architectonische uiterlijk van de gebouwen staat onder druk, omdat met de noodzakelijk geachte modernisering ook die abstracte vormen verdwijnen.

Kenmerkenmatrix Het Nieuwe Bouwen:

Omgeving

Overwegend onderscheid vóór – achter en blokken in openbaar groen. Rijtjes hebben soms tweezijdige ontsluiting

Maat en schaal

Dominerende blokmaat; stedelijke schaal. Casco’s: basis voor schaal verdeling blokken. Rijtjes in strokenbouw.

Vorm en gebaar

Stempels als herkenbare eenheden.

Stijl en detail

Veel montage in de gevels. Vaak verdiepinghoge puien afgewisseld met baksteenstroken. Rijtjes zeer neutraal vormgegeven.

Materiaal en kleur

Metselwerk rood of lichte beige tinten! Puiframes en invullingen heldere lichte linten! Strakke eenvoudige goten.

 

 

Waarden Het Nieuwe Bouwen:

De heldere opbouw van deze wijken het groene karakter en de ruime verkaveling en een ruim openbaar gebied worden gewaardeerd. Anders dan thans zit er overmaat aan ruimte in deze wijken, waardoor het mogelijk is nieuwe impulsen op te nemen.

Algemeen toetsingsniveau Het Nieuwe Bouwen: niveau reguliere toetsing.

Voor het behoud van huidige waarden en het minder publieke karakter van deze gebieden is regulier niveau het geëigende toetsingsniveau.

Omgeving

Meestal vóór en achter: regulier en soepel. Tuindorpprofiel respecteren. Inrichting tuinen belangrijk voor het beeld.

Maat en schaal

Omgeving respecteren. Passende maat en schaal.

Vorm en gebaar

Doorgaand profiel en rooilijn respecteren.

Stijl en detail

Nieuwbouw passend in de planmatige omgeving. Wijzigingen en toevoegingen passend t.o.v. bestaand.

Materiaal en kleur

Passend; doorgaans natuurlijke materialen en kleuren. Gedekte tinten op grote vlakken.

 

 

19.3. Woonerven

vervaging grens privé – openbaar

Kenmerken woonerven (forumbeweging):

De woongebieden uit deze periode hebben een grillig stratenpatroon en weinig doorgaande wegen.

De woningen zijn geclusterd rond woonerven, waarbij het onderscheid tussen privé en openbaar ontbreekt, evenals duidelijke vóór- en achterzijden. Er grenzen veel tuinen aan openbaar gebied, hetgeen veel informele erfafscheidingen tot gevolg heeft. Typisch zijn ook de garages of bergingen, die een belangrijke plek hebben. De architectuur uit deze periode is sober, vaak voorzien van grote gelede dakvlakken, die eindigen met lage goten aan de erfzijde. Het is moeilijk uitbreidingen aan deze woningen te maken die niet aan een woonerf of pad grenzen. Rustige kleuren en materialen overheersen zoals bleekrode baksteen en grijze betonpannen.

Kenmerken matrix woonerven:

Wegen / profiel

Planmatige buurten. Evenwaardig vóór en achter. Vermenging prive – openbaar. Voortuinen bij voorkeur met groen.

bebouwing

Planmatig per pand of rijtje. 1 tot 2 bouwlagen + kap met lage goot. Vaak ingesneden kapvormen.

Stijl / detail

Weinig variatie over meerdere panden rijtjes. Materialen meest traditioneel; Gevelindelingen industrieel; dunne details.

Materiaal / kleur

bleke baksteen meest grijze betonpan matte tinten; Kozijnen en ramen hout meest lichte tinten; goten en boeidelen zink en hout. Deuren en panelen licht soms gevarieerd.

 

 

Waarden woonerven:

Het wonen in deze gebieden wordt gewaardeerd om zijn kleinschalige en knusse karakter. Door de geringere scheiding openbaar – privé zijn de woonerven directer bij de woningen betrokken. Deze betrokkenheid vraagt om zorgvuldige omgang met de inrichting van het overgangsgebied.

Algemeen toetsingsniveau woonerven: reguliere toetsing zowel aan de voor- als aan de achterzijde.

Voor handhaving en beheer van de aanwezige waarden is een regulier toetsingsniveau geëigend. Het publieke belang is hier minder groot.

Criteria tekst woonerven:

De welstandscriteria altijd hanteren in combinatie met de beschreven kenmerken. Nieuwbouw passend in de ontworpen omgeving. Wijzigingen bijgebouwen volgens de stijl van het hoofdgebouw.

Door het naar binnen gekeerde karakter van deze woonclusters is ook het belang van ingrepen beperkt tot de eigen omgeving. Toch zijn wijzigingen aan de woningen in het algemeen moeilijker inpasbaar en vooral aan de tuinzijde kunnen deze ongewild erg op de voorgrond treden.

Zelfs ondergeschikte ingrepen als erfafscheidingen, verhardingen, carports en schuurtjes kunnen het beeld snel verstoren als er niet zorgvuldig mee wordt omgegaan. Onder de grote dakvlakken - soms meerdere lagen hoog- zijn aanpassingen in overeenkomstig materiaal en kleur gebruik eerder passend, dan wijzigingen in de dakvlakken zelf. Goede voorlichting en vooral goede standaardoplossingen zijn zeer aan te bevelen.

Criteria matrix woonerven:

Omgeving

Geen onderscheid vóór en achter. Inrichting tuinen en erfafscheidingen passend.

Maat en schaal

Passend in maat en schaal. geen storende elementen in dakvlakken.

Vorm en gebaar

Passend bij alzijdige oriëntatie omgeving.

Stijl en detail

Nieuwbouw passend in de omgeving. Wijzigingen en toevoegingen passend ten opzichte van het hoofdgebouw.

Materiaal en kleur

Passende toepassing materialen en kleuren. Op grote vlakken gedekte linten, kozijnen en ramen lichte of bijpassende tinten.

 

 

19.4. Thematische bebouwing

Kenmerken thematische bebouwing:

De architectuur in deze woongebieden draagt een meer uitgesproken stempel. Conform ‘de wens uit de markt’ krijgen de woningen in groepjes of rijtjes een individueler gezicht en worden voorzien van bewust gewilde motieven.

De erven zijn klein in relatie tot de bouwvolumes en zijdelingse aanbouwen zijn uniform of aaneengebouwd.

Er wordt uit alle voorgaande perioden ‘geciteerd’, hetgeen voorbeelden van onderling zeer verschillende kwaliteit oplevert. Het heldere stratenpatroon is weer terug en er wordt weer onderscheid gemaakt tussen openbare ruimten en privé tuinen. Soms vindt men historische routes of waterlopen terug en er is veel aandacht aan de inrichting van het straatprofiel besteed.

Kenmerken matrix thematische bebouwing:

Wegen / profiel

Planmatige buurten tuindorpprofiel

Bebouwing

Planmatig; herhaling per rijtje / straatwand e.d. (ontwerpseries) Woningen aan inritten. 1 en 2 lagen +kap of studio.

Stijl en detail

Gevarieerd per ontwerpeenheid. Citatenarchitectuur.

Materiaal en kleur

Gevarieerd; afhankelijk van citaat

 

 

Waarden thematische bebouwing:

De karakteristiek van deze gebieden biedt een hedendaags antwoord op de woonwensen en een individueler beeld. Samen met een zorgvuldig ingericht openbaar domein zijn die hoog gewaardeerde kwaliteiten.

Algemeen toetsingsniveau: reguliere toetsing; achterzijde soepele toetsing.

Voor handhaving en beheer van de aanwezige waarden is een regulier toetsingsniveau geëigend. Het publieke belang is hier minder groot.

Criteria tekst thematische bebouwing:

De welstandscriteria altijd hanteren in combinatie met de beschreven kenmerken. Nieuwbouw passend in de ontworpen omgeving. Wijzigingen bijgebouwen volgens de stijl van het hoofdgebouw.

Ook bij deze uitbreidingen is de erfafscheiding en inrichting belangrijk. Door de vele op- en afritten is er weinig plaats voor tuinaanleg aan de voorzijde. Soms worden hele voorerven verhard. De inrichting van de straat wordt dan erg belangrijk (bomenlanen). Mee ontworpen erfafscheidingen vooral handhaven.

Bij het veranderen of uitbreiden van de woningen dient rekening gehouden te worden met de andere ‘identieke’ woningen. Ook hier zijn goede standaarden voor veel gevraagde wijzigingen aan te bevelen. Bij nieuwe aanvragen dienen ook eerdere wijzigingen te worden mee bekeken.

Criteria matrix thematische uitbreidingen:

Omgeving

Onderscheid vóór - achter: regulier - soepel. Profielgerichte straten met inritten! Bij voorkeur: groene voortuinen en hagen.

Maat en schaal

Ontwerpseries herkenbaar houden. Passend in maat en schaal per serie. Open ruimten tussen de woningen respecteren.

Vorm en gebaar

Woningen aan inritten: straatgericht! Diversiteit aan dakvormen! Wijzigingen en toevoegingen op herhaling richten.

Stijl en detail

Nieuwbouw passend bij de serie. Wijzigen en toevoegingen passend bij de eigen stijl en details. Letten op eerdere identieke wijzigingen.

Materiaal en kleur

Wijzigen passend bij de eigen materialen en kleuren.

 

 

19.5. Individuele woningbouw

Kenmerken individuele woningbouw:

Deze bestaat uit vrijstaande gevarieerde woningen in een of twee bouwlagen met kap op eigen kavels. De straten hebben een informeel groen karakter en de karakterverschillen door de jaren heen (periode ’65 tot ’90) hebben een beperkte invloed op de openbare weg. Het groen overheerst en de architectuur van de woningen is nauwelijks zichtbaar. Na ’90 worden de kavels snel kleiner en de woningen groter, waardoor meer samenhang in architectuur nodig is. Bij de nieuwste plannen is beeldregie soms in combinatie met meer standaardisatie onvermijdelijk. Lichtere kleuren en uitgesproken materialen en vormen leiden tot een nieuw gezicht, dat om diezelfde reden moeilijker te wijzigen is. Iedere wijziging komt in het zicht door de ondiepe voortuinen; er is minder groen aanwezig en ook mogelijk. Doorgaande straatprofielen vragen om beheerst materiaal en kleurgebruik aan de naar de weg gekeerde zijde. Erfafscheidingen zijn net als in de ‘30er jaren wijken belangrijk.

Kenmerken individuele woningbouw:

Wegen / profiel

Planmatige buurten. Tuindorpprofiel.

bebouwing

Gegroeid; gevarieerd; meest landelijk. 1 en 2 lagen + kapvorm e.d. lage goten

Stijl / detail

Eenvoudig; gevarieerd per pand.

Materiaal / kleur

Meest rustige tinten en natuurlijke materialen.

 

 

Waarden individuele woningbouw:

De waardering voor deze gebieden is voor meer dan de bewoners alleen van belang. Op den duur als het groen van de tuinen goed is uitgegroeid, dan fungeren deze gebieden als parken voor de wijdere omgeving.

Met name dat groene karakter wordt alom gewaardeerd.

Algemeen toetsingsniveau individuele woningbouw: reguliere toetsing; achterzijde: soepele toetsing.

De karakteristiek van deze gebieden biedt een hedendaags antwoord op de woonwensen en een individueler beeld. Voor deze gebieden is een regulier beleid geëigend om de bestaande waarden te behouden en te beheren.

Criteria tekst individuele woningbouw:

De welstandscriteria altijd hanteren in combinatie met de beschreven kenmerken. Nieuwbouw passend in de ontworpen omgeving. Wijzigingen bijgebouwen volgens de stijl van het hoofdgebouw.

In de mate waarin groen de woningen scheidt, is de omgeving een minder belangrijk criterium.

De invloed van de architectonische kwaliteit is beperkter naarmate de kavels groter zijn. Aan de buitenzijde van woongebieden waar deze aan waardevol landschap grenst, dient speciaal gelet te worden op de hoofdkleur en materiaal. Deze dient zich te voegen naar het landschap en in het algemeen rustig en ‘natuurlijk’ te zijn. Bij kleine plukjes woningen of in die gevallen waarbij andere dan de vrije sectorwoningen onderdeel zijn van een buurt, is de toetsing conform de omgeving aangegeven.

Criteria matrix individuele woningbouw:

Omgeving

Voor / achter: regulier / soepel. Open linten: openhouden zijtuinen. Informeel groen straatprofiel; informele rooilijn! Verzorging groene voortuinen en hagen.

Maat en schaal

Nieuwbouw individueel; passend in omgeving. Aaneenbouwen vermijden. Herhaling vermijden.

Vorm en gebaar

Kap of gelijkwaardig motief! Gericht op eigen erf! Gezicht naar de straat.

Stijl en detail

Nieuwbouw passend in omgeving. Wijzigingen en toevoegingen passend bij bestaand gebouw.

Materiaal en kleur

Kleuren en materialen passend bij bestaand gebouw en omgeving.

 

 

20. Bijzondere gebiedstypen

20.1. (Woon)complexen / scholen / instituten

Kenmerken wooncomplexen, scholen en instituten:

Bedoeld worden de complexen waarbij niet een ontsluitingspatroon de vorm bepaalt zoals bij een woonbuurt maar de gebouwen zelf. Het gaat om grotere terreinen die een zelfstandige positie innemen, dus niet een mee ontworpen schooltje of wijkgebouw. Voor deze complexen zijn de eigen architectonische kenmerken belangrijker dan de buurt waarin ze staan. Soms zijn er meerdere ontwerpen aan een complex te onderscheiden. In dat geval gaat het juist als in een woonbuurt om de directe omgeving van het bouwplan.

Kenmerken matrix wooncomplexen scholen en instituten:

Wegen / profiel

Omgeving: afhankelijk van positie. Op eigen terrein planmatig.

bebouwing

Gevarieerd afhankelijk van type school / instituut 1, 2 of 3 lagen plat / kap. meest paviljoenachtige complexvorm.

Stijl en detail

Meest uniform per complex; gemengd bij oudere complexen(meerdere ontwerpseries) met latere toevoegingen en bijgebouwen.

Materiaal / kleur

parallel aan stijl en detail

 

 

Waarden wooncomplexen scholen en instituten:

de architectonische waarde van deze complexen verschilt nogal. Maar het ruimtelijke belang is meestal niet zeer hoog, vanwege de oriëntatie vooral op eigen terrein.

Algemeen toetsingsniveau wooncomplexen scholen en instituten: reguliere toetsing; binnenterreinen: soepele toetsing.

Naar hun aard zijn deze complexen vooral op zichzelf te beschouwen. In veel gevallen is de erfinrichting en erfafscheiding van groter publiek belang, of het moet gaan over complexen die (deels) op de monumentenlijst staan. Een regulier niveau past bij dit type gebieden.

Criteria tekst wooncomplexen scholen en instituten:

De welstandscriteria altijd hanteren in combinatie met de beschreven kenmerken. Nieuwbouw passend in de ontworpen omgeving. Wijzigingen bijgebouwen volgens de stijl van het hoofdgebouw. De buitenzijde van het complex vraagt om afstemming met de omgeving met name daar waar het complex zich opent naar de openbare weg.

Criteria matrix wooncomplexen scholen en instituten:

Omgeving

Buitenzijde – binnenzijde: regulier – soepel. Ordelijke inrichting passend bij omgeving.

Maat en schaal

Ontwerpseries herkenbaar houden. Passend in maat en schaal. Open ruimten tussen de gebouwen respecteren.

Vorm en gebaar

Complexvorm herkenbaar houden: hoofd- en bijgebouwen en ondergeschikte toevoegingen passend bij bestaande gebouwen.

Stijl en detail

Nieuwbouw passend bij de serie(s). Wijzigen en toevoegingen in passende stijl en details per ontwerpserie.

Materiaal en kleur

Materiaal- en kleurgebruik dient te passen bij de aanwezige structuur. Passende materialen en kleuren ten aanzien van de omgeving.

