Organisatie | Zwijndrecht |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | HAVENBEHEERSVERORDENING ZWIJNDRECHT 2011 |
Citeertitel | Havenbeheersverordening Zwijndrecht 2011 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-07-2011 | 06-01-2020 | Onbekend | 28-06-2011 Stadsnieuws, 2011-06-29 | 2011-10101 |
De raad van de gemeente Zwijndrecht;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 17 mei 2011;
gelet op de artikelen 147 en 156, derde lid, van de Gemeentewet;
overwegende dat het ter bevordering van een goed havenbeheer noodzakelijk is regels te stellen met betrekking tot de orde, de veiligheid en het milieu van de haven en de omgeving van de haven, en de kwaliteit van de dienstverlening in de haven;
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
scheepsafval: afval, met inbegrip van residuen, niet zijnde ladingresiduen, en sanitair afval, dat ontstaat tijdens de bedrijfsvoering van een schip en dat valt onder de reikwijdte van bijlagen I, IV, V en VI van het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen, alsmede ladinggebonden afval, zijnde al het materiaal dat aan boord bij de stuwage en verwerking van de lading als afval overblijft, waaronder in ieder geval begrepen wordt stuwmateriaal, schoorpalen, laadborden, verpakkingsmateriaal, houten platen, papier, karton, draad of stalen banden;
schip: elk vaartuig met inbegrip van een watervliegtuig, een draagvleugelboot, een luchtkussenvoertuig, een boorinstallatie, een werkeiland of soortgelijk object, een baggermolen, een drijvende kraan, een elevator, een ponton, een drijvend werktuig, een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting;
zeeschip: schip dat wordt gebruikt voor de vaart ter zee of dat blijkens zijn constructie voor de vaart ter zee is bestemd en elk schip dat is voorzien van een document - afgegeven door het bevoegde gezag van het land waar het schip is ingeschreven - waaruit blijkt dat het geschikt is voor de vaart ter zee.
Artikel 1.3 Aanvulling of afwijking van de Algemene wet bestuursrecht
Naast of in afwijking van titel 4.1, met uitzondering van paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht, gelden met betrekking tot toestemmingen bij of krachtens deze verordening de bepalingen van deze paragraaf.
Artikel 1.7 Weigeren, wijzigen of intrekken van toestemming
Het college kan, onverminderd het elders bij of krachtens deze verordening bepaalde, een toestemming weigeren, wijzigen of intrekken indien:
Artikel 1.8 Grond voor verlening van een ontheffing
Een ontheffing bij of krachtens deze verordening wordt slechts verleend, indien het belang dat door het betrokken verbod wordt beschermd, zich daartegen niet verzet.
Artikel 1.9 Verplichtingen van houders van toestemmingen
De houder houdt de toestemming, die op een schip betrekking heeft, of een kopie hiervan, aan boord van het schip, tenzij het een schip zonder bemanningsverblijf betreft.
Paragraaf 3 Orde in en gebruik van de haven
Artikel 3.3 Duur innemen ligplaats
Indien tijdens een onderbreking van de periode genoemd in het eerste lid of na vertrek na die periode niet aan de economische vaart met het schip wordt deelgenomen, wordt de periode van drie maanden geacht niet te zijn onderbroken danwel niet te zijn beëindigd, indien het schip terugkeert in de haven.
Artikel 3.9 Overlast aan vaartuigen
Het is niet-rechthebbenden verboden een schip vast te houden, zich daarop te begeven, zich daarop te bevinden of los te maken.
Artikel 3.11 Maatregelen bij ijsgang of dichtgevroren water
Bij ijsgang of dichtgevroren water in de haven is de kapitein of schipper verplicht, indien hij met zijn schip een ligplaats wenst in te nemen of te verlaten, dan wel een aanwijzing daartoe ontvangt, voor zijn rekening en risico zo nodig het ijs te breken of een sleepboot te gebruiken.
Paragraaf 4 Veiligheid en milieu in de haven
Artikel 4.2 Gebruik afvalverbrandingsoven
Het is een ieder verboden in de haven aan boord van een schip een afvalverbrandingsoven in gebruik te hebben.
Artikel 4.3 Melding en verwijdering van te water geraakte stoffen of voorwerpen
Degene door wiens toedoen een voorwerp of stof vrijkomt of in het water terechtkomt, waardoor gevaar, schade of hinder wordt of kan worden veroorzaakt, draagt ervoor zorg dat:
Paragraaf 5 Delegatiegrondslagen
Artikel 5.1 Delegatiegrondslagen in verband met het stellen van nadere regels door het college
Het college kan nadere regels stellen in het kader van orde, veiligheid, milieu of kwaliteit van de dienstverlening in de haven of ter voorkoming van gevaar, schade of hinder, over:
het aanwijzen van gebieden, te weten petroleumhavens, waar schepen alleen onder door het college nader te bepalen voorwaarden zich mogen bevinden, waarbij het college in ieder geval regels kan stellen over activiteiten die in het gebied plaatsvinden of over de eisen waaraan schepen en bemanning moeten voldoen als zij in het gebied verblijven;
Overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.
