Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Maastricht

Beleidsregels aanvullende bijzondere bijstand levensonderhoud jongeren 18 t/ 20 jaar

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Maastricht
Officiële naam regelingBeleidsregels aanvullende bijzondere bijstand levensonderhoud jongeren 18 t/ 20 jaar
CiteertitelOnbekend
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet werk en bijstand, artikel 12 en 35

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

n.v.t.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

19-07-201001-07-2012Onbekend

29-06-2010

Gemeenteblad 2010, C. no 70

Onbekend

Tekst van de regeling

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MAASTRICHT,

Besluiten:

Vast te stellen de

Aangepaste Beleidsregels aanvullende bijzondere bijstand levensonderhoud jongere 18 t/m 20 jaar.

Beleidsregels aanvullende bijzondere bijstand levensonderhoud jongeren 18 t/m 20 jaar

Voor deze nota relevante wet- en regelgeving:

  • -

    de Wet investeren in jongeren;

  • -

    de Wet werk en bijstand (artikelen 12 en 35);

  • -

    de circulaire “Bijstand aan jongeren”van november 1999;

  • -

    hetgeen verwoord is in de brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 6 oktober 2006 alsmede (beleidsregels op basis van groepskenmerken);

  • -

    het bepaalde in artikel 4:81 en volgende van de Algemene wet bestuursrecht.

    • 1.

      Aanleiding.

Op 1 oktober 2009 treedt de Wet investeren in jongeren (hierna: WIJ) in werking. Daarmee komt het recht op algemene bijstand voor jongeren van 18 tot 27 jaar te vervallen. Jongeren moeten een aanvraag doen voor een werkleeraanbod en kunnen pas dan, onder strikte voorwaarden, ook in aanmerking worden gebracht voor een inkomensvoorziening. Net als voorheen in de WWB kent ook de WIJ thans voor jongeren van 18 tot 21 jaar lage uitkeringsnormen, terwijl er geen mogelijkheden zijn een toeslag toe te kennen.

Op grond van artikel 12 WWB kon, indien noodzakelijk, aanvullende bijzondere bijstand worden verstrekt bovenop de lage bijstandsnormen. De nota Jongeren 18-20 jaar Levensonderhoud van 17 april 2001 gaf hieraan verdere invulling.

Met het oog op de invoering van de WIJ wordt in artikel 12 van de WWB de toetsnorm “bijstandsnorm” vervangen door “ inkomensvoorzieningsnorm” Voor een nadere invulling van het bepaalde in artikel 12 WWB is aansluiting gezocht bij eerdergenoemde collegenota jongeren 18-20 jaar levensonderhoud. Die nota is gezien de beslisdatum echter onvoldoende actueel. De beleidsregels zijn daarom in deze nota opgeschoond.

2. Nieuw beleid

Net als in de jongerennota uit april 2001, is bij het kiezen van een beleidslijn ook nu weer aansluiting gezocht bij het oorspronkelijk advies van de minister van SZW (circulaire bijstand aan jongeren., november 1999). Deze gaf destijds aan om bij aanvullende bijzondere bijstand uit te gaan van de bijstandsnormen die gelden voor 21-jarigen. Het is de bedoeling dat nu wordt uitgegaan van de vergelijkbare inkomensvoorzieningsnormen voor 21-jarigen. Het argument hiervoor is nog steeds dat de kosten van levensonderhoud niet wezenlijk zullen verschillen voor personen jonger dan 21 jaar ten opzichte van personen ouder dan 21 jaar, voorzover deze personen in dezelfde omstandigheden verkeren. Het gaat hier dus om het uitkeringsniveau. Dus zowel rijksnorm als ook de gemeentelijke toeslag c.q. verlaging waarop de 21-plusser aanspraak maakt op grond van het kunnen delen van (woon)kosten of het ontbreken daarvan.