 

 

20.2. Winkelcentrum

3.2.1 (Wijk) winkelcentrum

Kenmerken modern winkelcentrum:

Winkelcentra zijn ontstaan uit de concepten van de Het Nieuwe Bouwen in hun streven naar scheiding van functies in de stad. Het zijn vrij geplaatste éénlaagse gebouwen waarin winkeleenheden zijn ondergebracht. Bij de grotere centra zijn er vaak overdekte passages in opgenomen.

Ook kan een winkelcentrum bestaan uit de plint(en) van etagebouw liefst voorzien van een overdekte galerij.

De kwaliteit van deze gebouwen loopt nogal uiteen. De oorspronkelijke kenmerken worden nogal eens overwoekerd met ‘gezellige’ details.

Kenmerken matrix modern winkelcentrum:

Wegen / profiel

Omgeving: afhankelijk van positie. Op eigen terrein planmatig; veel parkeeroppervlak

bebouwing

Planmatig meestal uniform 1 of meer lagen; plat / kap. Meestal platte complexvorm.

Stijl en detail

Meest uniform per complex; gemengd bij oudere complexen(meerdere ontwerpseries) met latere toevoegingen en bijgebouwen.

Materiaal / kleur

parallel aan stijl en detail

 

 

Waarden modern winkelcentrum:

De waarde van deze complexen is meestal niet hoog, of er zou van een oorspronkelijk (50er jaren) beeld sprake moeten zijn.

Algemeen toetsingsniveau modern winkelcentrum reguliere toetsing:

Het niveau is overeenkomstig de omgeving meestal regulier.

Criteria matrix:

Omgeving

Geen onderscheid voor – achter. In kerngroen. Verhardingen en bestratingen erg belangrijk voor het beeld.

Maat en schaal

Plint: volgens schaal woongebouw; Vrijstaand: zelfstandig samengesteld element.

Vorm en gebaar

Plint: doorgaande open galerij naar de straat! Vrijstaand: zelfstandige ingangen in samengestelde hallen.

Stijl en detail

Plint: volgens het ‘lijnbaan’ concept; Vrijstaand: industrieel; enkelvoudig.

Materiaal en kleur

Plint: heldere lichte tinten; vlakke afwerkingen. Vrijstaand: grote vlakken rustige tinten; rond de entrees en etalages: kleurig.

 

 

3.2.2 (Kern) winkelcentrum

kenmerken (kern) winkelcentrum:

Een kernwinkelcentrum [zoals het centrum van de kern Wijchen] ontstaat als gevolg van een groeiproces waarbij een historische kern zich ontwikkelt tot winkelcentrum. Het betreft kernen die een functie hebben voor een groter gebied of een streek.

Dit proces kan zich geleidelijk of in een korte tijd afspelen; in ieder geval gaat het om centra, waarvan het oorspronkelijke karakter niet geheel is uitgewist. De oorspronkelijke bebouwing is grotendeels verbouwd tot winkel of horecapand, waarbij de woonfunctie soms – op de verdieping – nog aanwezig is. daarnaast is de bebouwing vervangen door nieuwbouw met bijvoorbeeld winkels beneden en appartementen boven.

Daarbij ontstaat schaalvergroting door samenvoeging van percelen of het betrekken van onbebouwde terreinen bij de nieuwbouw. Ook panden die oorspronkelijk een andere centrumfunctie hadden worden bij de ontwikkeling betrokken.

Toch vormen het historische stratenpatroon en de historische schaal nog steeds leidraad bij de toetsing van nieuwe ontwikkelingen.

Kenmerken matrix (kern) winkelcentrum

Wegen / profiel

Gegroeid stratenpatroon; gevarieerde rooilijn; kleinstedelijk.

Bebouwing

Gegroeid per pand in 2 tot 3 bouwlagen; in het algemeen met kap; op markante punten 4 lagen.

Stijl / detail

Gevarieerd; gevelexpressie per pand. Gatengevels: onderverdeelde ramen en winkelpuien

Materiaal / kleur

Gevarieerd; meest natuurlijk baksteen, keramische pan en hout Kozijnen, ramen, goten en boeidelen meest lichte tinten.

 

 

Waarden( kern) winkelcentrum:

Winkelgebieden in oude dorpskernen bezitten een extra aantrekkingskracht door het gemengde en gevarieerde karakter van de bebouwing, de nog aanwezige historische details, de kleinere schaal van de historische gedeelten, door de soms originele oplossingen die bij verandering van bestemming bedacht zijn, en door de vaak nog sfeervolle openbare ruimten.

Algemeen toetsingsniveau( kern) winkelcentrum: bijzondere toetsing voor het beheer en versterking van de kenmerkende combinatie historie – nieuwbouw. Niet zichtzijde: reguliere toetsing.

Criteria tekst (kern) winkelcentrum:

De welstandscriteria altijd hanteren in combinatie met de beschreven kenmerken. Nieuwbouw in de eigen stijl in overeenstemming met het dorps karakter en/of het karakter van de latere toevoegingen.

Wijzigingen en aan- en bijgebouwen passend bij de stijl van het hoofdgebouw.

Bij beoordeling van wijzigingen en toevoegingen in deze gebieden is de karakteristiek en het historisch aspect een belangrijke toets; dit houdt geenszins in, dat nieuwe ingrepen, mits van enige omvang, geen eigen gezicht mogen hebben. De bestaande omgeving is immers ook gegroeid en gevarieerd. Afwijken van de aspecten die juist de samenhang in deze gebieden uitmaken zoals maat en schaal, de spelregels van rooilijnbebouwing, overwegend mét kap, rustig ‘natuurlijk’ materiaal en kleurgebruik vormen de leidraad. Stijl en detail zijn aspecten waar juist variatie zit; maar deze dienen dan wel kwaliteit te hebben.

Het versterken van het historisch kader wordt vooral gezocht in het in stand houden c.q. restaureren van karakteristieke panden, alsmede in de inrichting van rabatstroken, erven, straatprofielen en beplantingen.

Criteria matrix kernwinkelcentrum:

Omgeving

Onderscheid voor – achter: bijzonder – regulier historisch gegroeide structuur respecteren.

Maat / schaal

Pandsgewijze variatie overeenkomstig de bestaande kleinstedelijke omgeving.

Vorm / gebaar

Straatgerichte gevels met passende dakvorm.

Stijl / detail

Nieuwbouw overeenkomstig de bestaande kenmerken. Wijzigingen en toevoegingen overeenkomstig de bestaande stijl en details.

Materiaal / kleur

In overeenstemming met kenmerken van de omgeving; passende materialen en kleuren.

 

 

20.3. Bedrijven / kantoren

Kenmerken bedrijventerreinen:

Een bedrijventerrein is vooral bedoeld om de bedrijfsactiviteiten activiteiten uit te oefenen; een doelmatige ontsluiting vanaf de weg en veel verhard terrein en opslag buiten bepalen vaak het beeld. De terreinen zijn vaak met een hek afgezet soms met een groene berm of beplanting. Reclame uitingen zijn divers en niet altijd effectief.

De bebouwing op deze terreinen heeft een veel minder geordend karakter; doorgaans bestaat een bedrijf uit een of meerdere hallen met een kantoorgedeelte aan de straatzijde.

Materiaal- en kleur bepalen het beeld en niet zozeer de gevelindeling en de details.

Het bedrijventerrein Groot Bijsterhuizen vormt een uitzondering. Voor dit terrein gelden apart vastgestelde beeldkwaliteitseisen: de “Ruimtelijke Richtlijnen Bijsterhuizen”.

Kenmerken bedrijventerreinen:

Wegen / profiel

Planmatig patroon. Wegen met grasbermen / parkeerzones.

Bebouwing

Gevarieerd per perceel. Hallen 1 laag; combinatie hal – kantoor (1 en 2 lagen)

Stijl / detail

Traditioneel gestapeld/ industrieel plaatmateriaal. Gatengevels resp. gevels met lichtstroken of bandramen.

Materiaal / kleur

Gevarieerd; meest gedekte lichte tinten.

 

 

Waarden bedrijventerreinen:

De waardering als verblijfsgebied is beperkt. De gebruiksaspecten bepalen meer de omgeving. Toch is ook een werkgebied met kwaliteit van belang voor de gebruikers en bezoekers. Vooral een ordelijk openbaar domein wordt gewaardeerd.

Algemeen toetsingsniveau: soepele toetsing; buitenzijde gebieden reguliere toetsing.

Het gekozen toetsingsniveau is soepel, met uitzondering van in het zicht komende buitenranden (reguliere toetsing) , met het oog op behoud van de basiskwaliteit van de gebieden, en hun uitstraling naar buiten.

Criteria tekst bedrijventerreinen:

De welstandscriteria altijd hanteren in combinatie met de beschreven kenmerken. Nieuwbouw passend in de omgeving. Wijzigingen en toevoegingen (bijgebouwen) volgens de stijl van het hoofdgebouw.

Een goede Inrichting van de openbare weg heeft veel invloed op het beeld en handhaving van de kwaliteit al evenzeer.

Met uitzondering van de zichtlocaties aan hoofdwegen en gevelwanden die direct aan het buitengebied grenzen, wordt het beeld als minder belangrijk ervaren. Daar dient aandacht te worden gegeven aan het effect van de gebouwen op grotere afstand. Met name de kleur (voor het buitengebied gedekt!) en een zekere eenvoud van compositie en materiaaltoepassing vragen aandacht.

Hoofdkleur, materiaal en de hoofdgeleding zijn van belang, evenals de inrichting van voorterreinen, reclames, afrasteringen.

Criteria matrix bedrijventerreinen:

Omgeving

Onderscheid binnenzijde gebied – buitenzijde gebied: soepel – regulier. Doelmatige ordelijke terreininrichting. Verzorgde hekken en reclame-uitingen.

Maat / schaal

Onderscheiden eenheden! Verbrokkeling bouwvormen vermijden. Eenheid in bouwhoogte bevorderen.

Vorm / gebaar

Onderscheid hal en kantoorgedeelte! Kantoorgedeelte aan de straat! Entrees en routes aangeven.

Stijl / detail

Onderscheid platengevels (bandramen) en gestapelde gevels (gatengevels).

Materiaal / kleur

Grote vlakken zeer rustige (uniforme) tinten. Materiaalkeuze in overeenstemming met de gevelindeling.

 

 

20.4. Recreatieterrein

kenmerken recreatieterrein:

Het gaat hier om grotere gebieden buiten de kernen met een recreatieve bestemming. Er komen voor: voorzieningen voor waterrecreatie als was- en kleedruimten, beschoeiingen kaden en stranden. Verder voorzieningen om te verblijven zoals vakantiehuizen, voorzieningen voor tenten en caravans, en bijbehorende parkeerterreinen e.d.

Verder komen terreinen voor ten behoeve van de golfsport met bijbehorende gebouwen en voorzieningen.

Voor deze terreinen is inpassing in het landschap voor welstand belangrijker als de aard en kwaliteit van de bebouwing op zichzelf.

Goede inplanting van deze gebieden is een belangrijk hulpmiddel voor de beeldkwaliteit maar ook voor de recreanten zelf.

Kenmerkenmatrix recreatieterrein:

Wegen / profiel

Planmatige wegen en paden.

Bebouwing

Positieafhankelijk: in het oog springend of onopvallend. Permanente bebouwing overwegend uniform of in series gelijk.

Stijl / detail

Meest eenvoudig, uniform

Materiaal / kleur

Meest uniform, baksteen, hout en pannen of leien.

 

 

Waarden recreatieterrein:

De waardering van recreatieterreinen ligt vooral op het landschappelijke en op het gebruiksvlak. De bebouwing speelt een ondergeschikte rol. De waarde schuilt in de eenvoud en de doelmatigheid.

Toetsingsniveau recreatieterrein: soepele toetsing. Buitenzijden reguliere toetsing met het oog op landschappelijke inpassing.

Criteria tekst recreatieterrein:

De welstandscriteria altijd hanteren in combinatie met de beschreven kenmerken. Nieuwbouw passend in de omgeving. Wijzigingen en toevoegingen niet storend voor de stijl van het hoofdgebouw.

De ordelijke inrichting van het terrein is belangrijk voor het beeld; afhankelijk van de positie van de bebouwing in het complex, het al dan niet in het zicht komen van (delen) ervan, dienen bij de beoordeling betrokken te worden. Bij ondergeschikte wijzigingen is de kwaliteit van de bestaande bebouwing ten minste uitgangspunt.

Criteriamatrix recreatieterrein:

Omgeving

Onderscheid binnenzijde – buitenzijde: soepel – regulier. Verzorging openbaar groen. Niet storende aansluiting gebouwen – omgeving.

Maat en schaal

Positieafhankelijk; niet storend voor omgeving.

Vorm en gebaar

Positieafhankelijk: passend bij de ontwerp-series.

Stijl en detail

Nieuwe objecten: niet storend voor de omgeving. Wijzigingen en toevoegingen niet storend voor het bestaand gebouw.

Materiaal en kleur

Afhankelijk van positie passend in de omgeving of bij betreffende ontwerpserie. Zichtzijden vanuit het landschap: rustige onverzadigde kleuren toepassen.

 

 

20.5. Militair terrein

Kenmerken militaire terreinen:

Militaire terreinen in het landelijk gebied als hier bedoeld, zijn doorgaans geheel aan het oog onttrokken. Zij dienen voor opslag of een andere extensieve functie, waarbij slechts een stevig hekwerk en enige poorten de aanwezigheid van een bijzondere functie verraden.

Op het terrein zijn eenvoudige standaard gebouwen of loodsen geplaatst langs een eigen wegenstelsel zonder opvallende kenmerken.

Kenmerken matrix militaire terreinen:

Wegen / profiel

Planmatige wegen en paden.

Bebouwing

Positieafhankelijk: in het oog springend of onopvallend. Permanente bebouwing overwegend uniform of in series gelijk.

Stijl / detail

Meest eenvoudig, uniform

Materiaal / kleur

Meest uniform, baksteen, hout en pannen of leien.

 

 

Waarden militaire terreinen:

De waarde van deze terreinen is die van groene buffer. De bebouwing speelt geen rol van betekenis.

Toetsingniveau militaire terreinen: soepele toetsing in verband met het geringe publieke belang van deze terreinen. In het zicht komende elementen reguliere toetsing.

Criteria tekst militaire terreinen:

De welstandscriteria altijd hanteren in combinatie met de beschreven kenmerken. Nieuwbouw passend in de omgeving. Wijzigingen en toevoegingen niet storend voor de stijl van het hoofdgebouw.

De ordelijke inrichting van het terrein is belangrijk voor het beeld; afhankelijk van de positie van de bebouwing in het complex, het al dan niet in het zicht komen van (delen) ervan, dienen bij de beoordeling betrokken te worden. Bij ondergeschikte wijzigingen is de kwaliteit van de bestaande bebouwing ten minste uitgangspunt.

Criteria matrix militaire terreinen:

Omgeving

Onderscheid binnenzijde – buitenzijde: soepel – regulier. Verzorging openbaar groen. Niet storende aansluiting gebouwen – omgeving.

Maat en schaal

Positieafhankelijk; niet storend voor omgeving.

Vorm en gebaar

Positieafhankelijk: passend bij de ontwerp-series.

Stijl en detail

Nieuwe objecten: niet storend voor de omgeving. Wijzigingen en toevoegingen niet storend voor het bestaand gebouw.

Materiaal en kleur

Afhankelijk van positie passend in de omgeving of bij betreffende ontwerpserie. Zichtzijden vanuit het landschap: rustige onverzadigde kleuren toepassen.