Artikel 6.4 Betreden van woonruimten
Personen die zijn belast met het toezicht op de naleving of de opsporing van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn bevoegd een woning binnen te treden, zonder toestemming van de bewoner, voor zover het toezicht op de naleving of de opsporing van het bepaalde bij of krachtens deze verordening dit vereisen.
Toelichting bij de Havenbeheersverordening Zwijndrecht 2011
De aanleiding om de bestaande Havenverordening Zwijndrecht 2008 te herzien was tweeledig.
Ten eerste heeft de havenmeester van Rotterdam, werkzaam bij Havenbedrijf Rotterdam N.V. met ingang van 1 juli 2011 het nautisch beheer in een aantal havens van de gemeente Zwijndrecht overgenomen. Ten behoeve van het toezicht en de handhaving door de opsporingsambtenaren en de toezichthouders werkzaam bij de Divisie havenmeester van Havenbedrijf Rotterdam N.V. in de havens van Zwijndrecht die voor de commerciële scheepvaart openstaan is het wenselijk de Havenverordening Zwijndrecht in overeenstemming te brengen met regelingen zoals die gelden in de havens waar de toezichthouders en opsporingsambtenaren reeds werkzaam zijn. Dit betreft de havens die gelegen zijn in de gemeenten Rotterdam, Schiedam en Vlaardingen.
Ten tweede is de haven een zeer dynamische omgeving. Nieuwe ontwikkelingen volgen elkaar in rap tempo op. Daarbij wil de Havenmeester aan de klanten in zijn rol van Gastvrije Autoriteit een constante kwaliteit kunnen leveren om het scheepvaartverkeer vlot, schoon, veilig en beveiligd af te wikkelen. Gelet hierop is het noodzakelijk om de regelgeving die uit 2008 dateert op punten te moderniseren om up-to-date te blijven.
Gewijzigde verordening en indeling
Wat als eerste opvalt aan de Havenbeheersverordening ten opzichte van de oude Havenverordeningen is de naam. De naam is na vele jaren gewijzigd in Havenbeheersverordening, dit als trendbreuk en ter onderscheiding van de vorige havengebonden regelingen. Hierbij is tevens geanticipeerd op de nieuw geformuleerde taakstelling, waar gesteld wordt dat het ter bevordering van een goed havenbeheer noodzakelijk is om regels te stellen. De Havenmeester beheert en bewaakt de publiekrechtelijke belangen voor én namens het gemeentebestuur.
Om de transparantie te verbeteren is gekozen voor een nieuwe opzet en indeling van de gemeentelijke havenregelingen. Naast de Havenbeheersverordening bestaat er één aan die verordening gekoppeld algemeen verbindend voorschrift, namelijk het Havenreglement Zwijndrecht 2011. Dit Havenreglement wordt door het college vastgesteld.
De Havenbeheersverordening bevat voornamelijk algemene regels voor schepen die de haven aandoen en deze regels zijn toekomstbestendig. Regels die eerder vatbaar zijn voor verandering zijn zoveel mogelijk in het Havenreglement Zwijndrecht 2011 geplaatst en worden door het college vastgesteld. Het overdragen van de bevoegdheid van de raad aan het college om deze nadere regels vast te stellen geschiedt vanzelfsprekend niet blanco. In de Havenbeheersverordening is opgenomen om welke onderwerpen het precies gaat en hoe het college deze bevoegdheid nader kan invullen (zie artikel 5.1). Vanzelfsprekend informeert het college de raad (pro-)actief over de wijze waarop zij deze bevoegdheid uitoefent.
Bij het ontwerpen en opstellen van de Havenbeheersverordening Zwijndrecht 2011 c.a. is nadrukkelijk rekening gehouden met het feit dat het huidige niveau van normstelling gehandhaafd blijft en dat er geen concessies zijn gedaan aan het huidige bestaande veiligheidsniveau. Het was, om de haven vlot, schoon, veilig en beveiligd te houden, ook noodzakelijk enkele nieuwe artikelen toe te voegen.
In de artikelsgewijze toelichting wordt hierop meer uitgebreid ingegaan.
Uitoefening bevoegdheden op grond van Havenbeheersverordening
De bevoegdheden, genoemd in de verordening, zijn door de gemeenteraad toegekend aan het college, die deze bevoegdheden grotendeels aan de havenmeester heeft gemandateerd. De havenmeester oefent deze bevoegdheden derhalve niet op eigen gezag uit, maar namens het college (het bestuursorgaan). In hoofdstuk 10 van de Awb is de verhouding tussen de mandaatgever en de gemandateerde geregeld. In de eerste plaats kan de mandaatgever de gemandateerde per geval of in het algemeen instructies geven ter zake van de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheid. Voorts verschaft de gemandateerde de mandaatgever op diens verzoek inlichtingen ter zake van de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheid. De mandaatgever blijft bevoegd om de bevoegdheid zelf uit te oefenen. Ook kan de mandaatgever de bevoegdheid te allen tijde intrekken.
