Organisatie | 's-Gravenhage |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Den Haag 1997 |
Citeertitel | Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Den Haag 1997 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | onderwijs |
Eigen onderwerp | 1996/10 |
Het overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen is mogelijk niet compleet. Er kunnen wijzigingen ontbreken tussen het ontstaan van de regeling en en de eerste opgenomen wijziging.
Gelet op artikel 102 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 100 van de Wet op de Expertise Centra en artikel 76m van de Wet op het voortgezet onderwijs, Gelet op artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2012 | 01-01-2015 | div. artikelen | 22-12-2011 Posthoorn, 28-12-2011 | rv 176, 2011 | |
01-01-2011 | 01-01-2012 | div. artikelen | 16-12-2010 Posthoorn, 22-12-2010 | rv 166, 2010 | |
01-01-2010 | 01-01-2011 | div. artikelen | 17-12-2009 Posthoorn, 30-12-2009 | rv 158 2009 | |
01-01-2009 | 01-01-2010 | diverse artikelen | 18-12-2008 Posthoorn, 31-12-2008 | rv 238 2008 | |
01-01-1997 | nieuwe regeling | 21-11-1996 Posthoorn/Stadskrant, 09-12-1996 | rv 334 1996 |
HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
Artikel 2 Omschrijving voorzieningen in de huisvesting
Bij de toepassing van deze verordening worden de volgende voorzieningen onderscheiden:
herstel van een constructiefout bestaande uit schade aan een gebouw en/of terrein veroorzaakt door eigen gebrek of eigen bederf, alsmede uit kosten gemoeid met het voorkomen van nog niet manifest geworden materiële schade onmiddellijk voortvloeiend uit ontwerpfouten, uitvoeringsfouten of wanprestatie;
Onder de voorzieningen als vermeld onder a., sub 1, 2 en 3, worden tevens begrepen de toeslagen daarop als vermeld bij de desbetreffende voorzieningen in bijlage IV.
Artikel 3 Bouwvoorbereiding voorzieningen
Ten aanzien van voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a sub 1° kan een aanvraag worden ingediend voor bekostiging van bouwvoorbereiding. In dat geval is uitsluitend het bepaalde in hoofdstuk 4 van toepassing.
Artikel 4 Vaststelling vergoeding voorzieningen
Bij toekenning van een van de in artikel 2 genoemde voorzieningen, of bij toekenning van bekostiging van bouwvoorbereiding als bedoeld in artikel 3, wordt bij de wijze van vaststelling van de hoogte van de vergoeding een onderscheid gemaakt tussen vooraf genormeerde bedragen en bedragen gebaseerd op de feitelijk voorziene kosten per geval.
Deel A van bijlage IV is van toepassing op de voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a sub 1, 2, 5, 6, 7, en onder b, voor zover het aanpassingen als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen betreft, f en onder g. De niet in de eerste volzin genoemde voorzieningen, als mede voor zover noodzakelijk de toeslag voor sloopkosten en de kosten voor herstel van terreinen/bouwrijp maken ten behoeve van het basis- en het (voortgezet) speciaal onderwijs en de toeslag sloopkosten ten behoeve van het voortgezet onderwijs, worden vergoed op basis van feitelijke kosten.
Indien er voor de voorzieningen als bedoeld in artikel 2 onder a sub 1 en sub 2 aantoonbaar sprake is van extra, locatiegebonden bouwkosten kan het college op verzoek van het bevoegd gezag besluiten een opslag te verstrekken boven de geldende normbedragen. Voor het indienen van een dergelijk verzoek is hoofdstuk 2 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 5 Informatieverstrekking
Het bevoegd gezag verstrekt aan het college gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het bepaalde in deze verordening. Bij de gegevensverstrekking wordt, indien voorgeschreven, gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld formulier en/of, voor zover de elektronische weg daartoe is geopend en verplicht is aangewezen, uitsluitend het onderwijsloket.
De in het tweede lid onder a genoemde basisgegevens omvatten:
gegevens over het bevoegd gezag, bestaande uit naam, adres, denominatie en vestigingsplaats, alsmede een opgave van een contactpersoon inzake aangelegenheden aangaande de huisvesting en een per gewone post toe te zenden afschrift van de door het bevoegd gezag aan de accountbeheerder, conform een door het college vastgesteld model, verleende volmacht ten behoeve van het gebruik van het onderwijsloket;
gegevens over de onder het beheer van het bevoegd gezag staande school of scholen die geheel of gedeeltelijk gehuisvest zijn in een gebouw gelegen in de gemeente, bestaande uit het brinnummer, naam, adres, onderwijssoort en eventuele onderwijsafdelingen en, voor zover van toepassing, de aanduiding of de school bestaat uit een hoofdvestiging met een of meer nevenvestigingen;
gegevens over de omvang van het medegebruik uitgedrukt in het aantal groepen, voor zover het een school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs betreft en het aantal in medegebruik genomen m² voor zover het voortgezet onderwijs betreft, te verstrekken door de hoofdgebruiker van het gebouw waarin het medegebruik plaatsvindt;
De in het tweede lid onder b genoemde periodieke gegevens omvatten:
indien de school gedeeltelijk is gehuisvest in een of meer locaties op het grondgebied van de gemeente, een opgave van het aantal leerlingen op de wettelijke teldatum per locatie. De onder 1. en 2. vermelde gegevens worden door het bevoegd gezag tegelijkertijd met de opgave aan de minister verstrekt aan het college. De onder 3. vermelde gegevens worden door het bevoegd gezag gevoegd bij de jaarlijkse opgave als bedoeld onder 1.
