Organisatie | Aalsmeer |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Afstemmingsverordening Ioaw en Ioaz Aalsmeer 2010 |
Citeertitel | Afstemmingsverordening Ioaw en Ioaz Aalsmeer 2010 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-07-2011 | 01-01-2012 | nieuwe regeling | 09-06-2011 Nieuwe Meerbode, 08-07-2011 | Onbekend. |
De raad van gemeente Aalsmeer;
gelezen het voorstel van het dagelijks bestuur van het samenwerkingsverband Aalsmeer - Uithoorn van 24 maart 2011, nr. 2;
gelet op artikel 147, eerste lid en artikel 108, tweede lid Gemeentewet, artikel 35, eerste lid, onderdeel b en artikel 20, tweede lid IOAW, alsmede artikel 35, eerste lid, onderdeel b en artikel 20, eerste lid IOAZ;
overwegende dat moet worden vastgesteld in welke gevallen de uitkering blijvend of tijdelijk moet worden geweigerd en voor welke gedragingen de uitkering wordt verlaagd en op grond van welke criteria de hoogte van die verlaging wordt bepaald;
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1. Begripsomschrijving
In deze verordening wordt verstaan onder:
grondslag: de voor de werkloze werknemer dan wel gewezen zelfstandige toepasselijke grondslag bedoeld in artikel 5, derde, vierde en vijfde lid, van de Ioaw onderscheidenlijk artikel 5, vijfde lid, van de Ioaz;
maatregel: het verlagen van de uitkeringsnorm op grond van artikel 20, tweede lid Ioaw en artikel 20, eerste lid Ioaz alsmede het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van een uitkering op grond van artikel 20, eerste lid Ioaw en artikel 20, tweede lid Ioaz;
inkomen: inkomen als bedoeld in artikel 8 Ioaw onderscheidenlijk artikel 8 Ioaz;
Artikel 2. Het opleggen van een maatregel
Als de belanghebbende naar het oordeel van het college een verplichting als bedoeld in artikel 13 Ioaw onderscheidenlijk Ioaz of een op grond van hoofdstuk III Ioaw onderscheidenlijk de Ioaz aan de uitkering verbonden verplichting – anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c Ioaz - schendt, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd. Daarnaast wordt tevens een maatregel opgelegd indien belanghebbende onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de Ioaw onderscheidenlijk de Ioaz zich jegens het college zeer ernstig misdraagt.
Het eerste lid is gelijkelijk van toepassing op de belanghebbende die een uitkering ontvangt op grond van de Ioaw, wanneer hij de op basis van artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen op hem rustende verplichtingen schendt.
Artikel 4. Hoogte en duur van de maatregel
De duur van de maatregel als bedoeld in het tweede lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.
Artikel 5. Het besluit tot opleggen van een maatregel
In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd of geweigerd, het bedrag waarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd of geweigerd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.
Artikel 6. Horen van belanghebbende
Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:
de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of een door haar ingeschakelde derde, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 13 van de Ioaw onderscheidenlijk de Ioaz.
Artikel 7. Afzien van het opleggen van een maatregel
Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:
de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte een uitkering is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.
Artikel 8. Ingangsdatum en tijdvak
Indien het besluit tot opleggen van een maatregel voor de 20ste van een maand bekend wordt gemaakt, kan de verlaging worden toegepast over diezelfde kalendermaand. Wordt het besluit tot opleggen van een maatregel na de 20ste aan de belanghebbende bekendgemaakt, dan kan de maatregel eerst worden toegepast over de eerstvolgende kalendermaand.
Artikel 9. Samenloop van gedragingen
Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in de Ioaw onderscheidenlijk de Ioaz genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke maatregel opgelegd. Deze maatregelen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op artikel 4, eerste lid, niet verantwoord is.
Hoofdstuk 2 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid
Artikel 10. Indeling in categorieën
Gedragingen van de belanghebbende waardoor de verplichtingen op grond van artikel 37 van de Ioaw onderscheidenlijk de Ioaz, anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c Ioaw onderscheidenlijk Ioaz, niet of onvoldoende zijn nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
Artikel 11. De hoogte en duur van de maatregel
In afwijking van het eerste lid, onder c, legt het college, indien belanghebbende een uitkering ontvangt op grond van de Ioaw en de belemmerende gedragingen, bedoeld in artikel 10, derde lid, onder a, dusdanige vormen aannemen dat gesproken moet worden van het door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, blijvend een maatregel op ter hoogte van het door eigen toedoen niet verkregen netto inkomen uit deze arbeid.
