Organisatie | Horst aan de Maas |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene subsidieverordening gemeente Horst aan de Maas 2011 |
Citeertitel | Algemene subsidieverordening gemeente Horst aan de Maas 2011 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Gemeentewet, Awb
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2011 | 01-01-2017 | Onbekend | 16-11-2010 Elektronisch Gemeenteblad 15 september 2011 | Onbekend |
Bijlage van gemeenteblad 2010, no. 112.
De raad van de gemeente Horst aan de Maas;
gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 2 november 2010, gemeenteblad 2010, no. 112;
gelet op het bepaalde in de Gemeentewet;
Algemene Subsidieverordening Horst aan de Maas 2011
Aldus besloten in de openbare vergadering van 16 november 2010.
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
de subsidieverlening: het toekennen van subsidie voor een bepaalde activiteit (ingevolge afdeling 4.2.3 Awb), waardoor de aanvrager een aanspraak krijgt op financiële middelen, mits hij daadwerkelijk de gesubsidieerde activiteit dan wel de investering verricht, en zich aan de eventueel aan hem opgelegde overige verplichtingen houdt;
De raad respectievelijk burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen subsidie verstrekken aan subsidieaanvragers die geen volledige rechtspersoonlijkheid bezitten of aan natuurlijke rechtspersonen. De bepalingen van deze verordening zijn dan zoveel mogelijk overeenkomstig van toepassing.
Geen subsidie wordt verstrekt, indien doelstellingen, activiteiten, statuten of reglementen van de aanvrager dan wel het beoogde gebruik van de subsidie discriminatie oplevert wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, burgerlijke staat, seksuele gerichtheid, leeftijd of op welke grond dan ook. Onder discriminatie wordt in dit verband niet begrepen onderscheid ter opheffing van maatschappelijke achterstand.
Hoofdstuk 2. Algemene verplichtingen van de subsidieontvanger
De inrichting en werkwijze van bestuur en eventuele andere organen van de subsidieontvanger dienen te voldoen aan democratische principes: het personeel en de vrijwilligers, alsmede degenen ten behoeve van wie activiteiten worden georganiseerd, dienen in de gelegenheid te zijn invloed uit te oefenen op het beleid ten aanzien van de activiteiten.
Bij de indiening van de aanvraag dienen in ieder geval overgelegd te worden:
een begroting, omvattende een overzicht van alle voor het boekjaar geraamde inkomsten en uitgaven van de subsidieaanvrager, voorzover deze betrekking hebben op de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd. De inkomsten en kosten (onderverdeeld naar directe en indirecte kosten) zijn gespecificeerd per activiteit of cluster van activiteiten (productenbegroting). Verder geeft de begroting een (globale) vergelijking aan met de begroting van het lopende boekjaar en de gerealiseerde inkomsten en uitgaven van het jaar, voorafgaand aan het lopende boekjaar;
Voorzover de subsidieaanvrager voor dezelfde activiteiten tevens subsidie heeft aangevraagd bij een of meer andere bestuursorganen of bij private instellingen, doet hij daarvan mededeling in de aanvraag, onder vermelding van de stand van zaken met betrekking tot de beoordeling van die aanvraag of aanvragen.
Burgemeester en wethouders treden in overleg met de subsidieaanvrager teneinde tot overeenstemming te komen omtrent de gewenste activiteiten en prestaties, de overige subsidieverplichtingen als bedoeld in artikel 18, en de door de raad te verstrekken subsidie, tenzij van het overleg met goedvinden van de subsidieaanvrager wordt afgezien.
Indien de raad in afwijking van het voorstel van burgemeester en wethouders de subsidie verstrekt en de mogelijke consequenties daarvan voor de te leveren prestaties niet met de subsidieaanvrager zijn besproken, vindt daarover alsnog overleg plaats, tenzij van het overleg met goedvinden van de subsidieaanvrager wordt afgezien.
De raad kan voor een langere periode dan een jaar subsidie verstrekken, doch ten hoogste voor vier jaren.
Bijzondere verplichtingen van de subsidieontvanger
De subsidieontvanger is gehouden de activiteiten te verrichten dan wel de prestaties te leveren zoals deze opgenomen zijn in de subsidiebeschikking of – aanvullend – in de uitvoeringsovereenkomst.
