Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Maastricht

Beleidsregels aanvullende bijzondere bijstand levensonderhoud jongeren 18 t/m 20 jaar

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieMaastricht
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels aanvullende bijzondere bijstand levensonderhoud jongeren 18 t/m 20 jaar
CiteertitelBeleidsregels aanvullende bijzondere bijstand levensonderhoud jongeren 18 t/m 20 jaar
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet werk en bijstand, artikel 12 en artikel 35

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

n.v.t.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

28-09-201201-01-201201-01-2018Regeling vervangt de Beleidsregels aanvullende Bijzondere Bijstand levensonderhoud jongeren 18 t/m 20 jaar, zoals in werking getreden op 21-04-2012

11-09-2012

de Ster d.d. 28 september 2012, Gemeenteblad 2012, C. no 47

Onbekend
21-04-201201-01-201201-01-2012Aanpassing i.v.m. wijziging WWB per 1 januari 2012

17-04-2012

Gemeenteblad 2012, C. no 20 en de Ster d.d. 20 april 2012

Onbekend
19-07-201001-07-2012Onbekend

29-06-2010

Gemeenteblad 2010, C. no 70

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels aanvullende bijzondere bijstand levensonderhoud jongeren 18 t/m 20 jaar

 

 

 

Beleidsregels aanvullende bijzondere bijstand levensonderhoud jongeren 18 t/m 20 jaar

Voor deze nota relevante wet- en regelgeving:

 

  • -

    de Wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren;

  • -

    de Wet werk en bijstand 2012 (m.n. de artikelen 12 en 35);

  • -

    de circulaire “Bijstand aan jongeren” van november 1999;

  • -

    hetgeen verwoord is in de brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 6 oktober 2006 alsmede beleidsregels op basis van groepskenmerken;

  • -

    de Memorie van antwoord van 28 november 2011 op het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren;

  • -

    de Wet afschaffing huishoudinkomenstoets.

 

1. Aanleiding.

 

Op 1 januari 2012 is de Wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren in werking getreden. Jongeren van 18 tot 27 jaar vallen daarmee weer onder de Wet werk en bijstand (WWB). De Wet investeren in jongeren (WIJ) is per 1 januari 2012 ingetrokken. Net als de WIJ onderscheidt de aangescherpte WWB voor jongeren van 18 tot 21 jaar lage uitkeringsnormen. Dat geldt ook voor de jongere die inwoont bij één van de ouders. Het argument van de wetgever hiervoor is dat ouders in principe moeten bijdragen in het levensonderhoud van het kind totdat dit 21 jaar is.

Wanneer de noodzakelijke kosten van het bestaan van de jongere echter uitgaan boven de lage bijstandsnorm en de jongere voor deze kosten geen beroep kan doen op zijn ouders omdat de middelen van de ouders ontoereikend zijn of het onderhoudsrecht jegens die ouders redelijkerwijs niet te gelde kan worden gemaakt, heeft de jongere op grond van artikel 12 WWB weer recht op aanvullende bijzondere bijstand voor levensonderhoud bovenop de lage bijstandsnorm.

De aangescherpte WWB kende tot voor kort ook een nieuwe defintie van het begrip “gezin” en daarop aansluitende nieuwe uitkeringsnormen. Een toets op het huishoudinkomen moest uitmaken welke leefvorm en uitkeringsnorm zou worden toegepast. De op 17 juli 2012 in werking getreden Wet afschaffing huishoudinkomenstoets maakt met terugwerkende kracht ingaande 1 januari 2012 een einde aan de toets op het huishoudinkomen. Daarmee wijzigt ook weer de definitie van het begrip “gezin”.

Omdat in de bestaande “Beleidsregels aanvullende bijzondere bijstand levensonderhoud jongeren 18 t/m 20 jaar” nog rekening wordt gehouden met de toets op het huishoudinkomen en dus ook met de daaraan gekoppelde leefvormen en uitkeringsnormen , was het nodig de beleidsregels hier aan te passen.

Het komt er in feite op neer dat wordt teruggegrepen op de oude beleidregels zoals die golden voor 1 januari 2012. Daarbij wordt alleen niet meer verwezen naar de WIJ. Deze is, zoals eerder vermeld, immers per 1 januari 2012 ingetrokken.

