Organisatie | 's-Gravenhage |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Bouwverordening |
Citeertitel | Bouwverordening |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | volkshuisvesting en woningbouw |
Eigen onderwerp | 1997/03 |
Het overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen is mogelijk niet compleet. Er kunnen wijzigingen ontbreken tussen het ontstaan van de regeling en de eerste opgenomen wijziging daarvan.
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
08-03-2014 | diverse artikelen | 20-02-2014 Gemeenteblad 16, 2014 | rv 23, 2014 | ||
15-04-2011 | 08-03-2014 | art.9.10,art.8.1.1,art.6.1.1(geschrapt) | 31-03-2011 Posthoorn, 13-04-2011 | rv 49, 2011 | |
28-10-2010 | 01-10-2010 | 15-04-2011 | diverse artikelen | 14-10-2010 Posthoorn, 27-10-2010 | rv 112 2010 |
24-08-2008 | 28-10-2010 | diverse artikelen | 03-04-2008 Posthoorn, 16-04-2008 | rv 47 2008 | |
16-08-1997 | nieuwe regeling | 03-07-1997 Posthoorn/Stadskrant, 13-08-1997 | rv 189 1997 |
HOOFDSTUK 1 Inleidende bepalingen
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
Artikel 1.3 Indeling van het gebied van de gemeente
Voor de toepassing van deze verordening en de krachtens deze verordening gestelde nadere regelen geldt de indeling van de gemeente in vier zones, zoals deze is aangegeven op de bij deze verordening behorende kaart.1)
Waar in deze verordening en de krachtens deze verordening gestelde nadere regelen wordt gesproken van gebied buiten de bebouwde kom, wordt daaronder verstaan het op de bij deze verordening behorende kaart met een enkele arcering aangegeven gebied. Als gebied binnen de bebouwde kom geldt het overige gedeelte van de gemeente.
HOOFDSTUK 2 De aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen
De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4, onder d. van de Regeling omgevingsrecht geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II. Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II.
Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht toe, indien voor toepassing van artikel 2.4.1 bij het bevoegd gezag reeds bruikbare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.
Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.5, onder d van de Regeling omgevingsrecht toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingstermijn, als bedoeld in artikel 2.23 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht, indien uit het in NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740, uitgave 2009 niet rechtvaardigen.
§ 3a Toetsing aan sociale veiligheid
Artikel 2.3a.1. Sociale veiligheid.
Een bouwwerk dient zodanig te zijn, dat het zowel op zichzelf als in verband met de bestaande omgeving voldoet aan redelijke eisen van sociale veiligheid. Het bouwwerk dient derhalve in zich te hebben dat het in zijn algemeenheid sociale controle mogelijk maakt, dat het bepaalde ongewenste situaties op het gebied van criminaliteit tegengaat en dat het de eigen veiligheid beschermt;
§ 4 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond
Artikel 2.4.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem.
Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de ge-zondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voorzover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:
Artikel 2.4.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
In afwijking van het bepaalde in artikel 2.4.1 en onverminderd het bepaalde in artikel 2.4, onder d. van de Regeling omgevingsrecht, kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval zij op grond van het in de Regeling omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, van die Wet van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.
§ 5 Voorschriften van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheidseisen
Artikel 2.5.2 Anti-cumulatiebepaling
Terrein dat voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen in aanmerking moet worden genomen mag niet nog eens bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen voor een ander bouwwerk in aanmerking worden genomen.
Artikel 2.5.5 Ligging van de voorgevelrooilijn
voor bouwstroken en bouwblokken, welke reeds geheel of ten dele zijn bebouwd, de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop overeenkomstig de richting van de weg geeft;
Artikel 2.5.6 Verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn.
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.7 is het verboden een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn.
Artikel 2.5.7 Toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn is niet van toepassing op:
Artikel 2.5.8 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de voorgevelrooilijn
Artikel 2.5.9 Bouwen op de weg
In afwijking van het verbod tot het bouwen op de weg kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
Artikel 2.5.10 Plaatsing van de voorgevel ten opzichte van de voorgevelrooilijn. Afschuining van straathoeken
Als nadere eis kan, in het geval bedoeld in artikel 2.5.20, lid 1, tweede alinea, in het belang van de toetreding van licht tot de tegenoverliggende gebouwen aan de smalle weg worden gesteld dat de opgaande gevel van het hoekgebouw gelegen aan de smalle weg op een aan te geven afstand achter de voorgevelrooilijn wordt gebouwd.
