Organisatie | Gulpen-Wittem |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Reglement van orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van de gemeenteraad van Gulpen-Wittem 2008 |
Citeertitel | Reglement van orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van de gemeenteraad van Gulpen-Wittem 2008 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt het Reglement van orde zoals vastgesteld op 21-06-2006. Datum inwerkingtreding initiële regeling en meest recente versie is bij benadering
Gemeentewet, art. 149
Reglement op het Burgerfractielid Gulpen-Wittem 2006
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
24-05-2011 | 09-03-2019 | art. 41 | 24-05-2011 onbekend | A/103 | |
18-03-2010 | diverse artikelen | 10-03-2010 onbekend | A/093 | ||
07-08-2008 | diverse artikelen | 07-07-2008 onbekend | A/082 | ||
21-10-2006 | nieuwe regeling | 21-09-2006 onbekend | onbekend |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
De raadsvoorzitter is voorzitter van het Seniorenconvent. Bij verhindering van de raadsvoorzitter wordt het voorzitterschap waargenomen door de plaatsvervangend raadsvoorzitter. Mocht de plaatsvervangend raadsvoorzitter ook lid zijn van het seniorenconvent, dan kan vanuit de fractie die de plaatsvervangend voorzitter levert, een raadslid worden aangewezen dat in de desbetreffende bijeenkomst het lid dat het voorzitterschap waarneemt, vervangt. De plaatsvervangend voorzitter bekleedt dan niet de functie van fractievoorzitter.
De verslagen van het seniorenconvent zijn niet openbaar. De verslaglegging van de bespreking van punten als bedoeld in artikel 9 sub d.2 is vertrouwelijk. Voor deze verslaglegging geldt eveneens hetgeen is neergelegd in artikel 25 van de Gemeentewet over stukken waarover de raad geheimhouding oplegt.
Hoofdstuk 2 Toelating van nieuwe leden; fracties
Indien boven de kandidatenlijst een aanduiding was geplaatst, voert de fractie in de raad deze aanduiding als naam. Indien geen aanduiding boven de kandidatenlijst was geplaatst, deelt de fractie in de eerste vergadering van de raad aan de voorzitter mee welke naam deze fractie in de raad wil voeren.
Artikel 8 Benoemingsprocedure wethouders
De kandidaat-wethouder overlegt de documenten en informatie die nodig zijn voor de in het hiernavolgende lid door de commissie “Geloofsbrieven wethouders” te verrichten toetsing. De kandidaat-wethouder maakt bovendien alle overige door hem/haar in dat verband relevant geachte informatie aan de commissie kenbaar.
Op basis van de beoordeelde informatie formuleert de commissie “Geloofsbrieven wethouders” een schriftelijk, beargumenteerd, advies aan de raad ten aanzien van de benoembaarheid van de voorgedragen wethouder(s) op grond van de voornoemde voorwaarden die de Gemeentewet hieraan stelt.
Indien de ad hoc-commissie niet unaniem is in zijn oordeel wordt hiervan melding gemaakt in het advies.
De benoeming van de wethouder is voorwaardelijk tot de burgemeester de integriteitstoets heeft afgerond. De toetsing zal zo mogelijk binnen drie maanden na de voorwaardelijke benoeming zijn afgerond. Indien de uitkomst van de toetsing daar aanleiding toe geeft zal de burgemeester de Gemeenteraad daarover informeren.
Paragraaf 1 Tijdstip van vergaderen; voorbereidingen
De vergaderingen van de raad vinden in de regel plaats op donderdag, vangen aan om 19.30 uur en worden gehouden in het gemeentehuis. Het eindtijdstip van de vergaderingen wordt gesteld op 23.00 uur. Indien de vergadering dan niet ten einde is, wordt, indien de meerderheid van de raad hiermee instemt, de vergadering met maximaal 30 minuten verlengd. Is de vergadering na deze verlenging toch niet ten einde is, of indien de meerderheid van de raad niet instemt met de 30 minuten verlenging, wordt de vergadering voortgezet op de daaropvolgende maandagavond, aanvang 19.30 uur.
De voorlopige agenda en de daarbij behorende stukken - met uitzondering van de in artikel 25, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet bedoelde stukken - worden tegelijkertijd met de schriftelijke oproep aan de leden van de raad verzonden, danwel op het raadsinformatiesysteem (dat digitaal te raadplegen is via de website van de gemeente) geplaatst
In spoedeisende gevallen kan de voorzitter na het verzenden van de schriftelijke oproep tot uiterlijk 48 uur voor de aanvang van een vergadering een aanvullende agenda opstellen. Deze wordt per direct met de daarbij behorende stukken aan de leden van de raad verzonden, en via de website van de gemeente openbaar gemaakt.
Het Seniorenconvent kan een of meer wethouders uitnodigen om in de vergadering aanwezig te zijn en aan de beraadslagingen deel te nemen.
Artikel 13 Ter inzage leggen van stukken
Stukken, die ter toelichting van de onderwerpen of voorstellen op de agenda dienen, worden gelijktijdig met het verzenden van de schriftelijke oproep voor een ieder in het gemeentehuis ter inzage gelegd. De voorzitter maakt van de ter inzage legging melding in de openbare kennisgeving bedoeld in artikel 14. Indien na het verzenden van de schriftelijke oproep stukken ter inzage worden gelegd, wordt hiervan mededeling gedaan aan de leden van de raad en zo mogelijk in een openbare kennisgeving.
Paragraaf 2 Orde der vergadering
Bij binnenkomst in de vergaderzaal tekent ieder lid van de raad onmiddellijk de presentielijst. Aan het einde van elke vergadering wordt die lijst door de voorzitter en de griffier door ondertekening vastgesteld.
Artikel 18 Primus bij beraadslagingen en hoofdelijke stemming
Bij aanvang van behandeling van ieder agendapunt vraagt de voorzitter (of de griffier) wie van de leden van de raad over dat agendapunt het woord wil voeren. Vervolgens geeft hij het woord aan degenen die zich aangemeld hebben voor de beraadslaging. De voorzitter hanteert daarbij een stelsel waarbij de fracties bij toerbeurt met de beraadslaging kunnen beginnen. Vervolgens vindt de beraadslaging plaats op zitplaats, bezien met de klok mee, vanaf het lid dat met de beraadslaging is begonnen.
Het Seniorenconvent stelt op advies van de griffier namens de raad de wijze van afdoening van de ingekomen stukken vast, waarbij de stukken worden onderverdeeld in een categorie “voor kennisgeving aannemen”, een categorie “in handen stellen van het college ter afdoening”en een categorie “in handen stellen van het college voor nader advies”.
Artikel 24 Aantal spreektermijnen
De voorzitter kan interrupties toelaten. Deze dienen te bestaan uit korte opmerkingen of vragen zonder inleiding. Zodra spreker de ruimte voor een interruptie anders gebruikt als hiervoor aangegeven verzoekt de voorzitter de spreker met spreken op te houden. Deze geeft terstond aan dit verzoek gevolg.
Artikel 26 Handhaving orde; schorsing
Indien een spreker, zich beledigende of onbetamelijke uitdrukkingen veroorlooft, afwijkt van het in behandeling zijnde onderwerp, een andere spreker herhaaldelijk interrumpeert, dan wel anderszins de orde verstoort, wordt hij door de voorzitter tot de orde geroepen. Indien de betreffende spreker, hieraan geen gevolg geeft, kan de voorzitter hem gedurende de vergadering, waarin zulks plaats heeft, over het aanhangige onderwerp het woord ontzeggen.
Op verzoek van een lid van de raad of op voorstel van de voorzitter kan de raad besluiten de beraadslaging voor een door hem te bepalen tijd te schorsen teneinde het college of de leden de gelegenheid te geven tot onderling nader beraad. De beraadslagingen worden hervat nadat de schorsingsperiode verstreken is.
Na het sluiten van de beraadslaging en voordat de raad tot stemming overgaat, heeft ieder lid het recht zijn uit te brengen stem kort te motiveren.
Paragraaf 3 Procedures bij stemmingen
Artikel 31 Algemene bepalingen over stemming
Heeft een lid zich bij het uitbrengen van zijn stem vergist, dan kan hij deze vergissing nog herstellen voordat het volgende lid gestemd heeft.
Bemerkt het lid zijn vergissing pas later, dan kan hij nadat de voorzitter de uitslag van de stemming bekend heeft gemaakt wel aantekening vragen dat hij zich heeft vergist; in de uitslag van de stemming brengt dit echter geen verandering.
Artikel 34 Herstemming over personen
Zijn bij de tweede stemming de meeste stemmen over meer dan twee personen verdeeld, dan wordt bij een tussenstemming uitgemaakt tussen welke twee personen de derde stemming zal plaatshebben.
3.Indien bij tussenstemming of bij de derde stemming de stemmen staken, beslist terstond het lot.
Voor aanvang een raadsvergadering is er een vragenhalfuur, tenzij er bij de voorzitter geen mondelinge vragen zijn gemeld. In bijzondere gevallen kan het Seniorenconvent bepalen dat het vragenhalfuur op een ander tijdstip wordt gehouden. De voorzitter bepaalt op welk tijdstip het vragenhalfuur eindigt.
Het lid van de raad dat tijdens het vragenhalfuur vragen wil stellen, meldt dit onder aanduiding van het onderwerp ten minste 48 uur voor aanvang van de vergadering bij de voorzitter. De voorzitter kan na overleg met het Seniorenconvent weigeren een onderwerp tijdens het vragenhalfuur aan de orde te stellen, indien hij het onderwerp niet voldoende nauwkeurig acht aangegeven of indien het onderwerp in de raadsvergadering op diezelfde dag aan de orde komt.
Artikel 37 Schriftelijke vragen
Schriftelijke beantwoording vindt zo spoedig mogelijk plaats, in ieder geval binnen dertig dagen nadat de vragen zijn binnengekomen. Indien beantwoording niet binnen deze termijnen kan plaatsvinden, stelt het verantwoordelijk lid van het college of de burgemeester de vragensteller hiervan gemotiveerd in kennis, waarbij de termijn aangegeven wordt, waarbinnen beantwoording zal plaatsvinden. Dit bericht wordt behandeld als een antwoord.
Ieder lid van de raad kan tot het sluiten van de beraadslagingen amendementen indienen. Een amendement kan het voorstel inhouden om een geagendeerd voorstel in één of meer onderdelen te splitsen, waarover afzonderlijke besluitvorming zal plaatsvinden. Alleen beraadslaagd kan worden over amendementen die ingediend zijn door leden van de raad, die de presentielijst getekend hebben en in de vergadering aanwezig zijn.
In afwijking van het bepaalde in het voorgaande lid kan(kunnen) de indiener(s) van het voorstel aangeven het initiatiefvoorstel eerst in een Ronde Tafel Gesprek te willen voorleggen. In dat geval legt(gen) indiener(s) het verzoek voor agendering in het Ronde Tafel Gesprek voor aan het seniorenconvent. Het seniorenconvent behandelt dit verzoek in het eerstvolgende overleg van het convent. Indien het convent besluit het initiatiefvoorstel te agenderen voor het Ronde Tafel Gesprek dan dient(en) de indiener(s) van het voorstel in het Ronde Tafel Gesprek waar het voorstel behandeld wordt, zorg te dragen voor de benodigde toelichting/informatie.
De voorzitter brengt de inhoud van het verzoek zo spoedig mogelijk ter kennis van de overige leden van de raad en de wethouders. Bij het vaststellen van de agenda van de eerstvolgende vergadering na indiening van het verzoek, wordt het al dan niet behandelen van het verzoek in stemming gebracht. De raad bepaalt, indien tot behandeling wordt besloten, op welk tijdstip tijdens de vergadering de interpellatie zal worden gehouden.
Hoofdstuk 5 Begroting en rekening
Artikel 45 Procedure begroting
Onverminderd het bepaalde in de Gemeentewet geschiedt de voorbereiding, het onderzoek, de behandeling en de vaststelling van de begroting volgens een procedure die de raad op voorstel van het Seniorenconvent vaststelt.
Artikel 46 Procedure jaarrekening
Onverminderd het bepaalde in de Gemeentewet geschiedt de voorbereiding en het onderzoek van de jaarrekening en het jaarverslag, alsmede de vaststelling van de jaarrekening en van een eventueel indemniteitsbesluit volgens een procedure die de raad op voorstel van het Seniorenconvent vaststelt.
Hoofdstuk 6 Lidmaatschap van andere organisaties
Artikel 47 Verslag; verantwoording
Een lid van de raad, een wethouder, de burgemeester of de secretaris, die door de gemeenteraad is aangewezen tot lid van het algemeen bestuur van een openbaar lichaam of van een ander gemeenschappelijk orgaan, ingesteld op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen, heeft conform het bepaalde in artikel 11,lid 5 van dit Reglement, het recht verslag te doen over zaken die in het algemeen bestuur als bedoeld aan de orde zijn. Voor door de raad gewenste bespreking van dit verslag kan de voorzitter verwijzen naar het desbetreffende Ronde Tafel Gesprek.
Wanneer een lid van de raad een persoon als bedoeld in het eerste lid ter verantwoording wenst te roepen over zijn wijze van functioneren als zodanig, besluit de raad over het toestaan daarvan. De regels voor het vragen van inlichtingen, vastgesteld in artikel 44 zijn van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk 7 Besloten vergadering
Op een besloten vergadering zijn de bepalingen van dit reglement van overeenkomstige toepassing voorzover deze bepalingen niet strijdig zijn met het besloten karakter van de vergadering.
Voor de afloop van de besloten vergadering beslist de raad overeenkomstig artikel 25, eerste lid, van de Gemeentewet of omtrent de inhoud van de stukken en het verhandelde geheimhouding zal gelden. De raad kan besluiten de geheimhouding op te heffen.
Artikel 51 Opheffing geheimhouding
Indien de raad op grond van artikel 25, derde en vierde lid, artikel 55, tweede en derde lid, of artikel 86, tweede en derde lid, van de Gemeentewet voornemens is de geheimhouding op te heffen wordt, indien daarom wordt verzocht door het orgaan dat geheimhouding heeft opgelegd, in een besloten vergadering met het desbetreffende orgaan overleg gevoerd.
