Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Maastricht

Beleidsregels aanvullende bijzondere bijstand levensonderhoud jongeren 18 t/ 20 jaar

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Maastricht
Officiële naam regelingBeleidsregels aanvullende bijzondere bijstand levensonderhoud jongeren 18 t/ 20 jaar
CiteertitelBeleidsregels aanvullende bijzondere bijstand levensonderhoud jongeren 18 t/m 20 jaar
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Regeling vervangt de Beleidsregels aanvullende bijzondere bijstand levensonderhoud jongeren 18 t/ 20 jaar, zoals inwerking getreden op 19-07-2010. De nieuwe beleidsregels gaan met terugwerkende kracht in op 1 januari 2012. Voor gevallen waarop het overgangsrecht WWB van toepassing is, is de datum van inwerkingtreding 1 juli 2012   

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet werk en bijstand, artikel 12 en artikel 35

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

n.v.t.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

21-04-201201-01-201201-01-2012Aanpassing i.v.m. wijziging WWB per 1 januari 2012

17-04-2012

Gemeenteblad 2012, C. no 20 en de Ster d.d. 20 april 2012

Onbekend
19-07-201001-07-2012Onbekend

29-06-2010

Gemeenteblad 2010, C. no 70

Onbekend

Tekst van de regeling

 

1.  Bijgaande notitie “Beleidsregels aanvullende bijzondere bijstand levensonderhoud jongeren 18 t/m 20 jaar” vast te stellen;

2.  De nieuwe beleidsregels met terugwerkende kracht te laten ingaan op 1 januari 2012. Voor gevallen waarop het overgangsrecht WWB van toepassing is, de datum van inwerkingtreding bepalen op 1 juli 2012 (de bestaande beleidsregels komen daarmee te vervallen op resp.1 januari 2012 en 1 juli 2012).   

 

 

Beleidsregels aanvullende bijzondere bijstand levensonderhoud jongeren 18 t/m 20 jaar

 

Voor deze nota relevante wet- en regelgeving:

 

-  de Wet werk en bijstand  2012 (m.n. de artikelen 12 en 35);

-  de circulaire “Bijstand aan jongeren” van november 1999;

-  hetgeen verwoord is in de brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 6 oktober 2006 alsmede beleidsregels op basis van groepskenmerken;

-  de Memorie van antwoord van 28 november 2011 op het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet werk en bijstand  en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren.

 1.   Aanleiding.

 

Op 1 januari 2012 is de Wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand (WWB) en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren (WIJ) in werking getreden. Jongeren van 18 tot 27 jaar vallen daarmee weer onder de WWB. Net als binnen de WIJ kent de aangescherpte WWB voor  jongeren van 18 tot 21 jaar wederom lage uitkeringsnormen. Dat geldt ook voor de jongere die inwoont bij één van de ouders. Het argument van de wetgever hiervoor is dat ouders in principe moeten bijdragen in het levensonderhoud van het kind totdat dit 21 jaar is.

Wanneer de noodzakelijke kosten van het bestaan van de jongere echter uitgaan boven de lage bijstandsnorm en de jongere voor deze kosten geen beroep kan doen op zijn ouders omdat de middelen van de ouders ontoereikend zijn of het onderhoudsrecht jegens die ouders redelijkerwijs niet te gelde kan worden gemaakt, heeft de jongere op grond van artikel 12 WWB ook nu weer recht op aanvullende bijzondere bijstand voor levensonderhoud bovenop de lage bijstandsnorm.

De aangescherpte WWB onderscheidt voorts nieuwe leefvormen en uitkeringsnormen. Een alleenstaande moeder en haar inwonende niet studerende zoon van 18 jaar ontvangen bijvoorbeeld niet meer ieder afzonderlijk een bijstandsuitkering  maar vormen samen een gezin en komen in aanmerking voor één lage gezinsnorm. Ook in die situaties moet, mits daartoe noodzaak bestaat, aanvullende bijzondere bijstand worden verleend ten behoeve van het kind.