Indien gedurende het subsidiejaar blijkt dat de te verrichten activiteiten dreigen niet plaats te zullen vinden dan wel de te leveren prestaties vermoedelijk niet zullen worden behaald, dient de subsidieontvanger hiervan burgemeester en wethouders onmiddellijk van op de hoogte te stellen, onder vermelding van oorzaak en genomen dan wel te nemen maatregelen om alsnog te voldoen aan art. 18.
Het jaarverslag, bestaande uit een financieel verslag, een activiteitenverslag en een verantwoording van de overige subsidieverplichtingen, dient uiterlijk 1 april van het jaar volgend op het subsidiejaar, dan wel drie maanden na afloop van de periode waarvoor subsidie is verleend, te worden ingediend conform eventueel daartoe door burgemeester en wethouders vastgestelde richtlijnen.
Indien de subsidieontvanger op jaarbasis een subsidie van 50.000 Euro of meer ontvangt, dient het financieel verslag uiterlijk op 1 juli van het jaar volgend op het subsidiejaar, dan wel zes maanden na afloop van de periode waarvoor subsidie is verleend voorzien te zijn van een getrouwheidsverklaring van een accountant als bedoeld in art. 393, vijfde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Art. 4:78 Awb is van overeenkomstige toepassing.
Burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat het onderzoek en de getrouwheidsverklaring van de accountant ingevolge het vierde lid, zich ook uitstrekt tot de verantwoording van de activiteiten en de prestaties zoals weergegeven in het activiteitenverslag en overige aan de subsidie verbonden verplichtingen.
Burgemeester en wethouders kunnen, zolang de subsidie niet is vastgesteld, de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen als zich een geval voordoet als genoemd in art. 4:48, lid 1 en art. 4:50, lid 1 Awb, of een geval als genoemd in het vierde lid. In het geval van toepassing van art. 4:50 Awb moet een redelijke termijn in acht worden genomen.
De subsidieontvanger is verplicht door burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren of toezichthouders inzage te geven in haar boeken en andere zakelijke bescheiden en deze desgewenst te verstrekken en toegang te verlenen tot haar gebouwen voorzover de in het eerste lid genoemde controle dat vereist.
De subsidieontvanger stelt burgemeester en wethouders onverwijld op de hoogte van de verstrekking van subsidie door een of meer andere bestuursorganen of door private instellingen, zoals bedoeld in art. 11, derde lid.
Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de waarde van de vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat in geval van ontvangst van schadevergoeding wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger wordt ontvangen.
1.De beschikking inzake directe subsidievaststelling dan wel subsidieverlening ingevolge het derde lid, wordt gegeven binnen 10 weken nadat de aanvraag is ontvangen.
2.Burgemeester en wethouders kunnen verplichten dat na afloop van de activiteit binnen een nader te bepalen termijn de subsidieontvanger een financieel en een activiteitenverslag indient. Art. 20 kan van overeenkomstige toepassing worden verklaard.
3.In de subsidiebeschikking kan bepaald worden dat binnen een door burgemeester en wethouders te bepalen termijn na afloop van de activiteit waarvoor de subsidie is verleend, vaststelling van de subsidie plaatsvindt. In dat geval wordt bij de subsidieverlening tevens bepaald op welke wijze en naar welke maatstaven de vaststelling plaatsvindt. De subsidie kan worden vastgesteld binnen de toegestane subsidiabele kosten. Art. 21, tweede t/m vijfde lid, is dan van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk 7. Slotbepalingen; voorlopige voorziening
Deze verordening kan aangehaald worden als de "Algemene subsidieverordening gemeente Horst aan de Maas 2011".
De fusie van de gemeente Horst aan de Maas, de gemeente Sevenum en de kernen Meerlo, Tienray en Swolgen tot de gemeente ‘Horst aan de Maas’ is op 1 januari 2010 gerealiseerd. Ingevolge de wet Arhi zijn de drie bestaande subsidieverordeningen vanaf dat moment nog maximaal twee jaar van kracht. In deze twee jaar moet Horst aan de Maas komen tot harmonisatie van de subsidieverordeningen: er komt één verordening die rechtsgelijkheid biedt aan de burgers van de gemeente.
Deze Algemene subsidieverordening (ASV) is het gevolg van de harmonisatie en is van toepassing op de nieuwe gemeente Hors aan de Maas. Met de vaststelling van deze ASV komen die van de voormalige gemeenten Horst aan de maas (2002), Sevenum (2008) en Meerlo-Wanssum (2004) te vervallen.