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
De begrippen die in de Havenbeheersverordening worden gebruikt, zijn ondergebracht in artikel 1.1. Dit geldt ook voor relevante begrippen die voorheen in de Havenverordening Zwijndrecht 2008 waren opgenomen. Een aantal begrippen is naar het Havenreglement verplaatst aangezien die onderwerpen alleen daar worden geregeld, zoals de begrippen gevaarlijke stoffen, schadelijke stoffen, brandbare vloeistoffen, vlampunt, schoonmaken, schoonmaakcertificaat en gasdeskundige.
De begrippen van de Havenbeheersverordening zijn ook van toepassing voor diezelfde begrippen in het Havenreglement.
Hieronder volgt een toelichting op een aantal begrippen.
Onder exploitant wordt verstaan: de eigenaar, beheerder, rompbevrachter of ieder ander die zeggenschap heeft over het gebruik van het schip.
Deze definitie hangt samen met artikel 1.10 waarin de normadressaat is opgenomen: degenen tot wie de bepalingen van de Havenbeheersverordening zich richten.
Onder het begrip havenmeester wordt verwezen naar het bepaalde in artikel 2.1 waarin is opgenomen dat het college de havenmeester aanwijst.
De kapitein of de schipper is degene die de feitelijke leiding heeft over een schip. Dit is in principe de (papieren) kapitein, maar kan ook zijn vervanger zijn, of iemand anders van de bemanning die op dat moment de feitelijke leiding heeft.
De definities hangen samen met artikel 1.10 waarin de normadressaat is opgenomen: degenen tot wie de bepalingen van de Havenbeheersverordening zich richten.
Aan de definitie scheepsafval is bijlage VI van het internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen toegevoegd. Bijlage VI omvat ozon aantastende stoffen die ook in scheepsafval kunnen voorkomen.
Aan de definitie schip zijn de begrippen boorinstallatie, een werkeiland of soortgelijk object opgenomen. Dit begrip hangt samen met artikel 3.4, waarin het verbod tot het opvijzelen van boor- en werkeilanden is geregeld. Door deze begrippen hier op te nemen, wordt voorkomen dat een werkeiland of soortgelijk object niet onder de definitie van "schip" zou vallen. Voorts wordt hiermee voorkomen dat een opgevijzeld (op zijn poten staand) booreiland buiten de werking van de definitie zou vallen.
Een spudpaal is een inrichting, anders dan ankers, waarmee het schip zichzelf in de onderwaterbodem kan verankeren.
Ten aanzien van de definitie zeeschip wordt opgemerkt dat schepen die de vereiste documenten hebben om op de binnenwateren en op zee te varen (zogenaamde binnen-buitenschepen), op grond van deze definitie worden aangemerkt als zeeschip.
Het toepassingsgebied beperkt zich niet tot de als haven omschreven wateren, maar strekt zich tevens uit over alle tot de haven behorende havenwerken, zoals o.a. bouwwerken en kademuren. Het is duidelijk dat ook vanaf de wal de orde en de veiligheid ongunstig kan worden beïnvloed. De verordening is tevens van toepassing op schepen die buiten de haven doch binnen de gemeente direct of indirect gemeerd, ten anker of op spudpalen liggen aan of bij kaden, aanlegsteigers, meerpalen, ankergebieden of andere voorzieningen. Op schepen die gemeerd liggen buiten de haven, maar binnen de gemeente is de verordening eveneens van toepassing, onafhankelijk van de vraag of de gemeente dan wel een particulier "beheerder" van deze steiger is.
Artikel 1.3 Aanvulling of afwijking van de Algemene wet bestuursrecht
Artikel 1.3 regelt de verhouding van de Havenbeheersverordening Zwijndrecht 2011 in relatie tot de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Expliciet is in dit artikel aangegeven dat paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht dat regels geeft omtrent de positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen niet van toepassing is op de Havenbeheersverordening c.a.
Opgenomen is dat binnen 4 weken op een aanvraag moet worden besloten. De mogelijkheid bestaat om deze termijn éénmaal met 4 weken te verlengen. Wel moet deze verlenging (binnen de eerste 4 weken) aan de aanvrager gemeld worden.
Op grond van het eerste lid is mogelijk gemaakt dat bij of krachtens deze verordening voor bepaalde besluiten een andere afwijkende beslistermijn kan worden vastgesteld. Vooralsnog wordt van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
Artikel 1.5 Voorschriften en beperkingen
In de strafbepalingen van deze Havenbeheersverordening wordt overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde met straf bedreigd. Dat geldt dus ook voor overtreding van de aan de toestemming verbonden voorschriften of beperkingen.