 

 

21. Groengebieden

21.1. Parken / sport

Kenmerken parken en sportterreinen:

Het groen binnen de bebouwde kom, vindt zijn oorsprong op diverse wijzen: oude vormen van kerngroen zijn brinken, begraafplaatsen, kerk- en marktpleinen. Verder ingesloten landgoederen, boerenerven of grote tuinen van villa’s. Sportcomplexen worden vanaf de dertiger jaren doelbewust ontworpen en opgenomen in de bebouwing. De naoorlogse groengebieden zijn mee ontworpen, eerst als restgroen, later als kerngroen of als buffer voor verkeerslawaai. Zonder uitzondering nemen de onbebouwde groene gebieden een zeer belangrijke plaats in het bebouwde gebied. De daarin geplaatste bebouwing die vaak van meer kanten zichtbaar is, kan ook erg bepalend zijn.

Kenmerken matrix parken en sportterreinen:

Wegen / profiel

Planmatige wegen en paden.

Bebouwing

Planmatig per pand. Individueel gelegen. Positieafhankelijk: in het oog springend of onopvallend

Stijl / detail

Divers en gevarieerd per pand.

Materiaal / kleur

Divers en gevarieerd.

 

 

Waarden parken en sportterreinen:

De kwaliteit van de groene zones op zich is wisselend. Onderhoud is niet altijd doeltreffend. Verwaarloosd of verwilderd groen haalt een buurt snel naar beneden. De waarde van oudere bomen gaat vaak uit boven de waarde en de levensduur van de bebouwing.

Algemeen toetsingsniveau parken en sportterreinen: reguliere toetsing.

Het beoordelingsniveau is in principe heel locatiegebonden, maar in de meeste gevallen is de bebouwing meer dan gemiddeld belangrijk.Een regulier toetsingsbeleid met het oog op het behoud van de kwaliteiten is in het algemeen voldoende; echter de invloed van welstand is beperkt.

Criteria tekst parken en sportterreinen:

De welstandscriteria altijd hanteren in combinatie met de beschreven kenmerken. Nieuwbouw passend in de omgeving. Wijzigingen en toevoegingen volgens de stijl van het hoofdgebouw.

De positie van het groen - meer of minder zichtgroen - de mate waarin het een publieke functie heeft en waarvoor het gebruikt wordt zijn belangrijke criteria.

De positie van de bebouwing in het groen is belangrijk en het al dan niet in het zicht komen van (delen) ervan. Bij ondergeschikte wijzigingen is de kwaliteit van de bestaande bebouwing ten minste uitgangspunt.

Criteria matrix parken en sportterreinen:

Omgeving

Geen onderscheid voor – achter: beide reguliere toetsing. Verzorging openbaar groen. Passende aansluiting gebouw – omgeving.

Maat en schaal

Positieafhankelijk; passend omgeving.

Vorm en gebaar

Positieafhankelijk: passend omgeving.

Stijl en detail

Nieuwe objecten: niveau afhankelijk van positie. Wijzigingen en toevoegingen passend bij bestaand gebouw.

Materiaal en kleur

Afhankelijk van positie en rol passend in de omgeving.

 

 

21.2. Landelijk gebied

Bij de gehanteerde gebiedsindeling zijn de grenzen uit het rapport inbreiding voor uitbreiding gehanteerd. De restjes landelijk gebied zijn als zodanig aangeduid. Voor het toetsingsniveau en de criteria wordt verwezen naar het aangrenzende landelijke gebied.

22. Bijzondere gebouwtypen

22.1. monumenten

Kenmerken en waarden monumenten:

rijksmonumenten of [provinciale] en gemeentelijke monumenten zijn gebouwen van als regel 50 jaar of ouder, waaraan hetzij door het Rijk hetzij door Provincie of Gemeente historische waarde wordt gehecht en waarop wettelijke bescherming rust tegen wijziging of sloop.

De historische waarden en de motivering van de bescherming zijn vastgelegd in de redengevende omschrijving. Deze vormt voor wat betreft de historische kant ook de basis voor de beoordeling van wijzigingen en toevoegingen. Voor de monumentencommissie is dat de enige leidraad bij de beoordeling. De welstandscommissie beoordeelt bouwplannen vooral in hun omgeving en de relatie oud- nieuw. Dus naast de historische waarden geldt voor de welstandscommissie de omgeving van het bouwwerk en de voorgestelde wijziging uit oogpunt van architectuur [de gebiedsgerichte criteria en in bijzondere gevallen de algemene welstandscriteria] als belangrijk criterium.

Kenmerkenmatrix Monumenten:

Wegen / profiel

Doorgaans oude landwegen. vgl. omschrijving.

Bebouwing

Positieafhankelijk vgl. omschrijving.

Stijl / detail

Historisch materiaalgebruik volgens de betreffende stijl en details vgl. omschrijving

Materiaal / kleur

Meest natuurlijk, baksteen, hout en pannen of leien en kleurgebruik volgens de stijlperiode vgl. omschrijving.

 

 

Toetsingsniveau Monumenten: bijzondere toetsing met het oog op het beheer en versterking van de historische waarden en de relatie oud – nieuw.

Criteria tekst Monumenten:

De welstandscriteria altijd hanteren in combinatie met de beschreven kenmerken. Nieuwbouw overeenkomstig de historische context. Wijzigingen en toevoegingen overeenkomstig de stijl en de details van het hoofdgebouw.

Bij beoordeling van wijzigingen en toevoegingen aan of bij deze gebouwen is de karakteristiek en het historisch aspect een belangrijke toets; dit houdt geenszins in, dat nieuwe ingrepen, mits van enige omvang, geen eigen gezicht mogen hebben. De bestaande gebouw is immers ook nogal eens gegroeid in de tijd. Afwijken van de aspecten die juist de samenhang in deze gebouwen uitmaken zoals maat en schaal, overwegend mét kap, rustig ‘natuurlijk’ historisch verantwoord materiaal en kleurgebruik vormen de leidraad. Stijl en detail zijn aspecten waar juist variatie zit; maar deze dienen dan wel niveau te hebben.

Criteria matrix Monumenten:

Omgeving

Voor – achter: beide bijzondere toetsing. Verzorging openbaar groen. Overeenkomstige aansluiting gebouwen – omgeving.

Maat en schaal

Positieafhankelijk; volgens de omgeving.

Vorm en gebaar

Positieafhankelijk: volgens de bij de ontwerpserie[s].

Stijl en detail

Nieuwe objecten: in overeenstemming met de omgeving. Wijzigingen en toevoegingen overeenkomstig het bestaande gebouw.

Materiaal en kleur

Afhankelijk van positie overeenkomstig de omgeving of de betreffende ontwerpserie. Zichtzijden vanuit het landschap: rustige onverzadigde kleuren toepassen.

 

 

22.2. Streekgebonden typen boerderijen

Onderscheid wordt gemaakt in de typen boerderijen die in de gemeente Wijchen voorkomen. De boerderijen tot even na de vorige eeuwwisseling verschillen per streek. Deze worden in dit hoofdstuk beschreven en van criteria voorzien. In de periode daarna tot heden verdwijnen die karakteristieken.

Kenmerken hallehuis:

Dit is de stamvorm van de in dit gebied gangbare boerderijtypen.

Het hallehuis bestaat uit een enkelvoudig bouwvolume met een rechthoekige plattegrond. De stallen, de schuur en het woonhuis zijn ondergebracht in een gemeenschappelijke ruimte en onder één gemeenschappelijke kap.

Het bouwvolume heeft lage zijmuren en een laaggelegen gootlijn; de zijmuren zijn vaak niet eens manshoog. Grote, niet onderbroken kapvlakken met hoge nokken bepalen voornamelijk het beeld.

Het hallehuis komt zowel voor met een langsdeel alsook met een dwarsdeel.

Voor/achter wolfseind, of dakschild

Gevels van baksteen (soms met vakwerkwanden)

Dakbedekking van riet en/of rode/blauw-grijze dakpannen.

Komt ook op landgoederen voor

Traditionele meerruits schuiframen

Luiken, vaak in de kleur van het landgoed waartoe de boerderij behoort

Bijgebouwen, schuren, soms aangebouwd en vaak monumentaal.

Waterpompen.

Vaak erfbeplantingen.

Kenmerken rivierendwarshuis:

Of T- boerderij is afgeleid van hallehuis. Deze vaak grote en voorname hoeven hebben een groter en breder uitgebouwd woonhuisgedeelte voorzien van een eigen kap. Aan de ene zijde bevindt zich de pronkkamer, aan de andere zijde de boven de kelder gelegen opkamer. Het gebouwtype straalt een voornaam karakter uit.

In het rivierengebied liggen deze boerderijen vaak op verhogingen (terpen) en hebben grote halleschuren.

De T – boerderij is in dit gebied soms uitgebouwd tot villa met een voornaam voorhuis.

Kenmerken kruk-huis:

Of L-boerderij komt incidenteel voor. Eveneens ontstaan uit hallehuis en te beschouwen als voorloper van het T-huis. Dit type vertoont slechts aan een zijde een uitgebouwd woonhuisgedeelte en vertoont een eenvoudig karakter.

Waarden hallehuis / rivierendwarshuis / krukhuis:

De waarde van deze gebouwen is zowel cultuurhistorisch als architectuurhistorisch van aard.

Voor het toetsingsniveau geldt het reguliere niveau.

Wegen / profiel

Gegroeid wegenpatroon. Landelijk profiel; met grasbermen / fietspaden of stroken e.d. Erfbeplantingen inlands assortiment.

Gebouwen

Gebouwen Gebaseerd op of afgeleid van het Hallehuis. Soms nog voorzien van gebint. Grote doorgaande dakvlakken meestal afgewolfd. Lage goten. Gevels metselwerk of vakwerk. Bijgebouwen vaak eveneens traditioneel; soms geheel van hout.

Stijl / detail

Traditionele (streekeigen) boerderijstijl. Houten kozijnen; meerruits ramen; houten boeidelen. Details volgens traditie in baksteen, riet en hout.

Materiaal / kleur

Baksteen rood; houten vlakken naturel, geteerd of gedekt geschilderd; kozijnen en ramen gebroken wit; deuren andere (traditionele) kleur; luiken soms in landgoedkleuren. Riet en/of rode of blauw-grijze dakpannen.

 

 

Criteria tekst:

De welstandscriteria altijd hanteren in combinatie met de beschreven kenmerken. De samenhang in het complex is een belangrijk criterium.

Nieuwbouw in de eigen stijl in overeenstemming met de landelijke omgeving. Wijzigingen en aan- en bijgebouwen volgens de stijl van het betreffende hoofd- of bijgebouw.

Criteria matrix streekgebonden typen boerderijen:

Omgeving

Verzorging erf en groene omgeving. streekeigen verhardingen afrasteringen, hekken en poorten nastreven.

Maat / schaal

Geen onderbrekingen van doorgaande dakvlakken. Kleinschalige onderverdelingen gevels.

Vorm / gebaar

Eenvoudige landelijke blokvorm; lage goten. Gericht op eigen erf. Onderscheid woon- en bedrijfsgedeelte. Typische kenmerken respecteren.

Stijl / detail

Wijzigingen en toevoegingen passend bij de traditie en de eigen bouwperiode

Materiaal / kleur

Traditioneel: baksteen, keramische pan, riet, hout Als regel: kozijnen, boeiboorden en veren in lichte tinten Als regel: houten gevels: luiken, voordeuren en deeldeuren in gedekte / donkere tinten

 

 

22.3. Overige typen gebouwen

Kenmerken overige typen gebouwen:

Andere gebouwen met gemeenschappelijke kenmerken als gemalen, molens, bruggen, sluizen e.d.

Voor zover deze niet op monumentenlijsten staan ofwel in beschermde gezichten liggen vallen deze gebouwen onder der criteria sub. Par. 5.4.

22.4. overige boerderijen en verspreide bebouwing landelijk gebied.

Kenmerken overige boerderijen en overige bouwwerken landelijk gebied:

Onder dit ‘type’ gebouwen vallen de overige bouwwerken landelijk gebied. Het gaat om overige verspreide boerderijen [jongere boerderijen dan de streekgebonden typen boerderijen], om overige verspreide bebouwing die niet tot de dijklinten en de veldlinten behoren, of niet tot één van de bijzondere landelijke gebieden. van deze rest categorie gebouwen zijn geen specifieke kenmerken te geven anders dan hun verspreide ligging.

Waarden overige boerderijen en overige bouwwerken landelijk gebied:

De waardering is heel verschillend maar het publieke belang beperkt; vooral landschappelijke waarden tellen.

Toetsingniveau overige boerderijen en overige bouwwerken landelijk gebied: soepele toetsing aan alle zijden.

Criteria tekst overige boerderijen en overige bouwwerken landelijk gebied:

De welstandscriteria altijd hanteren in combinatie met de beschreven kenmerken.

Nieuwbouw in de eigen stijl passend in de complexvorm en de landelijke omgeving. Wijzigingen en aan- en bijgebouwen passend bij de stijl van het betreffende hoofd- of bijgebouw.

Criteria matrix overige boerderijen en overige bouwwerken landelijk gebied :

Omgeving

Geen onderscheid in het zicht / buiten het zicht. Verzorging erf en groene omgeving.

Maat / schaal

Eenvoudige bouwvormen; geconcentreerde plaatsing bevorderen.

Vorm / gebaar

Eenvoudige hoofdvorm nastreven. Verbrokkeling complex vermijden. Gericht op eigen erf. Indien van toepassing: Onderscheid woon- en bedrijfsgedeelte.

Stijl / detail

Eenvoudige stijl en passende details voor een landelijke omgeving. Wijzigingen en toevoegingen passend bij de eigen bouwperiode.

Materiaal en kleur

Traditioneel: overwegend natuurlijke materialen en rustige kleuren passend in de landelijke omgeving. Landelijke kleuren: Gevels en daken met onverzadigde tinten en een gemiddelde helderheid.

 

 

23. Bronnen en literatuur

Stichting MIP – Gelderland, Wijchen, gemeentebeschrijving, Oosterbeek, 1991.

A.G. Schulte, Het Rijk van Nijmegen, Westelijk gedeelte, Staatsuitgeverij, ’s-Gravenhage, 1982.

Pouderoyen Compagnons, Gemeente Wijchen, Inbreiding voor uitbreiding, Nijmegen, April 2002.

Pouderoyen Compagnons, Gemeente Wijchen, bestemmingsplan buitengebied nijmegen, 1998.

Gelders Genootschap, Informatiemap welstandsnota,

Federatie Welstand en de VNG. Naar een gemeentelijke Welstandsnota.

Den Haag, 2000.

Voorwoord

Dit hoofdstuk is grotendeels gebaseerd op de gestandaardiseerde welstandscriteria voor veel voorkomende kleine bouwplannen, die op landelijk niveau zijn ontwikkeld. Door middel van een voorzichtige standaardisering van de advieslijn ten aanzien van veel voorkomende kleine bouwplannen wordt helderheid en consistentie nagestreefd voor de aanvrager, de gemeente en de welstandscommissie. Getracht is een consensus te bereiken die na opmerkingen van diverse partijen uiteindelijk heeft geleid tot een ‘grootste gemene deler’. Op deze manier ontstaat een verzameling gestandaardiseerde criteria, waarop in principe elke gemeente delen van haar welstandsbeleid kan baseren.

Standaardisering brengt met zich mee, dat deze nota in hoofdzaak geschreven is voor gebiedstypen die een universeel karakter kennen en in de meeste gemeenten voorkomen. Met name geldt dit voor binnen de kernen gelegen gebieden, zoals de deelgebieden 3,4,6, 9, 10 en 12. Daarnaast kent iedere gemeente haar eigen ‘couleur locale’ met streekeigen gebieden in een geheel eigen verschijningsvorm, zoals oude dorpskernen, beschermde dorpsgezichten en agrarische buitengebieden. Voor veel van deze gebieden zijn de in dit hoofdstuk beschreven standaardcriteria niet of slechts te dele toepasbaar. In deze gevallen zijn in de gebiedsuitwerkingen van de aparte sneltoetscriteria opgenomen (zie tabel).

In de voorgaande hoofdstukken is voor elk deelgebied aangegeven of de standaard sneltoetscriteria kunnen worden toegepast, danwel zijn specifieke sneltoetscriteria gegeven.