2.1. Niet-studerende jongeren.

Vorenbedoeld advies om de aanvullende bijzondere bijstand levensonderhoud af te stemmen op de inkomensvoorzieningsnorm (norm plus toeslag of verlaging) van een persoon van 21 jaar wordt overgenomen ten aanzien van de categorie niet-studerenden, behalve voor de thuisinwonende alleenstaanden, omdat verhoging van de aanvullende bijstand naar het niveau van een 21-jarige alleenstaande zou betekenen dat deze uitkering hoger is dan het minimum jeugdloon voor deze categorie. Dit is nog altijd zeer ongewenst omdat dit een aanzienlijke armoedeval oplevert en de uitstroom naar werk zal belemmeren. Voorgesteld wordt daarom om de aanvullende bijzondere bijstand voor thuiswonende alleenstaanden te beperken tot het niveau van 30 % van het wettelijk minimumloon (dit is tevens het niveau van de voormalige eenoudertoeslag) .

De WIJ doelt alleen op de niet studerende jongeren. De jongere moet eerst een aanvraag voor een werkleeraanbod doen. Vervolgens kan hij, mits hij aan duidelijke voorwaarden voldoet, in aanmerking worden gebracht voor een inkomensvoorziening. De in deze nota bedoelde bijzondere bijstand voor levensonderhoud wordt in voorkomende gevallen -indien sprake is van bijzondere omstandigheden- verstrekt in aanvulling op die inkomensvoorziening. Naast jongeren in de WIJ kan het hier ook gaan om jongeren die vanuit de WIJ in een gesubsidieerde baan zijn geplaatst of om jongeren die inkomsten hebben die net boven de lage inkomensvoorzieningsnorm van de WIJ liggen. Ook dezen kunnen -mits weer sprake is van bijzondere omstandigheden- in aanmerking worden gebracht voor aanvullende bijzondere bijstand voor levensonderhoud. Bij de beoordeling of een niet-studerende jongere in aanmerking kan komen voor aanvullende bijzondere bijstand moet altijd goed moet worden afgewogen of deze niet snel via (uitbreiding van ) werk zelf volledig in zijn levensonderhoud kan voorzien. Worden daarvoor geen belemmeringen aanwezig geacht dan dient de jongere direct op zoek te gaan naar werk (of de werkzaamheden uit te breiden).

Mochten er toch redenen zijn om (tijdelijk) aanvullende bijzondere bijstand te verstrekken dan zal via de WIJ of -bij werkende jongeren die net buiten de WIJ vallen- via de WWB moeten worden bezien welke (strikte) reïntegratieverplichtingen vervolgens kunnen worden opgelegd. In de WIJ gebeurt dat dan in de vorm van een werkleeraanbod

Bij de beoordeling van de bijzondere omstandigheden moet gelet op het bepaalde in artikel 12 WWB altijd worden nagegaan of de jongere een beroep kan doen op een bijdrage in zijn bestaanskosten door de ouders.

Beslispunt 1:

Indien vanwege bijzondere omstandigheden aan niet studerende jongeren van 18 t/m 20 jaar aanvullende bijstandsverlening noodzakelijk is, dan wordt de bijzondere bijstand afgestemd op het niveau van de inkomensvoorzieningsnorm voor 21 jarigen in dezelfde omstandigheden, behalve voor de thuiswonende alleenstaanden. Voor deze laatste groep wordt de aanvullende bijstand gemaximeerd tot 30% van het netto wettelijk minimumloon.

2.1.2. Studerende jongeren.

Zoals hiervoor al is aangegeven doelt de WIJ niet op studerende jongeren of om meer precies te zijn niet op jongeren die onderwijs of een beroepsopleiding volgen als bedoeld in hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering 2000 (WSF) of in hoofdstuk III van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) .