Deze ASV is in overeenstemming met de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Awb kent zogenaamde dwingende bepalingen waarvan niet mag worden afgeweken. Daarnaast kent de wet diverse facultatieve bepalingen, die de gemeente desgewenst over kan nemen.
De ASV gaat vooral over de juridische en administratief-financiële relatie tussen de gemeente als subsidieverstrekker en de instelling/vereniging als subsidieontvanger. Inhoudelijke criteria staan er dus niet in. Deze zullen worden beschreven in een Toetsingskader dat de gemeenteraad periodiek vaststelt.
In de ASV worden vier soorten subsidie onderscheiden. De verschillen zijn als volgt.
Budgetsubsidies worden gekenmerkt door een duidelijke inhoudelijke sturing door de gemeente op de prestaties en resultaten die met activiteiten worden bereikt. Zij kunnen worden verleend en later vastgesteld op basis van de behaalde prestaties, maar ze kunnen ook worden verstrekt zonder dat na afloop van het subsidietijdvak een vaststelling plaatsvindt. Meestal worden budgetsubsidies toegepast bij grote instellingen.
Een investeringssubsidie is een subsidievorm die louter betrekking heeft op het subsidiëren van investeringen van gebouwen en/of inrichtingen (en dus niet activiteiten). Achteraf vindt vaststelling plaats van de subsidie op basis van toegestane subsidiabele kosten.
Er is sprake van een stimuleringssubsidie wanneer de gemeente op basis van een vaste teleenheid of een andere verdeelmaatstaf subsidies verdeeld voor bepaalde werksoorten, zoals sportverenigingen of muziekverenigingen. De criteria om voor dergelijke subsidies in aanmerking te komen, worden neergelegd in nadere regels. Dergelijke beleidsregels maken in de gemeente Horst aan de Maas onderdeel uit van het Toetsingskader. Het betreft hier subsidies voor vrijwilligersorganisaties. Deze subsidies worden direct vastgesteld, in principe voor vier jaar of voor de resterende looptijd van het dan geldende Toetsingskader.
De projectsubsidie is bedoeld voor een incidentele activiteit, die niet onder de voorgaande subsidies te rekenen valt. Toekenning vindt meestal plaats uit stelposten in de begroting. Toekenning kan zowel in de vorm van directe vaststelling (dan lijkt het op een budgetsubsidie ‘zonder afrekening’), als in de vorm van verlening met vaststelling achteraf (dan lijkt het op op een budgetsubsidie met ‘afrekening’). Zie voor het onderscheid tussen ‘subsidie verlenen’ en ‘direct vaststellen’ ook de toelichting bij art. 1, onder f en h.
Indien de raad nadere regels (deelverordening) in het leven wil roepen voor groepen van subsidies, dan kan dat op basis van art. 2, derde lid. Dat kan bijvoorbeeld nodig zijn wanneer er stelposten op de begroting staan die op basis van inhoudelijke of financiële verdeelmaatstaven worden verdeeld (zoals bij de subsidies voor monumenten of voor buitengewoon herstel kerken; of een regeling die ten grondslag ligt aan de besteding van bepaalde fondsen). In dat geval kunnen in de deelverordening bepalingen staan die afwijken van de ASV.
Er kan ook worden gewerkt met beleidsregels waarin de raad dan wel burgemeester en wethouders de (inhoudelijke) criteria vaststellen voor de subsidieverstrekking (art. 4:81 Awb). De ASV blijft dan het juridische kader voor de subsidieverstrekking. De beleidsregels geven aan hoe het bestuursorgaan zijn bevoegdheden uitoefent. Indien gewerkt wordt met beleidsregels zijn de artikelen 4.81 tot en met 4.84 Awb van toepassing. Zo stelt art. art. 4.83 Awb dat bij de bekendmaking van een beleidsregel zoveel mogelijk wordt vermeld waaruit de bevoegdheid waarop de beleidsregel betrekking heeft, voortvloeit.
Een definitie van ‘subsidie’ is niet opgenomen. De definitie staat in de Awb (art. 4:21):
‘De aanspraak op financiële middelen, door het bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvra ger, anders dan als betaling voor aan het be stuursorgaan geleverde goede ren of diensten’.