Verder wordt in de aangescherpte WWB een verschil gemaakt tussen een bij de ouder(s) inwonend meerderjarig kind dat studeert en een inwonend meerderjarig kind dat niet studeert. In het eerste geval wordt het kind niet tot de leefvorm gezin gerekend en in het tweede geval wel.  

De bestaande beleidsregels, waarmee invulling wordt gegeven aan artikel 12 WWB, zijn voor het bepalen van de hoogte van de aanvullende bijzondere bijstand onder meer geënt op de leefvormen en bijstandsnormen van de WWB. Nu deze wijzigen, moeten ook de beleidsregels daarop worden afgestemd.

In verband met de nieuwe leefvormen en bijstandsnormen binnen de aangescherpte WWB wordt hierna apart  ingegaan op jongeren die zelfstandig wonen en jongeren die bij een ouder inwonen. Daarbij zal duidelijk worden dat voor de zelfstandig wonende jongeren -veruit de grootste groep die een beroep doet op aanvullende bijzondere bijstand-  het bestaande beleid wordt voortgezet. De aanpassingen richten zich vooral op de jongeren die bij één van de ouders inwonen. Hier is het beleid in overeenstemming gebracht met de nieuwe leefvormen en bijstandsnormen (de betreffende passages in hoofdstuk 2 zijn cursief gemaakt). Omdat net als bij de bestaande beleidsregels rekening wordt gehouden met het feit of een kind studeert of niet studeert, wordt daar telkens apart op ingegaan.

Uit de schema’s aan het eind van de notitie kunnen de verschillen tussen de nieuwe en oude beleidsregels ook worden afgeleid. Zoals reeds aangegeven, wijzigt voor de zelfstandig wonende jongeren niets. In het nieuwe schema zijn beleidsregels voor deze jongeren neergelegd in onderdeel A. Zelfstandig Wonend. De beleidsregels die aangepast zijn aan de nieuwe leefvormen en bijstandsnormen komen tot uitdrukking in onderdeel

B. Bij Ouder Inwonend. Om de beeldvorming  compleet te maken is ook het schema bijgevoegd waarin het bestaande beleid is weergegeven.

 2.   Nieuw beleid 

 

Oorspronkelijk advies SZW en verdere uitgangspunten

Bij het kiezen van een beleidslijn is ook nu weer gekeken naar het oorspronkelijk advies van de minister van SZW (circulaire bijstand aan jongeren, november 1999). Deze gaf destijds aan om bij het vaststellen van de hoogte van de aanvullende bijzondere bijstand uit te gaan van de bijstandsnormen die gelden voor 21-jarigen. Het is de bedoeling dat de vergelijkbare bijstandsnormen voor 21-jarigen ook nu waar mogelijk als richtlijn worden aangewend. Het argument hiervoor is nog steeds dat de kosten van levensonderhoud niet wezenlijk zullen verschillen voor personen jonger dan 21 jaar ten opzichte van personen ouder dan 21 jaar, voor zover deze personen in dezelfde omstandigheden verkeren.  Omdat de nota ook doelt op studerende jongeren wordt voor het bepalen van de hoogte van de aanvullende bijzondere bijstand voor de zelfstandig wonende studerende jongeren met Tegemoetkoming Scholieren (TS) gekeken naar een studerende jongere die WSF (MBO) ontvangt en die zich in een vergelijkbare leefsituatie bevindt.  Het kan namelijk niet zo zijn dat de studerende jongere die aanvullende bijzondere bijstand krijgt méér ontvangt dan de jongere met WSF. Voor studerende jongeren die bij  een ouder inwonen die aangewezen is op bijstand wordt voor de aanvullende bijzondere bijstand naar de maximale gezinsnorm gekeken. Er wordt dan  aangevuld zodat het gezinsinkomen (inclusief  TS) max. 100%  netto WML bedraagt. Ook bij de niet studerende jongere die bij een bijstandontvangende ouder inwoont wordt aangevuld zodat het gezinsinkomen uitkomt op max. 100% netto WML.

