Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
's-Gravenhage

Verordening individuele voorzieningen voor maatschappelijke ondersteuning gemeente Den Haag (2009)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
Organisatie's-Gravenhage
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening individuele voorzieningen voor maatschappelijke ondersteuning gemeente Den Haag (2009)
CiteertitelVerordening individuele voorzieningen voor maatschappelijke ondersteuning gemeente Den Haag (2009)
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp2009/01

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201301-01-2015art. 3, 18, 26, 30, 33, 37, 38, 39, 43, 44, 46, 51, 55, 57, 59,

20-12-2012

Gemeenteblad 43, 2012

rv 127, 2012
15-03-200901-01-2013nieuwe regeling

05-02-2009

Posthoorn, 25-02-2009

rv 13 2009

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening individuele voorzieningen voor maatschappelijke ondersteuning gemeente Den Haag (2009).

 

 

Hoofdstuk 1 Algemeen

§ 1.1 Begripsbepalingen

Artikel 1 In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

a.

de wet:

Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo);

b.

het college:

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag;

c.

de gemeente:

de gemeente Den Haag;

d.

aanvrager:

de persoon die de aanvraag tot maatschappelijke ondersteuning doet of namens wie de aanvraag tot maatschappelijke ondersteuning wordt gedaan;

e.

compensatiebeginsel:

de algemene verplichting aan het gemeentebestuur om personen met aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen, door het treffen van voorzieningen een gelijkwaardige uitgangspositie te verschaffen ten opzichte van een persoon zonder beperking zodat zij zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke participatie;

f.

zelfredzaamheid:

het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke of financiële vermogen om voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijkeverkeer mogelijk maken;

g.

maatschappelijke participatie:

normale deelname aan het maatschappelijk verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning, het zich in en om de woning verplaatsen, het zich lokaal verplaatsen en het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het sociaal-maatschappelijk leven;

h.

persoon met beperkingen:

een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen, aantoonbare beperkingen ondervindt bij normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten op het gebied van het voeren van het huishouden waaronder het normale gebruik van de woning, bij het verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel of bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden;

i.

individuele voorziening:;

de voorziening die ten behoeve het individu kan worden verstrekt ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden waaronder het normale gebruik van de woning, het zich in en om de woning verplaatsen, het zich lokaal verplaatsen en het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het sociaal-maatschappelijk leven

j.

voorliggende voorziening:

een voorziening of regeling die voor de aanvrager beschikbaar is en waarvan eerst gebruik moet worden gemaakt voordat er aanspraak is op een individuele voorziening;

k.

zelfstandige woonruimte:

woonruimte waarbij geen wezenlijke woonfuncties, te weten een woon- en slaapruimte, de wasgelegenheid, een volwaardige kookgelegenheid en het toilet met andere personen worden gedeeld. Woonwagens en woonschepen vallen hier ook onder. Onder “andere personen” worden niet verstaan: ten laste komende eigen kinderen, stiefkinderen, pleegkinderen, echtgenoten en partners, evenals overige bloed- en aanverwanten in de 1e en 2e graad.

l.

algemeen gebruikelijk:

naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend;

m.

mantelzorger:

een persoon uit de directe omgeving van een hulpbehoevende, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep ondersteuning biedt, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;

n.

vrijwilliger:

een persoon, die in enig georganiseerd verband, onverplicht en onbetaald werkzaamheden verricht voor andere mensen of de samenleving, zonder van deze werkzaamheden voor zijn of haar levensonderhoud afhankelijk te zijn;

o.

eigen bijdrage:

een vast te stellen bijdrage die bij de verstrekking van een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget betaald moet worden door de aanvrager of rechthebbende;

p.

voorziening in natura:

een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of als dienst beschikbaar wordt gesteld;

q.

persoonsgebonden budget:

een geldbedrag waarmee de aanvrager één of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven;

r.

financiële tegemoetkoming:

een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening;

s.

huisgenoot:

iedere meerderjarige met wie de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont;

t.

budgethouder:

een persoon aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is;

u.

collectief vervoer:

aanvullend vervoer dat in het kader van de wet door de gemeente Den Haag wordt aangeboden aan personen die ten gevolge van beperkingen geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer en waarbij het uitgangspunt is dat men gezamenlijk met anderen wordt vervoerd;

v.

AWBZ:

Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;

w.

woonwagen:

een wagen als bedoeld in artikel 1.1 onder f., van de Huisvestingswet;

x.

woonschip:

een vaartuig als bedoeld in artikel 1.1.onder c., van de Huisvestingswet;

y.

gehuwde aanvrager:

voor de toepassing van deze verordening wordt met gehuwde aanvrager gelijkgesteld, de aanvrager die als partner is geregistreerd evenals de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een samengesteld huishouden voert, tenzij het een bloedverwant in de eerste graad betreft;

z.

kortdurend verblijf:

tijdelijk verblijf gedurende gemiddeld niet meer dan twee etmalen per week, in een AWBZ-instelling of een daarmee te vergelijken woonvorm, waarbij de intentie is om terug te keren naar het woonadres;

aa.

woningsanering:

een woning vrijmaken van prikkelende stoffen voor astma- en allergie-patiënten.

bb.

programma van eisen:

het geheel van eisen waaraan een te verstrekken woon-, vervoers-, rolstoel- of sportvoorziening moet voldoen;

cc.

normaal gebruik van de woning:

activiteiten in en om de woning die tot de elementaire woonfuncties behoren;

dd.