Het seniorenconvent kan besluiten tot het houden van raadsconferenties voor (delegaties) uit de raad. Deze conferenties zijn informele bijeenkomsten waarin (een delegatie van) het college van burgemeester en wethouders met raadsleden en/of burgerfractieleden communiceert (informeren, inzicht verschaffen in te wegen belangen, in beeld brengen van wettelijke en technische problemen, verkennen van aspecten van draagvlak en van gedachten wisselen over mogelijke alternatieven) over complexe stukken – te benoemen door het seniorenconvent – ter voorbereiding van zo’n onderwerp in een Ronde Tafel Gesprek en/of raadsvergadering.
Hoofdstuk 9 Toehoorders en pers
Artikel 54 Geluid- en beeldregistraties
Degenen die in de vergaderzaal tijdens een openbare raadsvergadering geluid- dan wel beeldregistraties willen maken doen hiervan mededeling aan de voorzitter en gedragen zich naar zijn aanwijzingen. Deze aanwijzingen kunnen niet zover gaan dat zij de vrijheid van pers aantasten.
Artikel 55 Verbod gebruik mobiele telefoons
In de vergaderzalen, met inbegrip van de publieke tribune, is tijdens de raadsvergadering en de Ronde Tafel Gesprekken het gebruik, alsmede het standby houden van mobiele telefoons of andere communicatiemiddelen, die inbreuk kunnen maken op de orde van de vergadering, zonder toestemming van de voorzitter, niet toegestaan.
Hoofdstuk 10 Rondetafelgesprekken
Artikel 56 Begripsomschrijvingen
In dit hoofdstuk wordt, in afwijking van artikel 1, verstaan onder:
Artikel 59 Deelnemers aan het gesprek
Personen of instellingen die niet behoren tot degenen die overeenkomstig artikel 57, lid 3 zijn uitgenodigd, en die huns inziens als betrokkene danwel direct belanghebbende willen deelnemen aan een RTG kunnen zich eveneens vóór 12.00 uur op de dag voorafgaand aan de dag waarop het RTG plaatsvindt aanmelden bij de griffie.
Bij aanvang van behandeling van het voorstel vraagt de voorzitter aan het raadslid of burgerfractielid dat aan het woord is aan hoeveel vragen hij wenst te stellen. Iedere fractievertegenwoordiger mag per geagendeerd onderwerp maximaal 10 vragen stellen. De voorzitter hanteert daarbij de volgende volgorde:
Het stellen van vragen om feitelijke informatie, van geringe omvang (als bedoeld in de verordening ambtelijke bijstand) is tijdens de vergadering niet aan de orde. Een raadslid wendt zich met deze vragen conform hetgeen daarover geregeld is in de verordening ambtelijke bijstand, rechtstreeks tot de (adjunct) directeur van de afdeling die belast is met de advisering over of uitvoering van het betreffende onderwerp.
Het Seniorenconvent bepaalt bij vaststelling van de agenda ook de indicatieve tijdsduur van een vergadering. Indien niet alle agendapunten binnen deze tijdsduur kunnen worden afgehandeld dan kan – indien een tijdige besluitvorming zich daar niet tegen verzet – door de meerderheid worden bepaald dat een of meerdere agendapunten worden doorgeschoven naar een volgend Ronde Tafel Gesprek.
b. In het geval als bedoeld in lid a sub 2 dan geeft de meerderheid mondeling gemotiveerd aan om welke reden het voorstel wordt aangehouden. Als er nog informatieve vragen zijn dan worden die tijdens het RTG geformuleerd. Als het voorstel /onderwerp ter verduidelijking op een of meerdere onderdelen aanpassing verdient wordt tijdens het RTG aangegeven op welke punten/onderdelen
Aldus vastgesteld door de gemeenteraad in zijn vergadering van 7 juli 2008, laatstelijk gewijzigd op 10 maart 2010.
De griffier De voorzitter,
Mevr. F.G.J.M. van der Walle Drs. A.R.B. van den Tillaar.
Toelichting reglement van orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van de gemeenteraad van de gemeente Gulpen-Wittem 2008 (laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit A/093 van 10 maart 2010)
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Onder ‘aanhangig’ als bedoeld onder e wordt verstaan aan de orde/in behandeling zijnd. De omschrijving van de termen amendement en initiatiefvoorstel luiden hetzelfde als in de artikelen 147a en 147b van de Gemeentewet.
De burgemeester is voorzitter van de raad. Artikel 125, derde lid, van de Grondwet en artikel 9 van de Gemeentewet schrijven dit dwingend voor. In artikel 77, eerste lid, is bepaald dat het langstzittende raadslid het raadsvoorzitterschap waarneemt bij verhindering of ontstentenis van de burgemeester. Als twee raadsleden even lang zitting hebben, is de oudst in jaren degene die het raadsvoorzitterschap waarneemt. Daarnaast heeft de raad altijd de mogelijkheid zelf te kiezen voor een andere waarnemer.
De burgemeester heeft het recht op grond van artikel 21 van de Gemeentewet in de vergadering aan de beraadslaging deel te nemen. Als voorzitter zorgt hij onder andere voor de handhaving van de orde in de vergadering.
De raad is verplicht een griffier te benoemen (artikel 100 Gemeentewet). De griffier is in eerste instantie verantwoordelijk voor de bijstand aan de raad. Hij is in principe in elke vergadering van de raad aanwezig. De Gemeentewet eist dat de raad de vervanging van de griffier regelt (artikel 107d, eerste lid). In het tweede lid is daarover een bepaling opgenomen. In verband met artikel 22 Gemeentewet (verschoningsrecht) is in het derde lid een bepaling opgenomen met betrekking tot het deelnemen van de griffier aan de beraadslaging. Rechtspositionele bepalingen omtrent de beëdiging, woonplaats etcetera zijn niet in dit reglement opgenomen, aangezien dat beter geregeld kan worden in de ambtsinstructie voor de griffier, die de raad vaststelt. In de instructie voor de griffier zijn de taken van de griffier uitgewerkt.
Uit een screening van modelreglementen van diverse gemeenten is gebleken dat verreweg de meeste gemeenten de term “Seniorenconvent” hebben vervangen door de term “Presidium”.
In Gulpen-Wittem is in 2004 het Presidium op gegaan in het Seniorenconvent. Deze term is inmiddels breed ingeburgerd. Om niet onnodig verwarring te creëren is in het reglement van Gulpen-Wittem daarom gekozen de term Seniorenconvent te handhaven.
Uit praktisch oogpunt is er voor gekozen om naast de procedurele rol (vaststellen voorlopige agenda, uitnodigen externen, wijzigen vergadermomenten e.d.) de regie van enkele intern/organisatorische kwesties alsmede de bespreking van een aantal algemene bestuurlijke aangelegenheden met een vertrouwelijk karakter bij het Seniorenconvent neer te leggen..
Het is van belang dat in het Seniorenconvent elke partij een stem heeft die even zwaar weegt. Op deze wijze wordt de positie van minderheidsfracties in een dualistisch stelsel versterkt. Tevens kan dit de betrokkenheid van alle fracties bij de raadsvergaderingen vergroten. Het instellen van een Seniorenconvent is overigens niet verplicht, maar verdient wel aanbeveling, aangezien het een waardevolle bijdrage kan leveren aan de dualisering van verhoudingen tussen raad en college.
De griffier is bij elke vergadering van het Seniorenconvent aanwezig, omdat de griffier voor de advisering aan en ondersteuning van de raad zorgt. Hij moet weten hoe de agenda eruit komt te zien en welke punten besproken gaan worden. Hij draagt er zorg voor dat over deze agenda terugkoppeling plaats vindt naar de voorzitters van de RTG’s. Verder adviseert de griffier aan het seniorenconvent en de raad over zaken van huishoudelijke en organisatorische aard van de raad en over de verdere ontwikkeling van de dualisering (o.a. aspecten van rechtspositie en gedragscode/integriteit, wijze van vergaderen, kaderstelling, volksvertegenwoordiging e.d.).
De aanwezigheid van de secretaris kan gewenst zijn, omdat de secretaris aandacht moet kunnen vragen voor of een toelichting kan geven op onderwerpen die worden voorbereid door de ambtelijke organisatie. Ook kan de secretaris eventuele aandachtspunten (bijvoorbeeld n.a.v. de raadsplanner of de uit te nodigen personen voor een RTG) uit het seniorenconvent terugkoppelen naar de organisatie. Tenzij er bijzondere omstandigheden zijn – zulks ter beoordeling van de voorzitter en griffier – wordt de secretaris standaard geacht uitgenodigd te zijn.
Aangezien voorgesteld wordt het seniorenconvent ook een rol te geven bij de regie en advisering van enkele intern/organisatorische kwesties en enkele vertrouwelijke aba(algemeen bestuurlijke aangelegenheden)-achtige zaken alsmede in verband met het goed kunnen functioneren als adviseur/beslisser omtrent de procedurele aspecten betreffende RTG’s en raadsvergaderingen is het niet wenselijk dat het seniorenconvent in het openbaar vergadert. Dit wil niet perse zeggen dat alle stukken die het seniorenconvent ontvangt vertrouwelijk zijn. In de regel is het uitgangspunt dat de stukken betreffende de RTG- en daaropvolgende raadsvergaderingen pas voor overige raadsleden en burgerfractieleden beschikbaar komen als behandeling in het seniorenconvent heeft plaatsgevonden en het convent heeft aangegeven dat de stukken verspreid kunnen worden. Echter bij de uitnodiging voor de vergadering kan het seniorenconvent expliciet worden gevraagd om vooraf terug te koppelen binnen de fractie. Dit betekent dat gewoon openlijk met raadsleden en/of burgerfractieleden geklankbord kan worden. Doch dat wil niet zeggen dat deze stukken ook al geschikt zijn voor openbaarheid. Het is aan de raads- en burgerfractieleden hier prudent mee om te gaan (ook in relatie tot hetgeen in de gedragscode is opgemerkt omtrent het beschikbaar krijgen van informatie). Als het gewenst is dat stukken die voorliggen of informatie die besproken wordt de status van vertrouwelijkheid krijgen dan dient dat expliciet in de vergadering van het seniorenconvent besloten te worden.
Deze vertrouwelijkheid geldt in ieder geval wel standaard voor zaken die bedoeld zijn in lid 9, sub d.2. Voor wat betreft de vertrouwelijke behandeling van deze zaken wordt qua handelwijze aangesloten bij hetgeen artikel 25 van de Gemeentewet regelt over stukken waarover de raad geheimhouding oplegt.
Hoofdstuk 2 Toelating van nieuwe leden; benoeming wethouders; fracties
In een aantal gevallen blijkt behoefte te bestaan aan een regeling van wat onder een fractie moet worden verstaan. De Gemeentewet kent een dergelijk begrip niet maar gaat onder andere in artikel 33, tweede lid, wel uit van het bestaan van in de raad vertegenwoordigde groeperingen (recht op fractie-ondersteuning). In veel gemeenten bestaan regelingen ten aanzien van vergoedingen aan fracties, faciliteiten voor fracties, fractie-assistentie, etc. In deze nadere regelingen kan worden aangesloten bij het in dit reglement opgenomen fractiebegrip.
Bij de aanvang van de eerste zitting van de nieuwe raad na de verkiezingen, worden de leden die op dezelfde lijst hebben gestaan, als één fractie beschouwd. De fractie gebruikt in de vergadering van de raad de aanduiding die zij boven de kandidatenlijst hadden staan. Op deze wijze is de relatie tussen de fractie in de raad en de fractie op de kandidatenlijst voor de burger duidelijk. Het kan echter voorkomen dat een fractie geen aanduiding boven de kandidatenlijst heeft staan. In een dergelijk geval deelt de fractie in de eerste vergadering de aanduiding mee.
In de loop van een zittingsperiode kan het voorkomen dat leden de raad verlaten. Het beëindigen van de zitting in de raad kan verschillende oorzaken hebben. Raadsleden kunnen ongeneeslijk ziek zijn, een conflict met hun fractie hebben, te weinig tijd hebben voor het raadswerk en zo zijn er nog vele redenen denkbaar. In een dergelijk geval vindt er een verandering in de samenstelling van de fractie plaats. Als dit het geval is, deelt de fractie dit aan de voorzitter mede. Het is ook mogelijk dat een raadslid zijn lidmaatschap niet opzegt maar uit een fractie stapt. Hij kan als zelfstandige fractie verdergaan of zich aansluiten bij een bestaande fractie. Uitgangspunt van ons kiesstelsel is dat volksvertegenwoordigers op persoonlijke titel worden verkozen (een kandidaat wordt door de voorzitter van het stembureau benoemd). De Kieswet gaat niet uit van politieke partijen, een zetel ‘hoort’ dan ook niet bij een partij maar is verbonden aan de volksvertegenwoordiger die daardoor ook de mogelijkheid heeft om tussentijds van fractie te veranderen of zelfstandig verder te gaan. Ook kan een fractie besluiten om haar naam te veranderen. Dit staat de fractie vrij om te doen. Op grond van deze bepalingen heeft de raad geen zeggenschap over wijzigingen in de samenstelling, fusies en splitsingen van fracties en de naamvoering. De raad kan hier dus geen besluit over nemen. Een mededeling aan de voorzitter van de raad is voldoende. De raad is gehouden met ingang van de eerstvolgende vergadering nadat hiervan mededeling is gedaan rekening te houden met de nieuwe situatie.
Gevolg van fractieafsplitsing en ontstaan nieuwe fractie is ook dat de nieuwe fractie, leden dient voor te dragen voor commissies, lid wordt, als fractievoorzitter van het Seniorenconvent, fractieondersteuning etc.