Het college kan afzien van het verlagen als bedoeld in het eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of het niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.
Hoofdstuk 3 Het door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid, alsmede het nalaten algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden
Artikel 12. Door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid
Onverminderd artikel 4, eerste lid, legt het college, met in achtneming van artikel 20, vierde lid Ioaw onderscheidenlijk Ioaz, blijvend een maatregel op indien de belanghebbende door eigen toedoen een inkomen uit of in verband met arbeid is verloren en:
aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek; dan wel
Artikel 13. Niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid
Onverminderd artikel 4, eerste lid, legt het college blijvend een maatregel op indien de belanghebbende een uitkering ontvangt op basis van de Ioaw en hij weigert hem aangeboden algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden.
Hoofdstuk 4 Niet nakomen van de inlichtingenplicht
Artikel 14. Te laat verstrekken van gegevens
Onverminderd artikel 4, eerste lid, legt het college een maatregel op van vijf procent van de grondslag, indien belanghebbende de verplichting op grond van artikel 13 Ioaw onderscheidenlijk Ioaz niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van de uitkering of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken.
Van het opleggen van de maatregel kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.
Artikel 15. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de uitkering
Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 13 Ioaw onderscheidenlijk Ioaz heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekken van een uitkering, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingbedrag.
Artikel 16. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de uitkering
Onverminderd artikel 4, eerste lid, legt het college een maatregel op van vijf procent van de uitkeringsnorm, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 13 Ioaw onderscheidenlijk Ioaz niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekken van een uitkering.
Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.
Hoofdstuk 5 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel
Artikel 17. Zeer ernstige misdragingen
Onverminderd artikel 4, eerste lid, legt het college een maatregel op van veertig procent van de uitkeringsnorm, indien belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de Ioaw onderscheidenlijk Ioaz.
Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan, indien sprake is van verbaal geweld, worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het verbale geweld plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing in verband met ernstige misdragingen is gegeven.
In afwijking van artikel 4, derde lid bedraagt de maatregel 100% van de uitkeringsnorm, indien binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel als bedoeld in het eerste lid, is opgelegd, sprake is van eenzelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om af te zien van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 6, tweede lid.
In de jaren tachtig is de Ioaw en de Ioaz in het leven geroepen, omdat het bezwaarlijk bevonden werd om langdurig oudere werklozen onder de Algemene Bijstandswet (nu: Wet werk en bijstand) te laten vallen en daarmee aan een vermogenstoets en volledige inkomenstoets onderworpen werden. Afgezien daarvan vertonen de Ioaw en de Ioaz nauwe verwantschap met de WWB.
Op 15 december 2009 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het Wetsvoorstel bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (Wet BUIG). Met de inwerkingtreding van de Wet BUIG per 1 januari 2010 krijgt de gemeente een grotere beleidsmatige rol en financiële verantwoordelijkheid rond de uitvoering van de Ioaw, Ioaz, Wwik en Bbz 2004. Door de Wet BUIG wordt het aantal landelijke regels verder sterk teruggedrongen. In de plaats komt een grotere beleidsruimte voor de gemeente. Daardoor wordt de gemeente ook gevorderd om op een aantal punten zelf beleid te ontwikkelen.
Op grond van artikel 35, eerste lid, onder b, Ioaw en artikel 35, eerste lid, onder b, Ioaz (geldend per 1 juli 2010, Stb. 2009, 592) stelt de gemeenteraad bij verordening regels met betrekking tot de weigering en verlaging, bedoeld in artikel 20 Ioaw en Ioaz.