Regeling:

Regeling individuele voorzieningen voor maatschappelijke ondersteuning gemeente Den Haag 2009.

§ 1.2 Algemene bepalingen

Artikel 2 Algemene voorwaarden en beperkingen bij het verstrekken van voorzieningen

  • 1.

    Een voorziening ter compensatie van beperkingen wordt slechts toegekend voorzover deze langdurig noodzakelijk is om beperkingen op het gebied van het voeren van een huishouden, het zich verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoersmiddel en het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden, op te heffen of zoveel als redelijkerwijs mogelijk te verminderen.

  • 2.

    Het college verstrekt slechts een voorziening indien de aanvrager in de gemeente Den Haag woonachtig is.

  • 3.

    Het college verstrekt slechts een voorziening als deze voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      de voorziening valt, naar objectieve maatstaven gemeten, aan te merken als de financieel meest voordelige oplossing waarmee de persoon met beperkingen in staat kan worden gesteld tot maatschappelijke participatie;

    • b.

      de voorziening valt, objectief bezien, als proportioneel en doeltreffend aan te merken;

    • c.

      de voorziening is in overwegende mate gericht op het individu.

  • 4.

    Het college weigert een voorziening:

    • a.

      indien de voorziening of de kosten van de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      indien niet is voldaan aan voorwaarden of verplichtingen bij of krachtens de wet;

    • c.

      indien de aanvrager of rechthebbende ter compensatie van zijn beperkingen gebruik kan maken van passende en toereikende voorliggende voorzieningen of andere faciliteiten;

    • d.

      indien de afschrijvingstermijn van een eerder door het college verstrekte voorziening niet is verstreken of indien de eerder door het college verstrekte voorziening vervangen moet worden als gevolg van omstandigheden die aan de aanvrager zijn toe te rekenen;

    • e.

      in het geval de aanvrager verplichtingen ingevolge artikel 5 van deze verordening onvoldoende nakomt en het daardoor het recht op of de noodzaak van de gevraagde voorziening niet kan vaststellen;

    • f.

      voorzover de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau sociale woningbouw.

  • 5.

    Bij het compenseren van beperkingen die een aanvrager ondervindt in zijn maatschappelijke participatie kan het college rekening houden met:

    • a.

      de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

    • b.

      de keuzes die de aanvrager maakt in het leven, waarbij verwacht mag worden dat een aanvrager geschikte keuzes maakt rekening houdend met de beperkingen die horen bij de individuele omstandigheden van de aanvrager;

    • c.

      de woon- en gezinssituatie van de aanvrager en de sociale structuur om de aanvrager heen;

    • d.

      de beschikbaarheid van mantelzorg en overige hulp.

§ 1.3 Regeling gemeente Den Haag

Artikel 3 Regeling individuele voorzieningen voor maatschappelijke ondersteuning gemeente Den Haag 2009

  • 1.

    Ter uitvoering van deze verordening stelt het college de ‘Regeling individuele voorzieningen voor maatschappelijke ondersteuning gemeente Den Haag 2009’, hierna te noemen de Regeling, vast.

  • 2.

    In de in het eerste lid genoemde Regeling worden in ieder geval opgenomen:

    • a.

      de normbedragen van financiële tegemoetkomingen;

    • b.

      voorschriften met betrekking tot de eigen bijdrage;

    • c.

      vervallen;

    • d.

      voorschriften over de vorm waarin een sporthulpmiddel kan worden verstekt;

    • e.

      aanvullende voorschriften met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.

§ 1.4 Procedurele bepalingen

Artikel 4 Wijze van indienen van een aanvraag

  • 1.

    De aanvraag kan op een schriftelijke of elektronische wijze plaats vinden bij het college.

  • 2.

    In het geval van een schriftelijke aanvraag dient de aanvrager gebruik te maken van het door het college ter beschikking gestelde formulier.

Artikel 5 Inlichtingenplicht

  • 1.

    De aanvrager of rechthebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

  • 2.

    De aanvrager of rechthebbende is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet, de Verordening en de Regeling.

  • 3.

    Een ieder is verplicht om aan het college desgevraagd een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht terstond ter inzage te verstrekken als dit nodig is voor de uitvoering van de wet, de Verordening en de Regeling.

  • 4.

    Een aanvrager of rechthebbende is verplicht aan het college of de aangewezen adviesinstantie die gegevens te (doen) verschaffen, die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening.

Artikel 6 Behandeling van de aanvraag

Bij de behandeling van een aanvraag door het college komen, voor zover relevant, de volgende aspecten aan bod:

  • a.

    de hulpvraag;

  • b.

    het indicatieonderzoek;

  • c.

    het komen tot de voorziening;

  • d.

    het besluit.

Artikel 7 Hulpvraag

  • 1.

    Het college geeft indien nodig eerst advies en informatie opdat de aanvrager zich kan oriënteren op mogelijkheden van oplossingen voor beperkingen die hij ondervindt.

  • 2.

    De aanvrager en het college inventariseren gezamenlijk de hulpvraag.

Artikel 8 Het indicatieonderzoek

  • 1.