Artikel 7 Onderzoek geloofsbrieven; beëdiging; benoeming wethouders
Met de geloofsbrief geeft de voorzitter van het centraal stembureau aan de benoemde kennis van zijn benoeming (artikel V1 Kieswet). Voor dit benoemingsbesluit is bij ministeriële regeling een model vastgesteld. De benoemde geeft schriftelijk aan of hij de benoeming aanneemt (artikel V2 Kieswet). Tegelijk met de mededeling dat hij zijn benoeming aanneemt worden aan de raad stukken overlegd waaruit blijkt dat de benoemde voldoet aan de eisen om als lid van de raad toegelaten te worden. Dit omvat de volgende stukken: een ondertekende verklaring met de openbare betrekkingen die hij bekleedt, een uittrekstel uit de GBA met zijn woonplaats, geboorteplaats en –datum, en (indien niet-Nederlander) stukken waaruit blijkt dat hij voldoet aan de vereisten van artikel 10, lid 2 Gemeentewet (artikel V3 Kieswet). Het onderzoek van de geloofsbrieven moet in een openbare vergadering gebeuren. Bij het onderzoek zal ook de gedragscode (artikel 15, derde lid Gemeentewet) betrokken worden. In deze code zijn onder meer bepalingen opgenomen over al dan niet toegestane nevenfuncties. De commissie welke de geloofsbrieven onderzoek brengt verslag uit. Dit kan zowel mondeling als schriftelijk.
De formulering van het eerste lid benadrukt dat de raad en niet de voorzitter een commissie instelt, die het zogenaamde geloofsbrievenonderzoek verricht nadat de voorzitter van het centraal stembureau nieuwe leden heeft benoemd. Het onderzoek van de geloofsbrief strekt zich niet uit tot de geldigheid van de kandidatenlijsten en van de lijstverbindingen.
Het eerste lid van dit artikel is geëxpliciteerd. Na de gemeenteraadsverkiezingen heeft de commissie voor het geloofsbrievenonderzoek een extra taak, zij adviseert de raad ook over het verloop van de verkiezingen (of dit op wettige wijze is gebeurd) en het vaststellen van de uitslag (is deze juist vastgesteld). Zij doet dit op basis van het proces-verbaal van het centraal stembureau. De raad dient op basis van dit advies een besluit te nemen over het verloop van de verkiezingen en de vaststelling van de uitslag.
De raad heeft dus de bevoegdheid om te besluiten tot het hertellen van de stemmen en zelfs de bevoegdheid om te besluiten tot een herstemming, beide eventueel in een deel van de gemeente bij een aantal specifieke stembureaus. Het proces-verbaal vormt de aanleiding tot een besluit tot hertelling of herstemming. Dit dient concrete aanwijzingen te bevatten waarop de raad tot een dergelijk besluit over gaat. Het feit dat een fractie een klein aantal (bijv. 3) stemmen te weinig heeft om een extra zetel te behalen is geen valide motivering om tot hertelling over te gaan. Een proces-verbaal waaruit blijkt dat kiezers bezwaar hebben gemaakt over de onzorgvuldige wijze waarop het stembureau na sluiting de stemmen heeft geteld, kan dit wel zijn.
Ingevolge artikel V4 van de Kieswet beslist de raad over de toelating van zijn leden. Daarbij is er een verschil in de procedure bij de samenstelling van een nieuwe raad of bij de vervulling van een tussentijdse vacature. Na een raadsverkiezing kunnen de raadsleden op de eerste vergadering van de raad in nieuwe samenstelling de eed of verklaring en belofte afleggen. De voorzitter zal hen hiervoor oproepen. Bij tussentijdse vacaturevervulling kan de eed of verklaring en belofte aansluitend aan de beslissing van de raad over de toelating van het betrokken raadslid plaatsvinden. De tekst van de eed of verklaring en belofte die een raadslid bij het aanvaarden van het raadslidmaatschap moet afleggen, is in artikel 14 van de Gemeentewet vastgelegd.
De mogelijkheid van beroep bij de Raad van State tegen de beslissing tot toelating als lid van de raad is vervallen door inwerkingtreding van de Wet dualisering gemeentebestuur in 2002.
Een raadslid dat benoemd wordt tot wethouder mag raadslid blijven totdat de geloofsbrieven van zijn opvolger zijn goedgekeurd (artikel 36b, lid 2 Gemeentewet).
Een raadslid, beoogd wethouder, mag meestemmen over zijn eigen benoeming.
De VNG heeft na correspondentie met diverse gemeenten daarover aangegeven dat het ministerie in overleg met de VNG, de tekst van artikel 28 lid 3 van de gemeentewet zal aanpassen.
Daarin wordt nu nog gesproken over een voordracht. Volgens berichtgeving van het ministerie is er bij stemmingen over wethouders geen sprake van een voordracht. Deze onduidelijkheid zal worden weggenomen via de wetswijziging.
Artikel 8 Benoemingsprocedure wethouders
Op dit moment bestaat er een lacune in wet- en regelgeving ten aanzien van de screening van kandidaat-wethouders. Er is niets geregeld ten aanzien van de benoembaarheid van wethouders van buiten de raad. Ten aanzien van wethouders
voortkomend uit de raad geldt dat deze als kandidaat-raadslid in een geloofsbrieven procedure zijn gescreend.
Huidige regeling screening kandidaat-wethouders voortkomend uit raad
De screening van kandidaat-wethouders voortkomend uit de gemeenteraad is geregeld in het Reglement van Orde op de raadsvergadering en andere werkzaamheden van de gemeenteraad van Gulpen-Wittem. Ingevolge art. 4 van het RvO onderzoekt een commissie bij elke benoeming van nieuwe leden van de gemeenteraad de geloofsbrieven, de daarop betrekking hebbende stukken van de kandidaat-raadsleden en de processen-verbaal van het stembureau. Kandidaat-wethouders die voortkomen uit de gemeenteraad zijn dus op deze wijze gescreend.
Huidige regeling screening kandidaat-wethouders van buiten de raad
Sinds de invoering van het dualisme hoeven wethouders niet uit de raad voort te komen. Ten aanzien van de screening van kandidaat-wethouders die van buiten de gemeenteraad komen is zowel in de wet als in het RvO niets geregeld. Op nationaal niveau, in artikel 35 lid 1 van de Gemeentewet is geregeld dat de gemeenteraad de wethouders benoemt. De wijze waarop de raad tot deze benoemingen komt is in de Gemeentewet in het midden gelaten. Wel zijn er een aantal vereisten in de Gemeentewet opgenomen waaraan wethouders dienen te voldoen:
Het feit dat er in de landelijke wetgeving, noch in het Reglement van Orde iets geregeld was ten aanzien van de benoeming van wethouders is een lacune, omdat wethouders als dagelijks bestuurder in collegeverband deelnemen aan besluitvorming binnen dit bestuursorgaan. Uit dien hoofde hebben wethouders vrije en ongeclausuleerde toegang tot gemeentelijke en justitiële informatie. Ook de functie van loco-burgemeester brengt specifieke bevoegdheden met zich mee. Een wethouder verkeert m.a.w. in een geheel andere situatie dan raadsleden. Een gedegen benoemingsprocedure voor kandidaat-wethouders is dan ook noodzakelijk. Het is van belang dat hierbij geen onderscheid gemaakt dient te worden tussen kandidaat-wethouders voortkomend uit de raad en kandidaat-wethouders die van buiten de raad komen.
Brief Minister Remkes van 16 maart 2006
In zijn brief van 16 maart 2006 geeft Minister Remkes aan dat het belangrijk is dat er bij de benoeming van wethouders op een volledige en zorgvuldige wijze wordt beoordeeld of de benoeming aan alle (wettelijke) vereisten voldoet. Hij benadrukt dat daarbij geen onderscheid gemaakt mag worden tussen kandidaat-wethouders die reeds als raadslid zijn gekozen en benoemd en kandidaat-wethouders die van buiten de raad komen.
Werkwijze gemeente ‘s-Hertogenbosch
In zijn brief van 16 maart 2006 verwijst Minister Remkes naar de werkwijze die de gemeente ‘s-Hertogenbosch hanteert bij de benoeming van wethouders. De gemeenteraad van ’s-Hertogenbosch heeft in zijn Reglement van Orde een artikel opgenomen dat het mogelijk maakt om vanuit de gemeenteraad een ad hoc-commissie te benoemen die de benoembaarheid van wethouders onderzoekt. De kandidaat-wethouder overlegt alle documenten en informatie die nodig zijn voor de toetsing aan de commissie, en wordt in de gelegenheid gesteld deze toe te lichten. Op basis van de beoordeelde informatie formuleert de commissie vervolgens een schriftelijk beargumenteerd advies aan de raad ten aanzien van de benoembaarheid van de voorgedragen wethouders.
Gelet op de specifieke bevoegdheden en ongeclausuleerde toegang tot gemeentelijke en justitiële informatie waarover wethouders beschikken, verdient het aanbeveling om een procedure voor de benoeming van wethouders in te stellen in de lijn van het door de gemeente ‘s-Hertogenbosch gehanteerde model. Van belang is daarbij dat geen onderscheid wordt gemaakt tussen kandidaat-wethouders die reeds als raadslid zijn gekozen en benoemd en kandidaat-wethouders die van buiten de raad komen.
Daarbij moet een onderscheid gemaakt worden tussen het onderzoek van de geloofsbrieven zoals dat ook voor gemeenteraadsleden van toepassing is en een integriteitsonderzoek. Het ligt voor de hand dat de burgemeester, bij wet aangewezen als aanjager én bewaker van de bestuurlijke integriteit, voor het integriteitsonderzoek verantwoording neemt. Hij laat zich daarvoor in de uitvoering bijstaan door het Bureau Integriteit van het project Bestuurlijke Aanpak, eventueel geassisteerd door het Bureau Integriteit van de VNG. Daarmee wordt voorkomen dat het onderzoek naar de integriteit van bestuurders verstrengeld zou kunnen raken in een partijpolitieke discussie. De burgemeester bepaalt dan ook de inhoud en werkwijze van het integriteitsonderzoek.
In lid 1 wordt gesproken van de kandidaat-wethouders; dit impliceert aldus dat voor zowel wethouders van binnen als van buiten de raad dezelfde procedure zal worden gevolgd. Dit geldt ook voor wethouders die reeds eerder de functie van wethouder hebben vervuld.
In lid 1, noch in lid 5 wordt gesproken over termijnen waarbinnen de commissie wordt ingesteld; er wordt vanuit gegaan dat de raadsvoorzitter de ad hoc-commissie “Geloofsbrieven wethouders” zo snel mogelijk na het bekend worden van de kandidaat wethouders instelt. De commissie wordt gevraagd in de raadsvergadering te rapporteren en adviseren waarin de raad tot benoeming onder voorwaarde besluit.
Het wordt aanbevelingswaardig geacht om het voorbeeld van de gemeente Maastricht qua handelwijze hierin te volgen. Voor de raadsvergadering waarin de wethouders voorwaardelijk benoemd gaan worden, dient de griffier de beschikking te krijgen over de bescheiden zoals nodig voor de toetsing als genoemd in lid 4 van artikel 8. Bij aanvang van de vergadering worden de kandidaat wethouders officieel bekend gemaakt, waarna de voorzitter de ad hoc commissie instelt. Vervolgens wordt de vergadering geschorst en toetst de ad hoc commissie, met ondersteuning van de griffier – in een besloten overleg - de bescheiden (geloofsbrieven) aan het bepaalde in lid 4. Zo nodig kan de kandidaat wethouder om toelichting gevraagd worden. Als de ad hoc commissie haar werk heeft verricht wordt dit in een beargumenteerd advies aan de raad neergelegd (zie lid 7). De voorzitter kan vervolgens de vergadering heropenen, waarna bij een positief oordeel over de kandidaten tot stemming kan worden overgegaan.
In lid 2 wordt voorgesteld de commissie “Geloofsbrieven wethouders” uit vier leden te laten bestaan zodat er twee commissieleden van de coalitie en twee van de oppositie zitting kunnen hebben. Een brede commissie van vier heeft de voorkeur aangezien het belang en impact van het onderzoek groot is.
Er wordt verwacht dat de commissie “Geloofsbrieven wethouders” uit zijn eigen midden een voorzitter kiest die als woordvoerder (in de raad) optreedt.
Lid 3, de kandidaat wethouder dient de vereiste informatie aan de ad hoc-commissie te overleggen (zoals hierboven in de toelichting al is aangegeven heeft de griffier deze informatie voor de vergadering al ontvangen) die nodig is om de in artikel 4 bedoelde toetsing te kunnen uitvoeren. Deze informatie komt in elk geval voort uit de toetsing op de voorwaarden (zie lid 4) die de Gemeentewet aan het wethouderschap stelt. In concreto moet hierbij onder meer gedacht worden aan een lijst met nevenfuncties en al het overige dat de kandidaat wethouder noodzakelijk acht. De kandidaat-wethouder wordt geacht alle door hem/haar in dit verband relevante overige informatie eigener beweging eveneens aan de commissie “Geloofsbrieven wethouders” te verstrekken. De kandidaat is zelf verantwoordelijk voor de juistheid en volledigheid van de verstrekte informatie. De commissie “Geloofsbrieven wethouders” kan ook nog mondeling informatie aan de kandidaat vragen en die betrekken bij de toetsing.
Lid 7, in het verlengde van dit lid wordt hier nog opgemerkt dat ad hoc-commissie “Geloofsbrieven wethouders”wordt opgeheven nadat de commissie haar voorstel aan de raad heeft uitgebracht en/of de wethouders voorwaardelijk zijn benoemd.
Lid 7, betref tevens het advies dat de commissie aan de raad uitbrengt. De overwegingen en de daarop gebaseerde conclusies dienen navolgbaar, transparant te worden weergegeven, als basis voor de openbare beoordeling en besluitvorming door de raad. Waarbij ook wordt ingegaan op eventuele niet-unanimiteit in de commissie.
Paragraaf 1 Tijd van vergaderen; voorbereidingen
Ingevolge artikel 17 van de Gemeentewet vergadert de raad zo vaak hij daartoe heeft besloten en voorts indien de burgemeester het nodig oordeelt of indien ten minste een vijfde van het aantal leden van de raad schriftelijk met opgave van redenen daarom vraagt. Het tweede lid brengt tot uitdrukking dat de voorzitter in het bepalen van een andere dag en ander aanvangsuur zoveel mogelijk overleg pleegt in het Seniorenconvent. Op deze wijze houdt het Seniorenconvent ook bij vergaderingen, die niet op het gebruikelijke tijdstip plaatsvinden, invloed op de datum, het tijdstip en de plaats van de vergadering. Het wijzigen van het aanvangsuur is van gemeenschappelijk belang, omdat het merendeel van de raadsleden het raadslidmaatschap combineert met een andere (on)betaalde functie.