Het gebruik van het woord ‘aanspraak’ geeft aan dat een rechtens afdwingbare voorwaardelijke aanspraak op financiële middelen ontstaat.'Subsidies' in natura zoals het ter beschikking stellen van gemeentelijke accommodaties voor sportbeoefening of het heffen van een toegangsprijs voor een voorziening die de kosten niet dekt, voldoen niet aan de begripsomschrijving. De afzonderlijke subsidievormen zijn beschreven in de Algemene toelichting.
Een subsidie wordt verleend voor een bepaalde activiteit. De aanvrager krijgt hierdoor aanspraak op de financiële middelen indien hij daadwerkelijk de gesubsidieerde activiteiten verricht en zich houdt aan de andere verplichtingen. Het bestuursorgaan kan dan in beginsel niet meer op de subsidieverlening terugkomen. De hoogte van het bedrag kan van nog onzekere factoren afhangen (bijv. het aantal verrichte activiteiten).
Afdeling 4.2.3 Awb is helemaal aan de subsidieverlening gewijd.
Wij wijzen er op dat louter het feit dat een subsidiebedrag voor een bepaalde instelling in de begroting kan staan nog geen recht op subsidiëring geeft. Daartoe is ook een beschikking tot subsidieverlening noodzakelijk.
In deze verordening kan sprake zijn van subsidieverlening bij een budgetsubsidie (indien gebruik wordt gemaakt van art. 13, vierde lid) en bij een projectsubsidie (art. 33, derde lid). In beide gevallen kan er echter ook sprake zijn van directe subsidievaststelling (zie hierna onder h.). Er is hier dus een keuze. Bij een investeringssubsidie is altijd sprake van subsidieverlening. Bij een subsidieverlening volgt na afloop van het subsidietijdvak altijd een subsidievaststelling (zie hierna onder f.).
Bij een subsidievaststelling wordt definitief beslist dat de subsidieaanvrager een subsidie krijgt en dan wordt ook de hoogte van het bedrag bepaald. Men noemt het daarom ook wel: de subsidie 'afrekenen'. De activiteiten zijn dan verricht (c.q. de investering gepleegd). Voorafgaand aan de vaststelling zal de subsidieontvanger een aanvraag daartoe indienen, waarbij gegevens overlegd worden over de verrichte activiteiten en dergelijke. Volgens art. 4:47 Awb kan de vaststelling ook ambtshalve geschieden, bijvoorbeeld wanneer aan de vaststelling een termijn is gesteld. De vaststelling verplicht het bestuursorgaan om tot betaling over te gaan. In afdeling 4.2.5 Awb zijn de regels voor subsidievaststelling neergelegd.
g.Directe subsidievaststelling
Het hoeft niet zo te zijn dat er altijd een subsidieverlening vooraf hoort te gaan aan de vaststelling. Soms is dat niet nodig. De Awb kiest zelf dan ook niet voor het systeem mét of het systeem zonder afzonderlijke subsidieverlening. Met beide systemen is rekening gehouden (Memorie van Toelichting bij de Awb, p. 22).
In plaats van door een beschikking tot subsidieverlening kan subsidiëring ook plaatsvinden door een directe subsidievaststelling, voorafgaand aan het subsidietijdvak. Er vindt dan geen aparte vaststelling na afloop van het subsidietijdvak meer plaats. Materieel gezien vallen de subsidieverlening en de vaststelling dan samen.
Hiervan kan gebruik worden gemaakt bij de budgetsubsidie en de projectsubsidie. De stimuleringssubsidie wordt altijd verstrekt in de vorm van een directe subsidievaststelling.
De Awb hanteert de term 'verstrekken' indien zowel verlening (met vaststelling achteraf) als directe vaststelling kan zijn bedoeld.
Om in de toekomst eventuele risico's te kunnen opvangen is reservevorming door de subsidieaanvrager mogelijk. Als subsidieverstrekker kan de gemeente zich echter afvragen of deze reserve zonder enige beperking mag blijven groeien. In art. 14 is bepaald dat het gemeentebestuur grenzen kan stellen voor de omvang van de reserves. Dit geldt alleen voor instellingen die een budgetsubsidie, een projectsubsidie of een investeringssubsidie krijgen. Per instelling worden hier nadere afspraken over gemaakt. Ten aanzien van het begrip reserve wijzen wij er op dat het vermogen, in het kader van deze verordening, geen betrekking heeft op de bedrijfsmiddelen (zoals een accommodatie waarin activiteiten plaatsvinden).