    Het doel van het indicatieonderzoek is het bepalen van het probleem in het functioneren waarbij een relatie wordt gelegd met de aantoonbare beperkingen die de aanvrager ondervindt bij het voeren van een huishouden, het zich in en om de woning verplaatsen, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en het ontmoeten van medemensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het sociaal-maatschappelijk leven.

  • 2.

    Het indicatieonderzoek vindt plaats aan de hand van een protocol.

  • 3.

    Indien daartoe aanleiding is zal het college een arts inschakelen om de indicatie van een medische onderbouwing te voorzien en advies te krijgen over mogelijkheden en onmogelijkheden bij de compensatie van een beperking door middel van een voorziening.

Artikel 9 Het komen tot de voorziening

  • 1.

    Op grond van beschikbare, objectieve gegevens bepaalt het college na overleg met de aanvrager:

    • a.

      het resultaat van de oplossing waardoor de vastgestelde aantoonbare beperking kan worden gecompenseerd;

    • b.

      indien nodig het programma van eisen waaraan de voorziening moet voldoen.

  • 2.

    Bij het bepalen van een voorziening houdt het college voor zover redelijkerwijs mogelijk rekening met persoonskenmerken, behoeften en wensen van de aanvrager.

Artikel 10 Het besluit

In de beschikking staat vermeld op welke wijze de gekozen voorzieningen bijdragen aan het opheffen of zoveel als redelijkerwijs mogelijk verminderen van de beperkingen die de cliënt als gevolg ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen, ondervindt, waardoor hij zoveel als mogelijk zelfredzaam is en in staat tot maatschappelijke participatie.

Artikel 11 Beslistermijnen

  • 1.

    Het college beslist binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, beslist het college binnen veertien weken na ontvangst van de aanvraag indien een medisch advies, een bouwkundig advies of een offertetraject noodzakelijk is.

§ 1.5 Vorm van voorzieningen

Artikel 12 Voorziening in natura

  • 1.

    Een voorziening in natura kan worden verstrekt:

    • a.

      in eigendom;

    • b.

      in bruikleen;

    • c.

      als persoonlijke dienstverlening.

  • 2.

    Wanneer een voorziening in natura in eigendom wordt verstrekt, kan aan de aanvrager de verplichting worden opgelegd middels het ondertekenen van een overeenkomst akkoord te gaan met de voorwaarden waaronder de voorziening wordt verstrekt.

  • 3.

    Indien een voorziening in natura in bruikleen of als persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt, kan aan de aanvrager de verplichting worden opgelegd om een bruikleenovereenkomst of een dienstverleningsovereenkomst met de leverancier aan te gaan.

Artikel 13 Financiële tegemoetkoming

De financiële tegemoetkoming in de kosten van een voorziening kan worden uitgekeerd:

  • a.

    als een forfaitaire vergoeding.

  • b.

    op basis van bevoorschotting en periodiek in te dienen declaraties door middel van een hiertoe door het college verstrekt formulier.

Artikel 14 Persoonsgebonden budget

  • 1.

    Een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen.

  • 2.

    De omvang van het persoonsgebonden budget wordt zo bepaald dat de aanvrager in staat is een voorziening in te kopen die gelijkwaardig is aan de in natura te verstrekken voorziening. Ter beoordeling aan het college wordt dat bedrag verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie. De eisen waaraan de voorziening moet voldoen worden vastgelegd in een programma van eisen.

Artikel 15 Eigen bijdrage

Bij het verstrekken van individuele voorzieningen op grond van de wet of deze verordening is de aanvrager een eigen bijdrage verschuldigd of wordt de financiële tegemoetkoming afgestemd op het inkomen. Het college legt in de Regeling de omvang van de eigen bijdrage of het eigen aandeel vast.

Hoofdstuk 2 Voorzieningen

§ 2.1 Het voeren van een huishouden: hulp bij het huishouden

Artikel 16 Recht op de voorziening hulp bij het huishouden

  • 1.

    De persoon als bedoeld in artikel 1, aanhef, onder h. kan voor hulp bij het huishouden in aanmerking worden gebracht als hij door zijn beperkingen niet of onvoldoende in staat is tot het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van zichzelf of de leefeenheid waartoe de persoon behoort.

  • 2.

    De mantelzorger die zijn taken tijdelijk niet kan waarnemen kan gedurende maximaal zes weken in aanmerking komen voor respijtzorg. De omvang wordt vastgesteld aan de hand van de geïndiceerde zorgbehoefte. Het college legt in de Regeling nadere voorschiften vast over de inhoud en omvang van respijtzorg.

  • 3.

    Een voorziening wordt verstrekt tot op het niveau dat de aantoonbare beperking bij het voeren van een huishouden als gevolg van ziekte of gebrek, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem is opgeheven of zoveel als redelijkerwijs mogelijk verminderd.

  • 4.

    In afwijking van het gestelde in artikel 2, eerste lid, kan de in artikel 17 te vermelden voorziening worden verstrekt als deze kortdurend noodzakelijk is.

Artikel 17 Hulp bij het huishouden

  • 1.

    De door het college te verstrekken voorziening, ter compensatie van aantoonbare beperkingen bij het verzorgen van het huishouden van zichzelf of de leefeenheid van waartoe hij behoort, kan bestaan uit hulp bij het huishouden.

  • 2.

