Organisatie | Brummen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Afwegingsmodel handhaving kinderopvang Brummen |
Citeertitel | Afwegingsmodel handhaving kinderopvang Brummen |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen, Regeling Wet kinderopvang
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-07-2011 | Nieuwe regeling | 17-05-2011 GemeenteThuis, 1 juni 2011 | BW11.0057 |
De gemeente Brummen hanteert het Afwegingsmodel Handhaving Kinderopvang Brummen bij het uitvoeren van haar wettelijke taak om toe te zien op de kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko). In het afwegingsmodel staan de handhavingsacties die de gemeente toe kan passen als een houder van een kindercentrum, een gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of een peuterspeelzaal niet voldoet aan één of meer kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko) en de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (verder: Beleidsregels kwaliteit) van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Naast de hiervoor genoemde kwaliteitseisen treden naar verwachting in 2011 de lokale ruimte- en inrichtingseisen voor peuterspeelzalen in werking.
In het model zijn de algemene stappen opgenomen die de gemeente kan hanteren als de kwaliteitseisen worden overtreden. Handhaving is maatwerk en zal in elke situatie apart afgewogen moeten worden. Proportionaliteit is daarbij een vereiste. Daardoor zijn niet automatisch alle genoemde stappen onverkort van toepassing op een geconstateerde overtreding, maar zal telkens afgewogen moeten worden of toepassing onder meer proportioneel is.
De GGD Gelre-IJssel voert in opdracht van de gemeente het toezicht uit. Over de bevindingen ontvangt de gemeente een inspectierapport. Hiervoor wordt door de GGD een landelijk model gebruikt. De indeling en de tekst van de kwaliteitsaspecten in de inspectierapporten van de GGD worden ook gebruikt in het nu voorliggende Afwegingsmodel. Voor de leesbaarheid van het Afwegingsmodel zijn echter de meeste voetnoten uit de modelinspectierapporten van de GGD achterwege gelaten. Dit betekent echter niet dat de toelichtingen in de voetnoten niet van overeenkomstige toepassing zijn op de bepalingen van het Afwegingsmodel. De modelinspectierapporten zijn beschikbaar via de website van de GGD (http://www.inspectiekinderopvang.ggd.nlonder het kopje modelrapporten.
Het gemeentelijke handhavingtraject begint direct na ontvangst van het inspectierapport van de GGD. De GGD geeft in het rapport een handhavingadvies aan de gemeente. In het rapport is het ‘Overzicht bevindingen toezichthouder per inspectiedomein’ de basis voor het afwegen van de te ondernemen handhavingactie. In dit overzicht beschrijft de toezichthouder per domein de kwaliteitseisen waar de houder niet aan voldoet en de omstandigheden waarin dit plaatsvindt. Ook de resultaten van eventueel door de inspecteur toegepast overleg en overreding worden hierin genoemd. De gemeente kan de aangegeven verzwarende of verzachtende omstandigheden, de inspanning van de houder etc. mee laten wegen bij het beoordelen van de te nemen handhavingsactie.
De gemeente kan in bijzondere gevallen, voordat de eerste juridische stap van aanwijzing wordt gezet, overwegen eerst een schriftelijke waarschuwing te geven. Ook kan overwogen worden eerst op basis van mondelinge overreding de houder te bewegen de overtreding te herstellen. Zowel de waarschuwing als de overreding hebben geen juridische status en betekenen daarom een uitstel van het handhavingstraject.
Zolang afdeling 2.2 en art 2.20 Wko niet in werking zijn getreden, is het handhavingsbeleid voor peuterspeelzalen (hoofdstuk 6 van dit Afwegingsmodel) nog niet van toepassing. Zodra deze artikelen wel in werking treden, treedt op datzelfde moment ook het handhavingsbeleid peuterspeelzalen inwerking.
Als handhavingsacties kunnen 2 typen sancties onderscheiden worden, namelijk herstellende en bestraffende sancties. Deze typen sancties bestaan naast elkaar. Hierdoor kunnen sancties van deze twee typen tegelijkertijd worden opgelegd.
In artikel 5:2 Awb wordt bepaald wat onder een herstellende sanctie wordt verstaan. Hieronder wordt verstaan: een bestuurlijke sanctie die strekt tot het geheel of gedeeltelijk ongedaan maken of beëindigen van een overtreding, tot het voorkomen van herhaling van een overtreding, dan wel tot het wegnemen of beperken van de gevolgen van een overtreding.
Hieruit volgt dat het doel van de herstellende sanctie dus ook met name gelegen is in het beëindigen van de overtreding en/of het voorkomen van herhaling in de toekomst. Bestraffing van reeds begane overtredingen kan via de bestraffende sanctie (zie verderop).