23.1. Inleiding

Algemeen

De nieuwe Woningwet 2003 geeft enkele kaders waarbinnen het welstandstoezicht dient plaats te vinden. Een van die kaders is de verplichting tot het opstellen van een welstandsnota met gebieds- en objectgerichte welstandscriteria. Aangezien de welstandsnota tot doel heeft het welstandsbeleid inzichtelijk en bespreekbaar te maken is het wenselijk de regelgeving t.a.v. het welstandstoezicht openbaar te maken in een welstandsnota en te plaatsen in een begrijpelijke context.

In veruit de meeste gevallen komen mensen via de bouwvergunningsaanvraag of in het voortraject daarvan met welstand in aanraking. Met de nieuwe Woningwet 2001 is ook de bouwvergunningsprocedure voor een gedeelte veranderd. In de nieuwe Woningwet 2001 bestaan alleen nog vergunningvrije en vergunningplichtige bouwwerken. Daarnaast is er een lichte en een reguliere procedure geïntroduceerd, alsmede een bouwvergunning eerste en tweede fase.

Per Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) is een lijst opgesteld van bouwvergunningvrije bouwwerken en bouwwerkzaamheden waarvoor een lichte bouwvergunningsprocedure gaat gelden. Bouwvergunningsaanvragen voor bouwwerken die niet behoren tot de categorie bouwvergunningvrije of licht vergunningplichtige bouwwerken vallen onder de reguliere bouwvergunningsprocedure. De afhandeling van de bouwaanvraag bij reguliere vergunningplicht duurt maximaal 12 weken met de mogelijkheid tot verdaging van ten hoogste nog eens 6 weken als burgemeester en wethouders daar toe besluit en goedkeuring heeft gekregen van de gemeenteraad. De reguliere bouwvergunning kan op aanvraag (verzoek) ook in twee fases worden verleend.

Bij de lichte procedure mag de afhandeling maximaal 6 weken duren. Bij overschrijding van deze termijn wordt een vergunning van rechtswege verleend. Het betreffen hier kleine veelvoorkomende bouwwerken zoals dakkapellen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en dergelijke, binnen de ruimtelijke eisen die gesteld zijn in de AMvB. Ten behoeve van de toetsing van deze licht vergunningplichtige bouwplannen zijn zogenaamde sneltoetscriteria geformuleerd. Het gaat hier om objectieve welstandscriteria die de planindiener vooraf zoveel mogelijk duidelijkheid dienen te geven. De sneltoetscriteria kunnen gezien worden als een

verzameling standaardoplossingen die in elk geval geen bezwaren zullen oproepen. Wanneer een bouwplan niet strijdig is met de sneltoetscriteria kan de vergunning binnen zeer korte termijn worden verleend.

Toepassingen en gebruik

De sneltoetscriteria kunnen gebruikt worden voor:

  • -

    preventieve toetsing van licht vergunningplichtige bouwplannen

  • -

    repressieve toetsing van vergunningvrije bouwplannen

  • -

    vrijwillige toetsing van vergunningvrije bouwplannen

Preventieve welstandstoetsing

Als een bouwplan vergunningplichtig is wordt door de AMvB (zie bijlage 2) bepaald of een lichte of reguliere procedure wordt gevolgd. Alle vergunningplichtige bouwplannen dienen in ieder geval getoetst te worden aan het bestemmingsplan, de bouwverordening, het bouwbesluit en aan redelijke eisen van welstand. Bij de lichte bouwvergunningsprocedure hebben burgemeester en wethouders de mogelijkheid om zelf te toetsen aan redelijke eisen van welstand zonder advies te vragen aan de welstandscommissie. Het gemeentebestuur kan daarvoor een ambtenaar of een lid van de welstandscommissie mandateren overeenkomstig het advies van haar welstandscommissie en met verwijzing naar de sneltoetscriteria. Wanneer een bouwplan niet aan de sneltoetscriteria voldoet of wanneer er sprake is van een bijzondere situatie, waarbij twijfel bestaat aan de toepasbaarheid van deze criteria, kan het bouwplan alsnog aan de welstandscommissie worden voorgelegd. De welstandscommissie zal in deze gevallen met inachtneming van de gestelde sneltoetscriteria en met onder andere de gebiedsgerichte of de algemene welstandscriteria beoordelen of het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand.

Op deze manier kunnen licht vergunningplichtige bouwwerken die in eerste instantie niet voldoen aan de sneltoetscriteria alsnog door de welstandscommissie bezien worden in relatie tot de context van het gebied waar het bouwplan geplaatst wordt.

Van een bijzondere situatie is in ieder geval altijd sprake in door het Rijk aangewezen beschermde stads- of dorpsgezichten en bij, op of aan door het Rijk, de provincie of de gemeente aangewezen beschermde monumenten.

Repressieve welstandstoetsing

Indien het uiterlijk van een bouwwerk in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand kunnen burgemeester en wethouders degene die tot het opheffen van die strijdigheid bevoegd is, aanschrijven om die strijdigheid op te heffen (behoudens in welstandsvrije gebieden en welstandsvrije objecten).

Een bouwwerk is in ernstige mate in strijd met redelijke eisen van welstand indien sprake is van excessen, dat wil zeggen buitensporigheden in het uiterlijk die ook voor niet-deskundigen evident zijn.

Vaak heeft dit betrekking op het afsluiten van een bouwwerk voor zijn omgeving, het ontkennen of vernietigen van architectonische bijzonderheden, armoedige materiaalgebruik, toepassing van felle of contrasterende kleuren, te opdringerige reclames of een te grove inbreuk op wat in de omgeving gebruikelijk is (zie hiervoor de gebiedsgerichte welstandscriteria).

De excessenregeling geldt ook voor vergunningvrije bouwwerken. Vergunningvrije bouwwerken die voldoen aan de sneltoetscriteria zijn in elk geval niet in strijd met redelijke eisen van welstand. Bij afwijkingen daarvan zullen burgemeester en wethouders desgevraagd beoordelen of het bouwwerken in ernstige mate met die criteria in strijd is.

Vrijwillige welstandstoetsing

Om te voorkomen dat men achteraf geconfronteerd wordt met redelijke eisen van welstand kan een initiatiefnemer van een te bouwen vergunningvrij bouwwerk dit vrijwillig laten toetsen aan redelijke eisen van welstand. De sneltoetscriteria kunnen dus ook dienen als adviserend kader.

Uitgangspunten

Bij het opstellen van de sneltoetscriteria zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

Relatie met het bestemmingsplan

In artikel 44 van de nieuwe Woningwet wordt geregeld dat een bouwvergunning slechts mag en moet worden geweigerd als deze niet voldoet aan de onder andere de bouwverordening, bestemmingsplan of redelijke eisen van welstand.

De welstandstoetsing dient alleen betrekking te hebben op het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkelingen daarvan.

Jurisprudentie heeft uitgewezen dat als het bestemmingsplan een bouwwerk toestaat, dit welstandshalve niet meer afgewezen kan worden op basis van plaatsing en maatvoering.

Hierbij moet wel onderscheid worden gemaakt in impliciete normen (d.w.z. niet uitputtend, bijvoorbeeld ten aanzien van de plaatsing van gebouwen), en expliciete normen (bijvoorbeeld een maximaal toegestane nokhoogte). Expliciete normering in het bestemmingsplan dient bij de welstandstoetsing zonder meer in acht te worden genomen; er mogen dan geen beperkende welstandseisen worden gesteld. Bij impliciete bouwmogelijkheden kan het welstandstoezicht ten opzichte van het bestemmingsplan wel aanvullend werken, mits de bouwmogelijkheden niet geheel teniet gaan en duidelijk is dat de wetgever niet bewust van normering in het bestemmingsplan heeft afgezien. Dit laatste moet dan expliciet blijken uit het bestemmingsplan.

Wel is het mogelijk dat welstandscriteria een aanvullende werking hebben op het geregelde in het bestemmingsplan of Bouwbesluit.

Voor de opgenomen sneltoetscriteria is ervan uitgegaan dat het bestemmingsplan altijd maatgevend is. Dat wil echter niet zeggen dat er geen sneltoetscriteria over plaatsing en maatvoering zijn opgenomen, maar dat deze dan betrekking hebben op de visuele kwalitatieve hoedanigheid van het bouwwerk.

Het bestemmingsplan treedt in eerste instantie regelend op voor wat betreft functie, plaatsing en maatvoeringen van kleine bouwwerken.

Voor- en achterkant benadering (AMvB)

De voor- en achterkant benadering houdt in dat er met het oog op stedenbouw en welstand in een aantal gevallen verschil moet worden gemaakt tussen het bouwen aan de voorkant of aan de achterkant van een bouwwerk. Vanuit welstandsoptiek is het bouwen aan de voorkant in het algemeen kwetsbaarder dan het bouwen aan de achterkant.

Onder voorkant wordt in dit verband verstaan de voorgevel, het voorerf en het dakvlak aan de voorzijde van een gebouw; de zijgevel, het zijerf en het dakvlak aan de zijkant van een gebouw voor zover die zijde (zijdelings) gekeerd is naar de weg of het openbaar groen. Onder achterkant wordt in dit verband verstaan de achtergevel, het achtererf en het dakvlak aan de achterzijde van een gebouw; de zijgevel, het zijerf en het dakvlak aan de zijkant van een gebouw voor zover die zijde (zijdelings) niet gekeerd is naar de weg of het openbaar groen. Het begrip ‘weg’ wordt nader verklaard in de Wegenverkeerswet.

Bij het begrip ‘openbaar groen’ moet worden uitgegaan van hetgeen daaronder in het normale spraakgebruik wordt verstaan, zoals parken plantsoenen en speelveldjes, die het gehele jaar (of een groot deel van het jaar) voor het publiek toegankelijk zijn. ’Gekeerd naar de weg of het openbaar groen’ impliceert dat tussen het gebouw of het erf en de weg of het openbaar groen een directe feitelijke relatie is.

Die relatie is er niet wanneer zich tussen het gebouw of het erf en de weg of het openbaar groen andere begrenzende elementen aanwezig zijn, zoals het erf van de buren, bos, (bij)gebouwen of water. Dit betekent dat bijvoorbeeld bij een sloot als scheidend element de zijkant gekeerd naar de weg of het openbaar groen een achterkant wordt in plaats van een voorkant.

Met het oog op behoud van kwaliteit worden bouwwerken aan de voorkant altijd kritischer beoordeeld. In de sneltoetscriteria is daarom voor een aantal bouwwerken onderscheid gemaakt tussen bouwwerken aan de voorkant en aan de achterkant. Voor dakkapellen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen is in de welstandcriteria onderscheid gemaakt in criteria voor de voor- en achterkant, zoals deze begrippen door de AMvB zijn vastgelegd.

Opvallend is dat er een overlap is tussen voor-, zij- en achterkant. Dit heeft met name te maken met de definities van erven (deze overlappen elkaar namelijk ook). In de toelichting van de AMvB kan men lezen dat er eigenlijk alleen een definitie van voorkanten wordt gegeven. Dit impliceert dat de term voorkant bepalend is. Bij de genoemde overlap zal het dus als voorkant behandeld moeten worden.

Met de in de AMvB opgenomen definities wordt overigens nog niet de vraag beantwoord welke gevels nu als voor-, achter- en/of zijgevel moet worden aangemerkt. Voor het antwoord op die vraag is bepalend welke gevel in het concrete geval als voorgevel moet worden beschouwd. Wanneer is vastgesteld welke gevel de voorgevel is, kan vervolgens eenvoudig worden bepaald welke gevel de achtergevel is en dus ook welke gevels zijgevels zijn. Er zijn gevallen denkbaar waarin discussie kan ontstaan. In dergelijke gevallen moet voor het bepalen welke gevel de voorgevel is, primair worden afgegaan op de ligging van de voorgevelrooilijn, zoals die in het bestemmingsplan of in de bouwverordening is aangegeven. Ook dan nog kan twijfel bestaan, bijvoorbeeld in sommige gevallen in het agrarisch buitengebied. In dat geval zal de feitelijke situatie doorslaggevend zijn voor de vraag waar zich de voorgevel bevindt.

Mede aan de hand van de jurisprudentie kunnen daarvoor als aanknopingspunten worden gehanteerd de systematiek van huisnummering (waar zich het huisnummer bevindt), de zijde van het gebouw waar zich de voordeur of hoofdingang bevindt, de plaats waar de brievenbus is aangebracht en de plaats waar zich de hoofdontsluiting van het perceel bevindt.

Voor de goede orde wordt erop gewezen dat voor de toepassing van dit besluit een gebouw slechts één voorgevel heeft.

Onder verwijzing naar de jurisprudentie inzake het bouwvergunningvrij bouwen bij hoekwoningen kan dus niet gesteld worden dat een hoekwoning, waarbij sprake is van twee voorgevelrooilijnen, ook twee voorgevels heeft.

‘Objectieve’ sneltoetscriteria

De intentie van de nieuwe Woningwet is dat gemeenten een toetsbaarder, objectiever en transparanter welstandsbeleid formuleren en uitvoeren. Dit betekent dat enerzijds een grote duidelijkheid moet zijn over het welstandstoezicht, en anderzijds dat de criteria een bepaalde eenduidigheid moeten hebben; m.a.w. ‘objectief’ toetsbaar moeten zijn.

Dit hoeft niet te betekenen dat de sneltoetscriteria altijd 100% meetbaar, dus absoluut van aard, zijn. Absolute criteria leveren slechts één mogelijk resultaat op terwijl objectieve sneltoetscriteria ook relatief van aard kunnen zijn, dus naar verhouding meer mogelijke oplossingen bieden in relatie tot omgeving, tijdsbeeld en/of gewenste ontwikkelingen. Omdat veel van deze factoren locatieafhankelijk zijn, is het opstellen van absoluut meetbare criteria niet eenvoudig. Absoluut meetbare criteria met betrekking tot materiaal, kleur en detailleringen kunnen bijvoorbeeld alleen per gebied of bouwstijl geformuleerd worden. Waar door de omgevingsafhankelijke factoren absoluut meetbare criteria niet mogelijk zijn, worden relatieve criteria gebruikt, waarbij veelal wordt verwezen naar vergelijkbare kenmerken van het hoofdgebouw, belendende bebouwing of bouwblok.

Helderheid en herkenbaarheid van gebouwen

Een gebouw heeft vaak een herkenbare hoofdvorm, of is opgebouwd uit meerdere in samenhang ontworpen delen. Elk deel is meestal zelf ook weer zorgvuldig opgebouwd uit massa’s en vlakken, en die zijn vervolgens ook zelf weer in samenhang met de rest ontworpen. Bij de toetsing van plannen wordt gekeken of deze samenhang en zorgvuldigheid in het plan aanwezig zijn, dan wel gerespecteerd worden. In de sneltoetscriteria is dit thema als uitgangspunt gehanteerd.

Bij de sneltoetscriteria is meestal uitgegaan van een standaardplan voor het betreffende bouwwerk.

Alle uitzonderingen daarop verdienen extra aandacht en worden dus beoordeeld door een welstandscommissie aan redelijke eisen van welstand.

Precedentwerking

In vele gevallen wordt door de aanvrager verwezen naar eerder uitgevoerde en dus vaak goedgekeurde bouwwerken. Een dergelijk bouwwerk kan als precedent werken voor overige bouwplannen. Dit levert voornamelijk bij uitgevoerde bouwwerken die achteraf niet voldoen aan redelijk eisen van welstand problemen op. Hierdoor wordt de ongewenste willekeur van de welstandscommissie alleen maar versterkt. Door een gebiedsgericht beleid te voeren kan de gemeente voor een groot deel beargumenteerd afwijken van de verwijzingen naar eerder uitgevoerde bouwwerken. Bouwaanvragers kunnen dan alleen nog verwijzen naar eerder uitgevoerde bouwwerken in de omgeving. Dit sluit niet alle precedentwerking uit. Ook in de directe omgeving zijn vaak voorbeelden aan te dragen die niet voldoen aan redelijk eisen van welstand. Het op deze manier uitsluiten van precedentwerking van ‘slechte’ voorbeelden is dan ook een illusie.