    Bij de in het eerste lid genoemde voorziening hulp bij het huishouden kan het gaan om het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van de persoon met beperkingen of de leefeenheid waartoe hij behoort.

Artikel 18 Vorm van voorziening

  • 1.

    De door het college te verstrekken voorziening hulp bij het huishouden kan, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 van de wet, bestaan uit:

    • a.

      een voorziening in natura;

    • b.

      een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget.

Artikel 19 Gebruikelijke zorg

  • 1.

    In afwijking van het gestelde in artikel 16, eerste lid, komt een persoon met beperkingen niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden als tot de gemeenschappelijke huishouding, waar deze persoon deel van uitmaakt, één of meer huisgenoten behoren, die in staat worden geacht het huishoudelijke werk te verrichten.

  • 2.

    Het vorige lid is niet van toepassing indien deze huisgenoten door activiteiten met een verplichtend karakter, regelmatig langere perioden niet aanwezig zijn.

Artikel 20 Verblijf in een instelling

  • 1.

    Het college weigert de verlening van een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden, indien de aanvrager op de dag waarop de aanspraak zou aanvangen, in een instelling als bedoeld in de AWBZ of de Zorgverzekeringswet zal verblijven, tenzij het gaat om kortdurend verblijf.

  • 2.

    Een beschikking tot verlening van een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden wordt ingetrokken of gewijzigd met ingang van de dag, waarop de aanvrager langer dan twee maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de AWBZ of de Zorgverzekeringswet.

Artikel 21 Vaststelling van de omvang van de voorziening

Bepalingen over de inhoud en de omvang van de voorziening als bedoeld in artikel 17 worden vastgelegd in de Regeling.

§ 2.2 Het voeren van een huishouden: het normale gebruik van de woning

Artikel 22 Recht op een voorziening voor het normale gebruik van de woning

  • 1.

    De persoon als bedoeld in artikel 1, aanhef, onder h. kan voor de in artikel 23 te vermelden voorzieningen in aanmerking worden gebracht wanneer hij door zijn beperkingen niet in staat is tot het normale gebruik van zijn woning.

  • 2.

    Een voorziening wordt verstrekt tot op het niveau dat de aantoonbare beperking bij het normale gebruik van de woning als gevolg van ziekte of gebrek, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem is opgeheven of zoveel als redelijkerwijs mogelijk verminderd.

Artikel 23 Soorten voorzieningen ten behoeve van het normale gebruik van de woning

De door het college, ter compensatie van aantoonbare beperkingen bij het normale gebruik van de woning, te verlenen voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een woonvoorziening van bouwkundige of woontechnische aard;

  • b.

    een woonvoorziening van niet bouwkundige aard;

  • c.

    een woonvoorziening in de vorm van een uitraasruimte;

  • d.

    een woonvoorziening voor de kosten vanwege tijdelijke huisvesting in verband met een woonvoorziening van bouwkundige of woontechnische aard;

  • e.

    een woonvoorziening voor verhuizing en inrichting;

  • f.

    een woonvoorziening in de vorm van onderhoud, keuring en reparatie van een eerder door het college verstrekte voorziening;

  • g.

    een woningsanering.

Artikel 24 Vorm van voorziening

  • 1.

    De voorzieningen als genoemd in artikel 23, onder a. tot en met c. worden, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 van de wet, in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt.

  • 2.

    De voorzieningen als genoemd in artikel 23, onder d. tot en met g. worden in de vorm van een financiële tegemoetkoming verstrekt.

Artikel 25 Programma van eisen

De eisen waaraan een woonvoorziening moet voldoen worden in een programma van eisen vastgelegd. Het programma van eisen is gebaseerd op het indicatieonderzoek, ergonomische advies en/of bouwkundig rapport.

Artikel 26 Aanvullende voorwaarden en beperkingen voor voorzieningen ten behoeve van het normale gebruik van de woning

  • 1.

    Een voorziening ten behoeve van het normale gebruik van de woning als bedoeld in dezeparagraaf kan slechts worden toegekend voor zover:

    • a.

      de persoon met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woning waaraan de voorziening wordt getroffen;

    • b.

      de aan te passen woning in de gemeente Den Haag staat;

    • c.

      er in het geval van de voorzieningen als bedoeld in artikel 23 onder a. en c. sprake is van een zelfstandige woonruimte;

    • d.

      de aanvrager ervoor heeft gekozen te verhuizen naar een beschikbare woning die gelet op zijn reeds bestaande beperkingen passend is, tenzij er van tevoren door het college schriftelijke toestemming is verleend om van deze voorwaarde af te wijken;

    • e.

      de woning waaraan de voorziening als bedoeld in artikel 23 onder a. en c. wordt getroffen nog minstens vijf jaar in stand blijft.

  • 2.

    Het college weigert de voorziening ten behoeve van het normale gebruik van de woning als genoemd in deze paragraaf:

    • a.

      indien de aanvraag betrekking heeft op of de voorziening is bedoeld voor een AWBZ- instelling, een op zorg gerichte instelling, hotels/ pensions, kamerverhuur, trekkerwoonwagens, kloosters, vakantiewoningen en tweede woningen;

    • b.

      indien deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, plateauliften, trapliften en extra leuningen;

    • c.

      indien de aanvraag voor de voorziening als genoemd in artikel 23 onder e. verband houdt met een verhuizing van of naar een AWBZ- instelling of een daarmee vergelijkbare instelling;

    • d.

      indien de aanvrager in het geval van de voorziening als genoemd in artikel 23, onder e., verhuist vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden;

    • e.

      indien deze betrekking heeft op gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij (nieuw)bouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

  • 3.