Een herstellend handhavingstraject verloopt in beginsel volgens de hieronder beschreven stappen. Er kunnen zich echter situaties voordoen, waarin het naar beoordeling van het college gerechtvaardigd is om, gezien de aard en/of ernst van de overtreding, bepaalde stappen ‘over te slaan’ en direct over te gaan tot inzet van een zwaardere sanctie. Eén van de situaties waarin dit zich kan voordoen is recidive.
De volgende stappen en herstellende sancties kunnen worden onderscheiden:
Een bevel is een is een handhavingsmiddel dat in spoedeisende gevallen door de GGD-inspecteur direct tijdens een inspectie ingezet kan worden. De GGD kan dit inzetten als zij oordeelt dat de kwaliteit dermate tekortschiet dat de gezondheid of de veiligheid van de kinderen in direct gevaar is. Het nemen van maatregelen kan in deze situaties redelijkerwijs niet uitgesteld worden. Ingeval van overtredingen met een lage of gemiddelde prioritering zal hier niet snel sprake van zijn. Een bevel moet binnen zeven dagen zijn opgevolgd. Omdat het middel door de GGD-inspecteur wordt ingezet en niet door het college wordt dit bevel in dit Afwegingsmodel niet nader genoemd.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Brummen kan een schriftelijke aanwijzing geven aan de houder van een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang, een gastouderbureau of een peuterspeelzaal dat zich in de gemeente bevindt. Dit gebeurt als de bij of krachtens hoofdstuk 1 afdeling 3, paragrafen 2 en 3 of hoofdstuk 2 afdeling 2 paragrafen 2 en 3 gegeven voorschriften uit de Wko (de ‘kwaliteitseisen”) niet of in onvoldoende mate worden nageleefd. In een aanwijzing wordt met redenen omkleed aangegeven op welke punten de bedoelde voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd. Ook wordt aangegeven welke maatregelen door de houder genomen dienen te worden.
Bij een aanwijzing wordt de houder een hersteltermijn gegeven. De hersteltermijn wordt bepaald door de zwaarte van de prioritering. De hersteltermijn in dit model wordt aangegeven in een bandbreedte. De handhaver geeft per concreet geval de exacte hersteltermijn aan. Na het verstrijken van een hersteltermijn dient de overtreding beëindigd te zijn. Ter controle hiervan kan de handhaver schriftelijke bewijsstukken opvragen, danwel de GGD de opdracht geven voor een herinspectie. Is de overtreding niet beëindigd, dan zal een volgende stap worden ingezet.
Onder last onder dwangsom wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de verplichting tot betaling van een geldsom indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
De stap last onder dwangsom kan meerdere keren worden genomen voor een geconstateerde overtreding. Indien een eerste last onder dwangsom geen resultaat heeft gehad, kan worden overwogen een nieuwe, hogere last onder dwangsom op te leggen. Dit vereist dan wel een nieuw besluit. Als een eerste last onder dwangsom geen effect heeft gehad, wordt nagegaan wat de oorzaak hiervan is. Dit zou er toe kunnen leiden dat een ander sanctiemiddel wordt ingezet.
Optie 2 Last onder bestuursdwang
Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
In gevallen waarin het bestuursorgaan de mogelijkheid heeft om zelf de overtreding op te lossen (op kosten van de overtreder) kan een last onder bestuursdwang opgelegd worden. Omdat in het kader van handhaving kinderopvang de overtredingen zich maar in zeer beperkte mate lenen voor toepassing van bestuursdwang, is de optie last onder bestuursdwang op een enkele overtreding na niet opgenomen.
Het college van burgemeester en wethouders kan de houder verbieden de exploitatie van een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang, een gastouderbureau of de instandhouding van een peuterspeelzaal voort te zetten, zolang hij een bevel of aanwijzing niet opvolgt en het opleggen van een last onder bestuursdwang niet mogelijk is.
Ook kan het college van burgemeester en wethouders de houder verbieden het kindercentrum, de voorziening voor gastouderopvang, het gastouderbureau of de peuterspeelzaal in exploitatie te nemen, zolang niet of niet langer aan de kwaliteitseisen uit hoofdstuk 1, afdeling 3, paragraaf 2 of hoofdstuk 2, afdeling 2, paragraaf 2 uit de Wko is voldaan.
Verwijdering uit landelijk register
Er zijn verschillende gronden op basis waarvan het college een voorziening uit het register kinderopvang kan verwijderen:
Vanaf het moment dat een kindercentrum (dagopvang of BSO), een voorziening voor gastouderopvang, een gastouderbureau of een peuterspeelzaal is verwijderd uit het register, is er geen sprake meer van kinderopvang in de zin van de wet. Voortzetten van exploitatie leidt tot illegale kinderopvang en tot een boete op basis van overtreding van de Wet Economische Delicten.