Een bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs of een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs verstrekt jaarlijks voor 1 april voorafgaande aan het volgende schooljaar een opgave van de voor dat schooljaar voor de school gewenste onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte. Deze opgave bevat de volgende gegevens:
De in het tweede lid onder c genoemde gegevens omvatten in ieder geval:
de gereedmelding van een op het programma onderwijshuisvesting in enig jaar toegekende voorziening, dan wel de melding van ingebruikneming of medegebruik van een voorziening. Het bevoegd gezag verstrekt deze gegevens binnen drie maanden na de datum van oplevering van de voorziening, dan wel de datum van ingebruikneming of medegebruik;
HOOFDSTUK 2 Programma en overzicht
Paragraaf 2.1 Aanvragen programma
Een aanvraag voor opneming van een voorziening op het programma dient uiterlijk op 31 januari van het jaar van vaststelling van het betreffende programma te zijn ontvangen door het college. Hiervoor kan op grond van artikel 1, aanhef en onder l, van deze verordening in de regel uitsluitend gebruik gemaakt worden van het onderwijsloket. Indien géén gebruik van het onderwijsloket gemaakt kan en mag worden dient per aan te vragen voorziening gebruik te worden gemaakt van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.
Artikel 7 Inhoud aanvraag; gelegenheid tot aanvullen aanvraag; niet behandelen onvolledige aanvraag
In aanvulling op de in het eerste lid vermelde gegevens gaat de aanvraag vergezeld van:
een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school, die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten, tenzij het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onder a onderdelen 6. tot en met 8. en artikel 2, onder g. Indien de aard en de omvang van een voorziening als bedoeld in artikel 2, onder d en e daartoe aanleiding geeft, kan het college de prognose-eis laten vervallen;
een rapportage waaruit de bouwkundige noodzaak blijkt indien het een voorziening betreft bestaande uit nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw, uit onderhoud aan een gebouw voor een school voor basisonderwijs of een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, uit herstel van een constructiefout of uit revitalisering van een monumentaal schoolgebouw voortgezet onderwijs. Voor de voorzieningen herstel van een constructiefout, revitalisering van een monumentaal schoolgebouw voortgezet onderwijs, dan wel onderhoud aan een gebouw voor basisonderwijs of een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, voor wat betreft de activiteiten vervangen daken, vervangen riolering, vervangen kozijnen (binnen- en buiten-) c.a., vervangen convectoren/radiatoren en vervangen leidingen, dient een onderbouwde rapportage conform NEN 2767 van een onafhankelijk, terzake deskundig adviesbureau te worden bijgevoegd;
een definitief ontwerp zoals omschreven in de DNR 2005 rechtsverhouding opdrachtgever - architect met een stichtingskostenoverzicht conform NEN2631 en een onderbouwde reëel geplande datum van aanbesteding en start bouw, ook indien de aanvraag volgt op een toekenning van een vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding als bedoeld in artikel 27, voor wat betreft de voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen als vermeld in artikel 2, onder a sub1, en f;
voor zover de gewenste voorziening betrekking heeft op onderhoud, een onderhoudsplan, waaruit blijkt dat de aanvrager zich verplicht zodanige onderhoudsactiviteiten uit te voeren, dat het onderhoud aan het desbetreffende schoolgebouw gedurende de eerstvolgende 10 jaren beperkt kan blijven tot geringe en dagelijkse reparaties.
voor zover de gewenste voorziening betrekking heeft op de voorziening revitalisering monumentale gebouwen voortgezet onderwijs, tevens:
een verklaring van het schoolbestuur:
dat het gebouw bij uitvoering van het ingediende definitief ontwerp van de revitalisatie - met de kennis van nu - de komende veertig jaar geen grootschalige renovatie, revitalisatie of nieuwbouw behoeft, waarvoor op grond van de huidige regelgeving aanspraak kan bestaan op vergoeding van gemeentewege, en
Bij de rapportage als bedoeld onder c wordt gebruik gemaakt van het door het college vastgestelde formulier "Bouwkundige opname".
Het geheel of gedeeltelijk ontbreken van de vereiste gegevens kan bij gebruikmaking van het onderwijsloket leiden tot het niet ter behandeling elektronisch kunnen indienen van de aanvraag.In alle overige gevallen deelt het college bij het ontbreken van een of meer gegevens als bedoeld in het eerste of tweede lid dit voor 15 februari mee aan de aanvrager. Daarbij wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld voor 15 maart de ontbrekende gegevens aan te vullen. Indien de aanvrager de vereiste ontbrekende gegevens niet heeft verstrekt voor 15 maart, besluit het college alsnog de aanvraag niet te behandelen. Ingeval op grond van artikel 6, eerste lid, van deze verordening verplicht gebruik is gemaakt van een door het college vastgesteld aanvraagformulier vindt de in dit lid aangekondigde berichtgeving van de zijde van het college eveneens schriftelijk plaats.
Indien een door het college in behandeling genomen aanvraag betrekking heeft op een voorziening voor een school waarvan de beoordeling van de noodzaak mede is gebaseerd op het aantal leerlingen van de betrokken school op de wettelijke teldatum van 1 oktober van het jaar waarin de aanvraag is ingediend, dan zendt de aanvrager onverwijld aan het college een afschrift van de opgave als bedoeld in artikel 5, vierde lid onder 1. Indien het afschrift niet binnen een week na het tijdstip van de wettelijke teldatum is ontvangen, deelt het college dit schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld het afschrift van de opgave alsnog binnen drie dagen na de datum van ontvangst van de mededeling in te dienen. Indien het afschrift van de opgave niet binnen de termijn bedoeld in de vorige volzin is verstrekt, besluit het college de aanvraag niet te behandelen.