 2.1  Categorieën

 

Zoals  eerder al is aangegeven, wordt hierna een aantal categorieën onderscheiden, waarbij sprake kan zijn van een noodzaak voor verlening van bijzondere aanvullende bijstand voor levensonderhoud.

 2.1.1  Zelfstandig wonend niet studerend

 

Net als onder het bestaand beleid wordt vorenbedoeld advies om de aanvullende bijzondere bijstand levensonderhoud af te stemmen op de bijstandsnorm  (norm minus evt. verhoging of verlaging) van een persoon van 21 jaar overgenomen ten aanzien van de categorie zelfstandig wonende(n)  niet-studerende jongere(n). Voor de alleenstaande komt het erop neer dat de algemene bijstand wordt aangevuld via de bijzondere bijstand tot 50% van het netto WML. De lage norm van een (jongere) alleenstaande ouder  wordt bepaald op maximaal 90% en de lage normen van een gezin bestaande uit een jongere met partner beiden onder de 21 jaar of één van beiden onder de 21 jaar wordt aangevuld tot maximaal 100% van het netto WML (zie ook het schema). Omdat het hier in de regel gaat om aanvullingen op algemene bijstand voor levensonderhoud wordt er vanuit gegaan dat al afspraken zijn gemaakt rondom  re-integratieverplichtingen. Deze hoeven hier dan ook niet apart te worden opgelegd. Het bestaand beleid wordt hier dus in feite gecontinueerd.

  2.1.2   Zelfstandig wonend studerend

 

Binnen het  bestaand beleid was er ook oog voor studerende jongeren die alleen aanspraak kunnen maken op een Tegemoetkoming Scholieren (TS) en die in dezelfde omstandigheden verkeren als niet studerende jongeren. Het is de bedoeling die beleidslijn voort te zetten. Een belangrijk argument voor een analoge beleidstoepassing is dat daarmee wordt gestimuleerd dat jongeren kunnen blijven studeren en hun studie ook kunnen afronden met een diploma. Neemt niet weg dat er ook ten aanzien van deze jongeren geldt dat aanvullende bijzondere bijstand alleen kan worden verstrekt indien daar een duidelijke noodzaak voor aanwezig is. Ook hier moet helder zijn dat ouders primair onderhoudsplichtig zijn. Verder moet ook worden nagegaan in hoeverre de jongere in alle redelijkheid naast zijn studie met arbeid in zijn levensonderhoud kan voorzien. Hierbij kan worden gedacht aan parttime-werkzaamheden bijvoorbeeld via een uitzendbureau. De jongere dient dan ook in de regel direct te worden geconfronteerd met re-integratieverplichtingen.

Anders dan bij de niet studerende jongeren wordt hier voor het bepalen van de hoogte van de aanvullende bijzondere bijstand, althans voor de zelfstandig wonende studerende jongere, niet alleen gekeken naar de bijstandsnormen voor 21-jarigen maar ook naar de van toepassing zijnde bedragen voor WSF MBO (basisbeurs, aanvullende beurs plus het maximaal te lenen bedrag en evt. vermeerderd met de eenoudertoeslag WSF of de partnertoeslag WSF). Waar het normbedrag duidelijk lager is dan dat van de WSF, worden de betreffende bijstandsnormen gehanteerd. Dat is bijvoorbeeld het geval bij een alleenstaande studerende jongere. De aanvulling op de TS is dan tot max. 50% van het netto WML. De WSF-bedragen voor een (jongere) alleenstaande ouder en voor een gezin bestaande uit een jongere met partner zijn net iets lager dan de  betreffende bijstandsnormen. Daar gelden dan de WSF-bedragen als richtlijn voor de aanvullende bijzondere bijstand. Omdat bedragen en bijstandsnormen echter heel dicht bij elkaar liggen, kan het zijn dat een kleine wijziging er toe kan leiden dat op het moment van aanvraag  juist de bijstandsnorm moet worden gevolgd (zie ook in dezen het schema).

Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat het bestaand beleid voor zelfstandig wonende studerende jongeren  hier ongewijzigd kan worden voorgezet. De beleidsregels rondom de studerende jongere die bij een ouder inwoont worden wel aangepast (zie paragraaf 2.1.4).

 2.1.3  Bij ouder inwonend niet studerend

 

Door de komst van de leefvorm “gezin” en de daarbij behorende “gezinsnormen” ontstaan andere leefsituaties dan vóór invoering van de aangescherpte WWB (1 januari 2012). Zo krijgt een alleenstaand ouder waarvan het jongste kind 18 jaar wordt voortaan niet een alleenstaande-norm maar wordt die ouder samen met dat kind gezien als gezin en ontvangt vervolgens een lage gezinsnorm. Deze is lager dan de alleenstaande-oudernorm die voorheen werd ontvangen en ook lager dan de alleenstaande-norm. 

De wetgever heeft in reactie op kamervragen hierover geantwoord dat als reden voor de lage norm ook hier geldt dat ouders een onderhoudsplicht hebben ten opzichte van hun kind en dat wanneer geen kinderalimentatie wordt betaald omdat de ouderlijke middelen daartoe niet toereikend zijn of het kind redelijkerwijs zijn onderhoudsrecht niet te gelde kan maken (bijvoorbeeld omdat de ouder is overleden) op grond van artikel 12 van de WWB recht bestaat op bijzondere bijstand.  Hier wordt nader invulling  aan gegeven door de gezinsnorm (eigenlijk de compenent daarin voor het meerderjarig kind) aan te vullen zodat het huishoudinkomen max. 100% van het netto WML bedraagt. Heeft het inwonend kind (18 tot 21) zelf een ten laste komend kind dan kan de aanvulling eveneens  tot max. 100% van het netto WML reiken (het totale gezinsinkomen). Woont het meerderjarig kind bij de ouder in, samen met een partner die eveneens jonger is dan 21, dan is de aanvulling ook tot max. 100% van het netto WML (zie schema). De maximale WWB gezinsnorm vormt hier de bovengrens.

 

Net als bij het zelfstandig wonend kind zullen de re-integratieverplichtingen in de regel al zijn opgelegd in het kader van de verstrekking van algemene bijstand.  Mocht er geen algemene bijstand worden verstrekt omdat de ouder bij wie het kind inwoont bijvoorbeeld inkomsten heeft die gelijk zijn aan de lage gezinsnorm en wordt vervolgens aanspraak gemaakt op aanvullende bijzondere bijstand dan moeten aan het meerderjarig kind  alsnog de re-integratieverplichtingen worden opgelegd.

De beleidsvernieuwing betekent hier een aanpassen van het bestaand beleid aan de gewijzigde leefvormen en met name aan de nieuwe bijstandsnormen voor een gezin. Per saldo wordt niet méér (algemene en bijzondere) bijstand  versterkt dan onder de oude beleidsregels.  Alleen komt door de gewijzigde algemene bijstandsnormen  voor gezinnen meer de nadruk te liggen op de aanvullende bijzondere bijstand. De gemeente hoeft enerzijds minder algemene bijstand te verlenen, maar moet daardoor juist meer aanvullende bijzondere bijstand bijdragen. Overigens geldt dit alleen voor de situaties waarin een niet studerende jongere, zoals hier,  bij de ouder inwoont. Het merendeel van de gevallen waarin aanvullende bijzondere bijstand wordt verstrekt,  bestaat uit zelfstandig wonende jongeren. En daar blijven de beleidsregels ongewijzigd. In onderstaand voorbeeld wordt de accentverschuiving van minder algemene naar meer bijzondere bijstand bij jongeren die bij een ouder inwonen tot uitdrukking gebracht.