In het kader van uniformiteit van regelgeving is, mede gelet op de nauwe verwantschap van de WWB, deze verordening waar mogelijk geënt op de Afstemmingsverordening WWB 2007. Er is voor gekozen om de regels voor weigering en verlaging van de Ioaw en de Ioaz in een aparte verordening onder te brengen. Dit omdat er drie wezenlijke verschillen zijn ten opzichte van de WWB:
Keuze blijvend of tijdelijk weigeren
Het college heeft de vrijheid om de uitkering blijvend of tijdelijk te weigeren als belanghebbende onder meer verwijtbaar werkloos raakt. Wil het college gebruik maken van die bevoegdheid dan moet dat in de verordening geregeld zijn. In de verordening is geregeld dat het college de uitkering alleen tijdelijk weigert.
Dit ter voorkoming van vergaande nadelige gevolgen voor de belanghebbende bij blijvende weigering van de uitkering. Gehele weigering van de uitkering heeft tot gevolg dat de Ioaw-ers en de Ioaz-ers een beroep op de WWB moeten doen, waar de vermogenstoets geldt. Daarnaast betreft het een kwetsbare doelgroep, die uit ouderen bestaat.
Tot 1 januari 2010 was het college verplicht om een maatregel op te leggen als geconstateerd werd dat de belanghebbende of zijn echtgenoot verplichtingen niet nakwam. Met ingang van 1 januari 2010 is dit, net als onder de WWB en WIJ een bevoegdheid. In de verordening is geregeld dat het college in de daarin opgenomen situaties verplicht is een maatregel op te leggen, onverlet bijzondere omstandigheden.
Evenwicht tussen rechten en plichten
Rechten en plichten zijn twee kanten van één medaille. Het recht op een uitkering is altijd verbonden aan de plicht zich in te zetten om weer onafhankelijk van de uitkering te worden. Dit betekent dat de vaststelling van de hoogte van de uitkering niet alleen afhangt van de toepasselijke grondslag en de bruto-inkomsten van de belanghebbende, maar ook van de mate waarin de verplichtingen worden nagekomen. Als verplichtingen verwijtbaar niet worden nagekomen, zal dat moeten leiden tot een maatregel in de vorm van de verlaging van de uitkering.
Bij het opleggen van een maatregel moet de zwaarte daarvan afgestemd worden op de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid. De maatregel mag met andere woorden niet disproportioneel zijn. Verder moet een maatregel in het kader van de uitkering, gelet op het daaraan ten grondslag liggende individualiseringsbeginsel mede afgestemd worden op de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende.
De Afstemmingsverordening Ioaw en Ioaz voorziet in standaardmaatregelen voor veel voorkomende gedragingen. Daarbij is, op basis van een categorie-indeling, een relatie gelegd tussen de ernst van de gedraging en de zwaarte van de maatregel. Verder wordt voor een belangrijk deel ook al rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende, doordat de hoogte van de maatregel is gerelateerd aan de grondslag, waarmee in algemene zin afstemming met de draagkracht wordt bereikt. Deze beide aspecten komen de uitvoerbaarheid van het maatregelenbeleid ten goede, zonder dat dit in de weg staat aan maatwerk.
Op grond van bijzondere persoonlijke omstandigheden of de mate van verwijtbaarheid kan zowel naar boven als beneden afgeweken worden van de standaardmaatregelen. Als iedere verwijtbaarheid ontbreekt kan in het geheel geen maatregel worden opgelegd.
In de verordening is een voorziening getroffen om een maatregel op te kunnen leggen als de inlichtingenplicht niet is nagekomen. Daarbij is de hoogte van de maatregel gerelateerd aan de het brutobenadelingsbedrag.
Overigens doet het college in de daarvoor in aanmerking komende gevallen aangifte bij het Openbaar Ministerie, wanneer het benadelingsbedrag hoger is dan het, in de aangifterichtlijn sociale zekerheid genoemde bedrag van € 10.000,-.
Er kan ook een maatregel worden opgelegd als de belanghebbende zich ten opzichte van het college ernstig misdraagt. In de verordening is daarvoor een regeling opgenomen.