Vanwege het belang van de begroting en de uitzonderlijke situatie van de behandeling van de begroting door de raad is dit in lid 3 apart geregeld.
In artikel 19, eerste lid van de Gemeentewet is bepaald dat de burgemeester de leden van de raad schriftelijk uitnodigt voor de vergadering.
Het eerste lid bepaalt dat de voorzitter ten minste tien dagen vóór een vergadering de leden een brief (de schriftelijke oproep) stuurt, waarin de vergadering wordt aangekondigd. De brief vermeldt de dag, tijdstip en plaats van de vergadering. Het tweede lid stelt verplicht dat de voorlopige agenda en de daarbij behorende stukken, met uitzondering van de in artikel 25, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet bedoelde stukken, tegelijkertijd met de oproep aan de leden worden verzonden. De in artikel 25, eerste en tweede lid, bedoelde stukken zijn stukken ten aanzien waarvan geheimhouding is opgelegd. Hier wordt melding van gemaakt op de stukken. Uiteraard is het mogelijk, indien de raad dit wenst de stukken en oproep niet per post maar per e-mail te versturen.
Omvangrijke stukken (in principe stukken met meer dan 30 pagina’s, doch zulks wordt telkenmale door de griffier – evt. in overleg met de voorzitter – afgewogen) worden niet meer toegezonden aan de gehele raad en alle RTG-leden, maar op het PRIS geplaatst en ter inzage gelegd in de fractiekamer. Toezending van deze stukken vindt wel nog plaats aan de leden van het seniorenconvent en de voorzitter die het RTG leidt, waarin bespreking van dit stuk plaatsvindt. Daarnaast wordt nog 1 exemplaar van dit stuk per fractie beschikbaar gesteld (en gezonden naar een door de fractie opgegeven adres).
Het versturen van de agenda en stukken is geregeld in artikel 10. Dit is echter een voorlopige agenda. In de dagelijkse praktijk van de gemeente zal het veelal mogelijk zijn om aan de hand van de conclusies van de RTG’s (zie hoofdstuk 9) de raadsagenda’s te destilleren, doch de “waan” van de dag kan reden zijn de agenda bij te stellen. In een dergelijke situatie kan de voorzitter na het verzenden van de schriftelijke oproep zo nodig een aanvullende agenda en stukken rondsturen. Dit kan echter niet tot op het laatste moment, maar tot uiterlijk twee dagen voor de aanvang van de vergadering. Het tweede lid heeft tot doel om de raad een actievere rol te geven in de opstelling van de raadsagenda. Individuele raadsleden kunnen via hun fractievoorzitter in het Seniorenconvent onderwerpen voor de agenda voordragen. Zij kunnen echter ook bij aanvang van de raadsvergadering een voorstel doen om onderwerpen aan de agenda toe te voegen of van de agenda af te voeren. Daarmee kan het individuele raadslid in ieder geval op twee momenten invloed uitoefenen op de vaststelling van de agenda.
Het zesde lid vloeit voort uit de verplichting van het college om de raad van voldoende informatie te voorzien. Als de raad niet voldoende op de hoogte is van de inhoud en strekking van een onderwerp, is het niet gewenst dat de raad zich over dit onderwerp uitspreekt. In een dergelijk geval heeft de raad de mogelijkheid, het onderwerp naar de RTG te verwijzen of aan het college nadere inlichtingen of advies te vragen. Het laatste lid regelt dat de raad op verzoek van een lid of op voorstel van de voorzitter de volgorde van behandeling van de agendapunten kan wijzigen.
Indien een door de raad aangewezen persoon als bedoeld in artikel 47, eerste lid, terugkoppeling wil geven over zaken die in het algemeen bestuur waar hij lid van is, aan de orde zijn geweest, dan kan hij tijdens de mededelingen kort en zakelijk verslag doen aan de hand van een op schrift gezette uitgebreidere verslaglegging. Indien de raad nader inhoudelijk op deze terugkoppeling wenst in te gaan dan is de aangewezen weg daarvoor behandeling in een RTG.
Voorstellen aan de raad kunnen van diverse actoren afkomstig zijn. In de eerste plaats zijn dit het college en de burgemeester. Daarnaast kunnen raadsleden initiatiefvoorstellen indienen. Het Seniorenconvent kan voorstellen doen die te maken hebben met de organisatie en de werkzaamheden van de raad (zie artikel 5, lid 9).
Artikel 12 is een nadere uitwerking van artikel 21, tweede lid, van de Gemeentewet. Dit artikel voorziet in de mogelijkheid dat wethouders door de raad worden uitgenodigd om ter vergadering aanwezig te zijn. Het gebruik van het werkwoord ‘uitnodigen’ geeft aan dat een wethouder kan weigeren te verschijnen in de raad. In de praktijk zal dat echter niet waarschijnlijk zijn, omdat een dergelijke weigering door de raad kan worden uitgelegd als een weigering inlichtingen te verschaffen of verantwoording af te leggen; met alle mogelijke onaangename politieke gevolgen van dien voor de betrokken wethouder. Gelet op de frequentie van de raadsvergadering zullen veelal zaken uit alle portefeuilles aan de orde komen, zodat in de praktijk dikwijls alle wethouders zullen worden uitgenodigd. Als de wethouders in de vergadering aanwezig zijn, zullen ze vaak deelnemen aan de beraadslagingen. Het kan echter wenselijk zijn, dat een wethouder niet bij een vergadering aanwezig is als de raad een zelfstandige afweging over een onderwerp of voorstel wil maken, de raad bijvoorbeeld over het eigen functioneren van gedachten wil wisselen of bij de voorbereiding van een besluit tot het houden van een onderzoek naar het door het college gevoerde bestuur.
Bij de evaluatie van de dualisering merkt de stuurgroep Leemhuis op dat een wethouder te allen tijde bij raadsvergaderingen aanwezig moet kunnen zijn. De VNG vindt echter dat elke individuele gemeente dat zelf moet kunnen bepalen. Voorlopig komt op dit punt geen actie in de vorm van een wetswijziging, hoewel het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wel onderzoekt op welke andere wijze invulling kan worden gegeven aan deze aanbeveling.
Artikel 13 Ter inzage leggen van stukken
In dit artikel gaat het, naast de geheime stukken, ook om de zogenaamde ‘achterliggende’ stukken waarvan vaak in de raadsvoorstellen melding wordt gemaakt (ambtelijke adviezen, toelichtende nota's, etc.).
Een agendapunt kan betrekking hebben op een grote hoeveelheid verschillende stukken, die bijvoorbeeld het voorstel tot het bouwen van een nieuwe bibliotheek onderbouwen. Omdat raadsleden zich bezighouden met een groot aantal verschillende onderwerpen en voorstellen, is het in de meeste gevallen niet wenselijk dat raadsleden alle onderliggende stukken krijgen toegezonden. Uiteraard dienen alle raadsleden en andere geïnteresseerden de mogelijkheid te hebben om alle stukken desgewenst in te zien. Hiervoor hebben ze wel voldoende tijd nodig. Daarom worden alle stukken gelijktijdig met het verzenden van de schriftelijke oproep ter inzage gelegd.
Een stuk is een ‘document’ in de zin van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB). Een document houdt in: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat. Onder documenten vallen niet alleen de door de overheidsorganen gecreëerde stukken of ander materiaal. Ook alle van buiten komende stukken en ander voor overheidsorganen bestemd materiaal zoals agenda’s, notulen, (concept)adviezen en magneetbanden verkrijgen de status van document in de zin van de WOB.
Het kan niet de bedoeling zijn, dat een lid van de raad of een ander het originele stuk mee naar huis neemt. Dit zou betekenen dat andere raadsleden en geïnteresseerden niet meer de mogelijkheid hebben om het document in te zien. Een raadslid of een andere geïnteresseerde mag echter wel een kopie van een ter inzage gelegd stuk maken.
De griffier vervult de secretariaatsfunctie ten dienste van de raad. Het ligt dan ook in de rede dat stukken, die betrekking hebben op de agenda en de voorstellen van de raadsvergadering en die geheim moeten blijven bij hem ter inzage worden gelegd. Op verzoek van de leden van de raad kan de griffier inzage aan hen verlenen.
Artikel 14 Openbare kennisgeving
Met dit artikel wordt invulling gegeven aan het voorschrift van artikel 19, tweede lid, van de Gemeentewet. Voor wat betreft de wijze van publicatie is aangesloten bij artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Vanuit het oogpunt van service aan de burger is in lid 3 opgenomen dat de agenda en stukken ook op de website van de gemeente wordt geplaatst.
Paragraaf 2 Orde der vergadering
De verplichting tot het hebben van een presentielijst vloeit voort uit artikel 20 Gemeentewet. In dit artikel wordt de procedure vastgelegd. De handtekeningen op de presentielijst zijn bedoeld om formeel vast te stellen dat het vergaderquorum aanwezig is. De lijst kan niet dienen om het stemquorum vast te stellen, daarvoor geldt artikel 29 van de Gemeentewet.
De griffier geeft de ambtelijke ondersteuning die de raad nodig heeft. Daarom stelt hij samen met de voorzitter de presentielijst vast en ondertekent deze. Deze ondertekening dient te waarborgen dat de lijst volledig is en het quorum aanwezig was.
De griffier is overeenkomstig artikel 3a in elke vergadering aanwezig en heeft daarom een eigen zitplaats. De voorzitter kan na overleg in het Seniorenconvent de indeling herzien, indien daartoe aanleiding bestaat. Op grond van artikel 12 kunnen wethouders worden uitgenodigd om in de vergadering aanwezig te zijn. Ook andere personen kunnen uitgenodigd worden om ter vergadering aanwezig te zijn. De voorzitter is de aangewezen persoon om voor een zitplaats voor hen te zorgen.
Artikel 17 Opening vergadering
De vergadering kan beginnen, indien meer dan de helft van het aantal zitting hebbende raadsleden aanwezig is en de presentielijst heeft getekend. Artikel 20 van de Gemeentewet voorziet in een procedure voor een tweede vergadering indien het vereiste aantal leden niet op komt dagen.
Artikel 18 Primus bij hoofdelijke stemming
Voor wat betreft de beraadslaging en stemming is in het reglement geregeld dat telkenmale bij een andere fractie wordt begonnen. Daarmee krijgt iedere fractie de gelegenheid om het primaat te hebben bij zowel de beraadslaging als de besluitvorming.
Artikel 19 en 20 Besluitenlijst en auditieve verslaglegging
De gemeentewet stelt het openbaar maken van een besluitenlijst verplicht. Het maken van een verslag is niet verplicht.
Sedert het tweede kwartaal 2006 worden van de raadsvergaderingen geluidsopnames gemaakt. Dit auditieve verslag wordt met een overzicht van sprekers, de onderwerpen – voorzien van tijdscodes – en een besluitenlijst openbaar gemaakt. Zodoende is er voor gekozen om niet langer een verslag op te stellen.
Artikel 21 Ingekomen stukken; mededelingen
Het Seniorenconvent stelt op advies van de griffier namens de raad de wijze van afdoening van de ingekomen stukken vast. De stukken worden daartoe op een lijst geplaatst met het advies: voor kennisgeving aannemen, afdoening door college, of opvoeren voor een RTG middels een college-advies in de vorm van een raadsvoorstel. Deze lijst (met daarop dus het advies door het Seniorenconvent aangegeven) wordt rechtstreeks doorgeleid naar de vergadering, waar de formele besluitvorming over de afhandeling plaatsvindt.
Voor de stukken waarvan het Seniorenconvent heeft aangegeven dat die opgevoerd moeten worden in een RTG kan dan door het college een advies voorbereid worden. Het Seniorenconvent kan bepalen binnen welke termijn het advies voor het RTG gereed moet zijn.
In die gevallen waarin het Seniorenconvent aangeeft dat een stuk ter afdoening is aan het college, ontvangt de raad een bericht over de wijze van afdoening (bv. kopie uitgaande brief in fractiekamer of via een memo aan de raad waarin de wijze van afhandeling is aangegeven (deze memo kan dan weer op de lijst van ingekomen stukken worden geplaatst).
Artikel 22 Spreekregels en Artikel 23 Volgorde sprekers
Deze artikelen behoeven geen nadere toelichting.
Artikel 24 Aantal spreektermijnen
Vanuit een oogpunt van slagvaardig vergaderen en een voor de burger duidelijk en interessant te volgen debat is het wenselijk dat niet té lang over een onderwerp gesproken wordt en dat men niet in herhalingen valt. Vandaar dat een bepaling over spreektermijnen op zijn plaats is.
Indien de raad van mening is, dat na de tweede termijn verdere beraadslaging nodig is, kan hij daartoe uitdrukkelijk besluiten. Het tweede lid benadrukt dat de voorzitter elke spreektermijn afsluit. Dit behoeft overigens niets te veranderen aan de praktijk dat een portefeuillehouder antwoordt na de inbreng van de raadsleden in de eerste en tweede termijn.
Het stellen van vragen dient ook als een spreektermijn beschouwd te worden. Een verzoek van een raadslid na afloop van de tweede termijn om nog een korte reactie te geven, dient de voorzitter niet te honoreren.
De beraadslaging over een op een voorliggend voorstel betrekking hebbende een motie of amendement vindt niet plaats in afzonderlijke termijnen, maar gelijktijdig met de beraadslaging over het betreffende, aan de orde zijnde onderwerp. Om de fracties gelegenheid te geven binnen de daarvoor gestelde termijnen te reageren op een motie en/of amendement is het wenselijk dat de fractie die een motie en/of amendement wil indienen dit in de eerste termijn inbrengt.
In dit artikel is ook de mogelijkheid opgenomen om te interrumperen. Een interruptie kan zijn een korte opmerking of een vraag zonder inleiding. Interrupties worden niet als spreektermijn aangemerkt. Zodoende is verder wel bepaald dat zodra spreker de ruimte voor een interruptie anders benut dan hiervoor aangegeven, de voorzitter de spreker verzoekt met spreken op te houden. Deze dient terstond aan het verzoek gehoor te geven.
Dit artikel bevat de uitwerking van de spreektijden. Door in lid 2 de termijn te beperken tot 3 minuten wordt er aan bijgedragen dat in de tweede termijn alleen nog zaken naar voren worden gebracht die niet eerder aan de orde zijn geweest bij de bespreking van het desbetreffende voorstel.