    In afwijking van het gestelde in het eerste lid onder a. kan een voorziening worden verstrekt voor het logeerbaar maken van één woonruimte als de persoon met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling.

  • 4.

    In geval van co-ouderschap van een persoon met beperkingen onder de 18 jaar, kan een voorziening worden verstrekt voor het logeerbaar maken van de woningen van beide ouders.

  • 5.

    Onder het in het derde en vierde lid genoemde logeerbaar maken van de woonruimte, wordt verstaan dat de persoon met beperkingen de woonkamer, één slaapgelegenheid, één toilet en een douche- of wasruimte kan bereiken en gebruiken.

Artikel 27 Kosten in verband met huurderving

In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte, kan het college een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met verlies van huurinkomsten voor de duur van maximaal drie maanden na de datum van leegkomst.

Artikel 28 Kosten in verband met tijdelijke huisvesting

  • 1.

    Het college kan een tegemoetkoming verstrekken in de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in artikel 23 onder d. die door een persoon met beperkingen moeten worden gemaakt in verband met het aanpassen van:

    • a.

      zijn huidige woonruimte;

    • b.

      zijn nog te betrekken woonruimte.

  • 2.

    De financiële tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid wordt uitsluitend verstrekt voor de periode dat de woonruimte ten gevolge van het realiseren van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de aanvrager als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan.

  • 3.

    Er wordt slechts een tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting verstrekt als de aanvrager redelijkerwijs niet had kunnen voorkomen dat hij deze dubbele woonlasten heeft.

  • 4.

    De maximale termijn waarvoor het college een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting, als bedoeld in het eerste lid, verleent, bedraagt zes maanden. Indien noodzakelijk kan deze periode van zes maanden met een naar het oordeel van het college redelijke termijn worden verlengd.

  • 5.

    Het bedrag voor de financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld op basis van de werkelijke kosten, tot de maximale huurprijsgrens als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag.

  • 6.

    Een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting, zoals bedoeld in het eerste lid, wordt uitsluitend verstrekt als deze kosten gemaakt worden in verband met het:

    • a.

      tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte;

    • b.

      tijdelijk betrekken van niet-zelfstandige woonruimte; of

    • c.

      langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte.

Artikel 29 Bouwkundige of woontechnische woonvoorziening

De woonvoorziening als genoemd in artikel 23 onder a. kan de volgende onderdelen omvatten:

  • a.

    de aanneemsom waarin begrepen de loonkosten voor zover de voorziening niet in zelfwerkzaamheid wordt getroffen, de materiaalkosten voor het treffen van de voorziening en de risicoverrekening (RWU 1991) tot het einde van de werkzaamheden;

  • b.

    het architectenhonorarium, voor zover noodzakelijk is dat een architect wordt ingeschakeld, tot ten hoogste 10% van de aanneemsom;

  • c.

    de kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

  • d.

    de leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

  • e.

    de verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

  • f.

    renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

  • g.

    de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

  • h.

    de kosten van heraansluiting op openbare nutsvoorzieningen;

  • i.

    de administratiekosten die verhuurder redelijkerwijs maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de persoon met beperkingen aan wie in het kader van deze verordening een voorziening is verstrekt.

Artikel 30 Nadere bepalingen over financiële tegemoetkomingen

  • 1.

    Voor de kosten van onderhoud, keuring en reparatie kan een financiële tegemoetkoming worden verstrekt, mits deze kosten een in het kader van deze verordening, dan wel de Verordening voorzieningen gehandicapten 1994 verstrekte voorziening betreft en ten tijde van het onderhoud, de keuring of de reparatie de aanvrager de woonruimte als hoofdverblijf bewoont; dit artikel is mede van toepassing op de woning die logeerbaar is gemaakt in het kader van deze verordening.

  • 2.

    De tegemoetkoming als genoemd in het eerste lid wordt vastgesteld aan de hand van de werkelijke en naar het oordeel van het college noodzakelijke kosten.

  • 3.

    Een financiële tegemoetkoming in de kosten van woningsanering ten gevolge van allergie of astma kan worden toegekend voor vervanging van de volgende artikelen:

    • a.

      vloerbedekking;

    • b.

      overgordijnen;

    • c.

      vitrage.

  • 4.

    Bij de vaststelling van de hoogte van het bedrag voor de in het vorige lid genoemde artikelen wordt de ouderdom van de te vervangen artikelen in aanmerking genomen.

  • 5.

    De in het derde lid genoemde artikelen worden afgeschreven over een periode van acht jaar. Voor vervanging van artikelen ouder dan acht jaar kan geen vergoeding worden verstrekt.

  • 6.

    Een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten kan slechts worden verstrekt indien de aanvrager of rechthebbende verhuist naar een naar het oordeel van het college geschikte woning.