Zwaarte en duur van de maatregel
Bij de indeling in categorieën is ervan uitgegaan dat de ernst van het feit toeneemt naarmate de gedraging concretere gevolgen heeft voor het niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid of de financiële benadeling van het college groter is. Bij de toepassing van maatregelen in verband met zeer ernstige misdragingen, zal steeds rekening worden gehouden met onder meer de aard van de gedraging, de dreiging die daarvan uitgaat, de impact daarvan op medewerkers, in het bijzonder de mate waarin zij kunnen worden belemmerd in een normaal functioneren en de door de gedraging veroorzaakte (im)materiële schade.
In beginsel wordt een maatregel gedurende één kalendermaand toegepast. Bij recidive wordt de duur of de zwaarte van de maatregel verdubbeld. Dat staat er niet aan in de weg dat, op grond van bijzondere omstandigheden van het individuele geval, bijvoorbeeld bij stelselmatig weigerachtig gedrag of een samenloop van verwijtbare gedragingen ook een maatregel van langere duur opgelegd kan worden.
Bij de WWB is het toepassen van een maatregel voor onbepaalde duur niet toegestaan. In de WWB is
geregeld dat bij een besluit waarin een maatregel toegepast waarvan de duur langer is dan 3 maanden, dit besluit binnen 3 maanden heroverwogen dient te worden. In de Ioaw en de Ioaz komt deze bepaling niet voor. In het kader van uniformiteit van regelgeving is in deze verordening ook geregeld dat bij maatregelen die een tijdvak van meer dan drie maanden beslaan het maatregelbesluit binnen een termijn van 3 maanden wordt heroverwogen.
Artikel 1. Begripsomschrijving
Dit artikel bevat de verschillende begripsomschrijvingen. Een aantal omschrijvingen verdient enige extra aandacht.
De WWB werkt met verlagingen op de netto bijstand. Om een identiek systeem in de Ioaw en de Ioaz te creëren is het wenselijk om een begrip te introduceren dat verwijst naar een netto norm.
In afwijking van de WWB wordt ook het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van de uitkering binnen deze verordening als maatregel aangemerkt. Dit houdt verband met de extra mogelijkheden binnen de Ioaw en de Ioaz op dit vlak.
Qua inkomensbegrip wordt aangesloten bij het inkomensbegrip binnen de Ioaw en de Ioaz. Dit wijkt af van het binnen de WWB gehanteerde inkomensbegrip.
Daar de in artikel 20, tweede lid Ioaw opgenomen bevoegdheden tot het opleggen van een maatregel, blijkens dat artikel,daar enkel gelden voor de persoon die is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking, is ook het begrip belanghebbende in die zin ingeperkt.
Artikel 2. Het opleggen van een maatregel
Dit artikel bundelt het bepaalde in artikel 20, eerste lid Ioaz en artikel 20, tweede lid Ioaw. In dit artikel wordt ook in het algemeen aangegeven wanneer een maatregel van toepassing is.
Artikel 3. Berekeningsgrondslag
Een verlaging wordt alleen toegepast op de grondslag. De grondslag is een bruto bedrag dat door de minister zodanig wordt vastgesteld, dat deze netto gelijk is aan de bijstandsnormen voor de WWB. De grondslag is bestemd voor de voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan..
Artikel 4. Hoogte en duur van de maatregel
Dit artikel bepaalt de algemene duur van een maatregel op één maand. Door de duur van de maatregel in de algemene bepalingen op te nemen, wordt voorkomen dat overal waar een maatregel wordt genoemd steeds weer moet worden aangegeven dat deze voor één maand wordt opgelegd. Het derde lid maakt hier een algemene uitzondering op, door bij recidive de duur te verdubbelen.
Artikel 5. Het besluit tot opleggen van een maatregel
Het verlagen van de uitkering omdat een maatregel wordt opgelegd vindt plaats door middel van een besluit. Wanneer de maatregel bij een lopende uitkering wordt opgelegd, wordt een besluit tot vaststelling van de uitkering op grond van artikel 15 Ioaw of Ioaz genomen.
Uit de Algemene wet bestuursrecht vloeien de eisen voort waaraan een besluit en dan met name het motiveringsbeginsel aan moet voldoen. Het motiveringsvereiste houdt onder andere in dat een besluit kenbaar is en van een deugdelijke motivatie wordt voorzien.