Aanvragers zullen altijd met voorbeelden aankomen. Om hierin te sturen kunnen in het gebiedsgericht of objectgericht welstandsbeleid sneltoetscriteria beleidsrichtingen worden opgenomen. Daarbij zijn drie beleidskeuzes aan te geven.

Bestaande situatie is maatgevend

Nieuw beleid is maatgevend (uitsterfregeling)

Vastgelegde trendsetter is maatgevend

De gemeente Wijchen kiest voor Nieuw beleid.

Nieuw beleid is maatgevend (uitsterfregeling)

In tegenstelling tot de bestaande situatie kan de gemeente ook kiezen om het nieuwe beleid als richtinggevend vast te stellen. Eerder toegestane bouwwerken kunnen niet verwijderd worden maar zullen langzamerhand verdwijnen (uitsterven) doordat het nieuwe beleid bepalend is. Het door bouwaanvragers verwijzen naar deze eerder toegestane exemplaren gaat niet meer op, de gemeente heeft namelijk een duidelijk standpunt ingenomen.

Het nieuwe beleid ten aanzien van bouwplannen dient dan wel duidelijk te worden vertaald in welstandscriteria waaraan consequent getoetst dient te worden. Indien er alsnog afgeweken wordt van de opgenomen welstandscriteria dient dat goed beargumenteerd te worden. Deze afwijkingen zullen bovendien beschouwd worden als nieuwe uitzonderingen/mogelijkheden. Het gevaar blijft dus dat er nieuwe precedentvoorbeelden ontstaan.

23.2. Sneltoetscriteria

5.2.1 Algemeen

In dit hoofdstuk worden sneltoetscriteria gegeven voor, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, kozijn- en gevelwijzigingen, dakkapellen, erfafscheidingen, dakramen, zonnepanelen en –collectoren, spriet-, staaf- en schotelantennes, rolhekken, luiken en rolluiken. Een bouwplan is in ieder geval niet strijdig met redelijke eisen van welstand als:

  • Het bouwwerk voldoet aan de door de gemeente vastgestelde sneltoetscriteria, of;

  • Het bouwwerk bij vervanging qua plaatsing en vormgeving identiek is aan het oorspronkelijke bouwwerk, mits de vervanging geen gevolg is van repressief welstandstoezicht, of;

  • Het bouwwerk qua plaatsing en vormgeving voldoet aan een door een architect vooraf ontworpen en door de gemeente geaccepteerde optionele toevoeging of wijziging voor een woonwijk.

Als er voor een bepaald type licht vergunningplichtig bouwplan geen sneltoetscriteria zijn opgenomen zal het bouwplan door de welstandscommissie getoetst worden aan redelijke eisen van welstand. De welstandscommissie zal het bouwplan dan beoordelen op basis van de gebiedsgerichte en/of de algemene welstandscriteria opgenomen in de welstandsnota. Het kan voorkomen dat een bouwwerk in strijd is met de criteria maar wel een waardevolle en/of kwalitatieve toevoeging vormt voor het hoofdgebouw of de omgeving. Daarnaast kan het voorkomen dat juist het hoofdgebouw of de omgeving zich niet leent voor het voorgestelde bouwwerk. Om dit soort situaties te voorkomen is een vangnet gebruikt door het toevoegen van de regel: “Deze criteria gelden tenzij er sprake is van een bijzondere situatie en er gerede twijfel mag bestaan aan de toepasbaarheid van de genoemde criteria”. Bij het gebruik van dit vangnet dient deugdelijk gemotiveerd te worden waarom er een uitzondering wordt gemaakt op de opgestelde criteria. Deze afwijkingsbevoegdheid is gebaseerd op art. 4:84 AwB.

Tenzij anders is aangegeven, worden de afstanden loodrecht en maten buitenwerks (buitenzijde gebouw) gemeten.

5.2.2 Aan- en uitbouwen

Omschrijving en uitgangspunten

Een aan- of uitbouw is een grondgebonden toevoeging van één bouwlaag aan een gevel van een gebouw. Het bestemmingsplan treedt bij de vergunningplichtige aan- en uitbouwen in eerste instantie regelend op voor wat betreft rooilijnen en maximale afmetingen. Aan- en uitbouwen worden in grote aantallen gerealiseerd. Als ze zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte, zijn ze voor het straatbeeld zeer bepalend. De voorkeur gaat daarom uit naar een aan- of uitbouw aan de achterkant (achtererf of zijerf als deze niet gekeerd is naar de weg of het openbaar groen). Om het straatbeeld te respecteren en intact te houden dient er bij de mogelijke toepassing van aan- en uitbouwen aan de voorkant een bufferzone aanwezig te zijn tussen gevel en straat.

De gemeente streeft in gebieden naar een herhaling van gelijkvormige exemplaren die passen bij het karakter van de straat en de gebouwen. Belangrijk is dat de contour en het silhouet van het oorspronkelijke gebouw of bouwblok zichtbaar blijven en dat de aan- of uitbouw qua uitstraling en volume ondergeschikt is aan het oorspronkelijke gebouw. Ten behoeve van de aanbouw dient de overgang naar/scheiding tussen de naastliggende hoofdbebouwing met aanbouw gelijkvormig en duidelijk aangegeven te worden (bijvoorbeeld door een gemetselde muurdam). Bij hoekaanbouwen dienen de gevels van de achter- en zijaanbouw gelijk te lopen, waardoor een aaneensluitende hoekoplossing ontstaat.

Aan- of uitbouwen aan de voorgevel, zoals erkers, en aan- en uitbouwen die contrasteren met het hoofdgebouw zullen altijd aan de welstandscommissie worden voorgelegd.

Welstandscriteria voor aan- en uitbouwen aan de voorkant en naar de openbare ruimte gekeerde zijkant

Een aan- of uitbouw aan de voorkant en naar de openbare ruimte gekeerde zijkant is niet in strijd met redelijke eisen van welstand als aan onderstaande sneltoetscriteria wordt voldaan. Voldoet een aan- of uitbouw niet aan onderstaande criteria of is er sprake van een bijzondere situatie of gerede twijfel aan de toepasbaarheid van de sneltoetscriteria dan kan de bouwaanvraag voor advies aan de welstandscommissie worden voorgelegd. In geval van een beschermd monument of een beschermd stads- of dorpsgezicht zal altijd de welstandscommissie om advies worden gevraagd.

Een aan- of uitbouw aan de voorgevel is altijd van grote invloed op het straatbeeld. Deze aan- of uitbouwen zullen dan ook altijd aan de welstandscommissie worden voorgelegd, waarbij de onderstaande criteria de beoordelingsuitgangspunten zijn.

Algemeen:

  • de aan- of uitbouw is een ondergeschikte toevoeging aan het hoofdgebouw

  • geen secundaire aan- of uitbouw (bijvoorbeeld aan een bestaande aan- of uitbouw)

Plaatsing en aantal:

  • geen aan- of uitbouw aan de voorgevel (voor advies naar de welstandscommissie)

  • afstand van de aan- of uitbouw aan de zijgevel tot voorgevellijn minimaal 2,50 m.

  • de aan- of uitbouw aan de voorgevel mag de zijgevellijn niet overschrijden, geen hoekaanbouw

  • de achtergevel van de aan- of uitbouw aan de zijgevel dient bijvoorkeur niet gelijk te lopen met de achtergevellijn van hoofdgebouw, maar juist te verspringen

  • er is geen andere aan- of uitbouw aan de betreffende gevel aanwezig

Maatvoering:

  • hoogte niet hoger dan eerste bouwlaag / vloer 1ste verdieping van hoofdgebouw

  • diepte maximaal 3.00 m. gemeten vanaf oorspronkelijke zijgevel

  • oppervlakte tot in totaal maximaal 50% van het oorspronkelijk zijerf is bebouwd

Vormgeving:

  • vormgegeven in één bouwlaag met een rechthoekige plattegrond

  • plat afgedekt

  • gevelgeleding gelijk aan de gevelgeleding van hoofdgebouw

  • indeling en profielen van kozijnen gelijk aan die van de gevelramen en kozijnen van hoofdgebouw

  • geen overmaat aan detailleringen, dus bescheiden overstek, boeiboord en ornamenten

Materiaal en kleur:

  • materiaal- en kleurgebruik gevels, kozijnen en profielen gelijk aan gevels, kozijnen en profielen hoofdgebouw

  • bij tussenwoningen een eenvormige en ondergeschikte overgang door bijvoorbeeld gemetselde muur op erfgrens (muurdam) of m.b.v. scheidende penant

Welstandscriteria voor aan- en uitbouwen aan de achterkant en de niet naar de openbare ruimte gekeerde zijkant

Een aan- of uitbouw aan de achterkant of de niet naar de openbare ruimte gekeerde zijkant is niet in strijd met redelijke eisen van welstand als aan onderstaande sneltoetscriteria wordt voldaan. Voldoet een aan- of uitbouw niet aan onderstaande criteria of is er sprake van een bijzondere situatie of gerede twijfel aan de toepasbaarheid van de sneltoetscriteria dan kan de bouwaanvraag voor advies aan de welstandscommissie worden voorgelegd. In geval van een beschermd monument of een beschermd stads- of dorpsgezicht zal altijd de welstandscommissie om advies worden gevraagd.

Algemeen:

  • de aan- of uitbouw is een ondergeschikte toevoeging aan het hoofdgebouw

  • geen secundaire aan- of uitbouw (bijvoorbeeld aan bestaande aan- of uitbouw)

  • Plaatsing

    en aantal:

  • afstand van de aan- of uitbouw aan de zijgevel tot voorgevellijn minimaal 2,50 m.

  • aan- of uitbouw aan de achtergevel mag de zijgevellijn niet overschrijden, tenzij er sprake is van een hoekaanbouw (geen hoekaanbouw als zijerf grens aan weg of openbaar groen)

  • bij een hoekaanbouw dienen de achter- en zijaanbouw op elkaar aan te sluiten

  • er is geen andere aan- of uitbouw aan de betreffende gevel aanwezig

Maatvoering:

  • hoogte in ieder geval niet hoger dan eerste bouwlaag / vloer 1ste verdieping van hoofdgebouw

  • breedte maximaal 100% van de breedte oorspronkelijke achter- of zijgevel van hoofdgebouw, tenzij sprake is van een hoekaanbouw.

  • diepte maximaal 4,00 m. gemeten vanaf oorspronkelijke gevel

  • oppervlakte tot in totaal maximaal 50% van het oorspronkelijk voor- of zijerf is bebouwd

Vormgeving:

  • vormgegeven in één bouwlaag met een rechthoekige plattegrond

  • plat afgedekt of desgewenst een van het hoofdgebouw afgeleide kapvorm, -helling en nokrichting

  • geen doorgetrokken dakvlak van hoofdgebouw over aan- of uitbouw

  • gevelgeleding gelijk aan de gevelgeleding van hoofdgebouw

  • indeling en profielen van kozijnen gelijk aan die van de gevelramen en kozijnen van hoofdgebouw

  • geen overmaat aan detailleringen, dus bescheiden overstek, boeiboord en ornamenten

Materiaal en kleur:

  • materiaal- en kleurgebruik gevels, kozijnen en profielen gelijk aan gevels, kozijnen en profielen hoofdgebouw

  • bij tussenwoningen een eenvormige en ondergeschikte overgang door bijvoorbeeld gemetselde muur op erfgrens (muurdam) of m.b.v. scheidende penant van voldoende breedte

5.2.3 Bijgebouwen en overkappingen

Omschrijving en uitgangspunten

Een bijgebouw of overkapping is een grondgebonden gebouw van één bouwlaag. Een bijgebouw staat los op het erf van het hoofdgebouw en is meestal bedoeld als schuur, tuinhuis, of garage. De overkapping staat los op het erf of tegen het hoofdgebouw aan en is meestal bedoeld als carport of luifel boven een deur of raampartij. Het bestemmingsplan treedt in eerste instantie regelend op voor wat betreft rooilijnen en maximale afmetingen. Als ze zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte, zijn ze voor het straatbeeld zeer bepalend. De voorkeur gaat daarom uit naar een bijgebouw of overkapping aan de achterkant (achtererf of zijerf als deze niet gekeerd is naar de weg of het openbaar groen).

De gemeente streeft in principe naar een bescheiden uiterlijk van de bijgebouwen en overkappingen: materialen en kleuren van gevels en dakvlakken afgestemd op die van het hoofdgebouw, eenvoudige kapvorm en geen onnodig grote dakoverstekken of versieringen. Bijgebouwen moeten qua uitstraling en volume ondergeschikt zijn aan het oorspronkelijke hoofdgebouw en afgestemd worden op het karakter van het hoofdgebouw of de erfinrichting.

Bijgebouwen of overkappingen die contrasteren met het hoofdgebouw zullen altijd aan de welstandscommissie worden voorgelegd.

Welstandscriteria voor bijgebouwen en overkappingen aan de voorkant en naar de openbare ruimte gekeerde zijkant

Een bijgebouw of overkapping aan de voorkant en naar de openbare ruimte gekeerde zijkant is niet in strijd met redelijke eisen van welstand als aan onderstaande sneltoetscriteria wordt voldaan. Voldoet een bijgebouw of overkapping niet aan onderstaande criteria of is er sprake van een bijzondere situatie of gerede twijfel aan de toepasbaarheid van de sneltoetscriteria dan kan de bouwaanvraag voor advies aan de welstandscommissie worden voorgelegd. In geval van een beschermd monument of een beschermd stads- of dorpsgezicht zal altijd de welstandscommissie om advies worden gevraagd.

Een bijgebouw of overkapping op het voorerf is altijd van grote invloed op het straatbeeld. Deze bijgebouwen of overkappingen zullen dan ook altijd aan de welstandscommissie worden voorgelegd, waarbij de onderstaande criteria de beoordelingsuitgangspunten zijn.

Algemeen:

  • geen secundaire overkapping (bijvoorbeeld aan een reeds bestaande aan- , uitbouw of bijgebouw)

Plaatsing en aantal:

  • geen bijgebouw of overkapping op het voorerf (voor advies naar de welstandscommissie)

  • afstand tot voorgevellijn minimaal 2,50 m en voor overkappingen minimaal 1,00 m.

  • afstand tot gevels minimaal 2.00 m. voor bijgebouwen

  • niet meer dan twee bijgebouwen en/of overkappingen op het gehele erf

Maatvoering:

  • hoogte maximaal 3 m. gemeten vanaf het aansluitend terrein

  • oppervlakte tot in totaal maximaal 50% van het oorspronkelijk achter- of zijerf is bebouwd

Vormgeving:

  • vormgegeven in één bouwlaag met een rechthoekig plattegrond

  • overkapping met maximaal twee zijden tegen gevels hoofdgebouw en minimaal aan twee zijden open.

  • plat afgedekt

  • gevelgeleding gelijk aan de gevelgeleding van hoofdgebouw

  • indeling en profielen van kozijnen gelijk aan die van de gevelramen en kozijnen van hoofdgebouw

  • geen overmaat aan detailleringen, dus bescheiden overstek, boeiboord en ornamenten

Materiaal en kleur:

  • materiaal en kleur gevels, kozijnen en profielen gelijk aan het hoofdgebouw of afgestemd op tuinkarakter (metselwerk of hout). Geen golfplaat, betonplaten of damwandprofielen.

  • bij integratie met erfafscheiding materiaal en kleurgebruik gelijk aan erfafscheiding

Welstandscriteria voor bijgebouwen en overkappingen aan de achterkant en niet naar de openbare ruimte gekeerde zijkant

Een bijgebouw of overkapping aan de achterkant of aan de niet naar de openbare ruimte gekeerde zijkant is niet in strijd met redelijke eisen van welstand als aan onderstaande sneltoetscriteria wordt voldaan. Voldoet een bijgebouw of overkapping niet aan onderstaande criteria of is er sprake van een bijzondere situatie of gerede twijfel aan de toepasbaarheid van de sneltoetscriteria dan kan de bouwaanvraag voor advies aan de welstandscommissie worden voorgelegd.

