Organisatie | Noord-Holland |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Wegenverordening Noord-Holland 2010 |
Citeertitel | Wegenverordening Noord-Holland 2010 |
Vastgesteld door | provinciale staten |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp | onderhoud, beheer, wegen, verkeer |
Geen
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
24-11-2012 | 24-11-2012 | Nieuwe regeling | 12-11-2012 Provinciaal Blad, 2012, 135 | 80615-80687 | |
01-10-2010 | 12-11-2012 | Nieuwe regeling | 27-09-2010 Provinciaal Blad, 2010, 140 | 2010-65870 |
Provinciale Staten van Noord-Holland;
Gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten;
Gelet op de Provinciewet en op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
De Wegenverordening Noord-Holland zoals vastgesteld bij besluit van Provinciale Staten van Noord-Holland van 14 september 1992, nummer 30 en van 12 december 1994, nummer 99 en laatstelijk gewijzigd bij besluit van Provinciale Staten van 19 februari 2007, nummer 5 in te trekken en opnieuw als volgt vast te stellen:
Hoofdstuk I Algemene en begripsbepalingen
de verordening is van toepassing op openbare wegen zoals bedoeld in de Wegenwet en in de zin van artikel 1 van de Wegenverkeerswet, mits gelegen buiten de bebouwde kom of kommen ingevolge de Wegenwet.
Ten aanzien van openbare wegen zoals vorenbedoeld, welke in onderhoud of beheer zijn bij de provincie, is de verordening ook van toepassing binnen de genoemde kom of kommen;
Hoofdstuk II Bepalingen inzake wegenonderhoud en -beheer (met inbegrip van toezicht)
Met inachtneming van hetgeen is bepaald omtrent de reikwijdte van de onderhoudsplicht en de beheersverantwoordelijkheid in de Wegenwet, de Spoorwegwet en de Wegenverkeerswet dient degene die overeenkomstig het gestelde in artikel 2 onderhoudsplichtige of beheerder van een weg is, in dit verband ten minste aan het navolgende te voldoen:
Hoofdstuk III Bepalingen inzake aanleg, instandhouding en bruikbaarheid van wegen
Aanleg van een voor het openbaar verkeer open te stellen weg, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wegenverkeerswet (met uitzondering van het daarin gestelde omtrent duikers), het aansluiten van een weg aan een weg waarop de verordening van toepassing is of het verandering brengen in de wijze van aanleg van een weg is verboden met uitzondering van de gevallen waarin een en ander geschiedt door het rijk of de provincie.
Voor het uitvoeren van de in lid 1 genoemde activiteiten is een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid onder d van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht vereist in overeenstemming met het gestelde in hoofdstuk V van de verordening voor zover voor die activiteiten tevens een verbod geldt als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Hoofdstuk IV Bepalingen inzake andere gedragingen in relatie tot wegen
Op, in of langs een weg is het navolgende niet toegestaan:
het aanbrengen of achterlaten van (afval)producten en -materialen alsmede vaste of vloeibare stoffen die naar het oordeel van het bestuursorgaan leiden tot beschadiging, verontreiniging of slechte afwatering van de weg of tot het in gevaar brengen van het verkeer op de weg, met uitzondering van de gevallen dat zulks geschiedt in verband met door of namens de onderhoudsplichtige of beheerder aan de weg uit te voeren werkzaamheden en gedurende een door of namens dezen te bepalen termijn;
Met inachtneming van het bepaalde in lid 3 is op of in een weg het navolgende verboden:
het weiden van dieren, met uitzondering van de gevallen waarin de daaromtrent in de Wegenverkeerswet opgenomen bepalingen van toepassing zijn, dan wel indien een zakelijk recht van beweiding kan worden aangetoond en daarbij geen afbreuk wordt gedaan aan doel of strekking van de verordening overeenkomstig het gestelde in artikel 1, lid 1, sub a;
het aanbrengen, hebben of verwijderen van:
beplanting, met uitzondering van de gevallen dat een zakelijk recht daartoe kan worden aangetoond en mits de zakelijk gerechtigde ten minste 30 dagen tevoren aan het bestuursorgaan schriftelijk kennis geeft van het voornemen tot planten, vellen of rooien en zich bij de uitvoering gedraagt naar de door dat orgaan gegeven voorschriften of aanwijzingen;
Het bepaalde in lid 2, sub a en c, juncto lid 3 is ten aanzien van het aanbrengen/hebben van bouwconstructies en borden c.a. niet van toepassing indien deze worden gebezigd als middel tot het openbaren van gedachten of gevoelens zoals bedoeld in Hoofdstuk I (Grondrechten) van de Grondwet, mits daarbij aan het volgende wordt voldaan:
het mag niet aanwezig zijn langs rijbanen met meer dan één rijstrook per richting, niet boven enige verharding en niet binnen de ‘obstakelvrije zone’ of het ‘profiel van vrije ruimte’ langs de rijbaan (6 meter voor autowegen, 4,50 meter voor voorrangswegen niet-autoweg zijnde, 3 meter voor overige wegen en 0,50 meter voor fiets- en voetpaden);
Hoofdstuk V Algemene bepalingen inzake omgevingsvergunningen, ontheffingen en vergunningen.
Het bevoegd gezag dat beslist op een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid onder d en e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, stelt Gedeputeerde Staten in de gelegenheid hem advies uit te brengen als bedoeld in artikel 2.26, derde lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
De voorschriften van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid onder d en e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, kunnen worden gewijzigd in het belang van de instandhouding en bruikbaarheid van de wegen of de vrije, veilige en vlotte afwikkeling van het verkeer daarover.
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid onder d en e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken als de belangen welke worden gediend met de instandhouding en bruikbaarheid van de wegen of de vrije, veilige en vlotte afwikkeling van het verkeer daarover worden geschaad.
Hoofdstuk VI Toezicht en strafbepaling
Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast de bij besluit van het bestuursorgaan aan te wijzen personen voor zover het betreft de door hem onderhouden of onder beheer staande wegen.
Overtreding van de in de Hoofdstukken III en IV opgenomen bepalingen met uitzondering van het gestelde in artikel 5, lid 1 en 2 en in artikel 6, lid 1 en 2 wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie zoals bedoeld in het Wetboek van Strafrecht.
Hoofdstuk VII Overgang- en slotbepalingen
Vóór het tijdstip van het in werking treden van deze verordening door een daartoe bevoegd bestuursorgaan genomen – op schrift gestelde – besluiten strekkende tot behartiging van de in artikel 1, lid 1, sub a van deze verordening genoemde belangen, worden beschouwd als besluiten ingevolge deze verordening.
Verrichte of aanwezige handelingen of werken, daterend van vóór het in lid 1 bedoelde tijdstip en strijdig met de bepalingen van deze verordening, worden – indien zij vóór dat tijdstip toegestaan waren – voor de toepassing van deze verordening beschouwd als verricht of aanwezig krachtens een besluit zoals bedoeld in Hoofdstuk V van deze verordening, mits de rechthebbende desverlangd ten genoegen van het bestuursorgaan als bedoeld in artikel 2 aantoont, dat de handeling of het werk dateren van vóór dat tijdstip.
Uitwegen of als uitweg bruikbare werken die vanaf 1 januari 1925 onafgebroken hebben bestaan, worden beschouwd als aanwezig krachtens een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht verleend in overeenstemming met het gestelde in hoofdstuk V van de verordening.
Deze verordening treedt in werking op het tijdstip waarop artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking treedt. Op dat tijdstip vervalt de Wegenverordening Noord-Holland vastgesteld bij besluit van Provinciale Staten van 14 september 1992, nummer 30 en van 12 december 1994, nummer 99, laatstelijk gewijzigd bij besluit van Provinciale Staten van 19 februari 2007, nummer 5.