Artikel 8 Opgave ingediende aanvragen
Het college verstrekt ter informatie aan de bevoegde gezagsorganen voor 1 mei een opgave van de ingevolge artikel 6 en artikel 25 ingediende aanvragen. Voor zover van toepassing geeft het college daarbij aan welke aanvraag of aanvragen niet in behandeling worden genomen.
Paragraaf 2.2 Overleg voorafgaand aan vaststelling programma en overzicht
Artikel 9 Toelichting aanvraag; overleg over ingediende begroting
Indien de aanvraag een voorziening betreft waarop het gestelde in artikel 4, derde lid, laatste volzin van toepassing is, treedt het college voor de in het eerste lid genoemde datum in overleg met de aanvrager indien het college van oordeel is dat de door de aanvrager overgelegde begroting van de kosten dient te worden aangepast. Wanneer in het overleg geen overeenstemming wordt bereikt over de hoogte van het geraamde bedrag dan geeft het college dat, onder vermelding van de redenen, aan in het voorstel tot vaststelling van het bedrag, het programma en het overzicht als bedoeld in paragraaf 2.3. Het college geeft in dit voorstel tevens de hoogte van het geraamde bedrag aan waarvan voor de aangevraagde voorziening wordt uitgegaan bij de toepassing van het gestelde in paragraaf 2.3.
Artikel 10 Overleg programma en overzicht; advies Onderwijsraad
Het overleg als bedoeld in het eerste lid vindt plaats voor 15 september. De bevoegde gezagsorganen worden ten minste twee weken voor de door het college vastgestelde datum schriftelijk daarvan in kennis gesteld. Zij worden hierbij tevens in kennis gesteld van de voorgenomen inhoud van het voorstel.
Van de in het overleg door de bevoegde gezagsorganen naar voren gebrachte zienswijzen, van de tijdig ingediende, schriftelijk kenbaar gemaakte zienswijzen en van de reactie van het college op deze zienswijzen, wordt door het college een verslag gemaakt. Het college zendt het concept van het verslag toe aan alle bevoegde gezagsorganen. Binnen één week na de dag van toezending maken de bevoegde gezagsorganen aan het college schriftelijk hun opmerkingen over het verslag kenbaar. Vervolgens stelt het college, met inachtneming van de opmerkingen, het verslag definitief vast. Het vastgestelde verslag wordt meegewogen bij de besluitvorming als bedoeld in het eerste lid.
Indien een bevoegd gezag of het college een advies wenst van de Onderwijsraad over het voorstel met betrekking tot de voorgenomen inhoud van het programma in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, dan wordt dit door het bevoegd gezag of het college tijdens het overleg als bedoeld in het eerste lid kenbaar gemaakt. Dit gebeurt aan de hand van een schriftelijk gemotiveerde omschrijving van de onderwerpen waarover het advies van de Onderwijsraad wordt verwacht. Hierbij wordt tevens het verband aangegeven tussen deze onderwerpen en de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting.
De bevoegde gezagsorganen en het college worden in het overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen naar voren te brengen over een verzoek om advies van de Onderwijsraad. Het schriftelijke verzoek om advies en de daarover naar voren gebrachte zienswijzen maken deel uit van het verslag van het overleg als bedoeld in het vierde lid.
Het college is belast met de indiening van een verzoek om advies bij de Onderwijsraad. Daarbij zorgt het college ervoor dat de Onderwijsraad alle stukken, waaronder het schriftelijk verslag van het overleg met de daarin opgenomen zienswijzen, ontvangt die nodig zijn voor de beoordeling van het verzoek.
Een afschrift van het door de Onderwijsraad uitgebrachte advies wordt zo spoedig mogelijk door het college toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen. Indien het geheel of gedeeltelijk opvolgen van het advies van de Onderwijsraad zou leiden tot een of meer inhoudelijke bijstellingen van de voorgenomen inhoud van het programma, dan worden de bevoegde gezagsorganen door het college bij de toezending van het afschrift van het advies uitgenodigd voor een nader overleg. In alle andere gevallen beoordeelt het college of nader bestuurlijk overleg over het advies van de Onderwijsraad noodzakelijk is. Het college geeft dit aan bij de toezending van het afschrift van het advies van de Onderwijsraad.
Paragraaf 2.3 Vaststelling bekostigingsplafond, programma en overzicht
De aangevraagde voorzieningen waarmee in het jaar volgend op het jaar van vaststelling van het programma een aanvang kan worden gemaakt, komen, voor zover het college heeft vastgesteld dat geen van de in de Wet op het primair onderwijs, Wet op de expertisecentra en Wet op het voortgezet onder-wijs opgenomen weigeringsgronden van toepassing is, in aanmerking voor plaatsing op het programma. Daarbij past het college de regels toe met betrekking tot:
Van de voor plaatsing op het programma in aanmerking komende voorzieningen neemt het college, aan de hand van de urgentiecriteria als bedoeld in bijlage V, uitsluitend voorzieningen op in het programma voor zover het bedrag of de deelbedragen als bedoeld in artikel 11, eerste lid, toereikend zijn.