In het dualisme is de raadsvergadering er vooral op gericht dat de raadsleden met elkaar in debat gaan. Het kan evenwel voorkomen dat tijdens de raadsvergadering ook nog toelichting of verduidelijking aan de portefeuillehouder wordt gevraagd. Het is echter zaak dat de portefeuillehouder een korte en zakelijke beantwoording/toelichting geeft. Vandaar dat de spreektermijnen ook voor de portefeuillehouder zijn opgenomen.
De voorzitter kan in het kader van zijn taak tot het handhaven van de orde tijdens de vergadering wel wijzigingen voorstellen in de omvang van de spreektijd.
Artikel 26 Handhaving orde; schorsing
Het eerste lid verzekert dat raadsleden vrijelijk kunnen spreken. Wel zijn interrupties toegestaan voor zover de voorzitter bij een overvloed aan interrupties of in het belang van de voortgang van de beraadslagingen niet bepaalt dat een spreker zijn betoog zonder verdere interrupties afrondt. Om te bevorderen dat leden van de raad zich niet belemmerd voelen om hun mening te uiten, is in artikel 22 Gemeentewet bepaald dat zij niet in rechte vervolgd kunnen worden, aan te spreken zijn of verplicht zijn getuigenis af te leggen over hetgeen zij in de vergadering zeggen of schriftelijk overleggen.
Het tweede lid heeft naast de leden die het woord voeren, ook betrekking op de wethouders, de secretaris, de griffier of andere personen, die het woord voeren. De voorzitter kan hen tot de orde roepen. Indien zij hieraan geen gehoor geven, kan hen het woord worden ontzegd.
De bevoegdheid die in het tweede lid aan de voorzitter wordt gegeven om een spreker over een aanhangig onderwerp het woord te ontzeggen, gaat minder ver dan de mogelijkheid die artikel 26, derde lid, van de Gemeentewet biedt om aan dat lid, dat door zijn gedragingen de geregelde gang van zaken belemmert, de toegang tot de vergadering te ontzeggen. De laatstgenoemde bevoegdheid van de voorzitter blijft echter onverlet. Dit artikel is slechts een aanvulling op de Gemeentewet. Een besluit van de voorzitter om iemand het woord te ontnemen is een op feitelijk handelen gerichte beslissing met een intern karakter. Dit is geen besluit in de zin van artikel 1:3 Awb. (JB 9 (2002) 138).
Onder interruptie is overigens niet te verstaan het geven van tekenen van goed- of afkeuring; deze uitingen worden beschouwd als verstoringen van de orde. Voor wat betreft de handhaving van de orde op de publieke tribune wordt verwezen naar artikel 53 van dit reglement.
Teneinde de vergaderduur niet te zeer te verlengen wordt over een voorstel dat in onderdelen of artikelen is verdeeld, in principe in zijn geheel beraadslaagd. In het eerste lid is een uitzonderingsmogelijkheid opgenomen.
Door de toevoeging ‘of een lid van de raad’ wordt ook raadsleden het recht toegekend om voor te stellen een voorstel gesplitst te behandelen. Dit brengt tot uitdrukking dat de raad zijn eigen werkwijze bepaalt. Het recht is aan ieder individueel raadslid toegekend. Dit past in het streven naar dualisering, aangezien dualisering versterking van de vertegenwoordigende en daarmee agenderende rol van de raad veronderstelt. Hiervoor dienen ook individuele raadsleden en kleine fracties over adequate instrumenten te beschikken.
Indien de schorsing als bedoeld in het tweede lid aan het einde van de tweede termijn plaatsvindt, zijn er vervolgens twee mogelijkheden: er wordt direct tot stemming overgegaan of aan de beraadslagingen wordt een derde termijn toegevoegd (zie artikel 24).
In het tweede lid wordt onder meer gesproken over het college dat de mogelijkheid krijgt tot nader beraad. Dit is uiteraard alleen het geval indien het college bij de bespreking van het betreffende onderwerp vertegenwoordigd is.
Artikel 28 Deelname aan de beraadslaging door anderen
Deze bepaling is noodzakelijk in verband met het in artikel 22 Gemeentewet geregelde verschoningsrecht. Het is uiteraard ook mogelijk dat de raad bepaalt dat een bepaalde functionaris in bepaalde gevallen altijd aan de beraadslaging mag deelnemen (bijvoorbeeld de voorzitter van de deelgemeenteraad aan de beraadslaging over deelgemeente-aangelegenheden).
De raad kan op grond van artikel 3 en 12 van het RvO bepalen dat de griffier en de wethouder(s) deelnemen aan de beraadslagingen. De burgemeester heeft het recht (het woord te voeren en) deel te nemen aan de beraadslagingen op grond van artikel 21, eerste lid van de Gemeentewet. In het tweede lid wordt het begrip ‘beslissing’ gebruikt. Het gaat hier namelijk niet om het besluitbegrip in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
Stemverklaringen zullen kort moeten zijn en mogen niet het karakter krijgen van een derde termijn. De stemverklaringen worden gegeven vóór de hoofdelijke oproep van de leden tot de stemming begint.
De voorzitter kan de beraadslaging sluiten, als hij vaststelt dat een onderwerp voldoende is toegelicht, tenzij de raad anders beslist. De voorzitter formuleert daarna de te nemen eindbeslissing. Indien geen stemming wordt gevraagd, is het voorstel aangenomen op grond van artikel 32, derde lid, van de Gemeentewet.
Het kan ook zijn dat een voorstel nog niet akkoord wordt bevonden voor besluitvorming. In dat geval kan de raad het voorstel bijvoorbeeld terugverwijzen naar het college of een Ronde Tafel Gesprek of bepalen dat er in een volgende meningvormende raadsvergadering opnieuw over wordt beraadslaagd.
Paragraaf 3 Procedures bij stemmingen
Artikel 31 Algemene bepalingen over stemming
Indien een lid te kennen geeft een hoofdelijke stemming te wensen, moet de stemming plaatsvinden. De raad heeft niet de bevoegdheid om van deze bepaling van artikel 32 van de Gemeentewet af te wijken. Vraagt niemand stemming, dan wordt het voorstel geacht te zijn aangenomen. Wellicht ten overvloede wordt hierbij nog verwezen naar artikel 209, tweede lid Gemeentewet, welke een hoofdelijke stemming verplicht.
De regeling in het eerste deel van het tweede lid kan toepassing krijgen, indien de uitkomst van de stemming tevoren duidelijk is en slechts enkele leden zouden tegenstemmen. Een raadslid kan zich alleen onthouden van stemming op grond van artikel 28 Gemeentewet. In alle andere gevallen is een raadslid verplicht stelling in te nemen en te stemmen. Stemmingen zijn in principe ook openbaar. Een volksvertegenwoordiger dient duidelijk te zijn in zijn of haar rol. Door de openbaarheid is het voor de achterban (kiezers) duidelijk hoe ze vertegenwoordigd worden. Bij wie de stemming begint, is geregeld in artikel 31.
In de Winsumuitspraak (Raad van State, 7 augustus 2002) is het hoger beroep op artikel 28 Gemeentewet afgewezen, maar heeft de Afdeling wel geconcludeerd dat het genomen besluit in strijd is met artikel 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht omdat de schijn van belangenverstrengeling onvoldoende was vermeden. Naar aanleiding van deze uitspraak zijn er vragen gerezen over de mogelijke gevolgen voor stemprocedures en de verantwoordelijkheden in gemeenteraden.
In deze uitspraak geeft de Afdeling het rechtsbeginsel neergelegd in artikel 2:4 Awb voorrang boven hetgeen in artikel 28 Gemeentewet is bepaald. Over de mogelijke gevolgen van de uitspraak adviseert Minister Remkes in zijn beschouwing van 19 mei 2003:
“de beslissing over stemonthouding dient voorbehouden te blijven aan het individuele raadslid”;
bij stemming heeft de raad geen optie dan te waarschuwen dat het te nemen besluit wel eens aanvechtbaar zou kunnen zijn in een bezwaarschriftprocedure of bij de bestuursrechter of in het kader van een spontane vernietiging door de Kroon (artikel 268 Gemeentewet);
de raad kan in dergelijke gevallen een belangrijke rol spelen door in algemene zin te bespreken, individuele raadsleden door hun handelen de schijn van belangenverstrengeling kunnen wekken en hoe dat voorkomen kan worden (en dit bijv. opnemen in de gedragscode);
uiteraard is de gedragscode in juridische zin niet bindend, dit is tevens niet wenselijk.”
Bij staking van stemmen is het bepaalde in artikel 32 van de Gemeentewet van toepassing. Indien de vergadering voltallig is, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen. Is de vergadering niet voltallig, dan wordt het nemen van het besluit tot een volgende vergadering uitgesteld. Als ook dan de stemmen staken, wordt het voorstel geacht niet te zijn aangenomen.
In gemeenten kan een elektronisch stemsysteem gebruikt worden waarbij de openbaarheid gewaarborgd wordt doordat de naam van het raadslid gekoppeld wordt aan het voor of tegen. Dit is te lezen op een scherm, de afdruk ervan wordt meegenomen in de verslaglegging. Deze manier van stemmen is mogelijk op grond van de Gemeentewet. Een elektronisch stemsysteem kan wel problemen opleveren bij de geheime stemming over personen (artikel 31 Gemeentewet). Indien het een vrije ronde betreft waar elk lid eigen kandidaten kan voordragen is dit met de huidige systemen vaak niet mogelijk. Elektronische stemsystemen hebben een aantal beveiligingsmechanismen. Hierdoor zal doorgaans maar één persoon gemachtigd zijn om gegevens in te voeren. Bij vrije stemrondes over personen dient ieder raadslid de mogelijkheid te hebben kandidaten voor te dragen.
Artikel 32 Stemming over amendementen en moties
Voor meer informatie over een amendement of een motie (betekenis, indiening e.d.) wordt verwezen naar de artikelen 1, 38 en 39 van dit reglement. Voor alle duidelijkheid wordt hier een verschil in procedure aangegeven tussen een motie en een amendement. Een amendement komt in stemming voorafgaande aan de stemming over het onderliggende voorstel. Een motie strekt niet tot wijziging van een voorgesteld besluit; over een motie wordt een apart besluit genomen, nadat de besluitvorming over het aanhangige voorstel is afgerond. Bij een motie over een afzonderlijk onderwerp geldt dit uiteraard niet en is het vierde lid niet van toepassing.
Artikel 33 Stemming over personen
Eind 2005 is de Gemeentewet gewijzigd wat betreft het stemmen over personen. Voorheen was in artikel 31, eerste lid bepaald dat, indien er wordt gestemd over de benoeming, voordracht of aanbeveling van personen, dit schriftelijk dient te geschieden door middel van gesloten en ongetekende stembriefjes. Op deze wijze zou de geheimhouding zijn gewaarborgd. De verplichting om dit bij stembriefjes te doen is nu vervallen. Gemeenten kunnen dus ook middels een elektronisch stemsysteem stemmen over personen, mits de geheimhouding gewaarborgd is.
Het reglement van orde gaat vooralsnog uit van een stemming door middel van een behoorlijk ingevuld stembriefje. Een blanco stembriefje wordt niet aangemerkt als een behoorlijk ingevuld stembriefje (MvT, 19 403, nr. 3 p. 86). In geval van een schriftelijke stemming wordt dan ook geen rekening gehouden met blanco stembriefjes. Een blanco of verkeerd ingevuld stembriefje telt wel mee bij de bepaling van het quorum. De raad oordeelt of een stembriefje behoorlijk is ingevuld. Wat onder een (niet) behoorlijk ingevuld stembriefje moet worden verstaan, is in de wet niet geregeld. Om zoveel mogelijk discussie te vermijden is opgenomen wat in ieder geval onder een niet behoorlijk ingevuld briefje moet worden verstaan. De raad heeft evenwel altijd het laatste woord in het geval van twijfel over een behoorlijk stembriefje.
Bij een benoeming stelt de raad een specifiek persoon aan in een bepaald ambt (raadslid, wethouder). Op het stembiljet wordt de naam van de te benoemen persoon (of personen in geval van meerdere vacatures) met daarachter de opties ‘voor’ en ‘tegen’ vermeld. Het gaat hier overigens niet over de benoeming tot raadslid, dit is een heel ander soort benoeming dat in artikel 4 van dit reglement wordt toegelicht. Onder voordracht wordt verstaan het als kandidaat voorstellen van een persoon voor een bepaald ambt.
Een voordracht is voor de raad bindend, op de stembiljetten dienen de namen van de voorgedragen perso(o)n(en) te worden vermeld met daarachter de opties ‘voor’ en ‘tegen’. Bij een aanbeveling wordt voorgesteld om bepaalde personen voor een bepaald ambt voor te dragen, de raad mag van de aanbevelingen afwijken. Het betreft hier een zogenaamde vrije stemming (zie ook toelichting bij artikel 31). Op de stembiljetten kunnen de namen van de aanbevolen personen worden vermeld met daarachter de opties ‘voor’ en ‘tegen’ én een vrije ruimte waar een kandidaat van eigen keuze kan worden ingevuld.
Artikel 34 Herstemming over personen
Dit artikel strekt ertoe verwarring over de term ‘herstemming’ in artikel 31, tweede lid, van de Gemeentewet te voorkomen
Artikel 35 Beslissing door het lot
In dit artikel wordt een nadere uitwerking gegeven van hetgeen in artikel 31, derde lid van de Gemeentewet is voorgeschreven.
Deze bepaling vormt een invulling op het voorgesteld artikel 155, eerste lid, van de Gemeentewet met betrekking tot het vragenrecht. Het is een facultatieve bepaling. Het is aan de raad om te bepalen of de instelling van een vragenhalfuur en daarmee het opnemen van een dergelijke bepaling in het reglement van orde wenselijk is. Wel kan het vragenhalfuur bijdragen aan een vergroting van de betrokkenheid van burgers bij het bestuur: één van de doelstellingen van dualisering.