Art. 374, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek luidt:
“Op de balans worden voorzieningen opgenomen tegen:
Ten aanzien van de voorzieningen gelden de volgende opmerkingen:
Als voorbeelden van een voorziening kunnen worden genoemd een voorziening voor (groot) onderhoud en een voorziening voor vervanging inventaris indien geen sprake is van rente en aflossing. Dergelijke voorzieningen zijn meestal (ruim) tevoren bekend en daarom op te nemen in het voorzieningenplan, zoals bedoeld in art. 11, tweede lid, onder c.
Onder voorzieningen in de zin van deze verordening vallen in ieder geval niet: afgezonderde budgetten ten behoeve van (lustrum)vieringen, wachtgelden, nieuwe activiteiten, e.d.
Een voorbeeld van nadere regels betreft een regeling voor het verstrekken van subsidies voor monumenten en de regeling voor buitengewoon herstel kerken.
Met de regeling van het subsidieplafond wordt beoogd de vereisten van rechtszekerheid en begrotingsdiscipline met elkaar te verzoenen. Bij subsidiëring kan zich de situatie voordoen dat de beschikbare financiële middelen uitgeput zijn en weigering van de subsidie op grond van algemene beginselen van behoorlijk bestuur niet goed mogelijk is. Indien er een subsidieplafond door de raad is ingesteld en conform de vastgestelde inhoudelijke of financiële verdeelmaatstaven subsidies volledig zijn verdeeld (d.w.z. het plafond is bereikt), geldt het principe 'op is op'.
Het facultatieve karakter van de regeling geeft de raad de ruimte per subsidiesoort te bepalen of de noodzaak voor het vaststellen van een subsidieplafond bestaat.
In de wet (Awb, afdeling 4.2.2) zijn dwingende bepalingen opgenomen omtrent de instelling van het subsidieplafond. De belangrijkste bepalingen zijn:
Dit artikel gaat uit van een gedifferentieerde bevoegdheidsverdeling: voor het verstrekken van de grotere subsidies, waarop de gemeente inhoudelijk (meer) wil sturen is de gemeenteraad bevoegd; voor de overige het college. De rolverdeling is verder dat de raad het beleid voor een bepaald beleidsterrein vaststelt en jaarlijks de subsidiebudgetten bepaalt die daarvoor worden uitgetrokken. Het primaat van de raad staat dus voorop. De daadwerkelijke subsidieverstrekking vindt plaats volgens de bepalingen van art. 4.
Een subsidiebeschikking is altijd publiekrechtelijk van aard. Ingevolge art. 4:36 Awb is het mogelijk voor de uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening een (privaatrechtelijke) overeenkomst af te sluiten. De uitvoeringsovereenkomst vormt geen vervanging van de beschikking maar een aanvulling daarop. De kernelementen (bedrag, welke activiteiten, welke verplichtingen) moeten in de beschikking al zijn aangegeven. De meerwaarde van de toepassing van de uitvoeringsovereenkomst zit vooral in het maken van aanvullende afspraken die een privaatrechtelijk karakter hebben (bijv. het aangaan van een overeenkomst van geldlening). Daarnaast wordt het mogelijk de in de uitvoeringsovereenkomst overeengekomen en vastgelegde verplichtingen via het privaatrecht af te dwingen. In de praktijk zal echter meestal volstaan kunnen worden met de (publiekrechtelijke) beschikking opgenomen verplichtingen en de sancties volgens de ASV en de Awb.
Juridisch gezien wordt binnen de constructie van een uitvoeringsovereenkomst op de subsidieaanvraag een verleningsbeschikking gegeven, waaraan de opschortende voorwaarde wordt verbonden dat “de subsidieontvanger medewerkt aan de totstandkoming van een overeenkomst ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening” (art. 4:33 Awb).
Deze bepaling betreft de enige formele eisen aan de subsidieaanvrager. Regel is dat alleen rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid (zoals stichtingen en verenigingen) in aanmerking komen voor subsidie. Met het stellen van deze eis bestaat enige zekerheid over de levensvatbaarheid van initiatieven en over de continuïteit, terwijl controleerbaar is wie de subsidieontvanger mag vertegenwoordigen (hetgeen blijkt uit de registers van de Kamer van Koophandel). Bovendien heeft dit als voordeel dat de bestuurders, eventuele beroepskrachten en vrijwilligers die namens de subsidieontvanger optreden niet hoofdelijk aansprakelijk zijn.