 

Voorbeeld:

Situatie oud

Moeder met inwonend niet studerend kind. Kind wordt 18. Moeder is voor de bijstand niet langer een alleenstaand ouder maar een alleenstaande. Kind is voor de bijstand ook alleenstaand. Moeder ontvangt een alleenstaande norm (plus toeslag)  € 935,--. Het kind krijgt een lage alleenstaande norm € 230,-- en ontvangt op basis van de bestaande beleidsregels een aanvulling tot 30% van het netto WML. De aanvulling is  € 170,--

(€ 400,-- minus € 230.-- =  € 170.--). Het totale inkomen van moeder en kind bedraagt dan € 1335,-- per maand.  

 

Situatie nieuw

Dezelfde situatie maar nu in overeenstemming met de leefsituatie volgens de aangescherpte WWB. Kind wordt 18 jaar. Moeder wordt voor de bijstand géén alleenstaande maar vormt samen met het 18 jarig kind een gezin. Samen ontvangen ze een lage gezinsnorm van € 899,--. De gezinsbijstand wordt aangevuld ten behoeve van het kind tot 100% van het netto WML. De aanvulling is € 436,--. Het totale inkomen bedraagt dan  € 1335,-- per maand.  

 2.1.4  Bij ouder inwonend studerend   

 

De WWB 2012 maakt voor wat betreft de nieuwe gezinsdefinitie voor een meerderjarig studerend kind, dat bij een ouder inwoont die bijstand ontvangt, een uitzondering.  Dit kind wordt, mits zijn eigen inkomsten niet boven een bepaald bedrag uitstijgen, niet tot het gezin gerekend. Dit houdt in dat de ouder een alleenstaande-norm ontvangt en niet de lagere gezinsnorm. Desalniettemin is een alleenstaande-norm én een door het kind ontvangen TS tesamen in de regel lager dan de maximale norm voor een gezin. Indien daartoe noodzaak bestaat, wordt dit gezamenlijk inkomen aangevuld tot max. 100% van het netto WML. Heeft het studerend en bij zijn ouder inwonend meerderjarig kind (met een TS) zelf ook nog een ten laste komend kind dan bedraagt de aanvulling eveneens max. 100% van het netto WML. Woont voornoemd meerderjarig kind samen met zijn partner die jonger is dan 21 in bij zijn ouder dan wordt het totale (gezins)inkomen (dus van kind, partner en ouder), mits noodzakelijk,  ook aangevuld tot max. 100% van het WML. 

Ook hier moet worden nagegaan of er re-integratieverplichtingen moeten worden opgelegd of dat deze al gelden vanuit de verlening van algemene bijstand voor levensonderhoud. Ten aanzien van het studerend kind met TS moet wel het belang meewegen dat het kind de studie afrondt. In de meeste gevallen kan echter worden verlangd dat het kind toch studie en werken combineert,  waardoor er (op termijn) geen noodzaak meer bestaat het inkomen aan te vullen. Wordt alleen een kleine aanvulling verleend (bijvoorbeeld omdat de ouder geen bijstand ontvangt maar andere zij het beperkte inkomsten heeft en het kind TS, waardoor geen algemene bijstand mogelijk is) dan dienen in het kader van de verstrekking van aanvullende bijzondere bijstand aan het meerderjarig kind alsnog de re-integratieverplichtingen te worden opgelegd. En natuurlijk moet ook worden gekeken of de ouder niet zijn werkzaamheden kan uitbreiden. Is dat zo dan is er geen noodzaak voor het verlenen van aanvullende bijstand. 

 

In tegenstelling tot hetgeen vermeld wordt in 2.1.3 zien we hier géén wijziging in de hoogte van de aanvulling via de bijzondere bijstand (zie voorbeeld). De beleidsvernnieuwing  houdt hier in dat nieuwe begripsomschrijvingen worden geintroduceerd (Jongere, Jongere met ten laste komend kind en Jongere met partner beiden onder de 21) die beter passen bij de gewijzigde leefvormen in de aangescherpte WWB.

Verder is er voor gekozen hier aan te vullen zodat het (gezins)inkomen van de ouder én de jongere (evt. met kind  en/of  partner) tesamen max. 100% bedraagt van het netto WML. Dit sluit aan op het principe van de max. gezinsnorm van de aangescherpte WWB en het uitgangspunt dat voor de hoogte van de aanvulling gekeken wordt naar de bijstandsnorm die zou gelden wanneer de jongere 21 jaar of ouder zou zijn.