Bewust is er gekozen voor een algemene regeling van het vragenhalfuur. De drempel om vragen te stellen wordt met de mogelijkheid van een vragenhalfuur verlaagd en de media-aandacht voor de lokale politiek kan worden vergroot. In het vragenhalfuur krijgt de raad de mogelijkheid over vooraf ingebrachte onderwerpen (leden van) het college aan de tand te voelen.
Het karakter van het vragenhalfuur verschilt dan ook van het recht van interpellatie. Het recht van interpellatie heeft als instrument een zwaarder politiek karakter. Leden van de raad kunnen aan het college inlichtingen vragen over het door haar gevoerde bestuur, voor zover dat niet bij geagendeerde onderwerpen aan de orde komt.
Raadsleden vragen daarmee leden van het college zich te verantwoorden voor het door hen gevoerde bestuur. Het vragenhalfuur wordt voor aanvang van de raadsvergadering gehouden. In het tweede lid is een aanmeldingstermijn van 48 uur voor vragen opgenomen vanwege het feit dat wethouders moeten worden uitgenodigd om antwoord te kunnen geven op de vragen van raadsleden.
Artikel 37 Schriftelijke vragen
Het vragenrecht geeft aan de leden van de raad het recht informatie te vragen over aangelegenheden die tot de bevoegdheid van het college of de burgemeester behoren. Het karakter van deze vragen is primair van informatieve strekking. Op grond van deze bepaling kan een raadslid schriftelijke vragen stellen aan het college of de burgemeester, al naar gelang wie verantwoordelijk is.
De verantwoordelijke portefeuillehouder dient de vragensteller gemotiveerd in kennis te stellen, indien de beantwoording niet binnen de gestelde termijnen kan plaatsvinden. Niet de voorzitter, maar het verantwoordelijk collegelid of de burgemeester geeft daarom het antwoord. De raad kan oordelen dat het bijvoorbeeld wenselijk is dat een collegelid of de burgemeester direct kan antwoorden op een vraag. Om die reden is in het vijfde lid ingevoegd dat de raad anders kan beslissen.
In de hier aangegeven procedure wordt de vragensteller in de gelegenheid gesteld nadere inlichtingen over het antwoord te vragen aan degene die het antwoord heeft gegeven. Indien de vragensteller van mening is, dat de beantwoording van de vragen tot een besluit van de raad moet leiden, kan hij het recht van initiatief of het interpellatierecht benutten om het onderwerp of het voorstel op de agenda van de raad te krijgen.
Het recht van amendement is neergelegd in artikel 147b van de Gemeentewet. Dit artikel verplicht de raad nadere regels te stellen. Deze nadere regels staan in het tweede tot en met het vierde lid. Op basis van artikel 147b van de Gemeentewet is de raad verplicht een amendement te behandelen.
Dualisering veronderstelt versterking van de vertegenwoordigende en controlerende functie van de raadsleden. Hiervoor dienen ook individuele raadsleden en kleine fracties te beschikken over adequate instrumenten. Voor een effectief gebruik van deze instrumenten is het wenselijk dat ook het individuele raadslid zonder belemmeringen toegang tot het gebruik daarvan heeft (geen drempelsteun). Door het recht van amendement kan de regelgevende taak van de raad reëel inhoud krijgen en mede ten dienste staan van de inkadering en de controle door de raad. Ook kleine fracties en individuele raadsleden worden zo in staat gesteld actief deel te nemen aan de effectuering van de controlerende, vertegenwoordigende en budgettaire functie van de raad.
Leden van de raad kunnen aan de raad wijzigingen op het voorstel van het college of op initiatiefvoorstellen indienen, de zogenaamde amendementen. Wanneer een amendement is ingediend, kan dit voor een ander raadslid aanleiding zijn, op dit amendement nog weer een wijziging voor te stellen, het subamendement. Een (sub)amendement kan ingediend worden op een voorgesteld besluit, dat aanhangig is. De beraadslaging over het (sub)amendement vindt plaats in ten hoogste twee termijnen. Indien (in uitzonderlijke situaties) een ingediend amendement verdere beraadslaging noodzakelijk maakt, kan de raad besluiten tot een derde termijn (artikel 24).
Voor wat betreft de stemming over amendementen wordt verwezen naar artikel 32. Voorstel tot splitsing van een voorgestelde beslissing kan, indien aangenomen, meebrengen, dat één onderdeel van een besluit wel en een ander niet wordt aanvaard.
In het eerste artikel van dit reglement is de definitie van het begrip motie gegeven. Een motie is een voorstel tot het doen van een uitspraak.
Het kan gaan om het uitspreken van een wens (van inhoudelijke, politieke, procedurele aard), het uitspreken van instemming dan wel afkeuring over bepaalde ontwikkelingen of om het doen van een verzoek. Een motie betreft dus niet een concreet besluit dat op rechtsgevolg is gericht; een motie heeft geen juridische, maar een politieke betekenis. Daarom zijn burgemeester en wethouders formeel niet aan een motie gebonden of tot uitvoering ervan verplicht. Wel kan het naast zich neerleggen van een motie door het college leiden tot een vertrouwensbreuk tussen raad en college en hieruit kan het college dan zijn consequentie trekken.
Voor wat betreft de besluitvormingsprocedure omtrent een motie wordt opgemerkt, dat over een motie een apart besluit wordt genomen.
Voor de beraadslaging over een motie over een aanhangig onderwerp geldt, dat deze niet plaatsvindt in afzonderlijke termijnen, maar gelijktijdig met de beraadslaging over het onderwerp, waarop de motie betrekking heeft. Een besluit over een motie over een niet op de agenda opgenomen onderwerp vindt aan het einde van de vergadering plaats. Dergelijke moties benaderen de in artikel 41 geregelde initiatiefvoorstellen. Dualisering veronderstelt versterking van de vertegenwoordigende en controlerende functie van de raadsleden. Hiervoor dienen ook individuele raadsleden en kleine fracties te beschikken over adequate instrumenten. Dat wil zeggen dat het voor een effectief gebruik van deze instrumenten wenselijk is dat ook het individuele raadslid zonder belemmeringen toegang tot het gebruik daarvan heeft. De mogelijkheid om zonder drempelsteun een motie in te dienen staat dan ook ten dienste van een effectieve uitoefening van de inkadering en controle door de raad.
Artikel 40 Voorstellen van orde
De voorzitter legt aan de raad ter beslissing voor of er inderdaad sprake is van een voorstel van orde. Over een voorstel van orde wordt direct, zonder beraadslaging, besloten door de raad. Bij staken van stemmen is het voorstel niet aangenomen, (artikel 32, lid 4 Gemeentewet is hierop niet van toepassing). Een voorstel van orde betreft bijvoorbeeld het schorsen van de vergadering voor een pauze. Indien het gaat om een niet geagendeerd voorstel, dient de procedure van een initiatiefvoorstel gevolgd te worden (artikel 41).
Artikel 41 Initiatiefvoorstellen
Het is de taak van het college aan de raad de nodige voorstellen te doen. Maar raadsleden kunnen ook zelf een voorstel voor een ontwerpverordening of ontwerpbeslissing ter behandeling bij de raad indienen. Hiervoor is het recht van initiatief toegekend.
In artikel 147a, eerste lid, van de Gemeentewet is dit uitgewerkt. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de raad regelt op welke wijze een initiatiefvoorstel voor een verordening wordt ingediend en behandeld. Het eerste tot en met het vierde lid van artikel 41 van dit Reglement voorzien hierin. Artikel 147a, derde lid, van de Gemeentewet bepaalt in tegenstelling tot artikel 147a, tweede lid, dat voor andere initiatiefvoorstellen geen verplichte behandeling voorgeschreven is. Dit betekent dat de raad (aanvullende) voorwaarden kan stellen aan het in behandeling nemen van een ander initiatiefvoorstel. Het zesde lid geeft hiervoor – in aanvulling op de eerste vier leden voorschriften.
Algemeen uitgangspunt is dat dualisering de versterking van de vertegenwoordigende en controlerende functie van de raadsleden inhoudt. Hiervoor dienen ook individuele raadsleden en kleine fracties te beschikken over adequate instrumenten. Voor een effectief gebruik van deze instrumenten is het wenselijk dat ook het individuele raadslid zonder belemmeringen toegang tot het gebruik daarvan heeft. Het ontbreken van drempelsteun bij het recht van initiatief staat ten dienste van een effectieve uitoefening van de inkadering en controle door de raad. Ook kleine fracties en individuele raadsleden worden zo in staat gesteld actief deel te nemen aan de controlerende, vertegenwoordigende en budgettaire functie.
Het tweede lid houdt in dat de voorzitter het initiatiefvoorstel zo spoedig mogelijk op de agenda plaatst, maar de voorzitter plaatst het voorstel echter niet meer op de agenda, nadat de oproep verzonden is. Aangezien het voor de hand ligt om de raad tevens de mogelijkheid te geven om een initiatiefvoorstel tezamen met een ander geagendeerd voorstel of onderwerp te behandelen, is dit in het zesde lid opgenomen. Een initiatiefvoorstel hoeft formeel niet langs het college, maar in geval het voorstel personele (en financiële) consequenties heeft kan het raadzaam zijn het initiatiefvoorstel ook aan het college voor te leggen voor advies.
De stuurgroep Leemhuis heeft in het evaluatierapport dualisering de aanbeveling gedaan om het college de beleidsvoorbereiding te laten doen en om de rol van het college bij initiatiefvoorstellen te versterken. De VNG vindt het niet nodig om op dit punt de Gemeentewet te wijzigen en het college bij initiatiefvoorstellen een rol te geven. De positie van de raad, in haar kaderstellende rol is het uitgangspunt. De tendens, dat het college meer betrokken moet worden bij de beleidsvoorbereiding is evident. Toch dienen gemeenten ervoor te waken dat het college de kaderstellende rol van de raad niet gaat overnemen. De VNG heeft duidelijk aangegeven dat samenspel tussen beide organen een oplossing is voor eventuele fricties.
In lid drie van artikel 41 is bepaald dat de indiener van een initiatiefvoorstel kan verzoeken dat het voorstel alvorens het in de meningvormende raadsvergadering aan de orde wordt gesteld, eerst in een Ronde Tafel Gesprek wordt behandeld. Dit artikel is opgenomen omdat het, afhankelijk van de inhoud van het voorstel, zeker ook in de rede kan liggen om burgers/instanties, maar ook het college (zoals hiervoor gemotiveerd is aangegeven), te horen over dit voorstel. Indien het voorstel dan persé eerst in een meningvormende raadsvergadering aan de orde moet komen en vervolgens wordt terugverwezen naar een RTG (zie lid 4,b) gaat er tijd verloren en kan ongewild de indruk ontstaan dat men personen passeert doordat het voorstel achteraf vanuit de raad wordt terugverwezen. Het seniorenconvent bepaalt bij het vaststellen van de agenda van de RTG of het initiatiefvoorstel rijp danwel geschikt is voor behandeling in een RTG en zo ja, hoe behandeling in het RTG plaatsvindt.
Zoals al gezegd kan de raad andere voorwaarden voor het indienen van een initiatiefvoorstel, niet zijnde een verordening, op basis van het vijfde lid vaststellen. Hierbij kan gedacht worden aan strijd met het algemeen belang, het belang van de gemeente of het gemeentelijk beleid. De raad bepaalt of een voorstel in strijd is met de wet (bijvoorbeeld de Wet op de ruimtelijke ordening), het algemeen belang (bijvoorbeeld de volksgezondheid), het belang van de gemeente (bijvoorbeeld het terugtrekken uit een publiek-private samenwerking die gericht is op het renoveren van achtergestelde woonwijken) of het gemeentelijk beleid (het bouwen van een parkeergarage in het centrum als enkele maanden geleden de binnenstad autoluw is gemaakt). In het zesde lid is geregeld dat in een initiatiefvoorstel sowieso de dekking van middelen moet worden aangegeven als het voorstel het inzetten van financiële middelen omvat.
Het kamerlid Kalsbeek heeft de Minister van BZK vragen gesteld over het initiatiefrecht. De minister heeft aangegeven: “Het recht op initiatief houdt niet in dat individuele raadsleden en raadsminderheden het recht moeten hebben om onderwerpen op de agenda van de raad te plaatsen maar het houdt in dat zij in beginsel invloed moeten kunnen hebben op de agenda. Het is immers aan de raad om, aan het begin van de raadsvergadering, met meerderheid van stemmen, de agenda vast te stellen. Het is dan ook de raad die beslist welke onderwerpen worden behandeld. Zou elk individueel raadslid het recht toekomen om agendapunten voor de vergadering aan te dragen dan zou het effectief functioneren van de raad in gevaar kunnen komen. Een raadsminderheid die bij herhaling onderwerpen op de agenda plaatst, waarover de raadmeerderheid niet wenst te beraadslagen, kan de besluitvorming van de raad ernstig belemmeren”.
Het zevende lid is toegevoegd omdat de gedualiseerde Gemeentewet de mogelijkheid geeft een wethouder na een motie van wantrouwen te ontslaan (artikel 49 Gemeentewet). In de oude Gemeentewet was een afkoelingstermijn van 30 dagen opgenomen. Zonder de bepaling in het zevende lid is deze ontslagmogelijkheid niet mogelijk door de procedure regels van het Reglement van orde.
Artikel 42 College- of burgemeestersvoorstel
Dit artikel heeft betrekking op het agenderingsrecht van de raad.
De raad is de enige die een voorstel voor een verordening of een ander voorstel kan agenderen, dat het college/de burgemeester heeft voorbereid. Als het college/de burgemeester het voorstel heeft voorbereid, betekent dit niet dat het college het door hen voorbereide voorstel kan intrekken indien het college/de burgemeester van oordeel is dat verdere behandeling van het voorstel niet wenselijk is. De raad moet hier toestemming voor geven.
Indien de raad van oordeel is dat een voorstel voor een verordening of een ander voorstel niet voldoende is voorbereid, kan de raad het voorstel voor een verordening of een ander voorstel op grond van het tweede lid nogmaals voor advies aan het college/de burgemeester zenden. De raad kan het college/de burgemeester bijvoorbeeld verzoeken het voorstel voor een verordening of ander voorstel nader te onderbouwen. De raad bepaalt echter wanneer het voorstel voor een verordening of ander voorstel, dat door het college/de burgemeester verder voorbereid is, opnieuw behandeld wordt. De raad kan dit in dezelfde raadsvergadering regelen, maar de raad kan dit ook aan het Seniorenconvent overlaten.
