Organisatie | Hoorn |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel Uitkeringen, vergoedingen en giften voor (im)materiële schade |
Citeertitel | Beleidsregel Uitkeringen, vergoedingen en giften voor (im)materiële schade |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | 610 bijstandsverlening |
410B
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
18-05-2006 | 01-01-2006 | 05-02-2015 | nieuwe regeling | 11-04-2006 Gemeenteblad 2006=17b16 | 2006 06.14431 |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn
gelet op het bepaalde in titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 7 en 31 van de Wet werk en bijstand;
1. vast te stellen de navolgende beleidsregel:
beleidsregel Uitkeringen, vergoedingen en giften voor (im)materiele schade
Gemeenten mogen met de invoering van de Wet werk en bijstand zelf beoordelen hoe zij om gaan met de vrijlating van een aantal specifieke regelingen die het karakter hebben van een schadevergoeding of smartengeld en niet meer in de wet geregeld zijn of zijn opgenomen in een ministeriële regeling.
Bij ministeriële regeling aangewezen uitkeringen en vergoedingen voor materiële en immateriële schade worden niet tot de middelen gerekend (artikel 31 lid 2 Wet werk en bijstand).
Een uitkering, vergoeding of tegemoetkoming in het kader van onder andere de Wet uitkeringen burgerslachtoffers 1940-1945 (WUBO) en de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (WUV) kan bestaan uit een uitkering voor algemeen noodzakelijke bestaanskosten en een toeslag voor invaliditeit. Bij de bepaling van het recht op en de hoogte van een bijstandsuitkering wordt de uitkering voor algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet buiten beschouwing gelaten. Een toeslag voor invaliditeit wordt wel buiten beschouwing gelaten.
Artikel 31 lid 2 onder m van de Wet werk en bijstand bepaalt dat giften niet tot de middelen worden gerekend voorzover deze naar het oordeel van het college uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord zijn.
Individueel wordt, aan de hand van de hoogte en de bestemming van de gift, beoordeeld of de gift buiten beschouwing gelaten dient te worden bij de vaststelling van het recht op bijstand.
Als de hoogte van de gift leidt tot een bestedingsniveau dat niet meer in overeenstemming is met het bijstandsniveau, dan wordt de gift in aanmerking genomen als middel.
Als de gift betrekking heeft op kosten die in de algemene bijstand zijn inbegrepen of in geval de gift vrij te besteden is, wordt deze volledig in aanmerking genomen als middel.
Een bedrag uit hoofde van geleden (im)materiële schade, gederfde levensvreugde of smartengeld is een vermogensbestanddeel dat, op grond van artikel 31 lid 2 onder m van de Wet werk en bijstand, niet als middel gerekend wordt, tenzij dit uit oogpunt van bijstandsverlening ontverantwoord is. Bij de beoordeling zal rekening worden gehouden met de bijzondere bestemming en de hoogte van het bedrag. In geval de vergoeding oneigenlijke elementen bevat (heeft een geheel of gedeeltelijk loondervend karakter of bedrag is exorbitant hoog), wordt deze als middel aangemerkt.
Deze beleidsregel treedt in werking op de dag na publicatie en werkt terug tot 1 januari 2006. Beleidsregel 9 WUBO- en WUV-uitkering en beleidsregel 33 Giften, beide bekend gemaakt op 4 november 2003, komen te vervallen.