Zoals eerder aangegeven, wordt bij de zelfstandig wonende studerende jongeren (ook die met kind en/of partner)  vastgehouden aan de grenzen van studiefinanciering. Het bestaand beleid wordt hier gehandhaafd.     

 

Voorbeeld:

Situatie oud

Moeder met inwonend studerend kind. Kind wordt 18. Moeder is voor de bijstand niet meer een alleenstaand ouder maar alleenstaande. Kind ontvangt TS. Moeder krijgt een alleenstaande norm (plus toeslag) van

 € 935,--. Kind ontvangt TS van in totaal € 183,-- (basistoelage en aanvullende toelage VO-bovenbouw).

De TS van het kind wordt aangevuld tot 30% van het WML. Die aanvulling bedraagt dan € 217,--  (€ 400,-- minus € 183,-- =  € 217,--). Het totale inkomen van moeder en kind is dan € 1335,--.

 

Situatie nieuw

Doordat in de aangescherpte WWB een bij de ouder inwonend kind is uitgezonderd van het gezinsbegrip, krijgt de moeder ook nu een alleenstaande norm (plus toeslag) van  € 935,--. De TS van het kind wordt, mits noodzakelijk, aangevuld totdat het totale (gezins)inkomen van moeder en kind 100% bedraagt van het netto WML. De aanvulling is dan gelijk aan het bedrag in de “oude situatie” namelijk € 217,--.  En het totale inkomen is dan eveneens  € 1335,--.

Aan het eind van deze notitie worden de in de voorgaande paragrafen 2.1.1. tot en met 2.1.4 verwoorde regels voor verlening van aanvullende bijzondere bijstand levensonderhoud aan jongeren van 18 tot en met 20 jaar nog eens schematisch weergegeven.

 

Beleidsregel 1:

Akkoord gaan met de voorstellen voor aanvullende bijzondere bijstand ten behoeve van jongeren van 18 tot en met 20 jaar, verwoord in de paragrafen 2.1.1 tot en met 2.1.4 en beknopt weergegeven in het  “schema aanvullende bijzondere bijstand levensonderhoud jongeren 18 t/m 20 jaar”.

  2.2  Niet studerende jongeren en bijstand of gesubsidieerd werk

 

In het kader van deze nota is het van belang erop te wijzen dat vanuit de WWB voor jongeren van 18 tot 27 jaar een zoektijd geldt van 4 weken. Jongeren moeten na melding bij het UWV 4 weken aantoonbaar actief zoeken naar werk of scholingsmogelijkheden (deze laatste verplichting is uitgesteld tot 1 juli 2012). Pas na het verstrijken van deze termijn kan er een aanvraag voor bijstand worden ingediend. Slechts in een aantal uitzonderingsgevallen geldt de zoekperiode niet. Bijvoorbeeld voor een jongere die vanuit de WW instroomt in de bijstand. De laatste 4 weken van de WW gelden dan als zoektijd.

Naast jongeren die aanspraak maken op WWB kan het ook gaan om jongeren die vanuit de WWB in een gesubsidieerde baan zijn geplaatst of om jongeren die inkomsten hebben die net boven de lage norm van de WWB liggen. Ook dezen komen -mits weer sprake is van bijzondere omstandigheden-  in aanmerking voor aanvullende bijzondere bijstand voor  levensonderhoud. Bij de beoordeling of een niet-studerende jongere aanspraak kan maken op aanvullende bijzondere bijstand moet altijd goed worden afgewogen of deze niet snel via (uitbreiding van ) werk zelf volledig in zijn levensonderhoud kan voorzien. Worden daarvoor geen belemmeringen aanwezig geacht dan dient de jongere direct op zoek te gaan naar werk (of de werkzaamheden uit te breiden). 