Artikel 31 Woonwagens

Het college verleent slechts een woonvoorziening als genoemd in artikel 23 onder a. indien:

  • a.

    de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal vijf jaar is;

  • b.

    de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt;

  • c.

    de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag bij de gemeente op de standplaats stond;

  • d.

    de hoofdbewoner van een woonwagen in het bezit is van een huisvestingsvergunning als bedoeld in de Huisvestingswet.

Artikel 32 Woonschepen

Het college verleent slechts een woonvoorziening als genoemd in artikel 23 onder a. indien:

  • a.

    de technische levensduur van het woonschip nog minimaal vijf jaar is;

  • b.

    het woonschip nog minimaal vijf jaar op de ligplaats mag blijven liggen;

  • c.

    het woonschip ten tijde van de indiening van de aanvraag bij de gemeente op de ligplaats lag;

  • d.

    de hoofdbewoner van een woonschip in het bezit is van een huisvestigingsvergunning als bedoeld in de Huisvestingswet.

Artikel 33 Aanvang werkzaamheden

  • 1.

    Het college verleent slechts een woonvoorziening als genoemd in artikel 23 onder a. indien:

    • a.

      niet reeds een begin met de werkzaamheden, waarop de woonvoorziening betrekking heeft, is gemaakt tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend;

    • b.

      de door het college aangewezen personen toegang is verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt verricht;

    • c.

      de door het college aangewezen personen de gelegenheid wordt geboden tot het controleren van de woonsituatie.

  • 2.

    Uitzondering op het genoemde in het vorige lid is wanneer de aanvrager kan aantonen dat het niet verantwoord was langer te wachten met het aanschaffen/realiseren van de benodigde woonvoorziening en deze voorziening past binnen het programma van eisen gebaseerd op het indicatie onderzoek, ergonomisch en/of bouwkundig advies.

Artikel 34 Gereedmelding

  • 1.

    Uiterlijk binnen drie maanden na voltooiing van de werkzaamheden in het kader van een woonvoorziening als genoemd in artikel 23 onder a., verklaart de eigenaar van de betreffende woonruimte aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.

  • 2.

    De gereedmelding bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van een daartoe door het college beschikbaar gesteld formulier plus een definitieve factuur.

  • 3.

    Diegene aan wie de woonvoorziening wordt verstrekt, dient gedurende een periode van 3 jaar alle facturen en betalingsbewijzen met betrekking tot de in het eerste lid genoemde werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden.

Artikel 35 Uitbetaling van een woonvoorziening in natura

  • 1.

    Een woonvoorziening als genoemd in artikel 23 onder a. wordt uitbetaald aan de eigenaar van de woonruimte, tenzij de eigenaar en de aanvrager schriftelijk anders zijn overeengekomen.

  • 2.

    Het college gaat over tot uitbetaling van de woonvoorziening als genoemd in artikel 23 onder a., indien aan de voorwaarden geldend bij de van toepassing zijnde voorziening is voldaan.

Artikel 36 Uitbetaling persoonsgebonden budget

  • 1.

    Het college keert een persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening vooraf uit aan de aanvrager.

  • 2.

    De uitbetaling van het bedrag als bedoeld in het eerste lid vindt in één termijn plaats.

  • 3.

    In uitzondering op het gestelde in het eerste lid wordt een persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening als genoemd in artikel 23 onder a. verstrekt aan de eigenaar van de woonruimte, tenzij de eigenaar en de aanvrager schriftelijk anders zijn overeengekomen.

§ 2.3 Het zich verplaatsen in en om de woning

Artikel 37 Recht op een voorziening voor het zich verplaatsen in en om de woning

  • 1.

    De persoon als bedoeld in artikel 1, aanhef, onder h. kan voor een in artikel 38 genoemde voorziening in aanmerking worden gebracht wanneer zijn beperking of probleem zittend of liggend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maakt.

  • 2.

    Een voorziening wordt verstrekt tot op het niveau dat de aantoonbare beperking bij het zich verplaatsen in en om de woning als gevolg van ziekte of aandoening, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem is opgeheven of zoveel als redelijkerwijs mogelijk verminderd.

Artikel 38 Soorten voorzieningen voor het zich verplaatsen in en om de woning

De door het college, ter compensatie van aantoonbare beperkingen bij het zich verplaatsen in en om de woning, te verlenen voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een al dan niet aangepaste elektrisch voortbewogen rolstoel;

  • b.

    een al dan niet aangepaste handbewogen rolstoel;

  • c.

    accessoires;

  • d.

    een andere voorziening indien de onder a. en b. genoemde voorziening onvoldoende oplossing biedt;

  • e.

    onderhoud en reparatie.

Artikel 39 Vorm van verstrekking van een voorziening voor het verplaatsen in en om de woning

  • 1.

    De voorzieningen als genoemd in artikel 38 onder a. tot en met e. worden, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 van de wet, in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt.

Artikel 40 Beperking

De voorzieningen, genoemd in artikel 38, worden niet verstrekt indien de aanvrager in een AWBZ-instelling of een op zorg gerichte instelling verblijft en recht heeft op verstrekking van een rolstoel ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

Artikel 41 Programma van eisen

De eisen waaraan een voorziening voor het zich verplaatsen in en om de woning moet voldoen worden in een programma van eisen vastgelegd. Het programma van eisen is gebaseerd op het indicatie onderzoek en/of ergonomisch advies.

§ 2.4 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 42 Recht op een voorziening voor het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

  • 1.