 

2. Beleidslijn

Oorspronkelijk advies SZW en verdere uitgangspunten

 

Bij de keuze voor een beleidslijn wordt nog steeds uitgegaan van het oorspronkelijk advies van de minister van SZW (circulaire bijstand aan jongeren, november 1999). Deze gaf destijds aan om bij het vaststellen van de hoogte van de aanvullende bijzondere bijstand uit te gaan van de bijstandsnormen die gelden voor 21-jarigen. Het is de bedoeling dat de vergelijkbare bijstandsnormen voor 21-jarigen ook nu waar mogelijk als richtlijn worden aangewend. Het argument hiervoor is wederom dat de kosten van levensonderhoud niet wezenlijk zullen verschillen voor personen jonger dan 21 jaar ten opzichte van personen ouder dan 21 jaar, voor zover deze personen in dezelfde omstandigheden verkeren.

 

Net als binnen het bestaande beleid doelt de notitie ook weer op jongeren die studeren en die in het kader van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos) een naar verhouding lage Tegemoetkoming Scholieren TS ontvangen én die in dezelfde omstandigheden verkeren als de niet studerende jongeren. Een belangrijk argument voor een analoge beleidstoepassing blijft dat daarmee wordt gestimuleerd dat jongeren hun studie ook afronden met een diploma. Het beleid geldt niet voor jongeren die aanspraak kunnen maken op WSF. Binnen de huidige WSF-systematiek kunnen deze jongeren voldoende middelen genereren. Ook indien ouders niet kunnen bijdragen. Bij onwillige ouders kan een beroep op de hardheidsclausule worden gedaan. Het verstrekken van aanvullende bijzondere bijstand zou bovendien een ongewenste doorkruising van het WSF-beleid inhouden. Hierna zal eerst nader worden ingegaan op de categorie niet-studerende jongeren. Daarna wordt de categorie studerende jongeren belicht.

 

2.1. Niet-studerende jongeren.

 

Overeenkomstig de beleidslijn wordt ten aanzien van de categorie niet-studerenden de hoogte van de aanvullende bijzondere bijstand levensonderhoud afgestemd op de inkomensvoorzieningsnorm (norm plus toeslag of verlaging) van een persoon van 21 jaar. Een uitzondering hierop vormt de thuisinwonende alleenstaande. De verhoging van de aanvullende bijstand naar het niveau van een 21-jarige alleenstaande zou hier betekenen dat deze uitkering hoger wordt dan het minimum jeugdloon voor deze categorie. Dit is nog altijd ongewenst omdat dit een aanzienlijke armoedeval oplevert en de uitstroom naar werk belemmert. Voorgesteld wordt daarom om de aanvullende bijzondere bijstand voor thuiswonende alleenstaanden te beperken tot het niveau van 30 % van het wettelijk minimumloon (dit is tevens het niveau van de voormalige eenoudertoeslag) . Naast jongeren in de WWB kan het hier ook gaan om jongeren die vanuit de WWB in een gesubsidieerde baan zijn geplaatst of om jongeren die inkomsten hebben die net boven de lage uitkeringsnorm van de WWB liggen. Ook deze jongeren kunnen -mits weer sprake is van bijzondere omstandigheden- in aanmerking worden gebracht voor aanvullende bijzondere bijstand voor levensonderhoud. Bij de beoordeling of een niet-studerende jongere in aanmerking kan komen voor aanvullende bijzondere bijstand moet altijd goed worden afgewogen of deze niet snel via (uitbreiding van) werk zelf volledig in zijn levensonderhoud kan voorzien. Worden daarvoor geen belemmeringen aanwezig geacht dan dient de jongere direct op zoek te gaan naar werk (of de werkzaamheden uit te breiden). Hierbij moet ook acht worden geslagen op de in de WWB neergelegde verplichte zoektijd.

Mochten er toch redenen zijn om (tijdelijk) aanvullende bijzondere bijstand te verstrekken dan zal via de WWB moeten worden bezien welke verdere (strikte) reïntegratieverplichtingen vervolgens kunnen worden opgelegd.

N.B. Bij de beoordeling van de bijzondere omstandigheden moet gelet op het bepaalde in artikel 12 WWB altijd worden nagegaan of de jongere een beroep kan doen op een bijdrage in zijn bestaanskosten door de ouders.

 

Beleidsregel 1:

Indien vanwege bijzondere omstandigheden aan niet studerende jongeren van 18 t/m 20 jaar aanvullende bijstandsverlening noodzakelijk is, dan wordt de bijzondere bijstand afgestemd op het niveau van de inkomensvoorzieningsnorm voor 21 jarigen in dezelfde omstandigheden, behalve voor de thuiswonende alleenstaanden. Voor deze laatste groep wordt de aanvullende bijstand gemaximeerd tot 30% van het netto WML.