Toch kunnen zich ook situaties voordoen waarbij aanvullende bijzondere bijstand in het kader van artikel 12 WWB aan een studerende jongere noodzakelijk kan worden geacht. In tegenstelling tot het in de bestaande nota geformuleerde beleid, wordt hierbij alleen gedacht aan jongeren die een WTOS tegemoetkoming ontvangen. Jongeren die aanspraak maken op WSF kunnen binnen de huidige systematiek van de WSF voldoende middelen genereren. Ook indien ouders niet kunnen bijdragen. Bij onwillige ouders kan een beroep op de hardheidsclausule worden gedaan. Het verstrekken van aanvullende bijzondere bijstand zou bovendien een ongewenste doorkruising van het WSF-beleid inhouden.

Voor jongeren die een naar verhouding veel lagere tegemoetkoming in het kader van de WTOS ontvangen, moet een uitzondering worden gemaakt. Indien deze jongeren geen beroep kunnen doen op hun ouders, kan er weliswaar de maximale bijdrage worden verkregen maar deze kan in bepaalde omstandigheden toch niet toereikend zijn. In dat geval dient aanvullende bijzondere bijstand te worden verleend.

Voor de thuisinwonende alleenstaande student geldt net als voor de niet-studerende dan een aanvulling tot 30% van het netto minimumloon. Een situatie waarbij zich dit kan voordoen is wanneer bij het bereiken van de 18-jarige leeftijd van de studerende (met WTOS) de alleenstaande ouder norm van zijn bijstandsontvangende ouder wordt verlaagd naar de alleenstaande norm. De aanvulling die de studerende dan ontvangt is te vergelijken met de voormalige eenoudertoeslag. Natuurlijk moet ook dan worden nagegaan of aanvullende bijstandsverlening noodzakelijk is (heeft de jongere bijvoorbeeld inkomsten naast de WTOS en kan hij meer inkomsten verkrijgen).

De uitwonende alleenstaande student met WTOS ontvangt maximaal een aanvulling tot 50% van het netto minimumloon.

Voor de thuisinwonende alleenstaande ouder en voor de gehuwden/samenwonenden wordt aansluiting gezocht bij de WSF-normen voor het MBO (basisbeurs, aanvullende beurs plus het maximaal te lenen bedrag) vermeerderd met de eenoudertoeslag WSF of de partnertoeslag WSF. Dit omdat de bijstandsnorm van een alleenstaand ouder van 21 jaar of van gehuwden/samenwonenden in een vergelijkbare situatie in de meeste situaties méér bedraagt dan het totale bedrag dat een alleenstaand ouder of gehuwden/samenwonenden, die WSF-gerechtigd is/zijn, kan/kunnen ontvangen.

Voor de alleenstaand ouder en de gehuwden/samenwonenden die uitwonend wordt gekozen voor een iets andere benadering. De WSF-normen MBO voor uitwonende alleenstaande ouders en uitwonende gehuwden/samenwonenden liggen qua hoogte namelijk veel dichter bij de uitkeringspercentages. Daarom wordt voorgesteld dat indien deze WSF-normen hoger liggen dan resp. 90% van het netto WML en 100% van het netto WML laatstgenoemde percentages gelden. Het kan immers niet zo zijn dat méér aanvullende bijzondere bijstand voor levensonderhoud wordt verstrekt dan de geldende inkomensvoorzieningspercentages..

Voorts moet worden opgemerkt dat bij gehuwden/samenwonenden nogmaals goed gekeken moet worden naar de noodzakelijkheid van aanvullende bijstandsverlening (kan bijvoorbeeld een niet studerende partner inkomen genereren?, etc.).

Beslispunt 2:

Indien vanwege bijzondere omstandigheden aan studerende jongeren van 18 t/m 20 jaar die een tegemoetkoming ontvangen ingevolge de WTOS aanvullende bijstandsverlening noodzakelijk is, wordt de bijzondere bijstand voor de alleenstaande ouder of de gehuwden/samenwonenden afgestemd op de WSF-normen voor het MBO. Zijn laatstgenoemde normen voor uitwonende alleenstaande ouders of uitwonende gehuwden/samenwonenden hoger dan resp. 90% netto WML en 100% netto WML dan gelden deze percentages. De aanvullende bijstand voor alleenstaanden wordt afgestemd op 30% en 50% van het netto WML voor de respectievelijk thuis- en uitwonende alleenstaande.