Mochten er toch redenen zijn om (tijdelijk) aanvullende bijzondere bijstand te verstrekken dan zal via de WWB moeten worden bezien welke (strikte) re-integratieverplichtingen vervolgens kunnen worden opgelegd.

Voorts moet altijd worden nagegaan of de jongere een beroep kan doen op een bijdrage in zijn bestaanskosten door de ouders. Dat geldt overigens ook wanneer aanvullende bijzondere bijstand wordt verstrekt aan een studerende jongere. Ook de mogelijkheden van verhaal door de gemeente op de onderhoudsplichtige moeten worden bezien.

 2.3  Studerende jongeren.

 

In voorgaande categorie-indeling is al aangegeven dat studerende jongeren soms in een vergelijkbare leefsituatie verkeren als niet studerende jongeren die een beroep op bijstand doen. Daarbij is ook naar voren gebracht dat net als onder het oude beleid ook nu gekozen is voor een analoge toepassing van het bepaalde in artikel 12 WWB.

Het gaat dan om jongeren die nu een TS ontvangen. Jongeren die aanspraak maken op WSF kunnen binnen de huidige systematiek van de WSF voldoende middelen genereren. Ook indien ouders niet kunnen bijdragen. Bij onwillige ouders kan een beroep op de hardheidsclausule worden gedaan. Het verstrekken van aanvullende bijzondere bijstand zou bovendien een ongewenste doorkruising van het WSF-beleid  inhouden. 

Voor jongeren die een naar verhouding veel lagere TS ontvangen, moet een uitzondering worden gemaakt. Indien deze jongeren geen beroep kunnen doen op hun ouders, kan er weliswaar de maximale bijdrage TS worden verkregen maar deze kan in bepaalde omstandigheden toch niet toereikend zijn. In dat geval dient aanvullende bijzondere bijstand  te worden verleend. Natuurlijk moet ook dan nog worden nagegaan of aanvullende bijstandsverlening verder noodzakelijk is  (zie daartoe volgende paragraaf).

 2.4.  Vaststelling noodzakelijkheid.

 

Uitgangspunt is en blijft dat de primaire verantwoordelijkheid voor het levensonderhoud van jongeren tot en met 20 jaar bij de ouders ligt. Daarnaast kan natuurlijk ook van een jongere van 18 tot 20 jaar in de regel worden verwacht dat hij zelf in zijn levensonderhoud voorziet. Gaat het om een studerende jongere dan moet -zoals hiervoor al is verwoord- worden bezien in hoeverre de jongere naast zijn studie ter aanvulling op de TS inkomsten kan genereren door het verrichten van betaalde arbeid. Voor niet-studerende jongeren zal hier via de WWB op worden toegezien. Zeker voor deze jongeren geldt hier de kortste weg naar werk.   

Lukt het niet om ouders op hun onderhoudsplicht aan te spreken (vanwege het ontbreken van de benodigde middelen bij de ouders ofwel vanwege onwilligheid van de ouders), of kan de jongere in redelijkheid niet zelf  volledig in zijn levensonderhoud voorzien en is er bij uitwonende jongeren een noodzaak voor dit uitwonend zijn, dan is er een taak weggelegd voor de gemeente in de vorm van aanvullende bijzondere bijstand.

Let op, het gaat hier niet om een limitatieve opsomming van omstandigheden. Het kan ook zijn dat er zich nog andere bijzondere omstandigheden voordoen die weer tot de conclusie leiden dat er géén noodzaak bestaat voor aanvullende bijstandsverlening.

 

NB 1.     Het gaat hier om de onderhoudsplicht van beide ouders, ongeacht of deze nog een echtpaar vormen of gescheiden zijn.

 

NB 2.     In geval van studiefinanciering waarbij ouders weigerachtig zijn te betalen, kan er door de jongere een beroep worden gedaan op specifieke regelgeving binnen de WSF (hardheidsclausule).

 

NB 3.     Bijzondere bijstandsverlening levert een verhaalstitel op  t.b.v. beide ouders. Voor zover de cliënt niet al zelf  kon terugvallen op de onderhoudsplicht van de ouders, zal de gemeente een apart verhaalstraject opstarten.