 

2.2. Studerende jongeren.

Artikel 12 WWB doelt alleen op jongeren die een lage bijstandsnorm ontvangen maar die noodzakelijke kosten hebben die uitgaan boven die norm. Toch kan zich in een enkel geval ook de situatie voordoen waarbij moet worden bezien of aan een studerende jongere aanvullende bijzondere bijstand voor levensonderhoud moet worden verstrekt. Artikel 12 WWB wordt dan analoog toegepast.

Net als bij niet studerende jongeren geldt ook ten aanzien van deze jongeren dat aanvullende bijzondere bijstand alleen kan worden verstrekt indien daar een duidelijke noodzaak voor aanwezig is. Ook hier moet helder zijn dat ouders primair onderhoudsplichtig zijn. Verder moet ook worden nagegaan in hoeverre de jongere in alle redelijkheid naast zijn studie met arbeid in zijn levensonderhoud kan voorzien. Hierbij kan worden gedacht aan parttime-werkzaamheden bijvoorbeeld via een uitzendbureau. De jongere dient dan ook in de regel direct te worden geconfronteerd met re-integratieverplichtingen.

 

Anders dan bij de niet studerende jongeren wordt voor het bepalen van de hoogte van de aanvullende bijzondere bijstand niet alleen gekeken naar de bijstandsnormen voor 21-jarigen maar ook naar de van toepassing zijnde bedragen voor WSF MBO (basisbeurs, aanvullende beurs plus het maximaal te lenen bedrag en evt. vermeerderd met de eenoudertoeslag WSF of de partnertoeslag WSF). Waar het normbedrag voor de bijstand duidelijk lager is dan dat van de WSF, worden de betreffende bijstandsnormen gehanteerd. Daarnaast wordt voor de thuiswonende student dezelfde uitzondering gehanteerd als voor de niet studerende. Dit betekent concreet dat de thuisinwonende alleenstaande student een aanvulling tot 30% van het netto minimumloon kan ontvangen. Een situatie waarbij zich dit kan voordoen is wanneer bij het bereiken van de 18-jarige leeftijd van de studerende (met TS) de alleenstaande ouder norm van zijn bijstandsontvangende ouder wordt verlaagd naar de alleenstaande norm. De aanvulling die de studerende dan ontvangt is te vergelijken met de voormalige eenoudertoeslag. Natuurlijk moet ook dan worden nagegaan of aanvullende bijstandsverlening noodzakelijk is. Heeft de jongere bijvoorbeeld inkomsten naast zijn TS? Zo nee, kan hij inkomsten verkrijgen en zo ja, kan hij zijn werkzaamheden naast de studie uitbreiden?.

De uitwonende alleenstaande student met TS ontvangt maximaal een aanvulling tot 50% van het netto minimumloon.

Voor de thuisinwonende alleenstaande ouder en voor de gehuwden/samenwonenden die nog thuis inwonen gelden de WSF-normen voor het MBO. Dit omdat de bijstandsnorm van een alleenstaand ouder van 21 jaar of van gehuwden/samenwonenden in een vergelijkbare situatie in de meeste gevallen méér bedraagt dan het totale bedrag dat een alleenstaand ouder of gehuwden/samenwonenden, die WSF-gerechtigd is/zijn, kan/kunnen ontvangen.  

Voor de alleenstaand ouder en de gehuwden/samenwonenden die uitwonend zijn, wordt gekozen voor een iets andere benadering. De WSF-normen MBO voor uitwonende alleenstaande ouders en uitwonende gehuwden/samenwonenden liggen qua hoogte namelijk veel dichter bij de uitkeringspercentages. Daarom wordt voorgesteld dat indien deze WSF-normen hoger liggen dan resp. 90% van het netto WML en 100% van het netto WML laatstgenoemde percentages gelden. Het kan immers niet zo zijn dat méér aanvullende bijzondere bijstand voor levensonderhoud wordt verstrekt dan de geldende bijstandspercentages.

Voorts moet worden opgemerkt dat bij gehuwden/samenwonenden nogmaals goed gekeken moet worden naar de noodzakelijkheid van aanvullende bijstandsverlening (kan bijvoorbeeld een niet studerende partner inkomen genereren?, etc.).

Tenslotte moet nog worden benadrukt dat wordt aangevuld op zowel de basistoelage als de aanvullende toelage in het kader van de TS.