Artikel 14 Bekendmaking besluiten vaststelling bekostigingsplafond, programma en overzicht
De bekendmaking van de besluiten tot vaststelling van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht geschiedt binnen twee weken na de datum van vaststelling door toezending door het college van de besluiten aan de aanvragers. Tegelijkertijd met de bekendmaking wordt van de besluiten door het college schriftelijk mededeling gedaan aan de overige bevoegde gezagsorganen.
Paragraaf 2.4 Uitvoering programma
Artikel 15 Overleg wijze van uitvoering
Binnen twaalf weken nadat het collegebesluit over het programma aan de bevoegde gezagsorganen is bekend gemaakt, treden het college en de aanvrager met elkaar in overleg over de wijze van uitvoering van de op het programma geplaatste voorziening indien hierom door partijen schriftelijk wordt verzocht. In dit overleg wordt alle informatie verstrekt die nodig is voor de uitvoering van de voorziening. Daarbij kunnen, voor zover van toepassing, afspraken gemaakt worden over onder meer:
Artikel 16 Instemming bouwplannen en begroting; toetsing wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden; overlegging offertes
Met betrekking tot voorzieningen als bedoeld in artikel 15 dient de aanvrager met inachtneming van de eventueel hierover op grond van het overleg als bedoeld in artikel 15 gemaakte afspraken, voorafgaand aan het verlenen van een bouwopdracht de bouwplannen, de bouwvergunning indien benodigd, de desbetreffende begroting, ter instemming in bij het college. Indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin, overlegt de aanvrager met inachtneming van de eventueel hierover gemaakte afspraken als bedoeld in artikel 15 aan het college tevens minimaal drie aan de aanvrager uitgebrachte offertes of inschrijvingsbiljetten voor de uitvoering van de voorziening. Voor de vaststelling van het bedrag dat definitief beschikbaar wordt gesteld voor de uitvoering van de voorziening is de offerte of het inschrijvingsbiljet met de laagste prijsstelling bepalend.
Binnen zes weken na ontvangst beslist het college over de instemming met de bouwplannen en de desbetreffende begroting. Het college kan, onder mededeling daarvan aan de aanvrager, deze termijn verlengen met drie weken. Binnen twee weken na de datum van de beslissing over het bouwplan, de desbetreffende begroting, deelt het college de beslissing schriftelijk mee aan de aanvrager.
Bij de beslissing als bedoeld in het tweede lid stelt het college eveneens vast of de feiten en omstandigheden waarin de school verkeert ten opzichte van de feiten en omstandigheden waaronder begrepen de ontwikkeling van het leerlingenaantal ten tijde van de vaststelling van het programma, al dan niet ingrijpend zijn gewijzigd. Bij een naar oordeel van het college ingrijpende wijziging van de feiten en omstandigheden komt de voorziening alsnog niet voor bekostiging in aanmerking.
Het bepaalde in het eerste, het tweede en derde lid vindt in ieder geval geen toepassing indien het voorzieningen dan wel toeslagen daarop betreft die op het programma zijn opgenomen tot en met een bedrag van € 50.000,00. Het college doet hiervan mededeling aan de aanvrager door het verstrekken van een algemene uitvoeringsbeschikking.
De indiening van de in het eerste en het tweede lid bedoelde begroting blijft achterwege indien het de uitvoering betreft van een voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin. De beslissing van het college als bedoeld in het tweede lid betreft dan uitsluitend de beoordeling van het bouwplan. Daarbij zijn de genoemde termijnen in het tweede lid van overeenkomstige toepassing.
Betaalbaarstelling van het per afzonderlijke voorziening toegekende bedrag, of een gedeelte daarvan, vindt op verzoek van de aanvrager plaats. Het verzoek vermeldt de hoogte van het bedrag waarvan betaling wordt verzocht alsmede het kenmerk van de toekenning. Bij het verzoek tot betaalbaarstelling worden door de aanvrager de facturen met de bijbehorende betalingsbewijzen welke de uitgaven verantwoorden meegezonden, alsmede voor die gevallen waarop artikel 16, vierde lid, van toepassing is, het op grond van bijlage IV, deel B vereiste aantal offertes, open begroting, inschrijvingsbiljetten en/of overeenkomsten inzake aannemings- en installatie-werkzaamheden en advieskosten, dan wel huurovereenkomsten voor zover deze niet reeds in het kader van het bepaalde in artikel 16, eerste lid, of artikel 27 zijn ingezonden. Ten aanzien van de voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a, sub 6 en 7, worden door de aanvrager alleen bescheiden ingezonden die enkel betrekking hebben op één van deze twee voorzieningen.
Bij de aanvraag om definitieve vaststelling en betaalbaarstelling van het per voorziening toegekende bedrag dienen in aanvulling op de in het eerste lid vermelde gegevens, tevens een terzake van toepassing zijnde architectenverklaring en een volledig ingevuld en ondertekend gereedmeldingsformulier door de aanvrager te worden ingezonden, alsmede een verklaring dat terzake van de betreffende voorziening geen andere financiering van overheidswege wordt genoten.
Op verzoek van de aanvrager kan het college besluiten (een) voorschot(ten) te verstrekken. Het college kan aan dit besluit onder meer de ontbindende voorwaarde verbinden dat voorafgaand aan de betaling van een volgend voorschot telkens verantwoording plaatsvindt van (een) verstrekt(e) voorschot(ten) tot minstens dit bedrag op grond van gegevens en/of bescheiden als vermeld in het eerste lid.