2.2. Vaststelling noodzakelijkheid.

Uitgangspunt is en blijft dat de primaire verantwoordelijkheid voor het levensonderhoud van jongeren tot en met 20 jaar bij de ouders ligt. Daarnaast kan natuurlijk ook van een jongere van 18 tot 20 jaar in de regel worden verwacht dat hij zelf in zijn levensonderhoud voorziet. Gaat het om een studerende jongere dan moet worden bezien in hoeverre de jongere naast zijn studie ter aanvulling op de WTOS inkomsten kan genereren door het verrichten van betaalde arbeid. Voor niet-studerende jongeren zal hier via de WIJ op worden toegezien. Het werkleeraanbod is immers gericht op de kortste weg naar werk.

Lukt het niet om ouders op hun onderhoudsplicht aan te spreken (vanwege het ontbreken van de benodigde middelen bij de ouders ofwel vanwege onwilligheid van de ouders), of kan de jongere in redelijkheid niet zelf in zijn volledige levensonderhoud voorzien en is er bij uitwonende jongeren een noodzaak voor dit uitwonend zijn, dan is er een taak weggelegd voor de gemeente in de vorm van aanvullende bijzondere bijstand.

Let op, het gaat hier niet om een limitatieve opsomming van omstandigheden. Het kan ook zijn dat er zich nog andere bijzondere omstandigheden voordoen die weer tot de conclusie leiden dat er géén noodzaak bestaat voor aanvullende bijstandsverlening.

NB 1. Het gaat hier om de onderhoudsplicht van beide ouders, ongeacht of deze nog een echtpaar vormen of gescheiden zijn.

NB 2. In geval van studiefinanciering waarbij ouders weigerachtig zijn te betalen, kan er door de jongere een beroep worden gedaan op specifieke regelgeving binnen de WSF (hardheidsclausule).

NB 3. Bijzondere bijstandsverlening levert een verhaalstitel op t.b.v. beide ouders. Voorzover de cliënt niet al zelf kon terugvallen op de onderhoudsplicht van de ouders, zal de gemeente een apart verhaalstraject opstarten.

2.2.1. Enkele benoemde situaties (gevolgen van vorenstaande beslispunten).

Thuisinwonende alleenstaande.

Indien de jongere thuisinwonend is, kan er vrijwel altijd van worden uitgegaan dat de ouders bijdragen in de kosten van levensonderhoud.

Slechts in het enkele geval dat de ouder(s) een inkomen heeft (hebben) dat is afgestemd op de alleenstaande situatie, kan vooraf geconcludeerd worden dat een onderhoudsbijdrage niet mogelijk is ( In alle andere gevallen zal dit m.b.v. de zgn. Tremaberekening moeten worden berekend via het afzonderlijke verhaalstraject).

Voormalige eenoudersituatie

Woont een jongere in bij zijn bijstandsontvangende alleenstaande ouder dan wordt wanneer de jongere (als jongste kind) 18 jaar wordt de bijstand van zijn ouder verlaagd naar de alleenstaande norm. De jongere kan zelf mogelijk in aanmerking worden gebracht voor een inkomensvoorziening ingevolge de WIJ. Indien ook de andere ouder niet kan of wil bijdragen, wordt de inkomensvoorziening ingevolge de WIJ aangevuld met bijzondere bijstand tot 30% van het netto WML.

Dit sluit aan op de werkingssfeer van de voormalige eenoudertoeslag. Het totale gezinsinkomen is na het bereiken van de 18 jarige leeftijd zelfs een fractie hoger dan het gezinsinkomen vóór die datum.