In het eerste lid wordt geregeld dat een vergunning of vrijstelling wordt verleend voor de duur van vijf jaar. Wel bestaat de mogelijkheid bij of krachtens de Havenbeheersverordening te bepalen dat een andere termijn wordt vastgesteld.
Het tweede lid bepaalt dat een ontheffing, indien deze wordt verleend voor een eenmalige gedraging of handeling, wordt verleend voor de duur van die gedraging of handeling. Kantekening hierbij is dat een ontheffing nooit langer dan voor zes maanden kan worden verleend.
Op grond van het derde lid kan de ontheffing in spoedeisende gevallen voor een eenmalige gedraging of handeling mondeling worden verleend. Wel wordt de ontheffing daarna zo spoedig mogelijk op schrift gesteld.
Artikel 1.7 Weigeren, wijzigen of intrekken van toestemming
Onder het bepaalde in onderdeel d, worden ook beleidswijzigingen bedoeld. Deze kunnen tot intrekking of wijziging van de toestemming leiden. Daarbij moeten vanzelfsprekend door het bestuursorgaan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht worden genomen.
Het hangt van de omstandigheden af of tot intrekking dan wel wijziging van de vergunning of ontheffing wordt overgegaan. Zo zal niet iedere niet-nakoming van vergunningsvoorschriften nopen tot toepassing van de administratieve sanctie van intrekking van de vergunning. Met name het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel beperken nogal eens de bevoegdheid tot wijziging en intrekking.
Artikel 1.8 Grond voor verlening van een ontheffing
Dit artikel bepaalt dat een ontheffing bij of krachtens deze verordening slechts kan worden verleend, indien het belang dat door het betrokken verbod wordt beschermd, zich daartegen niet verzet.
Artikel 1.9 Verplichtingen van houders van toestemmingen
Op grond van dit artikel moet de houder – indien een toestemming op een schip betrekking heeft – de toestemming of een kopie daarvan, aan boord van het schip houden, tenzij het schip geen bemanningsverblijf heeft.
Dit artikel bepaalt tot wie de voorschriften van de verordening zich richten. Tenzij uit de tekst anders blijkt, is de kapitein of de schipper verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening. De kapitein of schipper is degene die de feitelijke leiding heeft over een schip. Dit is in principe de (papieren) kapitein of schipper, maar kan ook zijn vervanger zijn, of iemand anders van de bemanning die op dat moment de feitelijke leiding heeft. Overal waar in de verordening staat “het is verboden”, richt de norm zich dus in de eerste plaats tot de kapitein, de schipper, of zijn plaatsvervanger.
Met nadruk zij hier opgemerkt dat er enkele artikelen in de verordening zijn opgenomen waarin expliciet is bepaald dat “een ieder” zich aan dat voorschrift dient te houden. De normen in die artikelen richten zich derhalve niet tot de kapitein of de schipper, maar tot iedereen. Voor dit systeem is in deze verordening gekozen om eenduidigheid ten aanzien van het normadressaat te verkrijgen. Bijkomend voordeel is dat niet langer in elk artikel afzonderlijk behoeft te worden bepaald tot wie de norm zich richt.
In het tweede lid is bepaald dat bij afwezigheid van een kapitein of een schipper, de exploitant verantwoordelijk is voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening. Deze bepaling is opgenomen voor de gevallen waarin een ponton of een ander soort schip is afgemeerd en er geen bemanning (meer) aan boord is.
Artikel 2.1 Aanwijzing havenmeester
Artikel 2.1 vormt de basis voor het college om de havenmeester aan te wijzen.
De hier bedoelde havenmeester is de havenmeester van Rotterdam.
§ 3 Orde in en gebruik van de haven
In het Binnenvaartpolitiereglement is een voor Nederland uniform systeem van verkeerstekens geregeld. Om dit systeem niet te doorkruisen is in dit artikel vastgelegd dat dezelfde tekens worden gebruikt ten behoeve van de orde en veiligheid in de haven.
Artikel 3.2 Verbod tot nemen van ligplaats
In principe is het verboden ligplaats te nemen of zich met een schip op een ligplaats te bevinden, tenzij een van de uitzonderingsbepalingen, genoemd in de onderdelen a tot en met c in acht worden genomen. Het in het derde lid opnemen van een ontheffings- en vrijstellingsregeling is onder andere nodig gebleken ten aanzien van de openbare ligplaatsen. Door opname van deze vrijstellingsregeling kan het college middels beperkingen en voorschriften die aan een ontheffing of vrijstelling worden verbonden, anticiperen op de specifieke omstandigheden van de ligplaats. Het nemen van ligplaats omvat tevens ankeren of gebruik maken van spudpalen op de aangewezen ankerplaatsen. Het verbod leidt ertoe dat in de meeste gevallen kan worden volstaan met plaatsing in de haven van verkeerstekens.