Artikel 6. Horen van belanghebbende
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht is een aantal gevallen het horen van de belanghebbende verplicht bij de voorbereiding van beschikkingen Deze hoorplicht geldt echter niet bij de voorbereiding van beschikkingen die betrekking hebben op een financiële aanspraak (artikel 4:12 Awb). In dit artikel wordt het horen van de belanghebbende voordat een maatregel wordt toegepast in beginsel voorgeschreven. Het tweede lid bevat een aantal uitzonderingen op deze hoorplicht. De onderdelen a. en b. staan ook genoemd in artikel 4:11 Awb.
Artikel 7. Afzien van het opleggen van een maatregel
Het afzien van een verlaging ‘indien elke vorm van verwijtbaarheid’ ontbreekt, is geregeld in artikel 20 van de Ioaw en Ioaz. Een andere reden om af te zien van een verlaging is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit (‘lik op stuk’) is het nodig dat een verlaging spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt toegepast. Om deze reden wordt onder b. geregeld dat het college geen verlagingen toepast bij gedragingen die langer dan één jaar geleden hebben plaatsgevonden.
Voor gedragingen die een schending van de informatieplicht inhouden en als gevolg waarvan ten onrechte uitkering is verleend of een te hoog bedrag aan uitkering is verleend, geldt een verjaringstermijn van vijf jaar, omdat dit ook aansluit bij andere verjaringstermijnen, zoals bijvoorbeeld in het Burgerlijk Wetboek.
Hierin wordt geregeld dat het college kan afzien van een verlaging indien er daarvoor zeer bijzondere individuele omstandigheden aanwezig zijn (hardheidsclausule). Dit is uiteraard vooral afhankelijk van de concrete situatie en wordt hier niet verder gespecificeerd.
Het doen van een schriftelijke mededeling dat het college afziet van een verlaging is van belang in verband met eventuele recidive.
Artikel 8. Ingangsdatum en tijdvak
Om een ‘lik-op-stuk’ beleid te kunnen voeren is bepaald dat de verlaging wordt opgelegd met ingang van de lopende kalendermaand, waarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende grondslag, mits het besluit tot verlaging bekend is gemaakt voor de 20ste van de lopende maand. Wordt het besluit verlaging na de 20ste van de maand bekend gemaakt, dan is het redelijk om, gezien de korte termijn tot de betaling van de uitkering, de verlaging in te laten gaan met ingang van de eerstvolgende maand.
Artikel 9. Samenloop van gedragingen
Als sprake is van een gedraging die meerdere schendingen van verplichtingen als gevolg heeft, dan dient voor het toepassen van de verlaging worden uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste verlaging van toepassing is. Het gaat hierbij om de samenhang in het verwijtbare gedrag dat tot twee verlagingen zou leiden. In dat geval geldt het hoogste percentage van de verlaging. De regeling geldt niet voor een bepaalde gedraging die geheel verschillende schendingen van verplichtingen met zich meebrengt op verschillende momenten achter elkaar.
Artikel 10. Indeling in categorieën
Ten opzichte van de afstemmingsverordening op grond van de WWB zijn in deze bepaling geen gedragingen opgenomen die verband houden met het niet aanvaarden dan wel het door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid. Dit houdt verband met het feit dat juist bij deze gedragingen de Ioaw en de Ioaz de mogelijkheid biedt tot tijdelijke of blijvende (gedeeltelijke) weigering van de uitkering. De sanctie bij deze vorm van gedragingen is daarom in een apart hoofdstuk opgenomen.
Artikel 11. De hoogte en duur van de maatregel
Dit artikel bevat de verlaging voor de drie categorieën van gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.
In het tweede lid is uitwerking gegeven aan de binnen de Ioaw geboden mogelijkheid om ook bij het door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid de uitkering (gedeeltelijk) te weigeren. Opgemerkt wordt, dat bij een volledige weigering de belanghebbende in wezen per direct kan aankloppen voor een aanvulling in het kader van de WWB. Binnen het kader van de WWB zal dan moeten worden beoordeeld of belanghebbende recht heeft op WWB (in afwijking van de Ioaw en Ioaz kent de WWB een beperkte vermogensvrijlating en een ruimer inkomensbegrip) en in hoeverre het maatregelwaardige gedrag ook binnen de WWB tot een verlaging zou hebben geleid.