    De persoon als bedoeld in artikel 1, aanhef, onder h. kan voor het collectief aanvullend vervoer als vermeld in artikel 43 onder a. in aanmerking worden gebracht, indien hij door zijn beperkingen het openbaar vervoer niet kan bereiken of gebruiken.

  • 2.

    De persoon als bedoeld in artikel 1, aanhef, onder h. kan voor een individuele vervoersvoorziening als vermeld in artikel 43 onder b. tot en met n. in aanmerking worden gebracht, indien hij door zijn beperkingen het collectief aanvullend vervoer als bedoeld in artikel 43 onder a. niet kan gebruiken.

  • 3.

    In afwijking van het gestelde in het tweede lid kan een persoon met beperkingen in aanmerking komen voor de voorziening als vermeld in artikel 43 onder b. en c. voorzover deze oplossing biedt voor het tijdens het indicatieonderzoek vastgestelde probleem in het functioneren.

  • 4.

    In aanvulling op het gestelde in het tweede lid kan de voorziening als vermeld in artikel 43 onder f. slechts worden verstrekt in het geval een andere voorziening als genoemd in artikel 43 geen adequate oplossing biedt om de persoon met beperkingen in staat te stellen zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en maatschappelijke participatie in het kader van het leven van alledag anders onmogelijk is. Hetgeen is bepaald in artikel 2 blijft onverminderd van toepassing.

  • 5.

    De voorziening als vermeld in artikel 43 kan worden verstrekt tot op het niveau dat de aantoonbare beperking bij het lokaal verplaatsen per vervoermiddel als gevolg van ziekte of gebrek, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem is opgeheven of zoveel als redelijkerwijs mogelijk verminderd. Hierbij geldt dat er rekening wordt gehouden met de lokale vervoersbehoefte van de persoon met beperkingen om hem in staat te stellen tot maatschappelijke participatie in het kader van het leven van alledag en, indien nodig, dat hij zich zodanig kan verplaatsen dat aansluiting kan worden gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoerssystemen.

  • 6.

    Een persoon met beperkingen kan voor meerdere vervoersvoorzieningen als vermeld in artikel 43 in aanmerking worden gebracht, wanneer het gestelde in het vijfde lid niet met één vervoers-voorziening te behalen is.

Artikel 43 Voorzieningen voor het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

De door het college, ter compensatie van aantoonbare beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel, te verlenen voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    gebruik van een collectief systeem van aanvullend, al dan niet openbaar, vervoer;

  • b.

    een scootmobiel (maximaal 15 km/uur);

  • c.

    aangepaste fiets;

  • d.

    vervallen;

  • e.

    een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen;

  • f.

    een al dan niet aangepaste auto;

  • g.

    een aanpassing van een eigen auto of ander eigen vervoermiddel;

  • h.

    een tegemoetkoming in de kosten van vervoer buiten Den Haag, maar binnen de regio Haaglanden, mits gereisd wordt met Regiotaxi Haaglanden;

  • i.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van gebruik van een eigen auto, dan wel taxi, dan wel vervoer door een derde;

  • j.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten voor het gebruik van een rolstoeltaxi of ligtaxi;

  • k.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten voor het gebruik van een bruikleenauto, dan wel het gebruik van een gesloten buitenwagen;

  • l.

    begeleidingskosten bij het gebruik van het openbaar vervoer;

  • m.

    vergoeding van de kosten voor een parkeervoorziening in verband met een handicap;

  • n.

    een in de Regeling te noemen voorziening.

Artikel 44 Vorm van verstrekking van een voorziening voor het lokaal verplaatsen per vervoermiddel

  • 1.

    De voorziening genoemd in artikel 43 onder a. wordt in natura verstrekt.

  • 2.

    Indien de voorziening genoemd in artikel 43 onder a. in combinatie wordt verstrekt met een voorziening genoemd onder artikel 43 onder b. of  c., kan deze ook in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt​.

  • 3.

    De voorzieningen als genoemd in artikel 43 onder b. tot en met g. worden, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 van de wet, in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt.

  • 4.

    De voorzieningen als genoemd in artikel 43 onder h. tot en met m. worden in de vorm van een financiële tegemoetkoming verstrekt.

Artikel 45 Programma van eisen

De eisen waaraan een vervoersvoorziening moet voldoen worden in een programma van eisen vastgelegd. Het programma van eisen is gebaseerd op het indicatieonderzoek en/of ergonomisch advies.

Artikel 46 Algemeen gebruikelijke vervoersvoorziening

vervallen

§ 2.5 Hulpmiddelen voor deelname aan een sportactiviteit

Artikel 47 Deelname aan een sportactiviteit

  • 1.

    De persoon als bedoeld in artikel 1, aanhef, onder h. kan aanspraak maken op een sporthulpmiddel als vermeld in artikel 48 wanneer er sprake is van aantoonbare beperkingen waardoor deelname aan een sportactiviteit niet mogelijk is.

  • 2.

    Het sporthulpmiddel is noodzakelijk om deel te kunnen nemen aan een sportactiviteit met een recreatief doeleinde en vindt plaats in de gemeente Den Haag of een aangrenzende gemeente.

Artikel 48 Soorten voorzieningen ten behoeve van deelname aan een sportactiviteit.