Artikel 18 Vervallen aanspraak op bekostiging
De aanspraak op bekostiging van een voorziening vervalt, indien niet door de aanvrager vóór 1 oktober van het jaar volgend op het door het college vastgestelde tijdstip waarop de bekostiging daadwerkelijk een aanvang kan nemen een bouwopdracht is verleend dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is gesloten. Een afschrift hiervan dient uiterlijk op 15 oktober van het in de eerste volzin genoemde jaar door het college te zijn ontvangen. De in de eerste volzin bedoelde bouwopdracht is onherroepelijk en vermeldt de aanvangsdatum van het werk en de termijn, uitgedrukt in het aantal werkbare dagen, binnen welke het werk wordt opgeleverd. De in de eerste volzin bedoelde overeenkomsten zijn onherroepelijk. In geval van een huur of erfpachtovereenkomst wordt daarin de datum van inwerkingtreding vermeld, alsmede de duur van de overeenkomst. In geval van een koopovereenkomst wordt daarin de datum van aankoop vermeld.
Indien de aanvrager tot uitvoering van de voorziening overgaat vóórdat het college de beslissing heeft genomen als bedoeld in artikel 16, tweede lid of vierde lid, en deze beslissing aan de aanvrager kenbaar heeft gemaakt, legt het college een sanctie op ter grootte van minimaal 5% van het op het programma onderwijshuisvesting opgenomen bedrag, met een minimum van € 2.500,00 bij voorzieningen tot en met € 50.000,00 en een maximum van € 150.000,00.
De aanspraak op bekostiging vervalt niet, indien de overschrijding van de termijn als bedoeld in het eerste lid veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen en de aanvrager voor 1 september een schriftelijk gemotiveerd verzoek heeft ingediend bij het college tot verlenging van de termijn als bedoeld in het eerste lid.
De aanspraak op bekostiging van het resterende krediet voor een toegekende voorziening vervalt, indien de voorziening niet uiterlijk op 31 december van het derde jaar, te rekenen vanaf de aanvang van het jaar waarvoor de voorziening is toegekend, is gerealiseerd en de aanvraag tot subsidievaststelling niet uiterlijk op deze datum is ontvangen. Indien door het college op verzoek van de aanvrager uitstel verleend is als bedoeld in de tweede volzin van het vierde lid, dient voor "het jaar waarvoor de voorziening is toegekend" te worden gelezen: het jaar, waarin de termijn als bedoeld in de tweede volzin van het vierde lid van dit artikel, verloopt.
Het college kan, enkel indien de voorziening na opdrachtverstrekking als bedoeld in het eerste lid, als gevolg van bijzondere omstandigheden die naar het oordeel van het college niet voor rekening van de aanvrager kunnen worden gelaten, niet binnen de termijn als bedoeld in het vierde lid, kan worden afgerekend, deze termijn ambtshalve verlengen.”
In afwijking van de in het vijfde lid gestelde termijn dient de aanvraag tot betaalbaarstelling van de voorziening huur als bedoeld in artikel 2, onder a, sub 3, over een (deel van een) kalenderjaar uiterlijk binnen zes maanden na het verstrijken van bedoeld kalenderjaar door het college te zijn ontvangen. De aanspraak op bekostiging van het (resterende) krediet voor de toegekende voorziening vervalt, indien niet aan het gestelde in de vorige volzin is voldaan.
HOOFDSTUK 3 Aanvragen met spoedeisend karakter
Een aanvraag om bekostiging van een voorziening in de huisvesting die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden, kan worden ingediend bij het college. Hiervoor kan in de regel géén gebruik gemaakt worden van het onderwijsloket en dient gebruik te worden gemaakt van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.
De aanvraag bevat in ieder geval de gegevens zoals vermeld in artikel 7, eerste lid. In aanvulling daarop dient de aanvrager de volgende gegevens te verstrekken:
een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school, die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten, tenzij het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2 onder a, onderdelen 6. tot en met 8. en artikel 2 onder g. Indien de aard en de omvang van een voorziening als bedoeld in artikel 2 onder d en e daartoe aanleiding geeft, kan het college de prognose-eis laten vervallen.
Indien naar het oordeel van het college een of meer gegevens als bedoeld in het eerste lid ontbreken, wordt dit binnen twee weken na datum van indiening van de aanvraag schriftelijk medegedeeld aan de aanvrager. De aanvrager heeft de gelegenheid de ontbrekende gegevens binnen twee weken na ontvangst van de mededeling in te dienen bij het college. Indien de aanvrager de vereiste ontbrekende gegevens niet binnen de in de vorige volzin bedoelde termijn heeft verstrekt, besluit het college de aanvraag niet te behandelen.
Paragraaf 3.2 Beoordeling aanvraag; uitvoering besluit
Artikel 21 Tijdstip beslissing
Het college beslist binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag of binnen twaalf weken nadat de aanvullende gegevens zijn verstrekt. Binnen twee weken na de datum van de beslissing wordt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis gesteld door het college. Indien een beschikking niet binnen twaalf weken kan worden gegeven, stelt het college de aanvrager daarvan in kennis en noemen daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
De aangevraagde voorziening wordt toegewezen, indien het college heeft vastgesteld dat het treffen van de voorziening, gelet op de voortgang van het onderwijs, geen uitstel kan lijden en geen van de in de Wet op het primair onderwijs, Wet op de expertisecentra en Wet op het voortgezet onderwijs opgenomen weigeringsgronden van toepassing is. Bij deze vaststelling past het college de regels toe met betrekking tot:
Indien de aanvraag wordt toegewezen, vermeldt het college welk genormeerd bedrag ingevolge het bepaalde in bijlage IV, deel A voor de toegewezen voorziening beschikbaar wordt gesteld, dan wel wat het geraamde bedrag is indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin.