Artikel 3.3 Duur innemen ligplaats
De reden van opname van dit artikel is gelegen in het feit dat door beperking van de maximale tijdsduur van het innemen van een ligplaats er in beginsel voldoende ligplaatsen beschikbaar blijven. Indien schepen voor langere tijd, in casu maandenlang achtereen zouden blijven liggen, bijvoorbeeld in verband met een faillissement, dan komt de vrije ligplaatsvoorziening in het gedrang.
Artikel 3.4 Verbod opvijzelen boor- of werkeiland
Op grond van artikel 3.4 is het verboden om een boorinstallatie, een werkeiland of een soortgelijk object (hierna: werkeiland) op te vijzelen. Dit artikel is opgenomen in verband met het mogelijk gebruik van de haven door werkeilanden. Bij het opvijzelen - dat is het met behulp van de aan boord geplaatste vijzels op eigen kracht verheffen van een werkeiland - worden de poten van het werkeiland op de bodem geplaatst. Vervolgens werkt het werkeiland zich omhoog.
In artikel 1.7 is bepaald dat het college de afgifte van een ontheffing kan weigeren indien een of meer van de belangen die worden beschermd door deze verordening, waaronder redenen van orde, veiligheid of milieu in de haven, dat wenselijk maken. De gegevens die moeten worden verstrekt bij de aanvraag tot een ontheffing bieden de mogelijkheid om tot een goede beoordeling van de nautische en andere veiligheidsaspecten van de haven te komen. De exploitant van een werkeiland, die eerstverantwoordelijke is voor de activiteiten, heeft tevens belang bij een zo effectief mogelijke informatie-uitwisseling met de havenbeheerder. In de bodem kunnen zich bijvoorbeeld leidingen, kabels of duikers bevinden die door de vrijkomende krachten beschadigd kunnen worden. Ook dient rekening te worden gehouden met de vergrote windgevoeligheid van het werkeiland tijdens en na het opvijzelen. De gegevens die moeten worden overgelegd bij de aanvraag om een ontheffing omvatten dan ook tevens een mededeling omtrent de resultaten van het door de exploitant uit te (laten) voeren bodemonderzoek. Indien een werkeiland zich bevindt op een scheepswerf of bij een herstellingsinrichting geldt het verbod niet, voor zover de activiteiten vallen binnen de werkingssfeer van de vergunning die is afgegeven krachtens de Wet milieubeheer.
Artikel 3.5 Voorzieningen in de haven
Dit artikel bepaalt in algemene zin dat het verboden is voorzieningen of voorwerpen in, op, onder of boven water te hebben of aan te brengen indien daardoor gevaar, schade of hinder kan ontstaan.
De havenbeheerder dient in verband met het veilig gebruik van de haven op de hoogte te zijn van alle voorzieningen die in, onder of boven water worden aangebracht en die van een min of meer permanent karakter zijn. Uitgezonderd zijn scheepstoebehoren en voorzieningen die dienen om een schip te laden en te lossen. Daarbij wordt de eis gesteld dat deze voorzieningen ook werkelijk (als zodanig) in gebruik zijn, teneinde te voorkomen dat voorzieningen die hinderlijk of gevaarlijk voor anderen zijn (bijvoorbeeld meerdraden en fenders) blijvend worden aangebracht.
Artikel 3.6 Verhalen van schepen
Indien zich een calamiteit voordoet in de haven, moeten schepen - in verband met de veiligheid of het milieu - met spoed verhaald kunnen worden, ook al liggen deze schepen er met toestemming van het college. Bij een brand zouden de schepen bijvoorbeeld in de weg kunnen liggen voor bestrijdingsvaartuigen.
Aangezien niet altijd in strijd met bestaande wettelijke voorschriften wordt gehandeld, is bestuursdwang als bedoeld in artikel 125 van de Gemeentewet en artikel 5:21 Awb in dergelijke gevallen niet mogelijk. Teneinde de havengebruiker tegen onnodig optreden te beschermen, wordt in het eerste lid bepaald dat de beslissing op schrift dient te worden gesteld. Voorts kan uitsluitend van de bevoegdheid gebruik worden gemaakt indien dit noodzakelijk is in het kader van de orde of ter bescherming van veiligheids- of milieubelangen. Een voorbeeld van een niet-spoedeisend belang in het kader van de orde van de haven, is het noodzakelijk worden van het plegen van onderhoud aan een kademuur of steiger waaraan reeds voor langere periode een schip gemeerd ligt. De eigenaar, beheerder of gebruiker van een schip kan op basis van dit artikel schriftelijk worden verzocht binnen een redelijke termijn het schip te verhalen naar een andere ligplaats. Indien medewerking wordt geweigerd, kan het schip verhaald worden.