In geval van een beschermd monument of een beschermd stads- of dorpsgezicht zal altijd de welstandscommissie om advies worden gevraagd.

Algemeen:

  • geen secundaire overkapping (bijvoorbeeld aan een reeds bestaande aan- , uitbouw of bijgebouw)

Plaatsing en aantal:

  • afstand van tot voorgevellijn minimaal 2,50 m.

  • afstand tot gevels minimaal 2.00 m. voor bijgebouwen

  • niet meer dan twee bijgebouwen en overkappingen op het gehele erf

Maatvoering:

  • hoogte maximaal 3 m. gemeten vanaf het aansluitend terrein

  • bij toepassing van kap goothoogte maximaal 3 m. en nokhoogte maximaal 4,50 m. gemeten vanaf het aansluitend terrein

  • oppervlakte maximaal 30 m2 tot in totaal maximaal 50% van het oorspronkelijk achter- of zijerf is bebouwd

Vormgeving:

  • vormgegeven in één bouwlaag met een rechthoekig plattegrond

  • overkapping met maximaal twee zijden tegen gevels hoofdgebouw en minimaal aan twee zijden open.

  • plat afgedekt of desgewenst een van het hoofdgebouw afgeleide kapvorm, -helling en nokrichting

  • gevelgeleding gelijk aan de gevelgeleding van hoofdgebouw

  • indeling en profielen van kozijnen gelijk aan die van de gevelramen en kozijnen van hoofdgebouw

  • geen overmaat aan detailleringen, dus bescheiden overstek, boeiboord en ornamenten

Materiaal en kleur:

  • materiaal en kleur gevels, kozijnen en profielen gelijk aan het hoofdgebouw of afgestemd op tuinkarakter (metselwerk of hout). Geen golfplaat, betonplaten of damwandprofielen

5.2.4 Kozijn en gevelwijzigingen

Omschrijving en uitgangspunten

Van een kozijn- of gevelwijziging is sprake bij het veranderen of verplaatsen van een kozijn, kozijninvulling, luik of gevelpaneel. Omdat de opbouw en indeling van de gevel een belangrijk onderdeel is van de architectonische vormgeving van het gebouw en/of de straatwand moeten ook de kozijn- of gevelwijzigingen zorgvuldig worden ingepast. In principe mag de samenhang en de ritmiek in straatwanden niet worden verstoord door incidentele kozijn- of gevelwijzigingen. Met name een kozijn- of gevelwijziging in de voorgevel of zijgevel als deze gekeerd is naar de weg of het openbaar groen vraagt om een zorgvuldige vormgeving. Een kozijn- of gevelwijziging moet passen bij het karakter van het hoofdgebouw en de karakteristiek van de omgeving. Een naoorlogse woning vraagt bijvoorbeeld om andere vormgeving dan een historisch pand uit de 19de eeuw.

Het uitgangspunt van de sneltoetscriteria is dat de oorspronkelijke of originele vormgeving in elk geval niet strijdig is met redelijke eisen van welstand. Belangrijke te handhaven kenmerken daarbij zijn de maatvoering van de negge en profilering van het kozijn en het raamhout. De materialisering en (mate aan) detaillering is voornamelijk afhankelijk van het gebiedsgerichte beoordelingskader. Wijzigingen in de gevel die contrasteren met het hoofdgebouw of de directe omgeving zullen altijd aan de welstandscommissie voorgelegd.

Welstandscriteria voor kozijn- of gevelwijzigingen

Een kozijn- of gevelwijziging is niet in strijd met redelijke eisen van welstand als aan onderstaande sneltoetscriteria wordt voldaan. Voldoet een kozijn- of gevelwijziging niet aan onderstaande criteria of is er sprake van een bijzondere situatie of gerede twijfel aan de toepasbaarheid van de sneltoetscriteria dan kan de bouwaanvraag voor advies aan de welstandscommissie worden voorgelegd. In geval van een beschermd monument of een beschermd stads- of dorpsgezicht zal altijd de welstandscommissie om advies worden gevraagd.

Bij wijzigingen aan de voorgevel of zijgevel als deze gekeerd is naar de weg of openbaar groen zijn de veranderingen altijd van grote invloed op het straatbeeld. Dergelijke kozijn- of gevelwijziging zullen dan ook altijd aan de welstandscommissie worden voorgelegd, waarbij de onderstaande criteria de beoordelingsuitgangspunten zijn.

Plaatsing en aantal:

  • niet aan voorgevel of zijgevel als zijerf/-gevel gekeerd is naar de weg of openbaar groen

Maatvoering:

  • oorspronkelijke maatvoering kozijn en ramen behouden

  • diepte van negge gelijk aan bestaande situatie

  • de oorspronkelijke profielafmetingen van het kozijn en/of het raamhout behouden

Vormgeving:

  • gevelwijziging blijft in overeenstemming met de architectuur/tijdsbeeld van de oorspronkelijke gevel

  • een individuele wijziging leidt niet tot een wijziging van de oorspronkelijke geleding en –indeling van de gehele gevel, m.a.w. verticale of horizontale indeling van gevel handhaven

  • samenhang en ritmiek van de straatwand worden niet verstoord

  • de gevel van begane grond en verdieping(en) blijft samenhangend

  • de hoofdindeling komt overeen met de oorspronkelijke indeling

  • indeling raamhout behouden

  • in naar de openbare ruimte gerichte gevels geen toepassing van tussen dubbel glas geplaatste imitatieroedes

  • toegevoegde of vervangende beweegbare delen zijn mogelijk

  • gevelopeningen niet geblindeerd met panelen of schilderwerk

  • bestaande lateien, onderdorpels, raamlijsten, speklagen en/of rollagen in originele staat of in ieder geval in overeenstemming met op de vormentaal van andere in de gevel voorkomende lateien, onderdorpels en/of raamlijsten

Materiaal en kleur:

  • materiaal- en kleurgebruik overeenkomstig de reeds aanwezige materialen en kleuren van het hoofdgebouw

  • stalen kozijn en raamhout vervangen door aluminium, alleen aluminium kan de dimensionering en profilering van staal benaderen

  • in principe geen toepassing van kunststof bij vervanging van houten kozijnen, tenzij bestaande profilering en oppervlaktestructuur behouden blijven

  • geen opvallend en/of contrasterend kleurgebruik

5.2.5 Dakkapellen

Omschrijving en uitgangspunten

Een dakkapel is een bescheiden uitbouw in de kap, bedoeld om de lichttoetreding te verbeteren en het bruikbaar woonoppervlak te vergroten. Dakkapellen zijn, als ze zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte, voor het straatbeeld zeer bepalend.

De voorkeur gaat daarom naar een dakkapel aan de achterkant (op het achter- of zijdakvlak als het zijerf of- gevel niet gekeerd is naar de weg of het openbaar groen). In een dergelijk geval kan een dakkapel binnen bepaalde grenzen vergunningvrij zijn.

Dakkapellen moeten een ondergeschikte toevoeging zijn aan een dakvlak. Het plaatsen van een dakkapel mag dus niet ten koste gaan van de karakteristiek van de kapvorm. Daarom mag een dakkapel nooit domineren in het silhouet van het dak en moet de noklijn van het dak, afhankelijk van straatprofiel, vanaf de weg zichtbaar blijven. Bovendien moet de ruimte tussen dakkapel en goot voldoende zijn. Bij meerdere dakkapellen op één doorgaand dakvlak streeft de gemeente naar een herhaling van uniforme exemplaren en een regelmatige rangschikking op een horizontale lijn. Herhaling binnen een blok (van dezelfde architectuur/bouwstijl) kan rust en samenhang brengen.

In plaats van een dakkapel kunnen ook dakramen worden aangebracht. Deze zijn minder dominant in het straatbeeld. Ook voor dakramen geldt het streven naar herhaling van uniforme exemplaren en een regelmatige rangschikking op een horizontale lijn.

Welstandscriteria voor dakkapellen aan de voorkant of naar het openbaar gebied gekeerde zijkant

Een dakkapel aan de voorkant of naar het openbaar gebied gekeerde zijkant is niet in strijd met redelijke eisen van welstand als aan onderstaande welstandscriteria wordt voldaan. Voldoet een dakkapel niet aan onderstaande criteria of is er sprake van een bijzondere situatie of gerede twijfel aan de toepasbaarheid van de criteria dan kan de bouwaanvraag voor advies aan de welstandscommissie worden voorgelegd. In geval van een beschermd monument of een beschermd stads- of dorpsgezicht zal altijd de welstandscommissie om advies worden gevraagd.

Algemeen:

  • de dakkapel is gelijkvormig aan eerder geplaatste dakkapellen op het betreffende dakvlak van het bouwblok, mits de gemeente ervoor gekozen heeft om een eerder geplaatste dakkapel als trendsetter aan te wijzen

  • de dakkapel is een ondergeschikte toevoeging aan het hoofdgebouw

  • geen dakkapel op bijgebouw, aan- of uitbouw

Plaatsing en aantal:

  • bij meerdere dakkapellen in hetzelfde bouwblok regelmatige rangschikking op horizontale lijn, dus niet boven elkaar gerangschikt

  • bij individuele hoofdgebouw gecentreerd in het dakvlak of gelijk aan geleding voorgevel

  • minimaal 1.00 m. dakvlak boven en ter weerszijden van de dakkapel, afstand tot zijkant gemeten aan de bovenzijde van de dakkapel (bij kilkepers gemeten aan de onderzijde/dakvoet van de dakkapel)

  • afstand tot goot minimaal 0.50 m. en maximaal 1.00 m.

  • niet meer dan één dakkapel per woning op het betreffende dakvlak

Maatvoering:

  • hoogte maximaal 50% van de in het verticale vlak geprojecteerde hoogte van het dakvlak met een maximum van 1.50 m. gemeten vanaf voet dakkapel tot bovenzijde boeiboord of daktrim

  • breedte in totaal maximaal 1/3e van de breedte van het dakvlak. gemeten tussen midden woningscheidende bouwmuren of einde dakvlak met overstekken, gemeten aan de bovenzijde van de dakkapel (bij kilkepers gemeten aan de onderzijde/dakvoet van de dakkapel)

Vormgeving:

  • plat afgedekt

  • gevelgeleding gelijk aan de gevelgeleding van hoofdgebouw

  • indeling en profielen van kozijnen gelijk aan die van de gevelramen en kozijnen van hoofdgebouw

  • geen overmaat aan detailleringen, dus bescheiden overstek, boeiboord en ornamenten. Boeiboord maximaal 25 cm hoog

  • Materiaal

    en kleur:

  • materiaal- en kleurgebruik gevels, kozijnen en profielen gelijk aan gevels, kozijnen en profielen hoofdgebouw

  • geen toepassing van dichte panelen in het voorvlak; bij binnenwanden eventueel een ‘dubbele stijl’ toepassen

  • zijwanden dakkapel in donkere kleur of afgewerkt in kleur van het dakvlak.

Welstandscriteria voor dakkapellen aan de achterkant of niet naar het openbaar gebied gekeerde zijkant

Een dakkapel aan de achterkant of niet naar het openbaar gebied gekeerde zijkant is niet in strijd met redelijke eisen van welstand als aan onderstaande welstandscriteria wordt voldaan. Voldoet een dakkapel niet aan onderstaande criteria of is er sprake van een bijzondere situatie of gerede twijfel aan de toepasbaarheid van de sneltoetscriteria dan kan de bouwaanvraag voor advies aan de welstandscommissie worden voorgelegd. In geval van een beschermd monument of een beschermd stads- of dorpsgezicht zal altijd de welstandscommissie om advies worden gevraagd.

Algemeen:

  • de dakkapel is gelijkvormig aan eerder geplaatste dakkapellen op het betreffende dakvlak van het bouwblok

  • de dakkapel is een ondergeschikte toevoeging aan het hoofdgebouw

Plaatsing en aantal:

  • bij meerdere dakkapellen in hetzelfde bouwblok regelmatige rangschikking op horizontale lijn, dus niet boven elkaar gerangschikt

  • bij individuele woning/pand gecentreerd in het dakvlak of gelijk aan geleding achtergevel

  • minimaal 0.50 m. dakvlak boven en ter weerszijden van de dakkapel, afstand tot zijkant gemeten aan de bovenzijde van de dakkapel (bij kilkepers gemeten aan de onderzijde/dakvoet van de dakkapel)

  • afstand tot goot minimaal 0.50 m. en maximaal 1.00 m

  • bij meerdere dakkapellen/dakramen een tussenruimte van minimaal 1.00 m.

  • maximaal twee dakkapellen per woning op het betreffende dakvlak; deze dienen gelijkvormig aan elkaar te zijn

Maatvoering:

  • hoogte maximaal 50% van de in het verticale vlak geprojecteerde hoogte van het dakvlak met een maximum van 1.50 m. gemeten vanaf voet dakkapel tot bovenzijde boeiboord of daktrim

Vormgeving:

  • in principe plat afgedekt. Aangekapte dakkapellen altijd ter beoordeling naar de welstandscommissie.

  • gevelgeleding gelijk aan de gevelgeleding van hoofdgebouw

  • indeling en profielen van kozijnen gelijk aan die van de gevelramen en kozijnen van hoofdgebouw

  • geen overmaat aan detailleringen, dus bescheiden overstek, boeiboord en ornamenten. Boeirand maximaal 25 cm hoog

Materiaal en kleur:

  • materiaal- en kleurgebruik gevels, kozijnen en profielen gelijk aan gevels, kozijnen en profielen hoofdgebouw

  • materiaal- en kleurgebruik van kap bij aangekapte dakkapel gelijk aan kap hoofdgebouw

  • voorvlak grotendeels gevuld met glas, beperkte toepassing van dichte panelen

  • zijwanden dakkapel in donkere kleur of afgewerkt in kleur van het dakvlak.

Aanvullende criteria voor dakkapellen per kapvorm

Bij een aantal afwijkende kapvormen zijn naast bovenstaande sneltoetscriteria voor de voor- en achterkant een aantal aanvullende welstandscriteria van toepassing. In geval van combinaties van verschillende dakvormen zal door de welstandscommissie per situatie een afweging gemaakt worden van de toelaatbare uitbreidingen.

Zadeldak met hellingshoek <30°

Soms geeft een zadeldak door de flauwe helling weinig tot geen gelegenheid om een dakkapel toe te passen. Door de flauwe helling wordt de bovenzijde van de dakkapel namelijk (nagenoeg) gelijk met de nok. Hierdoor worden het dakvlak en het silhouet te sterk aangetast, daarom is het plaatsen van een dakkapel op een zadeldak met een helling kleiner dan 30° welstandshalve ongewenst. Een reguliere dakkapel is hier dus niet goed mogelijk. Sneltoetscriteria voor dakkapellen zijn hier niet van toepassing; plaatsing zal door de welstandscommissie worden getoetst op redelijke eisen van welstand.

Als de vrije hoogte onder de nok tenminste 2.00 meter bedraagt kan soms een oplossing worden gevonden door de nok te verplaatsen en te verhogen. Dan spreken we van een dakopbouw. Plaatsing valt dan onder een reguliere vergunningsprocedure en zal door de welstandscommissie worden getoetst op redelijke eisen van welstand.

Zadeldak met hellingshoek > 30°

De algemene sneltoetscriteria voor dakkapellen zijn hier van toepassing. Hiervoor gelden dus geen aanvullende sneltoetscriteria.

Zadeldak met wolfseind

De beperkte maat van het wolfseind is ongeschikt voor toevoegingen. De zijdakvlakken zijn hiervoor meer geschikt, en dienen behandeld te worden als het zadeldak. Hierbij dienen de wolfseinden gerespecteerd te worden.

Zadeldak met vliering

De basismaat van de vliering is te gering om een dakkapel of -opbouw te realiseren. Plaatsing hoog in het dakvlak geeft een onevenwichtig beeld. Bij deze dakvorm dus geen dakkapellen op dakvlak.