Artikel 23 Uitvoering beslissing
Na bekendmaking van de beslissing als bedoeld in artikel 21, eerste lid, waarbij een vergoeding is toegewezen, treedt het college zo spoedig mogelijk in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering. Het bepaalde in de artikelen 15, 16 en 17 is daarbij overeenkomstig van toepassing, met uitzondering van de in tweede lid van artikel 16 genoemde termijn van zes weken. Hiervoor moet worden gelezen drie weken.
Indien het college een beschikking, als bedoeld in artikel 22, tweede lid, heeft afgegeven, dient binnen een termijn van drie maanden na de datum van bekendmaking van de beschikking, waarbij de voorziening met spoedeisend karakter is toegekend, een bouwopdracht te zijn verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst te zijn gesloten.
Artikel 24 Vervallen aanspraak bekostiging
Indien niet voor de in artikel 23, tweede lid bedoelde tijdstippen een bouwopdracht is verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is gesloten en een afschrift daarvan is gezonden aan het college, vervalt de aanspraak op bekostiging. Ten aanzien van de inhoud van een bouwopdracht, dan wel koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is het gestelde in artikel 18, eerste lid van overeenkomstige toepassing.
De aanspraak op bekostiging vervalt niet, indien de overschrijding van de datum veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden, die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen, en de aanvrager uiterlijk vier weken voor het verstrijken van deze datum een schriftelijk gemotiveerd verzoek heeft ingediend bij het college tot verlenging van de termijn.
De aanspraak op bekostiging van het resterende krediet voor een toegekende voorziening met spoedeisend karakter, als bedoeld in artikel 19, vervalt indien de voorziening niet uiterlijk binnen een termijn van 9 maanden, te rekenen vanaf de bekendmaking van de beschikking als bedoeld in artikel 22, is gerealiseerd en afgerekend.
HOOFDSTUK 4 Bekostiging kosten bouwvoorbereiding
Het bevoegd gezag dat voornemens is een aanvraag in te dienen voor plaatsing op het programma van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening als bedoeld in artikel 3, kan daaraan voorafgaand een aanvraag indienen bij het college voor een bekostiging van de kosten van de bouwvoorbereiding. Het betreft de voorbereiding voorafgaand aan het moment van aanbesteding van die voorziening.
De aanvraag dient uiterlijk op 31 januari van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de bekostiging gewenst wordt, te zijn ontvangen. Hiervoor kan op grond van artikel 1, aanhef en onder l, van deze verordening in de regel uitsluitend gebruik gemaakt worden van het onderwijsloket. Indien géén gebruik van het onderwijsloket gemaakt kan en mag worden dient per aan te vragen bekostiging van de kosten van bouwvoorbereiding gebruik te worden gemaakt van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.
Het geheel of gedeeltelijk ontbreken van de vereiste gegevens kan bij gebruikmaking van het onderwijsloket leiden tot het niet ter behandeling elektronisch kunnen indienen van de aanvraag.In alle overige gevallen deelt het college bij het ontbreken van een of meer gegevens als bedoeld in het derde lid dit voor 15 februari mee aan de aanvrager. Daarbij wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld voor 15 maart de ontbrekende gegevens aan te vullen. Het gestelde in artikel 7, derde en vijfde lid is daarbij van overeenkomstige toepassing.
Artikel 26 Toelichting en overleg aanvraag
Alvorens het college een besluit neemt met betrekking tot het besluit over de aanvraag om een vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding, treedt het college in overleg met de aanvrager. Dit overleg over de aanvraag vindt plaats tezamen met het overleg als bedoeld in artikel 10, eerste lid. De leden twee, drie en vier van artikel 10 zijn daarbij van overeenkomstige toepassing.
Artikel 27 Beschikking op aanvraag
Indien de aanvraag wordt toegewezen, wordt in de beschikking vermeld tot welk bedrag de kosten van bouwvoorbereiding worden vergoed. Het bedrag kan in termijnen aan de aanvrager beschikbaar worden gesteld, echter steeds op een zodanig tijdstip dat de aanvrager aan zijn financiële verplichtingen jegens derden die hij heeft ingeschakeld bij de bouwvoorbereiding, kan voldoen. Over de daadwerkelijke beschikbaarstelling van het bedrag worden afspraken gemaakt tussen aanvrager en het college.
Betaalbaarstelling van het toegekende bedrag, of een gedeelte daarvan, vindt op verzoek van de aanvrager plaats. Het verzoek vermeldt de hoogte van het bedrag waarvan betaling wordt verzocht alsmede het kenmerk van de toekenning. Bij het verzoek tot betaalbaarstelling worden door de aanvrager de facturen met de bijbehorende betalingsbewijzen welke de uitgaven verantwoorden meegezonden, alsmede afschriften van de contracten met architect en/of adviseurs.
Artikel 28 Vervallen aanspraak bekostiging
De aanspraak die voortvloeit uit de beschikking tot toekenning van een bekostiging van bouwvoorbereiding vervalt, indien door de aanvrager niet voor 1 oktober van het jaar dat volgt op het jaar waarin de beschikking is genomen, daadwerkelijk gestart is met de bouwvoorbereiding en niet voor 15 oktober daaropvolgend informatie is verstrekt aan het college waaruit dit blijkt.