In het derde lid wordt aan het college de opdracht gegeven om de maatregel te heroverwegen. Opgemerkt wordt, dat de maatregel als gevolg van de heroverweging kan komen te vervallen en daarmee geen aanleiding is voor een aanvraag om bijstand ingevolge de WWB.
Artikel 12. Door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid
In deze bepalingen zijn de mogelijkheden die de Ioaw en Ioaz biedt om de uitkering (tijdelijk en/of blijvend geheel of gedeeltelijk) te weigeren volledig uitgewerkt wanneer door eigen toedoen algemeen geaccepteerde arbeid wordt verloren.
Artikel 13. Niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid
In deze bepalingen zijn de mogelijkheden die de Ioaw en Ioaz biedt om de uitkering (tijdelijk en/of blijvend geheel of gedeeltelijk) te weigeren volledig uitgewerkt wanneer algemeen geaccepteerde arbeid niet aanvaard wordt.
Artikel 14. Te laat verstrekken van gegevens
Indien een cliënt de voor de verlening van de uitkering van belang zijnde gegevens of gevorderde bewijsstukken niet op tijd verstrekt, kan het college het recht op de uitkering opschorten (artikel 17 Ioaw en Ioaz). Het college geeft de cliënt vervolgens een termijn waarbinnen hij zijn verzuim kan herstellen (de hersteltermijn).
Wordt de gevraagde informatie niet binnen de gestelde termijn aan de gemeente verstrekt, dan kan het college de uitkering stopzetten (het intrekken van het besluit tot toekenning van een uitkering). Worden de gevraagde gegevens wél binnen de hersteltermijn verstrekt, wordt de uitkering voortgezet, maar wordt tevens een maatregel toegepast. Dit lid regelt de hoogte van de verlaging.
Artikel 15. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de uitkering
In artikel 13 van de Ioaw en Ioaz is bepaald dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling en het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat aan hem wordt betaald. De verlaging wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 13 van de Ioaw en Ioaz wordt afhankelijk gesteld van de hoogte van het bedrag aan uitkering dat als gevolg van de schending van die verplichting ten onrechte of teveel aan de belanghebbende is betaald.
Artikel 16. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de uitkering
In dit artikel wordt de zogeheten ‘nulfraude’ geregeld: het verstrekken van geen, onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder dat deze gedraging gevolgen heeft voor de hoogte van de uitkering. Voorbeelden van nulfraude zijn bijvoorbeeld niet melden van vakantie of vrijwilligerswerk.
Artikel 17. Zeer ernstige misdragingen
Onder de term ‘zeer ernstig misdragen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd. De gemeente kan alleen een maatregel toepassen indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het recht op een uitkering. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat de zeer ernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de Ioaw en de Ioaz.
In het artikel wordt gesproken over ‘het zich jegens het college zeer ernstig misdragen’. Dit betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het college en hun ambtenaren aanleiding zijn voor het toepassen van een maatregel. Er kan dus geen maatregel worden toegepast als een klant zich agressief heeft gedragen tegenover een medewerker van een andere organisatie die belast is met de uitvoering van de Ioaw en de Ioaz (bijvoorbeeld een re-integratiebedrijf). Het is in dat geval wellicht wel mogelijk om een maatregel op te leggen wegens het niet of onvoldoende gebruik maken van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling.
Bij het vaststellen van de maatregel in de situatie dat een uitkeringsgerechtigde zich ernstig heeft misdragen, zal gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene. Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende vormen van agressief gedrag in een oplopende reeks steeds ernstiger) worden onderscheiden:
Voor het bepalen van de verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar de omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad. Het toepassen van een maatregel staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het college legt een maatregel op, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte aangifte kan doen bij de politie.
Deze bepaling spreekt voor zich.
Artikel 19. De inwerkingtreding
Deze bepaling spreekt voor zich. Bij inwerkingtreding na 1 juli 2010 is vanwege het sanctiekarakter van deze regelgeving geen terugwerkende kracht mogelijk.