Deze lijn wordt doorgetrokken naar de inwonende studerende jongere met een tegemoetkoming ingevolge de WTOS. Indien de omstandigheden dusdanig bijzonder zijn dat aanvullende bijstandsverlening noodzakelijk is (ingeval de ouder bij wie de jongere inwoont slechts een alleenstaande uitkering geniet en ook de andere ouder geen onderhoudsbijdrage levert) wordt deze aanvulling eveneens afgestemd op het niveau van 30 % netto WML. Duidelijk moet wel zijn dat van de jongere in alle redelijkheid niet kan worden gevergd dat hij in aanvulling op de WTOS inkomsten uit arbeid genereert.

De thuisinwonende alleenstaande ouder.

Ouders hebben een onderhoudsplicht ten aanzien van hun kinderen; niet ten aanzien van hun kleinkinderen.

Ingeval er dus sprake is van een alleenstaande ouder die met het kind inwonend is bij de ouders, dan dienen deze ouders wel bij te dragen in het levensonderhoud van hun kind (de alleenstaande ouder) maar niet in het levensonderhoud van hun kleinkind.

In dat geval heeft de CRvB (Centrale Raad van Beroep) bepaald dat het redelijk is om ten behoeve van dat kind van de inwonende minderjarige alleenstaande ouder bijstand te verlenen ter hoogte van het verschil tussen alleenstaande-norm en alleenstaande oudernorm (= 20% netto WML).

Indien de noodzaak van bijzondere bijstand aanwezig is, kan aan de jongere van 18 t/m 20 jaar een aanvulling verleend worden tot het niveau van de alleenstaande ouder > 20 jr.(= 80% netto WML als kostendeler) Terwijl de ouders van de alleenstaande ouder slechts een onderhoudsbijdrage tot het niveau van een alleenstaande (50% WML) hoeven te verstrekken.

Indien de alleenstaande ouder zelf geen recht heeft op een inkomensvoorziening (bijv. omdat de alleenstaande ouder nog geen 18 jaar is) kan aan het kind van de alleenstaande ouder afzonderlijk bijstand worden verleend ter hoogte van 20% netto WML.

2.2.2. Noodzakelijkheid van zelfstandig wonen 18 t/m 20 jr.

Bij de vaststelling van de noodzaak van bijstandsverlening dient niet enkel de evt. ouderbijdrage in aanmerking genomen te worden. Ook de noodzaak van het uitwonend zijn is een item. Immers bij het zelfstandig wonen zijn de bijstandskosten hoger dan bij het inwonend zijn. Vandaar dat deze noodzakelijkheidsafweging relevant is.

In principe dient deze afweging steeds plaats te vinden op basis van de individuele omstandigheden van de cliënten. Maatwerk dus.

Echter in een aantal gevallen kan de noodzaak van het zelfstandig wonen zonder meer worden verondersteld, indien :

  • 1.

    de ouders van de jongere overleden zijn, of in het buitenland wonen;

  • 2.

    de jongere in het kader van de Wet op de Jeugdzorg buiten het gezinsverband van zijn ouder(s) is geplaatst;

  • 3.

    de jongere op het moment van bijstandsverlening reeds 12 maanden of langer uitwonend is en gedurende die periode zelfstandig in zijn levensonderhoud heeft kunnen voorzien door middel van arbeid (ook gesubsidieerde arbeid), uitkering in verband met arbeid (ZW of WW) of door studiefinanciering;

  • 4.

    er een of meerdere kinderen tot het gezin behoren.

Noot: indien het gaat om een gehuwd echtpaar < 21 jaar kan de noodzaak van zelfstandig wonen eveneens worden aangenomen; bij ongehuwd samenwonen dient wel de noodzaak van zelfstandig wonen getoetst te worden.