Doordat een kindercentrum (dagopvang of BSO), een voorziening voor gastouderopvang of een gastouderbureau uit het register is verwijderd, wordt ook de grond voor het recht op kinderopvangtoeslag voor vraagouders beëindigd.
In artikel 5:2 Awb wordt bepaald wat onder een bestraffende sanctie wordt verstaan. Hieronder wordt verstaan: een bestuurlijke sanctie voor zover deze beoogt de overtreder leed toe te voegen.
Een bestraffende sanctie bestraft een overtreding die ‘in het verleden’ begaan is. Er is dus een overtreding geconstateerd en dat feit wordt bestraft. De vorm van een bestraffende sanctie onder de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen is de bestuurlijke boete.
Een bestuurlijke boete kan apart maar ook gelijktijdig met een herstellend handhavingstraject worden opgelegd.
Bij kindercentra, voorzieningen voor gastouderopvang en gastouderbureaus
Op grond van artikel 1.72 Wko is het college bevoegd terzake een aantal overtredingen een bestuurlijke boete op te leggen. Een bestuurlijke boete mag ten hoogste € 45.000 bedragen.
Het opleggen van een bestuurlijke boete acht het college in ieder geval aangewezen in de volgende situaties:
Gastouders Gastouders vallen ook volledig onder het regime van toezicht en handhaving en daarbij is ook de mogelijkheid om een bestuurlijke boete op te leggen van toepassing. Omdat echter een gastouder toch een bijzondere vorm van opvang is, is ervoor gekozen niet vooraf in dit model boetebedragen te noemen in het domein ‘gastouderopvang’. Indien een gemeente een overtreding van een gastouder wil sanctioneren met een bestuurlijke boete, zal in dat geval het boetebedrag bepaald worden, met inachtneming van de algemene bepalingen hieromtrent in dit handhavingsbeleid. Daarbij kan bijvoorbeeld een relatie worden gelegd met de boetebedragen zoals die zijn bepaald binnen de kinderopvang.
Voor peuterspeelzalen geldt dat de mogelijkheid om een bestuurlijke boete op te leggen, is bepaald in artikel 2.27 Wko. Dit artikel bepaalt dat een bestuurlijke boete alleen opgelegd kan worden aan niet-gesubsidieerde peuterspeelzalen. Dit betekent dat het onderdeel ‘bestraffende sanctie’ in dit Afwegingsmodel alleen van toepassing is op niet-gesubsidieerde peuterspeelzalen. Voor gesubsidieerde peuterspeelzalen vindt handhaving plaats via de voorwaarden die de gemeente stelt bij de subsidieverlening.
Op grond van artikel 2.28 Wko is het college bevoegd terzake een aantal overtredingen een bestuurlijke boete op te leggen. Een bestuurlijke boete mag ten hoogste € 45.000 bedragen.
Het opleggen van een bestuurlijke boete acht het college in ieder geval aangewezen in de volgende situaties:
Wanneer wordt een boete opgelegd?
Bij een overtreding van de prioriteit ‘hoog’ zal in beginsel een boete ter hoogte van het in het Afwegingsmodel genoemde bedrag worden opgelegd. Bij overtredingen met een prioriteit ‘gemiddeld’ of ‘laag’ kan het college besluiten een boete op te leggen.
Wanneer geen bestuurlijke boete?
Het college legt geen boete op indien:
Boeteverhogende en boeteverlagende omstandigheden
In het geval de overtreder in de afgelopen drie jaar al eerder is beboet voor eenzelfde type overtreding kan het college de boete verhogen. Daarbij is irrelevant of de in het verleden gepleegde overtreding(en) al dan niet betrekking hadden op hetzelfde kindercentrum, gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of peuterspeelzaal waarvoor de nieuwe boete wordt opgelegd. Bepalend is of de overtreder als houder al eerder een boete is opgelegd. Ook kan sprake zijn van boeteverlagende omstandigheden.