Dit artikel stelt nadere regels aan artikel 155 van de Gemeentewet. Het interpellatierecht ligt in het verlengde van het mondelinge vragenrecht. Het gaat om een recht van een volksvertegenwoordiger om tijdens een vergadering over een niet geagendeerd onderwerp inlichtingen aan het college of de burgemeester te vragen. Daarvoor is verlof van de raad voor nodig.
Dualisering veronderstelt versterking van de vertegenwoordigende en controlerende functie van de raadsleden. Hiervoor dienen ook individuele raadsleden en kleine fracties te beschikken over adequate instrumenten. Voor een effectief gebruik van deze instrumenten is het wenselijk dat ook het individuele raadslid zonder belemmeringen toegang tot het gebruik daarvan heeft. Wel is hier gekozen voor een ondersteuning door de raad bij gewone meerderheid. Minister Pechtold heeft in een brief van 16 december 2005 aan de Groen-Links fractie in Schoonhoven aangegeven dat de raad de ruimte heeft om eigen beleid te ontwikkelen, waardoor de raad dus de vrijheid heeft om te bepalen dat een raadsmeerderheid nodig is om een interpellatiedebat te houden. De minister juicht dit echter niet toe. Voor de democratie lijkt het hem goed om de regels van de Tweede Kamer te volgen. Dit houdt in dat de toestemming ven een betekenende minderheid (ondersteuning door 30 van de 150 leden) volstaat.
In een gedualiseerd systeem zijn wethouders geen lid meer van de raad. Toch is het van belang dat zij bij een instrument als de interpellatie ook op de hoogte worden gesteld van de inhoud van het verzoek. Door de toevoeging in het derde lid wordt hiervoor gezorgd. De toelichting bij artikel 41 over de stuurgroep Leemhuis en de (verplichte) aanwezigheid van collegeleden is ook op dit artikel van toepassing.
In dit artikel wordt een procedurele uitwerking gegeven van de inlichtingenplicht die het college en de burgemeester hebben ten opzichte van de raad.
Hoofdstuk 5 Begroting en rekening
Artikel 45 en 46 Procedure begroting en Procedure jaarrekening
In deze artikelen wordt de procedure voor de begroting en jaarrekening vastgelegd. De desbetreffende procedure kan jaarlijks of in zijn algemeenheid voor een langere periode worden bepaald. In de Handreiking voor de financiële verordeningen en controleverordeningen (artikel 212, 213, 213a Gemeentewet) (uitgave Vernieuwingsimpuls) wordt de inhoudelijke kant uitgewerkt.
Hoofdstuk 6 Lidmaatschap van andere organisaties
Artikel 47 Verslag en verantwoording
Leden van de raad (of in voorkomende gevallen de burgemeester, een wethouder of de gemeentesecretaris), die lid zijn van een algemeen bestuur van een gemeenschappelijke regeling, verrichten aldaar hun taak zowel als leden van dat bestuur en als vertegenwoordiger van en in naam van de gemeente. Voor de wijze, waarop zij in het bestuur van de gemeenschappelijke regeling functioneren, zijn zij verantwoording verschuldigd aan de raad, die hen heeft aangewezen. Ook de gemeenschappelijke regeling dient over deze verantwoordingsplicht en over de informatieverstrekking aan de raad bepalingen te bevatten.
In het eerste lid van dit artikel is een regeling getroffen voor mondelinge verslaglegging (uiteraard kan ook een ander moment worden gekozen). In het tweede lid wordt de mogelijkheid tot het stellen van schriftelijke vragen aangegeven, overeenkomstig de regels, daarvoor gesteld in artikel 37.
Het derde lid bevat de procedure voor de ter verantwoording roeping, die aansluit bij de regels voor inlichtingen.
Het is zinvol de bepalingen van dit artikel ook van toepassing te verklaren op andere organisaties, waarin de raad een of meer van zijn leden heeft benoemd. Hierbij valt te denken aan privaatrechtelijke rechtspersonen en vennootschappen, zoals een (raad van commissarissen van) een NV. Hierin voorziet het vierde lid.
Hoofdstuk 7 Besloten vergadering
Dit artikel bepaalt dat de bepalingen van dit reglement van overeenkomstige toepassing zijn op een raadsvergadering achter gesloten deuren. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan de bepalingen omtrent het tijdig verzenden van stukken, het recht van amendement, het recht van motie, het maken van het verslag.
De bepalingen van het reglement zijn echter niet van toepassing, voorzover het toepassen van die bepalingen strijdig is met het besloten karakter van de vergadering. Zo zullen er bijvoorbeeld geen beeld- en geluidsregistraties voor openbaar gebruik gemaakt kunnen worden. Ten aanzien van de stukken die betrekking hebben op een besloten vergadering en het behandelde zal de raad moeten besluiten of geheimhouding als bedoeld in de artikelen 25, 55 en 86 van de Gemeentewet wordt opgelegd dan wel opgeheven.
In artikel 23 van de Gemeentewet zijn procedurevoorschriften opgenomen voor ‘het sluiten van de deuren’, de wijze waarop een vergadering een besloten vergadering wordt.
In dit artikel wordt uitwerking gegeven aan artikel 23, derde lid, van de Gemeentewet.
In overeenstemming met artikel 19 is de griffier verantwoordelijk voor de besluitenlijst van de raadsvergadering. Dit geldt ook voor de besluitenlijst van een besloten vergadering. Deze besluitenlijst ligt ter inzage bij de griffier. De geluidsopname (auditief verslag) van een besloten vergadering is niet openbaar en uitsluitend voor de raadsleden, en eventueel andere bij desbetreffende besloten vergadering aanwezige personen, te beluisteren bij de griffier of via het vertrouwelijk deel van het Raads Informatie Systeem.
Hetgeen besproken wordt in een besloten vergadering, valt niet van rechtswege onder de geheimhoudingsplicht. Daarvoor is toepassing van de procedure volgens artikel 25 jo artikel 55 van de Gemeentewet noodzakelijk.
Artikel 51 Opheffing geheimhouding
In de aangehaalde artikelen wordt aan de raad de mogelijkheid geboden de geheimhouding van stukken op te heffen; stukken die niet per se aan hem behoeven te zijn overgelegd. Het kan dus (zie bijvoorbeeld artikel 86, tweede lid, van de Gemeentewet) gaan om de situatie dat de burgemeester geheimhouding heeft opgelegd ten aanzien van stukken die hij aan de raadscommissie heeft overgelegd. De raadscommissie kan dan aan de raad verzoeken de geheimhouding op te heffen (indien de burgemeester daar niet toe bereid is). In het onderhavige artikel is nu ter zake een overlegverplichting opgenomen waardoor recht wordt gedaan aan het principe van hoor en wederhoor.
Op grond van artikel 25, derde en vierde lid, van de gemeentewet kan geheimhouding worden opgelegd door het college, de burgemeester en een commissie, ieder ten aanzien van stukken die zij aan de raad of aan leden van de raad overleggen. De opgelegde geheimhouding met betrekking tot aan de raad overgelegde stukken vervalt, indien de raad de oplegging niet in zijn eerstvolgende vergadering die volgens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden is bezocht, wordt bekrachtigd.
Als de raad niet van plan is de opgelegde geheimhouding te bekrachtigen, kan het orgaan dat geheimhouding heeft opgelegd, in een besloten vergadering met de raad overleg voeren. Deze besloten vergadering kan dan gaan om de vraag waarom de raad de geheimhouding wil opheffen.
Hoofdstuk 8: Raadsconferenties (artikel 52)
De ervaring die is opgedaan gedurende de invoering van de Ronde Tafel Gesprekken heeft inzichtelijk gemaakt dat niet ieder thema zich direct leent voor behandeling in een RTG. Complexe thema’s met een politiek gevoelig karakter vergen t.b.v. een goede voorbereiding een vroegtijdige betrokkenheid van de raad. Door de raad in een vroegtijdig stadium bij deze thema’s te betrekken krijgt het college inzicht in welke richting een bepaald voorstel uitgewerkt moet worden. Omdat het essentieel is dat het college op een informele manier met (de) raad(sleden)/raadsvertegenwoordiger(s) van gedachten kan wisselen is het niet wenselijk om de bepalingen uit dit RvO ook van toepassing te laten zijn op raadsconferenties. Een summiere regeling is, met het oog op de duidelijkheid, wel wenselijk. In een aparte regeling wordt op deze raadsconferenties ingegaan.
Hoofdstuk 9 Toehoorders en pers
Artikel 53 Toehoorders en pers
De hier aangeven procedurebepalingen zijn gebaseerd op de in artikel 26, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet gegeven bevoegdheid aan de voorzitter van de raad om toehoorders die de orde verstoren, kan doen vertrekken en bij volharding in hun gedrag de toezegging kan ontzeggen.
Artikel 54 Geluid- en beeldregistraties
Aangezien de vergaderingen van de raad in principe openbaar zijn, kunnen radio- en tv-stations geluid- en beeldregistraties maken. Dit is uiteraard niet het geval als het een besloten vergadering betreft
Artikel 55 Verbod gebruik mobiele telefoons
Dit artikel 54 heeft betrekking op het mobiele telefoonverkeer. Het mobiele telefoonverkeer werkt verstorend tijdens de raadsvergaderingen en Ronde Tafel gesprekken. Bovendien zorgt het voor storingen op de ringleiding en op de bandopnames. Dit laat echter onverlet, dat indien zwaarwegende redenen dit noodzakelijk maken, de voorzitter aanwezigen toestemming kan geven hun mobiele telefoon wel standby te laten staan.
Hoofdstuk 9 Ronde Tafel Gesprekken
Artikel 56 Begripsomschrijvingen
Bij de verkiezingen in 2006 heeft de raad gekozen voor een vernieuwing in het vergadersysteem. De vernieuwing moet de volgende resultaten bieden:
Zodoende is gekozen voor het laten vervallen van de commissiestructuur en het invoeren van Ronde Tafel Gesprekken. Een Ronde Tafel Gesprek (RTG) is een laagdrempelig moment waar raadsleden op relatief informele wijze informatie verzamelen voor de raadsvergadering. Deze informatie kan hij halen bij de (uitgenodigde) burger/instantie, (uitgenodigde) deskundige, bij wethouders en ambtenaren.
Een Ronde Tafel Gesprek wordt niet voorgezeten door de raadsvoorzitter maar door raadsleden of burgerfractieleden. Zie hierover ook artikel 62.
Vanwege het feit dat burgers en instellingen die betrokken zijn bij een bepaald agendapunt, nu gelegenheid krijgen om, voordat de besluitvorming van de raad plaatsvindt, hun mening/standpunt ten aanzien van dit agendapunt naar voren te brengen in het Ronde Tafel Gesprek kan het inspreekrecht in de raadsvergadering vervallen. Van het inspreekrecht is in het verleden ook nauwelijks gebruik gemaakt. Hieraan zal waarschijnlijk mede debet zijn geweest dat de raadsvergadering ook het sluitstuk is van de besluitvorming en dat de kans klein was dat een reactie van een burger de raad nog van richting deed veranderen.
Artikel 57 Doel van het rondetafelgesprek
Het doel van een Ronde Tafel Gesprek is, zoals bij het vorige artikel al is aangegeven, het op eenvoudige wijze halen en brengen van informatie door raadsleden/burgerfractieleden en burgers/instanties. Op die manier kunnen burger en bestuur dichter bij elkaar komen. Mensen/ instanties kunnen op uitnodiging aanwezig zijn, maar kunnen zich ook zonder uitnodiging aanmelden voor een gesprek. De openbaarheid van een Ronde Tafel Gesprek is essentieel voor het behalen van de achterliggende doelen van het gesprek.
Met de verkregen en gegeven informatie moet de raad een volledig beeld krijgen om tot besluitvorming over te kunnen gaan. Alhoewel raadsleden politiek benoemde personen zijn, die zich dus ook politiek moeten kunnen uiten, is het in het Ronde Tafel Gesprek niet toegestaan om politiek te bedrijven en daarmee standpunten te bepalen of overwegingen aan vragen te koppelen. Echter de ervaring die inmiddels is opgedaan met de RTG’s laat zien dat er bij de raadsvertegenwoordigers vaker behoefte is om een vraag toe te lichten. In deze toelichting kan een standpunt danwel mening naar voren komen. Om de raadsvertegenwoordigers toch de nodige gelegenheid te geven om de essentie van de vraag ook aan te geven is in artikel 61, lid 1 sub c opgenomen dat zij kort gemotiveerd hun vraag – vanuit hun eerste gedachtegang over het voorstel - mogen toelichten. In lid 3 van artikel 57 wordt hiernaar verwezen.
Uitgangspunt voor de raadsvertegenwoordigers blijft wel het verkrijgen van objectieve informatie. Met de verkregen informatie kan vervolgens politiek worden bedreven in de meningvormende en besluitvormende raadsvergadering.
Artikel 58 Agenda Ronde Tafel Gesprek
Zoals in artikel 5 is aangegeven bepaalt het Seniorenconvent de agenda van het RTG. Dit doet zij o.a. aan de hand van voorstellen ontvangen uit de organisatie. Maar ook kan zij aan de hand van de raadsagenda bepalen dat een voorstel voor een bepaald RTG voorbereid moet worden of kan zij op basis van ingekomen stukken het college verzoeken een raadsvoorstel voor te bereiden.
Het Seniorenconvent bundelt op advies van de griffier de stukken in clusters en plaatst die op de desbetreffende clusteragenda’s. Bij de indeling zal getracht worden zoveel mogelijk de programma’s uit de begroting te volgen, doch het seniorenconvent zal telkens een optimale agenda-indeling maken, waarbij rekening wordt gehouden met het aantal onderwerpen, de portefeuilleverdeling binnen de fracties en binnen het college en de verwachte belangstelling van burgers.