Beslispunt 3:

Bij het vaststellen van de noodzaak om bijzondere bijstand te verlenen in de kosten van bestaan van personen van 18 t/m 20 jaar dient individueel beoordeeld te worden of er een noodzaak aanwezig is voor het evt. zelfstandig wonen.

De noodzaak van zelfstandig wonen wordt in ieder geval aanwezig verondersteld, indien:

  • 1.

    De ouders van de jongere overleden zijn, of in het buitenland wonen;

  • 2.

    De jongere in het kader van de Wet op de Jeugdzorg buiten het gezinsverband van zijn ouder(s) is geplaatst;

  • 3.

    De jongere op het moment van bijstandsverlening reeds 12 maanden of langer uitwonend is en gedurende die periode zelfstandig in zijn levensonderhoud heeft kunnen voorzien door middel van arbeid (ook gesubsidieerde arbeid), uitkering in verband met arbeid (ZW of WW) of door studiefinanciering;

  • 4.

    Er één of meerdere kinderen tot het gezin behoren.

Noot: indien het gaat om een gehuwd echtpaar < 21 jaar kan de noodzaak van zelfstandig wonen eveneens worden aangenomen; bij ongehuwd samenwonen dient wel de noodzaak van zelfstandig wonen getoetst te worden.

Beslispunten:

Beslispunt 1:

Indien vanwege bijzondere omstandigheden aan niet studerende jongeren van 18 t/m 20 jaar aanvullende bijstandsverlening noodzakelijk is, dan wordt de bijzondere bijstand afgestemd op het niveau van de inkomensnorm voor 21 jarigen in dezelfde omstandigheden, behalve voor de thuiswonende alleenstaanden. Voor deze laatste groep wordt de aanvullende bijstand gemaximeerd tot 30% van het netto wettelijk minimumloon

Beslispunt 2:

Indien vanwege bijzondere omstandigheden aan studerende jongeren van 18 t/m 20 jaar die een tegemoetkoming ontvangen ingevolge de WTOS aanvullende bijstandsverlening noodzakelijk is, wordt de bijzondere bijstand voor de alleenstaande ouder of de gehuwden/samenwonenden afgestemd op de WSF-normen voor het MBO. Zijn laatstgenoemde normen voor uitwonende alleenstaande ouders of uitwonende gehuwden/samenwonenden hoger dan resp. 90% netto WML en 100% netto WML dan gelden deze percentages. De aanvullende bijstand voor alleenstaanden wordt afgestemd op 30% en 50% van het netto WML voor de respectievelijk thuis- en uitwonende alleenstaande.

Beslispunt 3:

Bij het vaststellen van de noodzaak om bijzondere bijstand te verlenen in de kosten van bestaan van personen van 18 t/m 20 jaar dient individueel beoordeeld te worden of er een noodzaak aanwezig is voor het evt. zelfstandig wonen.

De noodzaak van zelfstandig wonen wordt in ieder geval aanwezig verondersteld, indien:

  • 1.

    De ouders van de jongere overleden zijn, of in het buitenland wonen;

  • 2.

    De jongere in het kader van de Wet op de Jeugdzorg buiten het gezinsverband van zijn ouder(s) is geplaatst;

  • 3.

    De jongere op het moment van bijstandsverlening reeds 12 maanden of langer uitwonend is en gedurende die periode zelfstandig in zijn levensonderhoud heeft kunnen voorzien door middel van arbeid (ook gesubsidieerde arbeid), uitkering in verband met arbeid (ZW of WW) of door studiefinanciering;

  • 4.

    Er één of meerdere kinderen tot het gezin behoren.

Noot: indien het gaat om een gehuwd echtpaar < 21 jaar kan de noodzaak van zelfstandig wonen eveneens worden aangenomen; bij ongehuwd samenwonen dient wel de noodzaak van zelfstandig wonen getoetst te worden.

Tabel 1. Overzicht normering niet studerende jongeren 18 t/m 20 jaar [Klik hier om het document te downloaden]