 2.4.1.  Noodzakelijkheid van zelfstandig wonen 18 t/m 20 jr.

 

Bij de vaststelling van de noodzaak van bijstandsverlening dient niet enkel de evt. ouderbijdrage in aanmerking te worden genomen. Ook de noodzaak van het uitwonend zijn is een item. Immers bij het zelfstandig wonen zijn de bijstandskosten hoger dan bij het inwonend zijn. Vandaar dat deze noodzakelijkheidsafweging relevant is.

In principe dient deze afweging steeds plaats te vinden op basis van de individuele omstandigheden van de jongere. Maatwerk dus.

Echter in een aantal gevallen -weergegeven in onderstaande beleidsregel- kan de noodzaak van het zelfstandig wonen zonder meer aanwezig worden geacht.

 

Beleidsregel 2:

Bij het vaststellen van de noodzaak om aanvullende bijzondere bijstand te verlenen voor levensonderhoud van personen van 18 t/m 20 jaar dient individueel beoordeeld te worden of er een noodzaak bestaat voor het evt. zelfstandig wonen.

De noodzaak van zelfstandig wonen wordt in ieder geval aanwezig verondersteld, indien:

 

1.  de ouders van de jongere overleden zijn, of in het buitenland wonen;

2.  de jongere in het kader van de Wet op de Jeugdzorg buiten het gezinsverband van zijn ouder(s) is geplaatst;

3.  de jongere op het moment van bijstandsverlening reeds 12 maanden of langer uitwonend is en gedurende die periode zelfstandig in zijn levensonderhoud heeft kunnen voorzien door middel van arbeid (ook gesubsidieerde arbeid), uitkering in verband met arbeid (ZW of WW) of door studiefinanciering;

4.  er een of meerdere kinderen tot het gezin van de jongere behoren.

 2.5  Inwerkingtreding

 

Het nieuwe beleid volgt de aangescherpte WWB. Dit houdt in dat het beleid met terugwerkende kracht ingaande 1 januari 2012 in werking treedt. Voor de jongeren die onder het overgangsrecht WWB vallen, blijven de oude beleidsregels gelden omdat daar ook de oude leefvormen en bijstandnormen WWB als uitgangspunt blijven dienen. Per 1 juli 2012 is het nieuwe beleid ook op deze groep van toepassing.

De bestaande beleidsregels komen te vervallen resp. ingaande 1 januari 2012 en 1 juli 2012.

 

Beleidsregels

 

Beleidsregel 1:

Akkoord gaan met de voorstellen voor aanvullende bijzondere bijstand ten behoeve van jongeren van 18 tot en met 20 jaar, verwoord in de paragrafen 2.1.1 tot en met 2.1.4 en concreet weergegeven in het  “schema aanvullende bijzondere bijstand levensonderhoud jongeren 18 t/m 20 jaar”.

 Beleidsregel 2:

Bij het vaststellen van de noodzaak om aanvullende bijzondere bijstand te verlenen voor levensonderhoud van personen van 18 t/m 20 jaar dient individueel beoordeeld te worden of er een noodzaak bestaat voor het evt. zelfstandig wonen.

 

De noodzaak van zelfstandig wonen wordt in ieder geval aanwezig verondersteld, indien:

1.   De ouders van de jongere overleden zijn, of in het buitenland wonen;

2.  De jongere in het kader van de Wet op de Jeugdzorg buiten het gezinsverband van zijn ouder(s) is geplaatst;

3.  De jongere op het moment van bijstandsverlening reeds 12 maanden of langer uitwonend is en gedurende die periode zelfstandig in zijn levensonderhoud heeft kunnen voorzien door middel van arbeid (ook gesubsidieerde arbeid), uitkering in verband met arbeid (ZW of WW) of door studiefinanciering;

4.  Er één of meerdere kinderen tot het gezin behoren.

  

  [Klik hier om het document te downloaden] Schema bijzondere bijstand [Klik hier om het document te downloaden]