Artikel 2.5.11 Ligging van de achtergevelrooilijn
In zone 1 bevindt de achtergevelrooilijn zich op zodanige afstand van de voorgevelrooilijn, dat van de diepte van het bouwperceel, gemeten tussen de voorgevelrooilijn en de achtergrens, 7/10 gedeelte tussen genoemde rooilijnen is gelegen. Indien de achtergrens van het bouwperceel niet evenwijdig loopt aan de voorgevelrooilijn, geldt als diepte van het bouwperceel de gemiddelde afstand tussen de voorgevelrooilijn en de achtergrens, gemeten loodrecht op de voorgevelrooilijn.
In de zone 2, 3 en 4 bevindt de achtergevelrooilijn zich:
In een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen driehoekig, vierhoekig of regelmatig veelhoekig bouwblok op een afstand van de voorgevelrooilijn, gelijk aan 7/10 gedeelte in zone 2, 5,5/10 gedeelte in zone 3 en 8/10 gedeelte in zone 4 van de straal van de ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen, doch in zones 2 en 3 op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 m. Indien meer dan een ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen kan worden beschreven, geldt de grootste;
In een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen bouwblok van andere dan een onder genoemde vorm op zodanige afstand van de voorgevelrooilijn als onder a aangegeven en vastgesteld op de wijze, als onder a bepaald, na herleiding van de vorm van het bouwblok tot een of meer onder a genoemde vormen, voor zover zij op zichzelf of gezamenlijk de vorm van het bouwblok het meest nabij komen, doch in de zones 2 en 3 op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 m.;
In een slechts aan drie zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze drie zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 7/20 gedeelte in zone 2, 5,5/20 gedeelte in zone 3 en 8/20 gedeelte in zone 4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijn van de beide zich tegenover elkaar bevinden de bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch in de zones 2 en 3 op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 m.;
In een slechts aan twee tegenover elkaar gelegen zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze twee zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn, gelijk aan 7/20 gedeelte in zone 2, 5,5/20 gedeelte in zone 3 en 8/20 gedeelte in zone 4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijn van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch in de zones 2 en 3 op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 m.;
Als nadere eis kan, in het belang van de toetreding van daglicht nabij hoekbebouwing, worden gesteld, hetzij dat die bebouwing geheel of gedeeltelijk op een in de eis aan te geven afstand van een of beide achtergevelrooilijnen verwijderd blijft, dan wel dat een strook van aan te geven breedte tussen een der achtergevelrooilijnen en de daarbij behorende voorgevelrooilijn en gelegen aan of nabij het verlengde van de achtergevelrooilijn onbebouwd blijft. De bevoegdheid tot het stellen van eerstbedoelde nadere eis geldt slechts ten aanzien van de hoekbebouwing tot aan de loodlijnen op de achtergevelrooilijnen getrokken op 5 m. afstand van het snijpunt der achtergevelrooilijnen. De bevoegdheid tot het stellen van de tweede bedoelde nadere eis geldt slechts voor een breedte van de onbebouwd te laten strook tot een zodanige afmeting, dat wordt voldaan aan artikel 2.5.22 lid 1.
Artikel 2.5.12 Verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.13 is het verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn.
Artikel 2.5.13 Toegelaten overschrijding van de achtergevelrooilijn
Niet van toepassing is het verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelroolijn met betrekking tot;
onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als een aan- of uitbouw, voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geen vergunning is vereist;
Artikel 2.5.14 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijdingen van de achtergevelrooilijn
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
gebouwen en delen van gebouwen, die niet aan beide zijden van het bouwperceel de lijn overschrijden, die een hoek van 45 graden maakt met de achtergevelrooilijn en getrokken wordt in de richting van de achtergrens van het bouwperceel vanuit het snijpunt van de zij-erfafscheiding met de lijn, die evenwijdig aan een op een afstand van 2 meter achter (het verlengde van) de opgaande achtergevel van een nevenliggend gebouw is gelegen;
De ontheffingen, bedoeld in lid 1, onder q, r en v, worden slechts verleend, indien de eige-naren en gebruikers van percelen, welke van het betreffende bouwblok of terrein deel uitmaken en binnen een afstand van 35 meter uit het te bouwen of te vergroten bouwwerk zijn gelegen, zoveel mogelijk zijn uitgenodigd hun meningen aan burgemeester en wethouders kenbaar te maken.