Schild-, tent- of piramidedak

Het karakter van deze kapvormen, met naar de nok toelopende hoekkepers, vereist een zeer beperkte afmeting van de dakkapel. Bij situering van de dakkapel dient respect te zijn voor de hoekkepers en dient minimaal een meter dakvlak vrij te blijven, gemeten aan de bovenzijde van de dakkapel.

Mansardedak

Een daktoevoeging aan de achterkant is toegestaan in het onderste deel van het dakvlak. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden tussen een schuin afgedekte dakkapel en een dakkapel met plat dak. In beide gevallen dient de bovenaansluiting met het dakvlak op de knik van het dakvlak plaats te vinden.

Lessenaardak

Voor dakkapellen op lessenaardaken gelden dezelfde uitgangspunten als voor zadeldaken. Afhankelijk van de hoek van het dak en de nok- en goothoogte gelden verschillende regels. Wanneer de hoek kleiner is dan 30° is een dakkapel welstandshalve niet wenselijk.

Asymmetrisch dak

Een dakkapel hoog in het dakvlak geeft bij een asymmetrisch dakvlak een onevenwichtig beeld en is welstandshalve niet gewenst. Het advies hier is omzetten naar het andere dakvlak.

In het algemeen worden dakkapellen onder in het dakvlak toegepast. Door de grootte van het dakvlak ontstaat hiermede een goed en evenwichtig beeld.

5.2.6 Erfafscheidingen

Omschrijving en uitgangspunten

Een erfafscheiding is een bouwwerk, bedoeld om het erf af te bakenen van een buurerf of van de openbare weg.

Een erfafscheiding tussen buren moet in de eerste plaats door beide kanten worden gewaardeerd. Indien aan deze voorwaarde wordt voldaan zal de gemeente zich terughoudend opstellen. Erfafscheidingen aan de openbare weg zijn van grote invloed op de ruimtelijke kwaliteit. De gemeente streeft ernaar een rommelige indruk door een te grote verscheidenheid aan erfafscheidingen te voorkomen. Vooral in nieuwbouwwijken is dit een belangrijk punt, omdat het groen hier de eerste jaren nog niet volgroeid is.

Erfafscheidingen moeten passen bij het karakter van de omgeving. Het buitengebied vraagt bijvoorbeeld om andere erfafscheidingen dan de woongebieden. Erfafscheidingen moeten op een zorgvuldige en professionele manier worden geplaatst en moeten worden gemaakt van duurzame materialen. Een lange, gesloten, slecht onderhouden schutting wekt bij velen het gevoel op van verloedering en sociale onveiligheid. Begroeide hekwerken en beplantingen hebben een open en vriendelijke uitstraling.

Welstandscriteria voor erfafscheidingen

Het plaatsen van een erf- of perceelafscheiding is niet in strijd met redelijke eisen van welstand als aan onderstaande sneltoetscriteria wordt voldaan. Voldoet een erf- of perceelafscheiding niet aan onderstaande criteria of is er sprake van een bijzondere situatie of gerede twijfel aan de toepasbaarheid van de sneltoetscriteria dan kan de bouwaanvraag voor advies aan de welstandscommissie worden voorgelegd. In geval van een beschermd monument of een beschermd stads- of dorpsgezicht zal altijd de welstandscommissie om advies worden gevraagd.

Maatvoering:

  • hoogte maximaal 2.00 m. als erfafscheiding wordt geplaatst tenminste 1 meter achter de voorgevel(rooi)lijn. Bij plaatsing verder naar voren: hoogte maximaal 1.00 m. Indien de erfafscheiding op het zijerf direct grenst aan de weg of het openbaar groen dan mag de hoogte max. 2 meter bedragen achter de achtergevellijn.

Vormgeving:

  • vormgeving afgestemd op erfafscheiding van belendend perceel, tenzij deze niet voldoet aan de hier genoemde sneltoetscriteria voor erf- en perceelafscheidingen

  • haagplanten zoals liguster, buxus of haagbeuken, volledig te begroeien gazen hekwerken, of ander natuurlijk materiaal

  • geleding houten erfafscheiding afgestemd op erfafscheiding van belendend perceel of reeds bestaande erfafscheiding in de omgeving

  • rechte vormgeving, geen toogvormen

  • Indien de erfafscheiding grenst aan de openbare weg of aan het openbaar groen dient deze voor 90% open te zijn.

Materiaal en kleur:

  • kleur en materiaal aansluitend op erfafscheiding van naburig perceel, tenzij deze niet voldoet aan de hier genoemde sneltoetscriteria voor erf- en perceelafscheidingen

  • geplaatst achter de voorgevellijn op de zij- of achtererfgrens als deze niet gekeerd is naar de weg of openbaar groen• metselwerk conform het hoofdgebouw, waarboven mogelijk metalen stijlen in donkere kleur of schotten van houten planken tussen gemetselde penanten

  • geen felle contrasterende kleuren

5.2.7 Dakramen

Omschrijving en uitgangspunten

Een dakraam is een raam aangebracht in het dakvlak, waarbij de hoofdvorm van het dakvlak behouden blijft en dakbedekking rondom aanwezig is. Dakramen zijn niet erg dominant in het straatbeeld, maar kunnen door verschil in grootte en plaatsing binnen één dakvlak toch storend zijn.

Dakramen moeten een ondergeschikte toevoeging zijn aan een dakvlak. Het plaatsen van een dakraam mag dus niet ten koste gaan van de eenheid van het dakvlak. Bij meerdere dakramen op één doorgaand dakvlak streeft de gemeente naar een herhaling van uniforme exemplaren en een regelmatige rangschikking op een horizontale lijn. Daarbij moet de ruimte tussen het dakraam en goot of nok voldoende zijn. Ook de onderlinge afstand tussen verschillende dakramen moet voldoende zijn om het dakvlak als eenheid te respecteren.

Welstandscriteria voor dakramen

In veel gevallen zullen dakramen vergunningvrij zijn. In die gevallen waarbij dat niet het geval is geldt het navolgende.

Een dakraam is niet in strijd met redelijke eisen van welstand als aan onderstaande sneltoetscriteria wordt voldaan.

Voldoet een dakraam niet aan onderstaande criteria of is er sprake van een bijzondere situatie of gerede twijfel aan de toepasbaarheid van de sneltoetscriteria dan kan de bouwaanvraag voor advies aan de welstandscommissie worden voorgelegd. In geval van een beschermd monument of een beschermd stads- of dorpsgezicht zal altijd de welstandscommissie om advies worden gevraagd.

Plaatsing en aantal:

  • bij meerdere dakramen in hetzelfde bouwblok regelmatige rangschikking op horizontale lijn

  • bij individuele woning/pand gecentreerd in het dakvlak of gelijk aan geleding voorgevel

  • minimaal 0.50 m. dakvlak boven, onder en ter weerszijden van het dakraam, afstand tot zijkant gemeten aan de bovenzijde van het dakraam (bij kilkepers gemeten aan de onderzijde/voet van het dakraam)

  • bij meerdere dakramen een tussenruimte van minimaal 0.50 m.

  • maximaal twee dakramen op voordakvlak en vier dakramen op achter- en zijdakvlak tot in totaal maximaal 50% van het oppervlak van het betreffende dakvlak is bebouwd.

Maatvoering:

  • oppervlakte maximaal 2.00 m2 per dakraam

  • bij meerdere dakramen identieke maatvoering aanhouden

Vormgeving:

• eenvoudige vormgeving, geen overmaat aan detailleringen, dus bescheiden kozijn en profielen

Materiaal en kleur:

  • eenvoudig en bescheiden kleurgebruik, geen opvallend en/of contrasterend kleurgebruik

5.2.8 Zonnepanelen en –collectoren

Omschrijving en uitgangspunten

Een zonnepaneel dient voor energieopwekking en een zonnecollector voor warmteopwekking. Deze voorzieningen worden in toenemende mate ontwikkeld en toegepast. Inmiddels is er zodanig ervaring mee opgedaan dat een zorgvuldige vormgeving en plaatsing mogelijk zijn. Zonnecollectoren of panelen die niet zichtbaar zijn vanaf het openbaar gebied hebben weinig ontsierende invloed. De situering van zonnepanelen of -collectoren wordt echter bepaald door de optimale stand ten opzichte van de zon. Voorkeur van de gemeente voor situering aan de achterzijde kan daarom niet van doorslaggevende aard zijn bij de beoordeling van dergelijke bouwaanvragen. Alleen in beschermde stads- en dorpsgezichten, op monumenten of beeldbepalende panden lijkt een alternatieve situering aan minder belangrijke zijden of op tuinbergingen een voor de hand liggend alternatief. Zonnecollectoren of -panelen kunnen in het ontwerp van een gebouw worden geïntegreerd. Als losse toevoeging kunnen ze echter heel storend werken. Bij meerdere collectoren/panelen op één doorgaand dakvlak streeft de gemeente naar een herhaling van uniforme exemplaren en een regelmatige rangschikking op een horizontale lijn.

Welstandscriteria voor zonnepanelen of –collectoren

Een zonnepaneel of –collector is niet in strijd met redelijke eisen van welstand als aan onderstaande sneltoetscriteria wordt voldaan. Voldoet een zonnepaneel of –collector niet aan onderstaande criteria of is er sprake van een bijzondere situatie of gerede twijfel aan de toepasbaarheid van de sneltoetscriteria dan kan de bouwaanvraag voor advies aan de welstandscommissie worden voorgelegd.

In geval van een beschermd monument of een beschermd stads- of dorpsgezicht zal altijd de welstandscommissie om advies worden gevraagd.

Algemeen:

  • op het dakvlak zijn geen dakramen of –kapellen gesitueerd

Plaatsing en aantal:

  • bij meerdere panelen/collectoren regelmatige rangschikking op horizontale of verticale lijn in een bepaalde ordening

  • op schuine daken: geheel binnen het dakvlak en de hellingshoek gelijk aan de hellingshoek van het dakvlak.

  • op platte daken: geheel is gelegen binnen een hoek van 15 graden vanaf de dakrand, met een minimumafstand tot de dakrand van 0,5 m.

Vormgeving:

  • paneel/collector integraal opgenomen in het ontwerp van het bouwwerk

  • paneel/collector vormt qua vormgeving een geheel met de installatie voor het opslaan van water of voor de opwekking van elektriciteit, zo niet dan is de installatie in het bouwwerk geplaatst

Materiaal en kleur:

  • de kleur overeenkomstig met het achterliggende dakvlak of anders zwart, antraciet of donker grijs

5.2.9 Spriet-, staaf- en schotelantennes

Omschrijving en uitgangspunten

Het gaat hier om antennes die van wezenlijk belang zijn voor het kunnen zenden en/of ontvangen van radio-, televisie- en andere communicatiesignalen. Onder spriet- of staafantennemast worden niet begrepen calamiteitensirenes en antenne-installaties ten behoeve van mobiele telefonie. Antennes kenmerken zich door een zeer eigen technische vormgeving die vooral aan de voorzijde storend kan zijn voor het straatbeeld. De gemeente streeft dan ook naar plaatsing van antennes achter het hoofdgebouw, in ieder geval onzichtbaar vanaf de weg of openbaar groen.

Antennes kunnen vrijstaand worden geplaatst of op/aan een bouwwerk worden aangebracht. Een antenne dient een ondergeschikt element te blijven ten opzichte van de omringende bebouwing. Als losse toevoeging kunnen ze storend werken op het uiterlijk van een gebouw. Met name de hoogte, de bouwkundige uitwerking en detaillering van antennes mogen geen zwaar stempel op de omgeving drukken. Een zorgvuldige plaatsbepaling kan een goed middel zijn om deze voorzieningen in te passen in de omgeving. Het heeft de voorkeur een antenne achter het hoofdgebouw en in ieder geval achter de voorgevellijn te plaatsen. Daarnaast is de maatvoering en een zorgvuldige kleurkeuze van belang. De antenne dient altijd ondergeschikt te zijn aan het hoofdgebouw of het erf waarop deze geplaatst wordt en in ieder geval niet de boventoon te voeren.

Welstandscriteria voor spriet-, staaf- en schotelantennes

Een spriet-, staaf- of schotelantenne is niet in strijd met redelijke eisen van welstand als aan onderstaande sneltoetscriteria wordt voldaan. Voldoet een spriet-, staaf- of schotelantenne niet aan onderstaande criteria of is er sprake van een bijzondere situatie of gerede twijfel aan de toepasbaarheid van de sneltoetscriteria dan kan de bouwaanvraag voor advies aan de welstandscommissie worden voorgelegd. In geval van een beschermd monument of een beschermd stads- of dorpsgezicht zal altijd de welstandscommissie om advies worden gevraagd.

Plaatsing en aantal:

  • antennes bij voorkeur aan een achtergevel bevestigd, in ieder geval achter de voorgevellijn geplaatst

  • niet aangebracht aan monumenten of als beeldbepalend aangewezen panden

  • bij gestapelde woningbouw op het platte dak

  • bij gestapelde woningbouw op of aan het balkon geplaatst binnen het verticale en horizontale vlak van het balkon en niet aan de gevel of kozijn

  • maximaal één spriet-, staaf- of schotelantenne aan, op of bij een woning/pand

Maatvoering:

  • hoogte spriet- of staafantenne bij plaatsing aan gevel binnen bijzondere beeldbepalende gebieden zoals een dorpskern of centrumgebied (welstandsniveau 1) maximaal 3.00 m. vanaf het snijpunt met het aangrenzende dakvlak

  • hoogte spriet- of staafantenne bij plaatsing aan gevel binnen overige gebieden zoals een bedrijventerrein, sportcomplex of woonwijk maximaal 5.00 m. vanaf het snijpunt met het aangrenzende dakvlak

  • doorsnede schotel maximaal 2.00 m.

Vormgeving:

  • antenne en bijbehorende voorzieningen (mast, bedrading, tuidraden etc) als één geheel vormgegeven

  • indien zichtbaar vanaf de weg of het openbaar groen zo onzichtbaar mogelijk (een minimum aan dwarssprieten kan hiertoe bijdragen)

  • beperken van aantal tuidraden. Bij bevestiging aan gevel geen tuidraden (stabiliteit wordt behaald uit de bevestiging aan de gevel)

Materiaal en kleur:

  • materiaal en kleur onopvallend en aanvaardbaar in relatie tot de omgeving, geen felle, contrasterende kleuren maar antraciet of donker grijs

5.2.10 Rolhekken, luiken en rolluiken

Omschrijving en uitgangspunten

Rolhekken, luiken en rolluiken zijn voorzieningen om ruiten van gebouwen tegen inbraak en vandalisme te beschermen. Deze voorzieningen kunnen de omgeving een rommelig aanzien geven. Daarom stimuleert de gemeente in de eerste plaats het toepassen van alternatieve oplossingen zoals geweldbestendig glas of elektronische beveiligingssystemen.

Voor woningen is het toepassen van rolhekken, luiken en rolluiken vergunningvrij gesteld. Voor gebouwen anders dan woningen en woongebouwen echter niet. Juist in winkelgebieden zijn de problemen met deze anti-inbraak en -vandalisme voorzieningen het grootst. De gemeente streeft er daarom naar dat rolhekken, luiken en rolluiken de uitstraling van een pand niet negatief beïnvloeden.

Welstandscriteria voor rolhekken of (rol)luiken

en rolhek, luik of rolluik is niet in strijd met redelijke eisen van welstand als aan onderstaande sneltoetscriteria wordt voldaan. Voldoet een rolhek, luik of rolluik niet aan onderstaande criteria of is er sprake van een bijzondere situatie of gerede twijfel aan de toepasbaarheid van de sneltoetscriteria dan kan de bouwaanvraag voor advies aan de welstandscommissie worden voorgelegd. In geval van een beschermd monument of een beschermd stads- of dorpsgezicht zal altijd de welstandscommissie om advies worden gevraagd.