Artikel 3.7 Gebruik van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven
In, onder en langs de haven bevinden zich onder meer kunstwerken, kabels, tunnels, pijpleidingen, kades en zinkers. Het gebruik van voortstuwers (schroeven), boegschroeven of hekschroeven kan schade veroorzaken aan deze voorzieningen indien het in andere gevallen wordt gebruikt dan voor het bereiken of verlaten van een ligplaats.
Het verbod van dit artikel geldt ook in die situaties waarbij het schip op spudpalen ligt of indien men anders dan noodzakelijk voor het ontmeren of afmeren, het schip gaande houdt of tegen de kade of oever drukt waarbij het schip niet met meerdraden is afgemeerd. Reden waarom het verbod wordt ingevoerd ligt in het feit dat wanneer door gebruikers van de haven schepen gaande worden gehouden zeer gevaarlijke situaties kunnen worden veroorzaakt. Voorts kan – met name – het proefdraaien van machines, maar ook het trachten los te komen indien een schip aan de grond zit, grote schade veroorzaken. Het bij- of afdraaien door een bunker- of bevoorradingsschip, dat afgemeerd is aan een ander schip, ter voorkoming van schade levert een verwaarloosbaar risico op voor de haveninfrastructuur en is gelet op de vaak moeilijke afmeersituatie ter voorkoming van directe schade aanvaardbaar.
Ontheffingen worden slechts in beperkte gevallen verleend. Voor het proefdraaien wordt slechts op een beperkt aantal locaties ontheffing verleend.
Ten slotte is in het artikel een verplichting opgenomen dat tijdens het inwerking zijn van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven een persoon in de stuurhut aanwezig dient te zijn die bekend is met de bediening van het schip. In de praktijk is gebleken dat dit regelmatig niet het geval is. Dit kan tot zeer gevaarlijke en ongewenste situaties leiden.
Artikel 3.8 Recreatievaart en zeilvaart in de haven
Dit artikel regelt in het eerste lid dat het - in principe - verboden is de recreatievaart te beoefenen in de haven. Het gaat hierbij om havens die onder invloed staan van de eb- en vloedstroom en die derhalve in directe verbinding staan met open zee. Het varen met pleziervaartuigen in havens die worden gebruikt door de beroepsvaart, kan zeer gevaarlijke situaties met zich meebrengen
Het eerste lid stelt dat het verbod niet van toepassing is indien het schip zich rechtstreeks en zonder onderbreking begeeft naar in een in de haven gelegen jachthaven, private ligplaats of werf.
In het tweede lid wordt bepaald dat het verboden is de zeilvaart te beoefenen in de haven, tenzij hiervoor een ontheffing is verleend. De recreatievaart in het eerste lid heeft geen betrekking op de zeilvaart, die in het tweede lid wordt omschreven. Zeilvaart kan bedrijfsmatig - dus tegen vergoeding - worden beoefend en niet bedrijfsmatig, dus recreatief. Beide worden in het tweede lid geregeld. Een ontheffing van het verbod kan bijvoorbeeld worden verleend ingeval van een zeilwedstrijd of een manifestatie, dan wel ingeval van motorpech.
Het college kan op grond van het derde lid een vrijstelling geven voor de in dit artikel gestelde verboden in geval van evenementen.
Het vierde lid regelt dat het verbod niet van toepassing is indien wordt gehandeld met een door het college verleende vrijstelling of ontheffing.
Artikel 3.9 Overlast van vaartuigen
In de praktijk van de haven komt het regelmatig voor dat handelingen plaatsvinden, zoals het vasthouden en losmaken van schepen alsmede het zich begeven en bevinden op schepen, die onrechtmatig zijn. Met de invoeging van dit artikel wordt handhaving mogelijk gemaakt.
Artikel 3.10 Melding bedrijfsstoring, gebrek of schade
Dit artikel bevat de verplichting voor schepen om alle bedrijfsstoringen, gebreken of schades aan boord van een schip, die een gevaar voor het schip of de omgeving kunnen opleveren aan de havenmeester te melden. De bepaling is van toepassing op alle schepen.
De melding vindt plaats per telefoon, per marifoon op het daarvoor bestemde kanaal, per fax of per e-mail via telefoonnummer 010 - 252 1000, faxnummer 010 - 252 1600, VHF kanaal 14 of e-mail cmh@portofrotterdam.com .
Artikel 3.11 Maatregelen bij ijsgang of dichtgevroren water
Bij ijsgang of dichtgevroren water in de haven is de kapitein of schipper verplicht, indien hij met dat schip een ligplaats wenst in te nemen of te verlaten, dan wel een aanwijzing daartoe ontvangt, voor zijn rekening en risico zo nodig het ijs te breken of een sleepboot te gebruiken.