De aanspraak op bekostiging van bouwvoorbereiding vervalt niet, indien de overschrijding van de termijn als bedoeld in het eerste lid veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen en de aanvrager voor 1 september een schriftelijk gemotiveerd verzoek heeft ingediend bij het college tot verlenging van de termijn als bedoeld in het eerste lid.
De aanspraak op bekostiging van het resterende krediet voor een toegekende bouwvoorbereiding vervalt indien de bouwvoorbereiding niet uiterlijk op 31 december van het derde jaar, te rekenen vanaf de aanvang van het jaar waarvoor de vergoeding bouwvoorbereiding is toegekend, is afgerond en de aanvraag tot subsidievaststelling niet uiterlijk op deze datum is ontvangen. Indien door het college op verzoek van de aanvrager uitstel is verleend als bedoeld in het derde lid, dient voor “het jaar waarvoor de bekostiging van bouwvoorbereiding is toegekend” te worden gelezen: het jaar, waarin de termijn als bedoeld in het derde lid van dit artikel, verloopt.
Het college kan, enkel indien de bekostiging van bouwvoorbereiding na de daadwerkelijke start van de bouwvoorbereiding als bedoeld in het eerste lid, als gevolg van bijzondere omstandigheden die naar het oordeel van het college niet voor rekening van de aanvrager kunnen worden gelaten, niet binnen de termijn als bedoeld in het vierde lid, kan worden afgerekend, deze termijn ambtshalve verlengen.
HOOFDSTUK 5 Medegebruik en verhuur
Paragraaf 5.1 Medegebruik ten behoeve van onderwijs of educatie
Artikel 29 Aanduiding omstandigheden
Het college gaat niet over tot in medegebruik geven dan wel vordering, indien het bevoegd gezag van de school, waarvan een gedeelte van het gebouw wordt gevorderd aan de hand van een prognose die voldoet aan de vereisten van bijlage II kan aantonen dat binnen een termijn van 4 jaren de te vorderen ruimte weer benodigd zal zijn voor het onderwijs aan de eigen school.
Artikel 30 Omschrijving leegstand
Er is sprake van leegstand in een lesgebouw:
wanneer het betreft een gebouw van een school voor basisonderwijs of voor (voortgezet) speciaal onderwijs, indien uit de vergelijking van het aantal groepen ruimtebehoefte zoals berekend op basis van bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw zoals vastgesteld op basis van bijlage III, deel A blijkt dat er ten minste één leslokaal niet nodig is voor de daar gevestigde school of scholen;
wanneer het betreft een gebouw van een school voor voortgezet onderwijs (met uitzondering van een zelfstandige school voor praktijkonderwijs), indien uit de vergelijking van de ruimtebehoefte zoals berekend op basis van bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw zoals vastgesteld op basis van bijlage III, deel A blijkt dat er onderbenutting van de voor medegebruik benodigde lokalen is, tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of de lesroosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar aantoont dat dit niet het geval is.
Voor een zelfstandige school voor praktijkonderwijs (niet zijnde een afdeling voor praktijkonderwijs) is hetgeen bepaald is in lid a van dit artikel van toepassing.
Er is sprake van leegstand in een gymnastiekruimte:
wanneer het betreft een gebouw van een school voor voortgezet onderwijs, indien uit de berekening op basis van bijlage III, deel B blijkt dat benutting van het gebouw lager is dan 40 lesuren, tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of de lesroosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar aantoont dat dit niet het geval is.
Artikel 32 Overleg en mededeling
Indien het college voornemens is om over te gaan tot vordering van leegstand in een lesgebouw of gymnastiekruimte, voert het college daarover overleg met het bevoegd gezag waarvan de leegstand gevorderd wordt en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd. Dit overleg maakt deel uit van het overleg als bedoeld in artikel 10.
Binnen vier weken na de vaststelling van het programma als bedoeld in artikel 11, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen heeft gegeven geen bezwaar tegen de vordering te hebben.
Binnen een week na afloop van het overleg als bedoeld in het vorige lid, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen heeft gegeven geen bezwaar tegen de vordering te hebben.
Paragraaf 5.2 Medegebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden
Artikel 35 Overleg en mededeling
Binnen vier weken na afloop van het overleg doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag. Indien het overleg zoals bedoeld in het eerste lid heeft geleid tot afspraken, bevat de mededeling in ieder geval die afspraken. Voor zover het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, bevat de mededeling de beslissing van het college over de punten waarover geen overeenstemming bestond. Indien het bevoegd gezag in het overleg te kennen heeft gegeven geen bezwaar te hebben tegen de vordering, kan van de schriftelijke mededeling als hier bedoeld worden afgezien.
HOOFDSTUK 6 Einde gebruik gebouwen en terreinen
Artikel 37 Tijdstip beëindiging gebruik; staat van onderhoud
Nadat een gebouw of terrein niet meer door een bevoegd gezag nodig is voor de huisvesting van een school wordt het gebruik van het gebouw of terrein zo spoedig mogelijk beëindigd, doch uiterlijk op de datum genoemd in de door het college en het bevoegd gezag ondertekende gezamenlijke akte of de datum zoals vastgesteld door gedeputeerde staten bij de beslissing inzake een geschil over de totstandkoming van een gezamenlijke akte.
Indien er, naar het oordeel van het college, mogelijk sprake is van achterstallig onderhoud aan het gebouw of terrein bedoeld in het eerste lid, dat tot de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag behoort, wordt, voordat de eigendomsoverdracht heeft plaatsgevonden, een staat van onderhoud opgemaakt.