 

Beleidsregel 2:

Indien vanwege bijzondere omstandigheden aan studerende jongeren van 18 t/m 20 jaar die een TS ontvangen ingevolge de WTOS aanvullende bijstandsverlening noodzakelijk is, wordt de bijzondere bijstand voor de alleenstaande ouder of de gehuwden/samenwonenden afgestemd op de WSF-normen voor het MBO. Zijn laatstgenoemde normen voor uitwonende alleenstaande ouders of uitwonende gehuwden/samenwonenden hoger dan resp. 90% netto WML en 100% netto WML dan gelden deze percentages. De aanvullende bijstand voor alleenstaanden wordt afgestemd op 30% en 50% van het netto WML voor de respectievelijk thuis- en uitwonende alleenstaande.

 

3. Vaststelling noodzakelijkheid.

Uitgangspunt is en blijft dat de primaire verantwoordelijkheid voor het levensonderhoud van jongeren tot en met 20 jaar bij de ouders ligt. Daarnaast kan natuurlijk ook van een jongere van 18 tot 20 jaar in de regel worden verwacht dat hij zelf in zijn levensonderhoud voorziet. Gaat het om een studerende jongere dan moet -zoals hiervoor al is verwoord- worden bezien in hoeverre de jongere naast zijn studie ter aanvulling op de TS inkomsten kan genereren door het verrichten van betaalde arbeid. Zowel voor studerende als niet-studerende jongeren zal hier via de WWB op worden toegezien. Zeker voor de niet-studerende jongeren geldt in dit kader de kortste weg naar werk. Lukt het niet om ouders op hun onderhoudsplicht aan te spreken (vanwege het ontbreken van de benodigde middelen bij de ouders ofwel vanwege onwilligheid van de ouders), of kan de jongere in redelijkheid niet zelf volledig in zijn levensonderhoud voorzien en is er bij uitwonende jongeren een noodzaak voor dit uitwonend zijn, dan is er een taak weggelegd voor de gemeente in de vorm van aanvullende bijzondere bijstand.

 

Let op, het gaat hier niet om een limitatieve opsomming van omstandigheden. Het kan ook zijn dat er zich nog andere bijzondere omstandigheden voordoen die weer tot de conclusie leiden dat er géén noodzaak bestaat voor aanvullende bijstandsverlening.

 

NB 1. Het gaat hier om de onderhoudsplicht van beide ouders, ongeacht of deze nog een echtpaar vormen of gescheiden zijn.

 

NB 2. In geval van studiefinanciering waarbij ouders weigerachtig zijn te betalen, kan er door de jongere een beroep worden gedaan op specifieke regelgeving binnen de WSF (hardheidsclausule).

 

NB 3. Bijzondere bijstandsverlening levert een verhaalstitel op t.b.v. beide ouders. Voor zover de cliënt niet al zelf kon terugvallen op de onderhoudsplicht van de ouders, zal de gemeente een apart verhaalstraject opstarten.

 

3.1. Noodzakelijkheid van zelfstandig wonen 18 t/m 20 jr

Bij de vaststelling van de noodzaak van bijstandsverlening dient niet enkel de evt. ouderbijdrage in aanmerking te worden genomen. Ook de noodzaak van het uitwonend zijn is een item. Immers bij het zelfstandig wonen zijn de bijstandskosten hoger dan bij het inwonend zijn. Vandaar dat deze noodzakelijkheidsafweging relevant is.

 

 

In principe dient deze afweging steeds plaats te vinden op basis van de individuele omstandigheden van de jongere. Maatwerk dus.

 

Echter in een aantal gevallen -weergegeven in onderstaande beleidsregel- kan de noodzaak van het zelfstandig wonen zonder meer aanwezig worden geacht.

 

Beleidsregel 3:

Bij het vaststellen van de noodzaak om aanvullende bijzondere bijstand te verlenen voor levensonderhoud van personen van 18 t/m 20 jaar dient individueel beoordeeld te worden of er een noodzaak bestaat voor het evt. zelfstandig wonen.

 

De noodzaak van zelfstandig wonen wordt in ieder geval aanwezig verondersteld, indien:

 

  • 1.

    de ouders van de jongere overleden zijn, of in het buitenland wonen;

  • 2.

    de jongere in het kader van de Wet op de Jeugdzorg buiten het gezinsverband van zijn ouder(s) is geplaatst;

  • 3.

    de jongere op het moment van bijstandsverlening reeds 12 maanden of langer uitwonend is en gedurende die periode zelfstandig in zijn levensonderhoud heeft kunnen voorzien door middel van arbeid (ook gesubsidieerde arbeid), uitkering in verband met arbeid (ZW of WW) of door studiefinanciering;

  • 4.

    er een of meerdere kinderen tot het gezin van de jongere behoren.  