“Een subsidie wordt geweigerd voorzover door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden.”
De hier bedoelde aanvraag heeft het karakter van een offerte. Aanvaarding van het aanbod door de gemeente - na onderhandeling (overleg) over de door de subsidiegever gewenste activiteiten en prestaties en het daarvoor benodigde budget (zie art. 12) - leidt tot een subsidieverstrekking. De relatie tussen gemeente en subsidieontvanger is publiekrechtelijk van aard. Aangezien er voldoende tijd moet zijn om de aanvraag te analyseren en vervolgens met de subsidieaanvrager te overleggen over de offerte, zal deze vóór 1 april moeten worden ingediend.
Het is van belang dat de subsidieaanvrager inzicht verschaft in de kosten die met de uitvoering van de diverse activiteiten gemoeid zullen zijn, zoveel mogelijk in de vorm van een zogenaamde productenbegroting, waarbij per activiteit de baten en lasten in beeld zijn. Ter beoordeling van de vraag in hoeverre de subsidieaanvrager zelf de activiteiten kan bekostigen, is inzicht nodig in de vermogenspositie van de aanvrager zelf en in die van eventueel gelieerde rechtspersonen.
Om op resultaat te kunnen (bij)sturen wordt verwacht dat de subsidieaanvrager niet alleen de geplande activiteiten opsomt, maar tevens aangeeft welke concrete, meetbare prestaties daaruit voortvloeien en welke resultaten (d.w.z. gevolgen bij de gebruikers/deelnemers of de maatschappelijke baat) daarmee bereikt zouden moeten worden, en hoe deze beoogde resultaten voortvloeien uit de beleidsdoelstellingen van de gemeente (zie de definitie van activiteitenplan in artikel 1, onder i.).
Bij budgetsubsidiëring gaat het vooral om het leveren van de afgesproken prestaties en het daarmee behaalde resultaat. Dat wat van de subsidieontvanger verlangd wordt, dient in meetbare prestaties te worden uitgedrukt. Hierop is het inhoudelijke overleg vooral gericht.
Op basis van dit artikel is het mogelijk te kiezen voor zowel een subsidiebeschikking waarbij subsidie wordt verleend (vierde lid) – in dat geval vindt achteraf ook een subsidievaststelling plaats (zie art. 21, eerste lid), waarbij wordt nagegaan of de subsidieontvanger o.a. de prestaties heeft geleverd – als voor een subsidiebeschikking waarbij de subsidie direct wordt vastgesteld. In dat laatste geval vindt dus achteraf geen vaststelling van de subsidie meer plaats.
Wanneer voor een instelling de output (producten of diensten) vrij nauwkeurig te meten is (homogene prestatieformulering) en er door de toegepaste normering een directe koppeling bestaat met het budget (een prijs per eenheid prestatie), dan is het mogelijk over te gaan tot ‘afrekenen op basis van gehaalde prestaties’. Wanneer de prestaties niet worden gehaald, speelt dat dus een rol bij de vaststelling van de subsidie. De sanctionering kan dan gelegen zijn in het lager vaststellen van de subsidie dan bij de subsidieverlening was bepaald.
Wanneer lid vier niet wordt toegepast en het dus een directe subsidievaststelling betreft, is er toch na afloop van het subsidietijdvak een sanctie mogelijk indien niet is voldaan aan de subsidieverplichtingen. Dit kan volgens art. 4:49 Awb, eerste lid, onder c. Volgens dit artikel kan het bestuursorgaan (in dit geval de raad) de subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen, o.a. indien de subsidieontvanger na de subsidievaststelling niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
Zie hiervoor art. 21, vijfde lid van deze verordening. Deze bepaling kan dus ook gelden wanneer sprake is van een directe subsidievaststelling.
Een sanctionering bij ‘slecht presteren’ kan trouwens in beide gevallen altijd nog liggen in het niet meer of minder krijgen van subsidie in de toekomst. Art. 4:51 Awb schrijft dan wel een ‘redelijke termijn’ voor. Dat geldt wanneer een subsidieontvanger minimaal drie jaar subsidie heeft gekregen.