Over de staat van onderhoud wordt overleg gevoerd met het bevoegd gezag. In dat overleg wordt, indien van toepassing, vastgesteld welk deel van het onderhoud alsnog door het bevoegd gezag wordt uitgevoerd of welk bedrag in plaats daarvan aan het college betaald wordt. Indien het overleg niet tot overeenstemming leidt, stellen partijen vast welke handelwijze gevolgd wordt.
Uiterlijk drie maanden voor de lege oplevering van het schoolgebouw en/of -terrein wordt door het bevoegd gezag schriftelijk mededeling aan het college gedaan van de datum en het tijdstip waarop de oplevering en de feitelijke overdracht zal plaatsvinden, alsmede van de natuurlijke persoon die hierbij namens het bevoegd gezag zal optreden.
Uiterlijk twee maanden voor het tijdstip waarop de overdracht zal plaatsvinden, wordt door het bevoegd gezag van de school en het college in gezamenlijk overleg de akte, als bedoeld in het eerste lid, vastgesteld en ondertekend. Indien er sprake is van een situatie als bedoeld in het tweede lid, wordt op hetzelfde moment tevens de staat van onderhoud, als bedoeld in het derde lid, opgemaakt.
HOOFDSTUK 7 Gebruik en vergoeding gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs
Artikel 38 Omvang en bekostiging gebruik
De omvang van het door de gemeente bekostigde gebruik van een gymnastiekruimte door een school voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs is gebaseerd op het aantal klokuren per week waarin volgens het activiteitenplan door de school de gymnastiekruimte wordt gebruikt. Voor een school voor basisonderwijs wordt het maximaal aantal klokuren dat voor bekostiging in aanmerking komt vastgesteld volgens het bepaalde in bijlage III DEEL B, en bedraagt ten hoogste 1,5 klokuur per bovenbouwgroep (groepen 3 tot en met 8) per week. Voor een speciale school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt het maximaal aantal klokuren dat voor bekostiging in aanmerking komt vastgesteld volgens het bepaalde in bijlage III DEEL B, en bedraagt ten hoogste 3,75 klokuur per week per groep leerlingen jonger dan zes jaar indien de school niet de beschikking heeft over een speellokaal en ten hoogste 2,25 klokuur per groep leerlingen van zes jaar en ouder.
Indien een school voor basisonderwijs niet beschikt over een speellokaal, kan het college op verzoek van het bevoegd gezag van de school instemming verlenen dat ten behoeve van het speelonderwijs aan één of meer onderbouwgroepen (groepen 1 en 2) van de school gebruik gemaakt wordt van de gymnastiekruimte van de basisschool. In dat geval worden voor de bepaling van het maximaal aantal klokuren dat voor bekostiging in aanmerking komt, de onderbouwgroepen beschouwd als bovenbouwgroepen.
Het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school voor basisonderwijs of school voor (voortgezet) speciaal onderwijs dat eigenaar is van een gymnastiekruimte ontvangt jaarlijks een bekostiging. De hoogte van de bekostiging wordt vastgesteld volgens het bepaalde in bijlage IV, deel A, op basis van de door het betreffende bevoegd gezag ingevolge artikel 5, derde lid, onder 5., verstrekte gegevens. Het maximaal aantal voor bekostiging in aanmerking komende klokuren wordt op grond van het eerste c.q. tweede lid vastgesteld. Wanneer er sprake is van medegebruik van de gymnastiekruimte door een of meer andere scholen voor basisonderwijs of (voortgezet) speciaal onder-wijs wordt voor de bepaling van de hoogte van de bekostiging het aantal klokuren getotaliseerd.
Artikel 39 Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit; inroostering gebruik
Het college stelt jaarlijks voor 15 mei voorafgaande aan het daaropvolgende schooljaar op basis van de ingediende opgaven een voorstel tot inroostering vast van het onderwijsgebruik door scholen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs van de op het grondgebied van de gemeente gelegen gymnastiekruimten. Hiertoe wordt het gewenste onderwijsgebruik afgezet tegen de beschikbare capaciteit van de gymnastiekruimten, waarbij wordt uitgegaan van een capaciteit van 26 klokuren per week per gymnastiekruimte.
Het voorstel tot inroostering wordt door het college binnen twee weken na vaststelling toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs. De bevoegde gezagsorganen worden daarbij uitgenodigd voor een overleg over het voorstel. Dit overleg vindt plaats binnen twee weken na toezending van het voorstel. In het overleg worden de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen in de gelegenheid gesteld te reageren op het voorstel tot inroostering.
Met inachtneming van de reacties van de bevoegde gezagsorganen stelt het college voor 1 juli volgend op de datum in het tweede lid, de definitieve inroostering vast van het gebruik van de gymnastiekruimte voor het volgende schooljaar. Indien het college daarbij afwijkt van een of meer in het overleg als bedoeld in het vijfde lid naar voren gebrachte reacties, dan wordt dit gemotiveerd.
Binnen twee weken na vaststelling van de inroostering ontvangen de betreffende bevoegde gezagsorganen een schriftelijke mededeling van het college over de inroostering in de beschikbare gymnastiekruimten van de onder hun bevoegd gezag staande school of scholen voor het volgende schooljaar. Deze mededeling is te beschouwen als een beslissing in de zin van artikel 22 en, indien van toepassing, een beslissing in de zin van artikel 32, vierde lid.
HOOFDSTUK 8 Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 40 Beslissing van het college in gevallen waarin de verordening niet voorziet
In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.