Artikel 2.5.15 Erf bij woningen en woongebouwen
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in:
het eerste lid, indien aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
het gebouw zal zijn gelegen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen, mits dat terrein slechts aan één van die zijden mag worden bebouwd en tevens een erf van redelijke afmetingen tot stand wordt gebracht;
Artikel 2.5.17 Ruimte tussen bouwwerken
De zijdelingse begrenzing van een bouwwerk moet ten opzichte van de zijdelingse grens van het erf zodanig zijn gelegen dat tussen dat bouwwerk en de op het aangrenzende erf aanwezige bebouwing geen tussenruimten ontstaan die:
Bebouwing van ondergeschikte aard op het erf of op het aangrenzende erf wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.
Bij een bebouwing bestaande uit vrijstaande of uit ten hoogste vier aaneengebouwde woningen, alsmede bij bebouwing, welke een overeenkomstig open karakter heeft, moet tussen een zijerfscheiding en een zijgevel een strook grond onbebouwd blijven, waarvan de breedte niet minder dan driekwart gedeelte van de hoogte van die zijgevel bedraagt.
Artikel 2.5.19 Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse hoofdtransportleidingen
Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen mogen zich geen delen bevinden van andere bouwvergunningsplichtige bouwwerken dan die welke deel uitmaken van de hoogspanningslijn. Bij het bepalen van deze afstand moet rekening worden gehouden met het uitzwaaien van de draden ten gevolge van de wind. Onder hoogspanningslijn wordt in dit artikel verstaan een lijn met een nominale elektrische spanning van 1000 volt of meer.
Artikel 2.5.20 Toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24. bedraagt de grootste toegelaten hoogte van een bouwwerk in het vlak door de voorgevelrooilijn:
Niet van toepassing is voorgaande bepaling op een hoekgebouw, dat ligt aan wegen, waarvan de afstand tussen de voorgevelrooilijnen onderling verschilt, in welk geval aan de zijde van de smalle weg tot de hoogte, welke aan de brede weg is toegelaten, mag worden gebouwd over een lengte van de hoek af gemeten, gelijk aan de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de smalle weg, doch over geen grotere afstand dan 12 meter.
Indien aan de overzijde van de weg een voorgevelrooilijn ontbreekt, geldt ter bepaling van de grootste toegelaten hoogte, bedoeld in lid 1, de dichtstbij gelegen tegenoverliggende rooilijn. Indien de tegenoverliggende rooilijn plaatselijk is onderbroken geldt ter plaatse van de onderbreking de verstverwijderde van de beide ter weerszijden van de ontbreking voorkomende rooilijnen.
Artikel 2.5.21 Toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24. wordt de grootste toegelaten hoogte van een bouwwerk in het vlak door de achtergevelrooilijn bepaald door de snijlijn van dat vlak met een vlak, dat;
in zone 1 gaat door de achtergrens van het bouwperceel onder een hoek van 60 graden met het horizontale vlak. Indien de achtergrens van het bouwperceel niet evenwijdig loopt met de voorgevelrooilijn, geldt voor de toepassing van vorenstaande bepaling een denkbeeldige achtergrens, welke wel dit beloop heeft en met de andere grenzen een gelijke oppervlakte insluit, als het bouwperceel werkelijk heeft;
in zone 2 gaat door de lijn die op gelijke afstand van de achtergevelrooilijn en de tegenoverliggende achtergevelrooilijn is gelegen en een hoek van 60 graden met het horizontale vlak maakt, dan wel gaat door de lijn die de hoek, gevormd door de achtergevelrooilijn en de tegenoverliggende achtergevelrooilijn, middendoor deelt en een hoek van 60 graden maakt met het horizontale vlak;
Artikel 2.5.22 Toegelaten hoogte van zijgevels tegenover een achtergevelrooilijn
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 bedraagt de grootste toegelaten hoogte van een zijgevel van een bouwwerk, die tegenover een achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok is gelegen, in zone 1 anderhalfmaal en in de zones 2 en 3 eenmaal de afstand van deze zijgevel tot die achtergevelrooilijn.
Artikel 2.5.23 Toegelaten hoogte tussen voor- en achtergevelrooilijn
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 mag een bouwwerk tussen de voor- en achtergevelrooilijn niet hoger reiken dan tot het vlak;
dat het verticale vlak door de voorgevelrooilijn snijdt op de grootste krachtens artikel 2.5.20 toegelaten hoogte onder een hoek van 45 graden met het horizontale vlak, met dien verstande dat het bouwwerk niet mag uitsteken boven het horizontale vlak, dat op een afstand van 4 meter is gelegen boven de hiervoor bedoelde snijlijn;
Indien een bouwwerk een zijgevel heeft, welke gelegen is tegenover een achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok, mag het bouwwerk bovendien niet hoger reiken dan tot het vlak, dat het verticale vlak door die zijgevel snijdt ter hoogte van de grootste krachtens artikel 2.5.22 toegelaten bouwhoogte en met het horizontale vlak een hoek maakt van 45 graden.