§ 4 Veiligheid en milieu in de haven
Artikel 4.1 Verontreiniging van lucht; stank, hinder of risico veroorzakende stoffen
Artikel 4.1, eerste lid, regelt dat het verboden is om roet uit een schip te laten ontsnappen tengevolge van het doorblazen van het uitlaatgassensysteem.
Het tweede lid bepaalt dat het verboden is stoffen uit een schip te laten ontsnappen, indien hierdoor gevaar, schade of hinder ontstaat of kan ontstaan.
De in het eerste en tweede lid gestelde verboden beperken zich tot handelingen die plaatsvinden aan boord van een schip. Handelingen gepleegd vanaf de wal vallen buiten deze bepalingen.
Het derde lid regelt dat het college ontheffing kan verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.
Artikel 4.2 Gebruik afvalverbrandingsoven
In artikel 4.2 is ter voorkoming van gevaar, schade en hinder voor de omgeving, door bijvoorbeeld ernstige rookontwikkeling en het gebruik van de afvalverbrandingsoven terwijl het schip is afgemeerd, een verbod opgenomen op het gebruik van afvalverbrandingsovens aan boord van schepen. Eventueel zich aan boord bevindend afval kan worden afgegeven aan de daartoe bestemde inzamelaars.
Artikel 4.3 Melding en verwijdering van te water geraakte stoffen of voorwerpen
Dit artikel regelt dat, in verband met de veiligheid en het eventuele belemmeren van de vaarweg, indien stoffen of voorwerpen te water geraken, hiervan onmiddellijk kennis wordt gegeven aan de havenmeester. Deze kennisgeving is niet aan voorschriften verbonden, maar de voorkeur wordt gegeven aan een telefonische melding op 010 – 252 1000 of via de marifoon op VHF kanaal 14. Vervolgens dient de stof of het voorwerp – voor zover mogelijk – onmiddellijk te worden verwijderd.
Het opnemen van een verbod is niet noodzakelijk in verband met de werkingssfeer van de Waterwet, het Binnenvaartpolitiereglement en gemeentelijke regelgeving.
Artikel 4.4 Ernstig gevaar, schade of hinder opleverende schepen
In het kader van een goed havenbeheer is het noodzakelijk ten aanzien van schepen die ernstig gevaar, schade of hinder of ernstige gevolgen voor de orde met zich mee (kunnen) brengen, maatregelen te kunnen treffen van min of meer ingrijpende aard. Hierbij kan gedacht worden aan schepen die in brand staan, dreigen te zinken of schepen waaruit gevaarlijke stoffen lekken. De maatregelen kunnen variëren van het treffen van noodvoorzieningen aan boord van het schip, tot - in het uiterste geval - het verbieden van binnenkomst of van verblijf van het schip in de haven. De te treffen maatregelen en het verbod zullen (zo nodig achteraf) schriftelijk worden meegedeeld.
Dit artikel is toegevoegd aangezien er in de havenpraktijk zich bij de betreding van schepen regelmatig zeer gevaarlijke en onaanvaardbare situaties voordoen. Veilige toegang tot een schip was nergens geregeld, tenzij een schip uitsluitend als een werkplaats werd gezien, dan waren er in de Arbo-wetgeving algemene voorschriften dat de werkplek veilig moest kunnen worden betreden. Echter er wordt niet altijd gewerkt, er wordt op een schip ook gewoond en geleefd en ook dan dient een schip op veilige wijze te kunnen worden betreden. Het motief voor deze regeling is gelegen in het wonen en leven aan boord, met al het daartoe noodzakelijk maatschappelijk verkeer. In dit artikel wordt als norm gesteld dat het schip over een toegang dient te beschikken waardoor in redelijkheid geen gevaar of schade voor personen kan ontstaan.
Voor binnenschepen is het in sommige gevallen niet mogelijk of zeer onpraktisch om een veilige toegang tot het schip mogelijk te maken. Enerzijds is dit het geval bij laad- of loshandelingen. Door het laden of lossen van lading aan boord van een binnenschip, kan het schip aanzienlijk bewegen. In dit soort situatie kan een veilige toegang niet worden gegarandeerd, sterker nog een toegang is in dit soort gevallen juist onveilig.
Anderzijds meert een binnenschip soms kort af, bijvoorbeeld om passagiers of een auto af te zetten. Om in dit soort korte handelingen van een binnenschipper te eisen dat hij een veilige toegang creëert, zou een onevenredige belasting voor een binnenschipper opleveren.
Artikel 4.6 Verbod gebruik hoofdmotor
Het komt zeer regelmatig voor dat afgemeerde schepen hun hoofdmotor onnodig laten draaien, anders dan direct voor vertrek van het schip. Dit betekent een onnodige belasting van het milieu en het kan hinder voor omwonenden veroorzaken. Artikel 4.6 is geen absoluut verbod, maar is afhankelijk voor een aanwijzing van gebieden door het college.
