Organisatie | 's-Gravenhage |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Reïntegratieverordening wet werk en bijstand |
Citeertitel | Reïntegratieverordening wet werk en bijstand |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | 2004/01 |
Het overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen is mogelijk niet compleet. Er kunnen wijzigingen ontbreken tussen het ontstaan van de regeling en de eerste opgenomen wijziging daarvan.
onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
03-12-2009 | 01-04-2009 | 01-01-2011 | diverse artikelen | 19-11-2009 Posthoorn, 02-12-2009 | rv 137 2009 |
16-04-2008 | 03-12-2009 | art. 11, 13 | 03-04-2008 Posthoorn, 16-04-2008 | rv 48 2008 | |
01-01-2005 | 16-04-2008 | nieuwe regeling | 04-03-2004 Posthoorn, 24-03-2004 | rv 32 2004 |
In deze verordening wordt verstaan onder:
Deze verordening vindt uitdrukkelijk mede haar grondslag in de bepalingen van de in de aanhef vermelde EG-verordening inzake werkgelegenheidssteun, met name waar het betreft de vormgeving van de voorziening gesubsidieerde arbeid.
De aanspraak op voorzieningen is beperkt tot personen die woonplaats hebben in de gemeente Den Haag. Indien na aanvang van een voorziening de woonplaats van een rechthebbende wijzigt, is het college bevoegd te bepalen of de voorziening desondanks kan worden voortgezet. Van toepassing is artikel 40, lid 1 van de wet.
De door het college aan te bieden voorzieningen betreffen:
Dit traject is bestemd voor belanghebbenden die een grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben en voor wie de kans op werk wordt bemoeilijkt door persoonlijke en maatschappelijke belemmeringen en gebrek aan arbeidscompetenties. Gesubsidieerde arbeid in de vorm van een Ooievaarsbaan kan een onderdeel zijn van dit traject.
Onder de leerwerkplek wordt verstaan het tijdelijk verrichten van onbeloonde additionele arbeid (zoals bedoeld in artikel 10a van de wet) door een uitkeringsgerechtigde met behoud van uitkering in het kader van een re-integratietraject. De leerwerkplek is een voorziening bestemd voor de uitkeringsgerechtigde die eerst algemene- en werknemerscompetenties moet ontwikkelen, voordat hij tot het verrichten van beloonde arbeid in staat is. Voordat tot plaatsing op een leerwerkplek wordt overgegaan, biedt het college aan de uitkeringsgerechtigde de mogelijkheid om gehoord te worden over deze voorgenomen plaatsing. Periodiek kan steekproefgewijs onderzocht worden of het verrichtte werk inderdaad additioneel is gebleken.
Het college beoordeelt na negen maanden aan de hand van een ontwikkelplan of de leerwerkplek de kans op arbeidsinschakeling heeft vergroot. Is dat het geval dan wordt de leerwerkplek na afloop van één jaar met nog één jaar voortgezet. De leerwerkplek kan tussentijds ook bij een andere werkgever worden ingezet. Het college legt in een uitvoeringsbesluit nadere criteria vast voor de voortzetting van de leerwerkplek na één jaar.
Het college kan vóór afloop van het tweede jaar besluiten de leerwerkplek nog gedurende één jaar voort te zetten, alleen als dit, met het oog op in de persoon gelegen factoren, de kans op arbeidsinschakeling aanmerkelijk zal verbeteren. Voorwaarde daarbij is het inzetten van de leerwerkplek bij een andere werkgever dan die in het tweede jaar. Het college legt in een uitvoeringsbesluit nadere criteria vast voor de voortzetting van de leerwerkplek na twee jaar.
Het college kan vóór afloop van het derde jaar besluiten de leerwerkplek nog gedurende één jaar voort te zetten alleen als dit, met het oog op in de persoon gelegen factoren, de kans op arbeidsinschakeling aanmerkelijk zal verbeteren. Voorwaarde daarbij is het inzetten van de leerwerkplek bij een andere werkgever dan die in het derde jaar. Het college legt in een uitvoeringsbesluit nadere criteria vast voor de voortzetting van de leerwerkplek na drie jaar.
Indien de uitkeringsgerechtigde niet in het bezit is van een startkwalificatie wordt uiterlijk zes maanden na plaatsing op een leerwerkplek beoordeeld in hoeverre een vorm van scholing of opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces. Het college legt criteria hiervoor vast in een uitvoeringsbesluit.