De door het college, ter compensatie van aantoonbare beperkingen bij deelname aan een sportactiviteit, te verlenen voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een sportrolstoel;

  • b.

    een ander sporthulpmiddel als genoemd in de Regeling.

Hoofdstuk 3 Overige bepalingen

Artikel 49 Verplichtingen bij verstrekking persoonsgebonden budget

Bij de verlening van een persoonsgebonden budget worden de aanvrager de volgende verplichtingen opgelegd:

  • a.

    de aanvrager gebruikt het persoonsgebonden budget uitsluitend voor betaling van een voorziening en de daaraan noodzakelijk verbonden kosten;

  • b.

    de voorziening past binnen het gestelde programma van eisen;

  • c.

    de voorziening die de aanvrager inkoopt, is een adequate voorziening en is kwalitatief verantwoord;

  • d.

    de aanvrager deelt het college op diens verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de verlening van het persoongebonden budget.

Artikel 50 Verantwoording besteding persoongebonden budget

  • 1.

    Het college kan onderzoek doen naar de besteding van het persoonsgebonden budget.

  • 2.

    Indien het persoonsgebonden budget een eenmalig aan te schaffen voorziening betreft, dient de aanvrager de besteding van het persoonsgebonden budget binnen 60 kalenderdagen na dagtekening van de beschikking te verantwoorden, door middel van het overleggen van een factuur en een bewijs van betaling.

  • 3.

    Indien een aanvrager de besteding van het persoonsgebonden budget als bedoeld in het vorige lid niet adequaat kan verantwoorden, kan het college het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

  • 4.

    Voor de voorziening hulp bij het huishouden als genoemd in artikel 17 geldt dat de budgethouder op verzoek van het college een administratie moet kunnen overleggen waarin is opgenomen: naam, adres en woonplaats van de hulpverlener, het aantal gewerkte uren per maand en het uitbetaalde bedrag per maand.

  • 5.

    Indien uit het onderzoek een onrechtmatige besteding van het persoonsgebonden budget voor een verstrekte voorziening blijkt, kan het college overgaan tot geheel of gedeeltelijk terugvorderen van het persoonsgebonden budget.

Artikel 51 Gronden voor weigering van een persoonsgebonden budget

  • 1.

    Het college kan de verlening van een persoonsgebonden budget weigeren indien:

    • a.

      de aanvrager zich in de periode van twee jaar voorafgaand aan het moment van aanvraag niet heeft gehouden aan bij de verstrekking van een eerder persoonsgebonden budget opgelegde verplichtingen. De weigering voor de duur van twee jaar kan verlengd worden tot de levensduur van de voorziening die aangeschaft had moeten worden met het persoonsgebonden budget;

    • b.

      de aanvrager in een schuldhulpverleningstraject van de gemeente zit of op hem de Wet Schuldhulpsanering Natuurlijke Personen (WSNP) van toepassing is verklaard;

    • c.

      er op grond van individuele omstandigheden sprake is van bezwaren van overwegende aard.

  • 2.

    Het college omschrijft in de af te geven beschikking de redenen voor het weigeren van verstrekking van de voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget.

Artikel 52 Relatie met AWBZ

De aanvraag voor een voorziening dient te worden ingediend bij het college. Bij aanvragen waarbij een relatie bestaat met de AWBZ zal voor de voorziening in het kader van deze verordening advies worden gevraagd aan het orgaan dat indicaties stelt ten behoeve van de AWBZ.

Artikel 53 Heronderzoek

Het college is bevoegd, na verlening van een voorziening op grond van deze verordening, een heronderzoek uit te voeren ten einde vast te stellen of de omstandigheden die hebben geleid tot het verstrekken van een voorziening, gewijzigd zijn.

Artikel 54 Intrekking van een besluit

Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

  • a.

    niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze Verordening of de Regeling;

  • b.

    het besluit is genomen op grond van gegevens die nadien blijken onjuist te zijn en, waren de juiste gegevens bekend geweest, een ander besluit zou zijn genomen;

  • c.

    degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is komen te overlijden.

Artikel 55 Terugvordering

  • 1.

    Ingeval een besluit is ingetrokken kunnen de op basis daarvan reeds uitbetaalde financiële tegemoetkomingen of persoonsgebonden budgetten worden teruggevorderd.

  • 2.

    Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggevorderd. Door het college betaalde huur of onder andere titel betaalde middelen voor de voorziening in de periode tussen intrekking en daadwerkelijke beëindiging, kunnen op aanvrager worden verhaald​.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 56 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 57 Overgangsrecht

Op grond van de Verordening individuele voorzieningen voor maatschappelijke ondersteuning gemeente Den Haag 2007 afgegeven beschikkingen blijven gedurende de looptijd onverminderd van kracht, tenzij er wijzigingen in de situatie van de belanghebbende optreden.

Artikel 58 Indexering

Het college kan de normbedragen voor voorzieningen die zijn genoemd in de Regeling verhogen of verlagen.

Artikel 59 Inwerkingtreding.

Deze verordening treedt in werking met ingang van 15 maart 2009.

Artikel 60 Intrekking

De Verordening individuele voorzieningen voor maatschappelijke ondersteuning gemeente Den Haag 2007 wordt per 15 maart 2009 ingetrokken.

Artikel 61 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening individuele voorzieningen voor maatschappelijke ondersteuning gemeente Den Haag (2009).