Door de gekozen formulering blijft het mogelijk om bijvoorbeeld de hoofdmotor ten dienste van proefdraaien in werking te hebben. Voor deze activiteit is wel een door het college verleende ontheffing nodig.
Het innemen van een ligplaats in overeenstemming met deze verordening ontheft de kapitein of schipper niet van zijn verplichting zich ervan te overtuigen dat die plaats voor zijn schip veilig is.
Artikel 5.1 Delegatiegrondslagen
Aan de in dit artikel opgenomen delegatiegrondslagen is in het Havenreglement Zwijndrecht 2011 uitvoering gegeven. In de voorgaande Havenverordening Zwijndrecht waren de delegatiegrondslagen verspreid over de verschillende artikelen. In plaats hiervan zijn deze nu overzichtelijk in dit artikel aangegeven. De genoemde delegatiegrondslagen vormen de basis voor het college om nadere regels te stellen in het Havenreglement.
Op basis van dit artikel kan het college aanwijzingen geven in het belang van de orde en veiligheid in de haven, in het bijzonder ter regeling van het scheepvaartverkeer en het nemen van ligplaats en ter voorkoming van gevaar, schade of hinder. Deze aanwijzing kan mondeling of schriftelijk worden gegeven.
Overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.
Artikel 6.3 Toezichthoudende ambtenaren
In dit artikel worden de toezichthoudende ambtenaren aangewezen. Het eerste lid is in redactioneel opzicht in overeenstemming gebracht met de modelbepaling uit aanwijzing 90 van de Aanwijzingen voor de regelgeving voor decentrale overheden. Hierin is een modelbepaling opgenomen inzake de aanwijzing van personen belast met het toezicht op de naleving. In artikel 5:17 Awb is de bevoegdheid van de toezichthouder tot het vorderen van inzage van zakelijke gegevens en bescheiden geregeld. In artikel 5:18 Awb is de bevoegdheid van de toezichthouder om zaken te onderzoeken, aan opneming te onderwerpen en daarvan monsters te nemen, opgenomen.
De plicht tot medewerking is in algemene zin geregeld in artikel 5:20 Awb: "een ieder is verplicht aan een toezichthouder binnen de door hem gestelde redelijke termijn alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden". Deze plicht beoogt alle denkbare vormen van medewerking te omvatten, met inbegrip van het verstrekken van inlichtingen en de afgifte van gevorderde gegevens en bescheiden.
Artikel 6.4 Betreden van woonruimten
In artikel 5:15 Awb, is bepaald dat een toezichthouder een woning niet mag betreden als de bewoner daar geen toestemming voor geeft. De bevoegdheid tot het binnentreden is gestoeld op artikel 149a van de Gemeentewet. Van de bevoegdheid kan in principe alleen gebruik worden gemaakt indien een machtiging op grond van de Algemene wet op het binnentreden is afgegeven. Opgemerkt wordt dat onder het begrip "woning" tevens een woning aan boord van een schip moet worden verstaan.
§ 7 Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 7.1 Intrekking oude verordening
In artikel 7.1 wordt de Havenverordening Zwijndrecht 2008 ingetrokken.
In artikel 7.2 wordt het overgangsrecht geregeld. In het eerste lid wordt bepaald dat de op basis van de Havenverordening Zwijndrecht 1994 of 2008 afgegeven beschikkingen hun geldigheid behouden na inwerkingtreding van de onderhavige verordening onder de destijds geldende voorwaarden en beperkingen. Voorts zal een 3 jaar geleden afgegeven vergunning met een geldigheidsduur van 5 jaar, ook onder deze nieuwe Havenbeheersverordening, nog 2 jaar zijn geldigheid behouden. Men noemt dit “eerbiedigende werking”.
In het tweede lid wordt geregeld dat indien vóór het inwerkingtreden van de Havenbeheersverordening Zwijndrecht 2011 aanvragen om toestemming zijn ingediend en waarop nog niet is beslist, deze aanvragen op grond van het nieuwe recht worden behandeld.
Het derde lid bepaalt dat als een bezwaarschrift is ingediend tegen een beschikking om een toestemming die is gebaseerd op de Havenverordening Zwijndrecht, dit bezwaarschrift wordt afgehandeld met toepassing van de Havenbeheersverordening Zwijndrecht 2011 (het nieuwe recht wordt dus toegepast).
De regeling treedt in werking de dag na publicatie daarvan en werkt terug tot 1 juli 2011. Deze datum valt samen met de overdracht van het nautisch beheer aan de havenmeester van Rotterdam werkzaam bij Havenbedrijf Rotterdam N.V.
De citeertitel van deze verordening luidt "Havenbeheersverordening Zwijndrecht 2011" of "HvbZ 2011".