Overigens heeft art 4:51 Awb in algemene zin betrekking op de procedure die van toepassing is op het geheel of gedeeltelijke weigeren van subsidie voor een aansluitende subsidieperiode, ingeval er al drie jaar of meer subsidie is gegeven voor dezelfde activiteit(en). De gemeente moet hierbij namelijk een redelijke termijn in acht nemen. Dat betekent o.a. dat de instelling tijdig moet horen (van het college van B&W) dat er een subsidievermindering of -stopzetting op handen is. De gemeente is echter niet verantwoordelijk voor de (financiële) gevolgen van de subsidievermindering of -stopzetting. In het verleden heeft de gemeente Horst aan de Maas kenbaar gemaakt aan instellingen dat eventuele wachtgeldverplichtingen ingevolge cao's die voor hun personeel gelden een verantwoordelijkheid van de instelling zijn, en niet van de gemeente. De gemeente heeft met deze cao's niets van doen, en zal mogelijke extra kosten voor instellingen dan ook niet vergoeden. Deze beleidslijn wordt bestendigd.
In de Algemene wet bestuursrecht wordt als termijn waarbinnen een beschikking dient te worden gegeven acht weken genoemd. Wanneer acht weken niet mogelijk is, dient de aanvrager daarvan in kennis te worden gebracht en een redelijke termijn genoemd te worden waarbinnen de beschikking wel tegemoet gezien kan worden. Het mag duidelijk zijn dat vanwege de inpassing van de subsidiebehandeling binnen het begrotingstraject en vanwege het benodigde overleg, geen sprake kan zijn van een termijn van acht weken en daarom gebruik moet worden gemaakt van de mogelijkheid een andere termijn aan te houden.
Het systeem van budgetsubsidiëring gaat ervan uit dat een eenmaal toegekende subsidie in principe niet meer wordt teruggevorderd, tenzij sprake is van toepassing van art. 21, vierde lid, of van een sanctie bij het niet nakomen van de subsidieverplichtingen. Dit betekent dat een eventueel batig exploitatiesaldo behouden blijft voor de subsidieontvanger. Wel kan rekening worden gehouden met de opgebouwde reserves, ongeacht de oorsprong ervan. De gemeente kan hiervoor grenzen stellen; e.e.a. zal in de subsidiebeschikking moeten worden aangegeven.
Indien een subsidieontvanger in het verleden middelen, bijvoorbeeld naar aanleiding van een batig exploitatiesaldo, heeft ondergebracht in een aan haar gelieerde stichting of andere rechtspersoon, dan wordt bij de bepaling van (de hoogte van) een subsidie rekening gehouden met dergelijk vervreemd vermogen. Deze bepaling beoogt te voorkomen dat allerlei steun- of nevenstichtingen (blijven) bestaan, die materieel tot doel hebben om met gemeentesubsidie verkregen middelen aan het zicht van de subsidieverlener te ontrekken, dan wel toepassing van art.14 te omzeilen.
Steunstichtingen die niet een dergelijk doel beogen, kunnen worden uitgezonderd van de toepassing van de hier bedoelde bepaling; zulks is ter beoordeling van burgemeester en wethouders.
De term "voorschot" is in plaats van “betaling” nevenschikkend gebruikt. Van een voorschot is sprake indien na afloop van de subsidieperiode de subsidie nog vastgesteld moet worden.
Art. 4:70 Awb bepaalt dat, indien gedurende het boekjaar aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke uitgaven en inkomsten en de begrote uitgaven en inkomsten, de subsidieontvanger daarvan zonder uitstel mededeling doet aan het bestuursorgaan (i.c. burgemeester en wethouders) onder vermelding van de oorzaak van de verschillen.
Het jaarverslag heeft de functie van eindrapportage over subsidies (met een looptijd van één jaar). Bij meerjarige subsidies is het jaarverslag de rapportage over één jaar van de subsidieperiode; met het verslag over het voorlaatste jaar moet voldoende inzicht geven over de uitvoering van de verplichtingen behorend bij de budgetsubsidie tot dan toe, met het oog op het overleg van de nieuwe periode.
Het activiteitenverslag moet inzicht geven in de vraag of de verplichtingen behorend bij de budgetsubsidie zijn nagekomen (met name of de prestaties zijn gehaald), of de activiteiten efficiënt zijn verricht, of met de prestaties het beoogde resultaat is gerealiseerd en of dat effectief is geweest.
Art. 4:80 Awb is van overeenkomstige toepassing verklaard, wat betekent dat het activiteitenverslag de “aard en omvang” van de activiteiten beschrijft en een vergelijking bevat “tussen de nagestreefde en gerealiseerde doelstellingen en een toelichting op de verschillen”.