Artikel 2.5.24 Grootste toegelaten hoogte van bouwwerken
De hoogte van een bouwwerk mag niet meer bedragen dan 26 meter, tenzij het bouwwerk buiten de bebouwde kom is gelegen, in welk geval de hoogte niet meer dan 15 meter mag bedragen. Indien het bouwperceel aan meer dan een weg grenst en deze wegen op verschillende hoogten liggen, geldt de hoogte ten opzichte van de laagst gelegen weg.
Artikel 2.5.25 Hoogte van bouwwerken op niet aan een weg grenzende terreinen.
De hoogte van een bouwwerk dat met een ingevolge artikel 2.5.14 toegestane afwijking wordt opgericht op een niet aan een weg grenzend terrein, mag niet meer bedragen dan 2,70 meter met dien verstande dat - uitgaande van een goothoogte van genoemde maat - daarboven een zadeldak met hellingen van ten hoogste 45 graden toegelaten is.
Artikel 2.5.26 Wijze van meten van de hoogte van bouwwerken
De hoogte van gevels die geen horizontale beëindiging hebben, moet worden bepaald door de oppervlakte te delen door de breedte. Plaatselijke verhogingen, als bedoeld in artikel 2.5.27, onder d, en artikel 2.5.28, onder h, i, j en k, moeten - voor zover zij de maximale hoogte overschrijden - buiten beschouwing worden gelaten.
Artikel 2.5.27 Toegelaten afwijkingen van de toegelaten bouwhoogte
Het bepaalde in artikel 2.5.20, eerste lid, artikel 2.5.21, eerste lid, artikel 2.5.22, eerste lid, artikel 2.5.23 en artikel 2.5.24 is niet van toepassing op:
topgevels in het verticale vlak, gaande door de voorgevelrooilijn of de achtergevelrooilijn, mits zij niet breder zijn dan 6 meter en mits de geveloppervlakte, over de breedte van de topgevel gemeten, niet groter is dan het produkt van de breedte van de topgevel en de maximale bouwhoogte ter plaatse;
Artikel 2.5.28 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de toegelaten bouwhoogte
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de toegelaten bouwhoogte als bedoeld in de artikelen 2.5.20, eerste lid, 2.5.21, eerste en derde lid, 2.5.22, eerste lid, 2.5.23 en 2.5.24 kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
dakvensters, mits buitenwerks gemeten de breedte niet meer dan 1,75 meter, de hoogte niet meer dan 1,5 meter, de onderlinge afstand niet minder dan 3 meter en de afstand tot de erfscheiding niet minder dan 1,5 meter bedraagt. Deze laatste voorwaarde geldt niet voor gekoppelde dakvensters, die tot verschillende gebouwen behoren;
De omgevingsvergunningen in afwijking van de toegelaten bouwhoogte, bedoeld in lid 1, onder a, b, e en f, worden, in geval van overschrijding van de toegelaten bouwhoogte met meer dan een vijfde gedeelte, slechts verleend, indien de eigenaren en gebruikers van percelen, welke binnen een afstand van 35 meter uit het te bouwen of te vergroten bouwwerk zijn gelegen, zoveel mogelijk zijn uitgenodigd hun meningen aan bevoegd gezag kenbaar te maken.
Artikel 2.5.29 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte in geval van voorbereiding van nieuw ruimtelijk beleid
In andere gevallen dan bedoeld in de artikelen 2.5.8, 2.5.14 en 2.5.28, kan het bevoegd gezag afwijken van de verboden tot bouwen met overschrijding van de voor- en van de achtergevelrooilijn, en van het verbod tot bouwen met overschrijding van de maximale bouwhoogte, indien:
Artikel 2.5.30 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen
Indien de ligging of de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's ruimte zijn aangebracht in, op of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort, volgens de vastgestelde parkeernormen.
HOOFDSTUK 4 Plichten tijdens en bij voltooiing van de bouw en bij ingebruikneming van een bouwwerk
Artikel 4.1 Intrekking bouwvergunning bij niet-tijdige start of tussentijdse staking van bouwwerkzaamheden
HOOFDSTUK 5 Staat van open erven en terreinen, aansluiting op de nutsvoorzieningen en het weren van schadelijk en hinderlijk gedierte
§ 2 Staat van brandveiligheidsinstallaties en vluchtrouteaanduidingen.