Omstandigheden die de aanleiding kunnen vormen voor boeteverhoging of –verlaging zijn:
In dit Afwegingsmodel wordt verstaan onder:
beroepskracht: de persoon van 18 jaar of ouder die werkzaam is bij een kindercentrum en is belast met de verzorging en opvoeding van kinderen; of de persoon van 18 jaar of ouder die werkzaam is bij een gastouderbureau en is belast met het tot stand brengen en begeleiden van gastouderopvang;
beroepskracht in opleiding: degene die de beroepsbegeleidende leerweg volgt, bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs, en ten behoeve van beroepspraktijkvorming is belast met de verzorging en opvoeding van kinderen bij een kindercentrum of voorziening voor gastouderopvang;
gastouder: de natuurlijke persoon van 18 jaar of ouder die gastouderopvang biedt, met uitzondering van natuurlijke personen van wie een of meer kinderen op bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gronden onderworpen zijn aan ondertoezichtstelling of voorlopige ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 254, onderscheidenlijk artikel 255, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, en met uitzondering van de persoon die op hetzelfde woonadres als de ouder of diens partner staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens;
gastouderbureau: een organisatie die gastouderopvang tot stand brengt en begeleidt en door tussenkomst van wie de betaling van ouders aan gastouders geschiedt;houder: de rechtspersoon of natuurlijke persoon van 18 jaar of ouder die een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang of een gastouderbureau exploiteert;
kindercentrum: een voorziening waar kinderopvang plaatsvindt, anders dan gastouderopvang;
kinderopvang: het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen en opvoeden van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint;
ouder: de bloed- of aanverwant in opgaande lijn of de pleegouder van een kind op wie de kinderopvang betrekking heeft, met dien verstande dat bij de beoordeling of sprake is van pleegouderschap een subsidie op grond van de Wet op de jeugdzorg buiten beschouwing blijft;
oudercommissie: de commissie, bedoeld in artikel 1.58 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;
dagopvang: kinderopvang, verzorgd door een kindercentrum voor kinderen tot de leeftijd waarop zij het basisonderwijs volgen;
buitenschoolse opvang: kinderopvang, verzorgd door een kindercentrum voor kinderen in de leeftijd dat zij naar het basisonderwijs kunnen gaan, waarbij opvang wordt geboden voor of na de dagelijkse schooltijd, evenals gedurende vrije dagen of middagen en in de schoolvakanties;
stamgroep: een vaste groep kinderen in de dagopvang in een passend ingerichte vaste groepsruimte;
stamgroepruimte: de ruimte waarin de kinderen in de dagopvang het grootste deel van de dag aanwezig zijn;
basisgroep: een vaste groep kinderen in de buitenschoolse opvang in een passend ingerichte ruimte;
risico-inventarisatie: de risico-inventarisatie, bedoeld in artikel 1.51 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;
bemiddelingsmedewerker: de medewerker die zich bezighoudt met de taken, bedoeld in de artikelen 12, 15 en 15e Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen.
vraagouder: een vraagouder is een ouder of verzorger met één of meerdere kinderen die worden opgevangen op een kindercentrum (dagopvang of BSO) of een voorziening voor gastouderopvang.
Voor eventuele overige begrippen is artikel 1.1 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en artikel 1 Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen van toepassing.
Deze begripsbepalingen zijn opgenomen ter bevordering van de leesbaarheid van dit Afwegingsmodel en zijn overeenkomstig de begripsbepalingen van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen. Mochten in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen of de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen deze begripsbepalingen worden aangepast dan geldt ook voor dit Afwegingsmodel vanaf dat moment de omschrijving zoals die dan geldt volgens de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en/of de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen.
De afkortingen zoals die in het Afwegingsmodel zijn gebruikt, zijn opgenomen in Bijlage 1.
In de volgende hoofdstukken wordt per vorm van kinderopvang het afwegingsmodel weergegeven. De volgende vormen van kinderopvang komen achtereenvolgens aan bod:
Buitenschoolse opvang (hoofdstuk 3)
Peuterspeelzalen (hoofdstuk 6)
In het afsluitende hoofdstuk 7 staat het afwegingsmodel voor overige overtredingen.
De kwaliteitsaspecten voor dagopvang, zijn ingedeeld naar de volgende domeinen:
0. Kinderopvang in de zin van de wet
0. Kinderopvang in de zin van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
De kwaliteitsaspecten voor BSO zijn ingedeeld naar de volgende domeinen:
0. Kinderopvang in de zin van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
De kwaliteitsaspecten voor Gastouderbureaus zijn ingedeeld naar de volgende domeinen:
1. Gastouderbureau in de zin van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
De kwaliteitsaspecten voor voorzieningen voor gastouderopvang zijn ingedeeld naar de volgende domeinen:
De kwaliteitsaspecten voor de peuterspeelzaal zijn ingedeeld naar de volgende domeinen:
1. Peuterspeelzaalwerk in de zin van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
5. Groepsgrootte en beroepskracht/vrijwilliger-kind-ratio
Voor het boetebeleid (de bestraffende sanctie) geldt dat dit alleen van toepassing is op niet-gesubsidieerde instellingen (art 2.27 Wko).
[1] Dit item geldt niet voor gesubsidieerde peuterspeelzalen, daar deze peuterspeelzalen vanuit de Wet Maatschappelijke Ondersteuning verplicht zijn tot het instellen van een cliëntenraad op organisatieniveau.