Art. 4:78 Awb is van toepassing verklaard, wat onder mee betekent dat de accountant nagaat of het activiteitenverslag met het financiële verslag verenigbaar is (zijn de kosten goed toegerekend naar de activiteiten).
Art. 4:46, tweede en derde lid, Awb luidt:
“2. De subsidie kan lager worden vastgesteld indien:
“1. Zolang de subsidie niet is vastgesteld kan het bestuursorgaan de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen, indien:
“1. Zolang de subsidie niet is vastgesteld kan het bestuursorgaan de subsidieverlening met inachtneming van een redelijke termijn intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen:
Art. 4:49 Awb, eerste lid, luidt:
“Het bestuursorgaan kan de subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen:
Deze bepaling maakt het o.a. mogelijk dat de gemeente steekproefsgewijs de verslagen van de subsidieontvangers checkt door nadere gegevens op te vragen.
Wanneer subsidie is verstrekt waarmee een vermogen is verworven, is de subsidieontvanger bij o.a. beëindiging van de subsidie, bij de beëindiging van de activiteiten of bij de ontbinding van de rechtspersoon, een vergoeding verschuldigd aan de gemeente. De vergoeding wordt door burgemeester en wethouders na overleg met de subsidieontvanger vastgesteld. De vergoeding wordt vastgesteld binnen een jaar nadat burgemeester en wethouders op de hoogte zijn gekomen of konden zijn van de gebeurtenis die het recht op vergoeding deed ontstaan. Bij de bepaling van de vergoeding houden burgemeester en wethouders rekening met de mate waarin de subsidie heeft bijgedragen tot de aanwas van het vermogen.
Dit is onder meer van toepassing indien met subsidie eigendommen zijn verworven. Onder eigendommen dienen zowel roerende als onroerende zaken te worden verstaan.
Er kan reden zijn om projectsubsidies toe te kennen, bijvoorbeeld voor onvoorziene activiteiten die passen in het gewenste voorzieningenaanbod (indien op de gemeentebegroting daarvoor middelen zijn gereserveerd). Vaak zijn stelposten aanwezig in de begroting.
Een projectsubsidie kan materieel het karakter krijgen van een budget- of investeringssubsidie. De vorm is afhankelijk van de (prestatie-)verplichtingen die aan een projectsubsidie worden gesteld en de vraag óf, en zo ja hoe, de subsidie wordt vastgesteld.
Indien de gemeente nadrukkelijk inhoudelijk wil sturen en bepaalde resultaten wil zien, zal de projectsubsidie de vorm kunnen krijgen van een budgetsubsidie. Doordat het tweede en derde lid van art. 33 facultatief zijn geformuleerd, zijn alle mogelijkheden open. Het ligt in de verwachting dat daar waar een vervolg van de projectsubsidieverstrekking in het nieuwe subsidiejaar in de rede ligt, dan de gewone procedure ingevolge de hoofdstukken drie, vier of vijf gevolgd zal worden.
Het is van groot belang dat de raad de budgetten voor subsidies zo integraal mogelijk ter beschikking stelt en – samen met burgemeester en wethouders – verstrekt. Ook moet worden voorkomen dat onevenredig veel tijd gestoken wordt in de behandeling van tussentijdse subsidieaanvragen. Daarom zouden bij budgetsubsidies, waarbij onderhandeld is over welke taken de subsidieontvanger gaat verrichten, en gelet op de mogelijkheden die de subsidieontvanger heeft om met middelen te schuiven, aanvullende subsidies niet meer nodig moeten zijn. Tussentijdse subsidieaanvragen van de kant van instellingen die al een budgetsubsidie krijgen worden daarom niet ontvankelijk verklaard (zie art. 32, vierde lid). Nieuwe ontwikkelingen behoren deze instellingen te kunnen opvangen binnen de reeds toegekende subsidie. Hierop wordt een uitzondering gemaakt indien de gemeente zelf aan de instelling vraagt om een subsidieverzoek in te dienen, bijvoorbeeld als behartiger van belangen van groepen burgers die zelf moeilijk subsidie kunnen aanvragen, of als er specifieke (Rijks)middelen beschikbaar komen die niet voorzien waren tijdens de onderhandelingen over het (budget-)subsidie.