Artikel 5.2.2 Aanwezigheid van brandveiligheidsinstallaties in gebouwen niet zijnde woningen, woongebouwen, logiesverblijven, logiesgebouwen of kantoorgebouwen
Artikel 9.6 Termijn van advisering
Burgemeester en wethouders kunnen in hun verzoek om advies de welstandscommissie een langere termijn dan genoemd in de bovengenoemde leden van dit artikel geven voor het uitbrengen van het welstandsadvies. Een langere termijn kan door burgemeester en wethouders worden gegeven indien de termijn van afdoening van de aanvraag om omgevingsvergunning is verlengd met toepassing van artikel 3.9, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 9.7 Wijze van vergaderen
Het lid, dat als opdrachtgever, als ontwerper of anderszins als belanghebbende direct of indirect bij een door de commissie te beoordelen ontwerp is betrokken of in het verleden betrokken is geweest, neemt geen deel aan de advisering en/of eventueel te houden collegiaal overleg als bedoeld in artikel 9.12.
Artikel 9.9 Openbaarheid van vergaderen
Indien burgemeester en wethouders - al dan niet op verzoek van de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen - een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen. De beslotenheid geldt zowel voor de beraadslaging, de beoordeling als de adviezen.
Artikel 9.13 Afdoening onder verantwoordelijkheid
De welstandscommissie kan de advisering over een aanvraag om advies, in afwijking van artikel 9.2, onder verantwoordelijkheid van de commissie overlaten aan een of meerdere daartoe aangewezen leden.
Het aangewezen lid of de aangewezen leden adviseren over bouwplannen waarvan volgens hen het oordeel van de welstandscommissie als bekend mag worden verondersteld.
HOOFDSTUK 10 Overige administratieve bepalingen
Artikel 10.2 De aanvraag om vergunning tot hergebruik van een ontruimde onbewoonbaar verklaarde woning of woonwagen
Artikel 10.5 Het kenteken voor onbewoonbaar verklaarde woningen en woonwagens alsmede onbruikbaar verklaarde standplaatsen
Artikel 10.6 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften.
Het bevoegd gezag is bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze verordening - of in de bij deze verordening behorende bijlagen - wordt verwezen, indien de bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.
HOOFDSTUK 12 Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Artikel 12.6 Overgangsbepaling bouwvergunning en melding
Op een aanvraag om bouwvergunning, ontheffing of toestemming of een aanvraag om omgevingsvergunning, die is ingediend vóór 1 april 2012 en waarop op dit tijdstip nog niet is beschikt, zijn de bepalingen van de bouwverordening van toepassing, zoals die luidden vóór inwerkingtreding van deze wijziging, tenzij de aanvrager aangeeft de voorkeur te geven aan toepassing van de gewijzigde bepalingen.
Verbod tot het gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen in afwijking van de bestemming
Zolang bij een bestemmingsplan, tot stand gekomen als uitbreidingsplan of als voorschriften ex artikel 43 van de Woningwet 1901, hetzij voor, hetzij na inwerkingtreding van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (Stb. 1962, 286) geen voorschriften zijn gegeven omtrent het gebruik van de in die plannen of voorschriften begrepen bouwwerken, open erven of terreinen en geen aanpassing aan de Wet op de Ruimtelijke Ordening heeft plaatsgevonden, is het verboden die bouwwerken, open erven of terreinen te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de uit dat plan of die voorschriften voortvloeiende bestemming, nadat de bij het bestemmingsplan aangegeven bestemming is verwezenlijkt.
Het is verboden niet in een bestemmingsplan begrepen bouwwerken en hun aanhorigheden, open erven en terreinen te gebruiken in strijd met de bestemming, die zij blijkens hun constructie, vormgeving en/of inrichting hebben.3)
Bijlage 1 Gegevens en bescheiden aanvraag bouwvergunning
Bijlage als bedoeld in de artikelen 2.1.1 en 3.1
Constructieve en aanverwante gegevens
Eisen ten aanzien van tekeningen
Bijlage 4 Gebruikseisen voor bouwwerken met uitzondering van de niet-gemeenschappelijke ruimten in woonfuncties
Bijlage 14.1 Selectie en benoeming deskundige leden van de welstandscommissie
Bijlage behorende bij artikel 9.3