 

4. Inwerkingtreding.

Aangezien de Wet afschaffing huishoudinkomenstoets met terugwerkende kracht ingaande 1 januari 2012 in werking is getreden dienen de aangepaste nieuwe “Beleidsregels aanvullende bijzondere bijstand levensonderhoud jongeren 18 t/m 20 jaar” ook met ingang van die datum in werking te treden. De bestaande “Beleidsregels aanvullende bijzondere bijstand levensonderhoud jongeren 18 t/m 20 jaar” vastgesteld op 17 april 2012 worden per 1 januari 2012 met terugwerkende kracht ingetrokken.

 

Beleidsregels:

 

Beleidsregel 1:

Indien vanwege bijzondere omstandigheden aan niet studerende jongeren van 18 t/m 20 jaar aanvullende bijstandsverlening noodzakelijk is, dan wordt de bijzondere bijstand afgestemd op het niveau van de inkomensvoorzieningsnorm voor 21 jarigen in dezelfde omstandigheden, behalve voor de thuiswonende alleenstaanden. Voor deze laatste groep wordt de aanvullende bijstand gemaximeerd tot 30% van het netto WML.

 

Beleidsregel 2:

Indien vanwege bijzondere omstandigheden aan studerende jongeren van 18 t/m 20 jaar die ingevolge de WTOS een TS ontvangen aanvullende bijstandsverlening noodzakelijk is, wordt de bijzondere bijstand voor de alleenstaande ouder of de gehuwden/samenwonenden afgestemd op de WSF-normen voor het MBO. Zijn laatstgenoemde normen voor uitwonende alleenstaande ouders of uitwonende gehuwden/samenwonenden hoger dan resp. 90% netto WML en 100% netto WML dan gelden deze percentages. De aanvullende bijstand voor alleenstaanden wordt afgestemd op 30% en 50% van het netto WML voor de respectievelijk thuis- en uitwonende alleenstaande.

 

Beleidsregel 3:

Bij het vaststellen van de noodzaak om aanvullende bijzondere bijstand te verlenen voor levensonderhoud van personen van 18 t/m 20 jaar dient individueel beoordeeld te worden of er een noodzaak bestaat voor het evt. zelfstandig wonen. De noodzaak van zelfstandig wonen wordt in ieder geval aanwezig verondersteld, indien:

1. de ouders van de jongere overleden zijn, of in het buitenland wonen;

2. de jongere in het kader van de Wet op de Jeugdzorg buiten het gezinsverband van zijn ouder(s) is geplaatst;

3. de jongere op het moment van bijstandsverlening reeds 12 maanden of langer uitwonend is en gedurende die periode zelfstandig in zijn levensonderhoud heeft kunnen voorzien door middel van arbeid (ook gesubsidieerde arbeid), uitkering in verband met arbeid (ZW of WW) of door studiefinanciering;

4. er een of meerdere kinderen tot het gezin van de jongere behoren.

 

Tabel 1. Overzicht normering niet studerende jongeren 18 t/m 20 jr.

 

 

Aanvullende bijzondere bijstand tot maximaal:

alleenstaande

alleenstaande ouder

gehuwd/samenwonend

thuiswonend

30 % nettoWML (voormalige eenoudertoeslag)

80 % nettoWML

90 % netto WML

zelfstandig wonend

50 % WML

90 % WML

100% WML

 

Tabel 2. Overzicht normering studerende jongeren 18 t/m 20 jr met TS

 

 

Aanvulende bijzondere bijstand tot maximaal

alleenstaande

Alleenstaande ouder

Gehuwd/samenwonend

thuiswonend

30% nettoWML (voormalige eenoudertoeslag)

Aanvulling TS tot max. WSF ( MBO) thuiswonend + eenoudertoeslag (549,00* + 445.93 = 994,93)

Aanvulling TS tot max. WSF ( MBO) thuiswonend + partnertoeslag (549,00* + 557,27 =1106,27)

Zelfstandig

wonend

50 % nettoWML

Aanvulling TS tot max. WSF ( MBO) uitwonend + eenoudertoeslag (739,54* + 445,93 =1185,47)

of 90% netto WML indien dit een lager bedrag is

Aanvulling TS tot max. WSF (MBO) uitwonend + partnertoeslag (739,54* + 557,27 =1296,81)

of 100 % netto WML indien dit een lager bedrag is

 

(bedragen WSF per maand geldig van augustus 2011 t/m 31 juli 2012) *Basisbeurs plus max. lening en aanvullende beurs incl. lesgeld