Het college verstrekt elke zes maanden aan de uitkeringsgerechtigde een premie, indien hij in die zes maanden naar het oordeel van het college voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op arbeidsinschakeling. De premie bedraagt 225 euro per half jaar op basis van een omvang van de leerwerkplek van ten minste tweeëndertig uur. Bij een geringere omvang van de leerwerkplek wordt de premie naar rato verminderd. Het college legt in een uitvoeringsbesluit de voorwaarden vast, waaronder de premie wordt verstrekt.
Het college stelt jaarlijks een beleidsplan WWB vast. In dit beleidsplan wordt mede aangegeven hoe het reïntegratiebeleid voor het komende jaar wordt uitgevoerd. De totstandkoming van dit onderdeel van het beleidsplan is in overeenstemming met de bepalingen uit de verordening Financieel beheer en beleid gemeente Den Haag. In het beleidsplan wordt tenminste aandacht besteed aan de volgende onderwerpen:
Het college legt jaarlijks verantwoording af over het gevoerde reïntegratiebeleid in de vorm van een specifiek onderdeel van het beleidsverslag. Het beleidsverslag maakt onderdeel uit van de begrotingscyclus en is in overeenstemming met het verantwoordingsverslag als bedoeld in artikel 77 van de wet. Het beleidsverslag omvat tenminste de volgende onderwerpen:
De uitkeringsgerechtigde, de Anw-er en de niet-uitkeringsgerechtigde hebben van rechtswege aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op een voorziening, indien de inzet daarvan door het college noodzakelijk wordt geacht. Het college bepaalt welke voorziening of combinatie van voorzieningen wordt aangeboden.
De uitkeringsgerechtigde die door het college wordt ondersteund bij zijn arbeidsinschakeling of voor een voorziening in aanmerking wordt gebracht, is verplicht hiervan gebruik te maken. In het geval dat deze verplichting niet of in onvoldoende mate wordt nagekomen, vindt verlaging plaats van de uitke-ing ingevolge de wet, de Ioaw of de Ioaz, indien daarop aanspraak bestaat, overeenkomstig de bepalin-en van de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand en van artikel 20 van de Ioaw en de Ioaz.
Het college kan bepalen dat de niet-uitkeringsgerechtigde of de Anw-er, aan wie een voorziening wordt aangeboden, een eigen bijdrage is verschuldigd. De wijze waarop, de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder een zodanige bijdrage wordt opgelegd, worden door het college vastgesteld.
Het college is bevoegd, indien door verwijtbaar handelen of nalaten van een belanghebbende een voorziening voortijdig wordt beëindigd, de kosten van deze voorziening, onder nader te stellen regels, geheel of gedeeltelijk terug te vorderen.
Artikel 11 Premie deeltijdarbeid
De toekenning van de premie geschiedt ambtshalve. De premie wordt bij aanvang van het dienstverband toegekend, na overleggen van de arbeidsovereenkomst en eerste salarisstrook. De uitkeringsgerechtigde als bedoeld in lid 1 heeft niet tegelijkertijd recht op een premie en vrijlating van inkomsten op grond van artikel 31, tweede lid onder o. van de wet.
Op grond van artikel 11b van de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand, zoals deze is vastgesteld op 4 maart 2004 en laatst is gewijzigd op 3 april 2008, heeft de belanghebbende, die arbeid in dienstbetrekking verricht, waar werkgelegenheidssubsidie in het kader van het voormalige Besluit In en Doorstroombanen (ID) of de voormalige Wet inschakeling werkzoekenden (WIW) wordt verleend, en die aansluitend uiterlijk tot en met 31 december 2008, een dienstbetrekking aanvaardt of start als zelfstandig ondernemer, recht op een éénmalige premie ter hoogte van het bedrag genoemd in artikel 31 tweede lid onder j van de wet. De voorwaarde hiervoor is dat hij daarmee volledig in de kosten van bestaan kan voorzien. De premie wordt op aanvraag verleend, en dient uiterlijk binnen acht maanden na aanvang van dienstbetrekking of zelfstandig ondernemerschap bij het college te worden aangevraagd. Deze overgangsbepaling vervalt per 1 september 2009.