Plaatsing:

  • minimaal 1,00 m teruggelegen van de uitwendige scheidingsconstructie (pui)

  • aan de binnenzijde van de uitwendige scheidingsconstructie (pui), mits:

  • voor minimaal 70% bestaand uit glasheldere doorkijkopeningen

  • ingetogen kleurgebruik of kleuren harmoniërend met interieur/gevel

  • aan de buitengevel, mits:

  • plaatsing aan de binnenzijde niet mogelijk is

  • voor minimaal 90% bestaand uit glasheldere doorkijkopeningen

  • rolkasten, geleidingen en rolhekken in de gevel worden ingepast

  • ingetogen kleurgebruik of kleuren harmoniërend met gevel

Begrippenlijst

A

Aanbouwen: Grondgebonden toevoeging meestal van één bouwlaag aan een gevel van een gebouw.

Aangekapt: Met kap bevestigd aan dakvlak.

Aardtinten: Rood/bruine tinten.

Achtergevellijn: Denkbeeldige lijn die strak loopt langs de achtergevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen

Achterkant: De achtergevel, het achtererf en het dakvlak aan de achterzijde van een gebouw; de zijgevel, het zijerf en het dakvlak aan de zijkant van een gebouw voor zover die zijde (zijdelings) niet gekeerd is naar de weg of het openbaar groen

Afdak: Hellend dak, hangend of op stijlen aangebracht tegen een gebouw of een muur, om als gedeeltelijke beschutting te dienen.

Afstemmen: In overeenstemming brengen met.

Antennedrager: Antennemast of andere constructie bedoelt voor de bevestiging van een antenne.

Antenne-installatie: Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

Asymmetrische kap: Zadeldak met twee ongelijke dakvlakken.

Authentiek: Overeenstemmend met het oorspronkelijke, origineel, eigen kenmerken dragend, oorspronkelijk.

B

Band: Horizontale versiering in de gevel in afwijkend materiaal, meestal natuursteen, kunststeen of baksteen

Bebouwing: Eén of meer gebouwen en/of andere bouwwerken.

Beschot: Houten bekleding van een muur, inwendig als een lambrisering, meestal niet tot de volle hoogte.

Bedrijfsbebouwing: Gebouwen ten behoeve van bedrijven zoals hallen, werkplaatsen en loodsen; hebben meestal een utilitair karakter.

Behouden: handhaven, bewaren, in stand houden.

Belendende: Naastgelegen, (direct) grenzend aan.

Bijgebouwen: Grondgebonden gebouw meestal van één bouwlaag dat los van het hoofdgebouw op het erf of kavel staat; meestal bedoeld als schuur, tuinhuis of garage.

Blinde wand, muur of gevel: Gevel of muur zonder raam, deur of andere opening.

Boeiboord: Opstaande kant van een dakgoot of dakrand, meestal uitgevoerd in hout of plaatmateriaal.

Boerderij: Gebouw/gebouwen op een erf met een (oorspronkelijk) agrarische functie en het daarbij horende woonhuis.

Borstwering: Lage dichte muur tot borsthoogte.

Bouwblok: Een geheel van geschakelde bebouwing.

Bouwen: Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk.

Bouwlaag: Horizontale reeks ruimten in een gebouw.

Bouwvergunning: Vergunning als bedoeld in artikel 40, eerste lid van de Woningwet.

Bouwperceel: Een aaneengesloten terreinoppervlak, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan.

Bouwwerk: Algemene benaming voor alle soorten gebouwde objecten.

Bovenbouw: Bovenste, uit een oogpunt van gebruik meestal belangrijkste gedeelte van een gebouw, meestal in tegenstelling tot de onderbouw, het dragende gedeelte, fundament.

Bungalow: Meestaal vrijstaande woning waarvan alle vertrekken op de begane grond zijn gesitueerd.

C

Carport: Afdak om de auto onder te stallen, meestal bij of grenzend aan een woning.

Classicisme: Stroming in de bouwkunst, bouwstijl.

Conformeren: Zich voegen naar, gelijkvorming maken, aanpassen aan, afstemmen op.

Context: Omgeving, situatie, geheel van omringende ruimtelijke kenmerken.

Contrasteren: Een tegenstelling vormen.

D

Dak: Overdekking van een gebouw of onderdeel ervan, bestaande uit één of meer hellende vlakken (schilden) of uit een horizontaal vlak.

Dakafdekking: Vlak of hellend dak van een gebouw, waarop dakbedekking is aangebracht.

Dakhelling: De hoek van het dakvlak.

Dakkapel: Ondergeschikte toevoeging aan een dakvlak, vooral bedoeld om de lichttoevoer te verbeteren en het bruikbaar woonoppervlak te vergroten.

Daknok: Hoogste punt van een schuin dak. Horizontale snijlijn van twee dakvlakken, de hoogste lijn van het dak

Dakopbouw: Een toevoeging aan de bouwmassa door het verhogen van de nok of dakrand van het dak, die het silhouet van het oorspronkelijke dak verandert.

Dakraam: Raam in een dak.

Daktrim: Afwerking bovenzijde dakrand ten behoeve van waterkering.

Dakvlak: Een vlak van het dak/kap.

Dakvoet: Laagste punt van een schuin dak. Het snijpunt van de daklijn en de onderliggende gevellijn.

Damwandprofiel: Metalen beplatingmateriaal met een damwandprofilering.

Detail: Ontmoeting/aansluiting van verschillende bouwdelen zoals gevel en dak of gevel en raam.

Detaillering: Uitwerking, weergave van de verschillende onderdelen c.q. aansluitingen.

Diversiteit: Verscheidenheid, afwisseling, variatie.

Drager en invulling: De drager is de constructie van een gebouw, waaraan de invulling is toegevoegd om te beschermen tegen weer en wind (heeft vooral betrekking op gebouwen uit de jaren vijftig en zestig, waarbij het verschil tussen drager en invulling werd gebruikt om de woning in een groot gebouw of rij huizen te onderscheiden).

E

Ensemble: Architectonisch en stedenbouwkundig compositorisch geheel.

Erf: al dan niet bebouwd perceel of een gedeelte daarvan dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, de bestemming deze inrichting niet verbied.

Voorerf: gedeelte van het erf dat aan de voorzijde van het gebouw is gelegen

Achtererf: gedeelte van het erf dat aan de achterzijde van het gebouw is gelegen

Zijerf: gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het gebouw is gelegen

Eerste verdieping: Tweede bouwlaag van de woning of het woongebouw, een souterrain of kelder niet daaronder begrepen.

Erker: Kleine toevoeging van meestal één bouwlaag aan de gevel van een gebouw, op de begane grond meestal uitgevoerd in metselwerk, hout en glas.

F

Flat: Groot gebouw met meerdere verdiepingen/woonlagen. De appartementen in de flat zijn meestal gelijkvloers en worden op hun beurt flat/flatjes genoemd.

G

Galerij: Gang aan de buitenkant van een (flat)gebouw die toegang verschaft tot de afzonderlijke woningen.

Gebouw: Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

Gepotdekseld: Horizontaal gedeeltelijk over elkaar vallende gevelbeplating (oorspronkelijk houten planken).

Gevel: Verticaal scheidingsvlak van een gebouw tussen buiten en binnen.

(Gevel)geleding: Onderverdeling van de gevel in kleinere vlakken. Verticale, horizontale of figuratieve indeling van de gevel door middel van gevelopeningen, metselwerk, verspringingen of andere gevelkenmerken en -detailleringen.

Gevelmakelaar: Decoratieve bekroning van een geveltop.

Goot: Waterafvoer, veelal tussen gevel en dakvlak.

Goothoogte: zie bepalingen gemeentelijk bestemmingsplan

Gootklos: Zie klossen.

Gootlijn: Veelal horizontale lijn die een goot of meerdere goten aan de gevel vormen.

H

Hoekaanbouw: Grondgebonden toevoeging meestal van één bouwlaag aan de hoek van een gebouw.

Hoek- en kilkeper: snijlijn van twee aansluitende dakvlakken.

Hoofdgebouw: Een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken

I

Industriebebouwing: Bebouwing met een industriële bestemming.

Installatie: set van beeld- en/of geluidsapparatuur, het aanbrengen van technische toestellen (montage) en/of deze toestellen zelf

K

Kap: Samenstel van houten, ijzeren of betonnen onderdelen dat de dakbedekking draagt.

Kavel: Grondstuk, kadastrale eenheid.

Keper: Snijlijn van twee aansluitende dakvlakken.

Kern: Veelal kleinschalig stedelijk gebied, ook wel centrum van een dorp of stad.

Klossen: Uit de muur stekende houten of gemetselde blokjes ter ondersteuning van uitstekende onderdelen van een gebouw zoals dakgoten.

Koofbord: Gebogen vlak dat de overgang vormt van en vlakke zoldering of vlak plafond naar de muur.

Kop: In het algemeen gebruikt om de smalle kant van een rechthoekige vorm aan te duiden, bijvoorbeeld bij een gebouw.

L

Lak: Afwerklaag van schilderwerk.

Landschappelijke waarde: De aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van (niet levende en levende) natuur.

Latei: Draagbalk boven gevelopening.

Lessenaarsdak: Dak met één hellend, niet onderbroken, dakvlak.

Lichtkoepel: Raamconstructie meestal in een plat dak, in de vorm van een koepel.

Lichtstraat: Langgerekte, uit segmenten samengestelde lichtkoepel.

Lijst: Een meestal versierde en geprofileerde rand als bekroning van de bovenzijde van een gevel. Kroonlijst, gootlijst.

Lineair: Rechtlijnig, langgerekt.

Lint(bebouwing): Langgerekte lijn van (veelal vrijstaande) bebouwing langs een weg of waterverbinding.

Luifel: afdak buiten tegen de muur van een gebouw aangebracht en verder niet ondersteund, meestal boven een deur, raampartij of gehele pui.

M

Maaiveld: Bovenzijde van het terrein dat een bouwwerk omgeeft, de grens tussen grond en lucht, de gemiddelde hoogte van het terrein, grenzend aan de gevels, op het tijdstip van de aanvraag om bouwvergunning.

Mansardekap: Een dak met aan twee zijden onder een stompe hoek geknikt of gebroken dakvlak.

Markies: Opvouwbaar zonnescherm.

Massa: Zichtbaar volume van bebouwing.

Metselverband: Het zichtbare patroon van metselwerk.

Middenstijl: Verticaal deel in het midden van een deur- of raamkozijn.

Monument: Aangewezen onroerend goed als bedoeld in artikel 3 van de Monumentenwet 1988, zoals deze luidt op het tijdstip van het in ontwerp ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan.

Muurdam: Op de erfgrens aan de gevel gemetselde muur.

N

Natuurlijke waarde: De aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

Negge: Het vlak c.q. de maat tussen de buitenkant van de gevel en het kozijn.

O

Ondergeschikt: Voert niet de boventoon.

Onderbouw: Het onderdeel van een gebouw; heeft meestal betrekking op de begane grond van een huis met meerdere verdiepingen.

Ontsluiting: De toegang tot een gebouw, gebied of een terrein.

Oorspronkelijk: Origineel, aanvankelijke vorm, authentiek.

Oorspronkelijke gevel: Gevel van een gebouw zoals deze nieuw is gebouwd.

Openbaar groen: Met het openbaar groen wordt bedoeld hetgeen daaronder in het normale spraakgebruik wordt verstaan, zoals parken plantsoenen en speelveldjes, die het gehele jaar (of een groot deel van het jaar) voor het publiek toegankelijk zijn. Een weiland, bos of water kan in dit verband niet worden aangemerkt als openbaar groen.

Orthogonaal: Rechthoekig.

Oriëntatie: De hoofdrichting van een gebouw.

Overkapping: Kapconstructie

Overstek: Bouwdeel dat vooruitsteekt ten opzichte van het eronder gelegen deel.

P

Paneel: Rechthoekig vlak, geplaatst in een omlijsting.

Penant: Gemetselde steunpilaar van het fundament van een gebouw, metselwerk in een gevel langs openingen.

Pilaster: Weinig uitspringende muurpijler, die dient om een boog of hoofdgestel te dragen.

Plaatmateriaal: Materiaal van kunststof, staal, hout meestal ten behoeve van gevelbekleding.

Plint: Een duidelijk te onderscheiden horizontale lijn aan de onderzijde van een gebouw.

Profiel: omtrek van een gebouw of bouwdeel (bijvoorbeeld kozijn) of een doorsnede daarvan

Profilering: aangebrachte vorm en maatvoering van profiel

Portiek: Gemeenschappelijke trappenhuis en/of een terugspringende ruimte voor de straat- of toegangsdeur.

R

Raamdorpel: Horizontal stenen element onder de onderdorpel van een houten kozijn, dat ervoor zorgt dat water onder het kozijn buiten het muurvlak wordt afgevoerd.

Raamhout: Hout waaruit ramen vervaardigd worden of omlijsting waarbinnen het paneel van een deur of beschot wordt ingesloten. Ook wel draaiende of schuivende delen van kozijn/post.

Referentiekader: Het geheel van waarden en normen binnen een bepaalde groep waarnaar verwezen kan worden.

Renovatie: Vernieuwing.

Respecteren: Met eerbied behandelen, eerbiedigen, waarderen.

Rijenwoningen: Geschakelde eengezinswoningen in een rij.

Ritmiek: Regelmatige herhaling.

Rollaag: Een in verband gemetselde laag van op hun kant of kop gemetselde stenen. Horizontale of gebogen rij stenen of betonbalk boven een gevelopening of aan de bovenzijde van een gemetselde wand.

Rooilijn: Lijn die in het bestemmingsplan of bouwverordening aangeeft waarbinnen gebouwd mag worden.

S

Schilddak: Dak, gevormd door twee driehoekige schilden aan de smalle en twee trapeziumvormige aan de lange zijde.

Slagenlandschap: Een landschap met langgerekte ontginningslinten met haaks daarop een stelsel van smalle kavels gescheiden door afwateringssloten.

Situering: Plaats van het bouwwerk in zijn omgeving.

Speklaag: lichte natuurstenen band als afwisseling in baksteenmetselwerk, doorgaans van Brabantse arduin, later ook van zandsteen.

Stijl: Architectuur of vormgeving uit een bepaalde periode of van een bepaalde stroming.

T

Tactiel: Met de tastzin verbonden.

Tent-, punt- of piramidedak: Dak gevormd door vier driehoekige dakschilden die in één punt bijeenkomen.

Textuur: De waarneembare structuur van een materiaal (bij metselwerk dus de oneffenheden van de steen en het voegwerk).

Tympaan: Driehoekig of segmentvormige bekroning van een (klassiek) gebouw of van een onderdeel daarvan.

U

Uitbouw: Aan het gebouw vastzittend bouwwerk dat rechtstreeks vanuit het gebouw toegankelijk is.

V

Verdieping: bouwlaag

Volant: Strook stof als afronding en versiering van zonnescherm of markies.

Voorgevellijn: Denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een bouwwerk tot aan de perceelsgrenzen.

Voorgevelrooilijn: Voorgevelrooilijn als bedoeld in het bestemmingsplan dan wel de gemeentelijke bouwverordening.

Voorkant: De voorgevel, het voorerf en het dakvlak aan de voorzijde van een gebouw; de zijgevel, het zijerf en het dakvlak aan de zijkant van een gebouw voor zover die zijde (zijdelings) gekeerd is naar de weg of het openbaar groen.

W

Weg: Weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994.

Windveer: Plank bevestigd langs de kanten van een met riet of pannen gedekt dak ter afdekking van de voorrand. Worden soms aan de bovenzijde over elkaar gekeept.

Woning: Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding.

Wolfdak/wolfeinden: Meestal een zadeldak waarvan één of beide dakschilden op de kop een afgeknot dakschild heeft (wolfeind).

Z

Zadeldak: Een dak dat aan twee zijden schuin is met een symmetrisch profiel.

Zijgevellijn: Denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel van een bouwwerk tot aan de perceelsgrenzen.