Bij het opstarten van de RTG’s is het de bedoeling geweest om een RTG maximaal 1 uur te laten duren. Het gedeelte voor en na de pauze werd als aparte RTG beschouwd. Op een avond konden maximaal 2 parallele RTG’s gepland. Dit kwam neer op 4 RTG’s. Om praktische redenen (o.a. inzet voorzitters) is er in de praktijk voor gekozen om een RTG te laten doorlopen gedurende een hele avond met een pauze na ca. 1-1½ uur. Met het oog op het uitnodigen van betrokkenen geeft het seniorenconvent bij het opstellen van de agenda’s wel een indicatie van de behandeltijd van de onderwerpen.
De reguliere dag voor het houden van Ronde Tafel Gesprekken is de donderdag, twee weken voorafgaand aan de raadsvergadering waarin de voorliggende raadsvoorstellen worden besproken. Afhankelijk van het aantal te bespreken voorstellen in de raad (ontvangen voorstellen vanuit college en de politieke gevoeligheid van bepaalde voorstellen) kan het wenselijk zijn om naast de donderdag ook op de woensdag (2 weken voorafgaand aan de week waarin de raadsvergadering plaatsvindt) een of twee (parallele) RTG’s te houden.
Uitgaande van het principe dat een RTG openbaar is moet geconcludeerd worden dat een RTG minder geschikt is voor het meer diepgaand belichten van bepaalde thema’s of het sonderen van de raadsfracties in een vroegtijdig stadium. In artikel 52 is voorzien in de mogelijkheid tot het houden van raadsconferenties die hierin kunnen voorzien.
De organisatie geeft bij een raadsvoorstel een advies welke organisaties/burgers/deskundigen uitgenodigd moeten worden. Het Seniorenconvent kan daar zelf nog adressen aan toevoegen of schrappen. De griffie verzorgt vervolgens namens het Seniorenconvent de uitnodigingen.
Men zou eraan kunnen denken om het Seniorenconvent ook een rol te laten vervullen tussen RTG en raadsvergadering, nl. voor het bepalen van de raadsagenda. Echter het is de bedoeling dat in de RTG’s een duidelijke conclusie wordt getrokken of een voorstel doorgeleid kan worden naar de meningvormende raadsvergadering. Aan de hand van deze conclusies moet de griffier, in overleg met de voorzitter van de raad, vervolgens de raadsagenda kunnen destilleren. Een extra rol voor het Seniorenconvent hierin is dan ook niet nodig. Mocht zich onverhoopt een keer een aangelegenheid voordoen waarin de mening van het Seniorenconvent expliciet van belang is, dan kan het convent dan een keer op ad hoc basis benaderd worden/bijeen geroepen worden.
Artikel 59 Deelnemers aan het gesprek
Aan tafel van het RTG zitten raadsleden en/of burgerfractieleden (één uit elke fractie), een voorzitter (uit de raad/fractiemedewerker), de portefeuillehouder(-s), belanghebbende burgers of organisaties, eventuele deskundigen, de griffier en notulist. Ambtenaren zijn op de achterhand aanwezig en kunnen op verzoek van de portefeuillehouder aanschuiven.
Omdat het van essentieel belang wordt geacht dat de gesprekken voor burgers/instanties zo laagdrempelig mogelijk zijn is gekozen voor een kleinschalige setting van één raads- of burgerfractielid per fractie.
Om de kweekvijver en specialisaties ook optimaal te benutten is er daarnaast voor de mogelijkheid gekozen om per onderwerp verschillende mensen uit de fracties aan tafel te laten gaan zitten.
Zoals bij artikel 58 al is opgemerkt worden betrokkenen of direct belanghebbenden actief namens het seniorenconvent uitgenodigd door de griffier om deel te nemen aan het gesprek. Degenen die een uitnodiging hebben ontvangen kunnen zich tot uiterlijk 12.00 uur de dag voorafgaand aan het RTG aanmelden bij de griffie. Het kan evenwel ook het geval zijn dat anderen dan degenen die actief uitgenodigd zijn vinden dat zij betrokkene danwel direct belanghebbende zijn. Ook zij kunnen zich aanmelden bij de griffie om deel te nemen aan de gesprekken en wel eveneens tot 12.00 uur op de dag voorafgaand aan het RTG.
Op het moment dat een onderwerp in het RTG aan de orde komt is het de bedoeling dat de voorzitter aan de mensen op de tribune die zich bij de griffie aangemeld hebben vraagt om aan te schuiven. De voorzitter kan vervolgens bij aanvang van het gesprek aan personen of instellingen die niet actief een uitnodiging hebben ontvangen vragen wat hun rol/betrokkenheid is bij het onderwerp en welke informatie ze kwijt willen.
Om reden als bij artikel 59 genoemd, is er voor gekozen om burgerfractieleden te benoemen en deze de mogelijkheid te geven aan te schuiven aan de Ronde Tafel Gesprekken. Burgerfractieleden krijgen eveneens toegang tot de fractiekamer en de voor hen bestemde agenda’s en stukken. Vertrouwelijke stukken zijn in beginsel niet beschikbaar voor burgerfractieleden, aangezien ook in beginsel wordt uitgegaan van openbare Ronde Tafel Gesprekken. Mocht het evenwel zo zijn dat een burgerfractielid toch beschikking krijgt over informatie waarover geheimhouding is opgelegd dan doet hij op grond van het van toepassing verklaarde Reglement op het burgerfractielid voor de gemeente Gulpen-Wittem en de gedragscode de vertrouwelijkheid in acht te nemen.
Het primaire doel van een RTG is het verzamelen van informatie door de fractievertegenwoordigers met het oog op het debat in de raad. Dit betekent dat de indeling van het RTG zodanig afgestemd moet worden dat voor deze informatievergadering zoveel mogelijk tijd ter beschikking wordt gesteld.
Omdat de informatie vanuit het college reeds tevoren beschikbaar is gesteld in de vorm van de raadsvoorstellen is er voor gekozen om eerst de externen die aan tafel aanschuiven hun mening hierop te laten geven. Vervolgens kan de collegevertegenwoordiger nog een korte aanvullende toelichting geven. Dit kan een reactie bevatten op hetgeen door de externen naar voren is gebracht, doch het is niet de bedoeling dat hetgeen reeds in het raadsvoorstel is opgenomen nogmaals uiteengezet wordt.
Vervolgens is het dan aan de raadsvertegenwoordigers om nog vragen te stellen aan extern belanghebbenden, collegevertegenwoordigers, ambtenaren en/of externe deskundigen. Om reden als hiervoor genoemd (nl. dat de raadsvertegenwoordigers zo veel mogelijk informatie kunnen inwinnen) is het niet de bedoeling dat externen in een RTG vragen aan de wethouder of een deskundige gaan stellen. Externen kunnen natuurlijk wel altijd in de pauze in de wandelgangen een wethouder of ambtenaar benaderen (daarom is mede ook gekozen voor de opzet van een RTG met een pauze en centrale koffievoorziening in de hal tijdens deze pauze of voor of na een RTG).
Alhoewel, zoals hierboven aangegeven, het primaire doel van de Ronde Tafel Gesprekken is het vergaren van informatie blijkt in de praktijk (zoals in lid 3 van art. 57 ook naar voren is gebracht) dat er meer behoefte is aan het toelichten van een vraag. Met andere worden vanuit een bepaald standpunt komt men tot een bepaalde vraag. En wil men “verbaasde blikken” voorkomen dan kan het wenselijk zijn dit achterliggende standpunt toe te lichten alvorens de vraag te stellen. Om de raadsvertegenwoordigers de nodige gelegenheid te geven om de essentie van de vraag ook aan te geven is in artikel 61, lid 3 opgenomen dat zij kort gemotiveerd hun vraag – vanuit hun eerste gedachtegang over het voorstel - mogen toelichten.
Uitgangspunt voor de raadsvertegenwoordigers blijft wel het verkrijgen van objectieve informatie. Met de verkregen informatie kan vervolgens politiek worden bedreven in de meningvormende en besluitvormende raadsvergadering.
Ondanks dat in een Ronde Tafel Gesprek dus geen sprake is van een debat, kan een raadsvertegenwoordiger wel in een situatie komen dat er sprake is van een wellicht onbedoelde meningsuiting. Een voorzitter moet hierop goed bedacht zijn en tijdig ingrijpen. Maar om in die situaties waarin dat onbedoeld toch gebeurt, het risico weg te nemen dat deze gespreksdeelnemer voor de inhoud daarvan voor de rechter moet komen, is het immuniteitsbeginsel als bedoeld in artikel 22 van de Gemeentewet (dat op grond van de Gemeentewet ook voor commissies geldt) ook van toepassing verklaard voor het RTG.
Mocht het evenwel zo zijn dat een deelnemer aan het gesprek echt onbetamelijke uitdrukkingen gaat gebruiken of anderszins het gesprek gaat verstoren dan moet een voorzitter ook een formele basis hebben om te kunnen ingrijpen. Vandaar dat de leden 2 en 3 van artikel 26 uit het Reglement van overeenkomstige toepassing zijn verklaard.
In de eerste periode van september 2006 tot april 2008, waarin met het nieuwe stelsel van RTG’s is gewerkt, is gebleken dat het moeilijk is om de punten die geagendeerd zijn voor de RTG’s binnen het daarvoor aangegeven tijdsbestek af te handelen. Bij de evaluatie is door de voorbereidingsgroep zodoende gesuggereerd om per fractie een maximum aan vragen (van 10 vragen) te laten stellen. Verder dient iedere fractievertegenwoordiger, met het oog op het zo goed mogelijk kunnen sturen van het proces door de voorzitter, bij aanvang van een vragenronde aan te geven hoeveel vragen hij gaat stellen. De verwachting is dat de fracties meer op de hoofdlijn en essentie van het verhaal zullen ingaan indien men slechts een beperkt aantal vragen mag stellen. Ruimte voor detail en/of technische vragen is er dan niet meer. Bovendien kunnen technische vragen (informatieve vragen van feitelijke aard) – ingevolge de verordening op de ambtelijke bijstand – tevoren bij de desbetreffende directeur gesteld worden.
Artikel 4 van artikel 61 van het RvO verwijst ook naar deze Verordening.
In artikel 61, lid 6 is de mogelijkheid opgenomen dat de meerderheid een voorstel niet rijp acht voor behandeling in de meningvormende raadsvergadering. De meerderheid dient dit gemotiveerd aan te geven. Hiermee wordt bedoeld dat in het RTG wordt aangegeven welke concrete informatieve vragen er nog zijn ten aanzien van het voorstel. Het gaat dus om vragen die nog niet beantwoord zijn en waarvan de wethouder ook niet heeft aangegeven dat die vragen nog schriftelijk beantwoord worden. Als passages in collegevoorstellen nog een nadere verduidelijking behoeven dan dienen die ook tijdens het RTG concreet benoemd te worden. Op het moment dat iemand het niet eens is met de inhoud van een antwoord of met een of meerdere passages in een collegevoorstel dan zijn dat aspecten waarop men in de raadsvergadering het debat moet voeren.
In het geval zich in het RTG geen meerderheid aftekent, dan wordt aangesloten bij het systeem van de Gemeentewet bij het staken van stemmen in een raadsvergadering. Het stuk gaat door naar een volgend RTG. Degenen die van mening zijn dat het voorstel moet worden aangehouden dienen ook n nu gemotiveerd aan te geven op welke punten het voorstel/onderwerp verduidelijking aanpassing verdient of welke informatie nog extra gewenst is. Is er evenwel een deadline verbonden aan de behandeling van het raadsvoorstel in de raad, dan kan het RTG alsnog besluiten om het stuk door te leiden naar de raadsvergadering.
Het RTG leent zich niet voor een rondvraag zoals dat nu gebeurt in de commissievergaderingen. Zaken die momenteel in de rondvraag aan de orde komen betreffen veelal informatieve vragen aan het college over – de stand van zaken betreffende - de uitvoering van bepaalde activiteiten. Dit kan natuurlijk terecht zijn omdat de raad vanuit zijn controlerende taak het college ter verantwoording wil roepen doch dat is een bevoegdheid die slechts de raad/een raadslid toekomt. Deze taak komt een burgerfractielid niet toe. M.b.t. vragen om feitelijke informatie is in de verordening ambtelijke bijstand bovendien geregeld dat men daarvoor terecht kan bij de directeuren. Bovendien bestaat voor de raadsleden de mogelijkheid om het college schriftelijk de vragen voor te leggen en indien men de vragen een wat zwaardere status wil geven en men het belangrijk vindt dat de gehele raad informatie over een bepaalde kwestie ontvangt kan het formele middel van de artikel 37-vragen gebruikt worden. Daarvoor is indertijd een standaardformulier opgezet dat daarvoor gebruikt kan worden.
De 5 raads- /en of burgerfractieleden, die het RTG voeren, kunnen naar aanleiding van het gesprek besluiten om ter voorbereiding van de raadsvergadering gezamenlijk een aanvullend werkbezoek af te leggen.
Een kwalitatief goede invulling van het voorzitterschap vormt een belangrijke voorwaarde voor het succes van deze gesprekken. Daarom is gekozen voor vaste voorzitters die zo nodig met opleiding en training in hun functie kunnen groeien. Per fractie wordt één voorzitter geleverd. Zij zitten voor volgens een vast roulatieschema. Op het moment dat één van de voorzitters verhinderd is voorziet hij zelf in vervanging volgens het roulatieschema. De griffie wordt van deze vervanging tijdig in kennis gesteld.
De griffier en de waarnemend griffier zullen in eerste aanleg als RTG-griffier gaan optreden. De RTG-griffier vervult in het RTG dezelfde rol ten aanzien van de voorzitter en het gesprek als geregeld voor de raadsvergaderingen en de raadsvoorzitter.
Bij verhindering van (wnd) griffier zal deze moeten worden waargenomen door iemand uit de bestaande organisatie (te bepalen in overleg tussen griffier, burgemeester en secretaris) die onder verantwoordelijkheid en functionele aansturing van de griffier valt.
Het verslag wordt vastgesteld in de eerstvolgende raadsvergadering. Het RTG leent zich, vanwege de wisselende samenstelling van de deelnemers, er niet voor dat het verslag in een volgend RTG wordt vastgesteld. Aangezien het ook niet de bedoeling is dat het verslag uitnodigt tot nieuw debat of het uiten van opvattingen is ervoor gekozen het verslag uitsluitend als “naslagwerk” te laten fungeren en niet te laten vaststellen.
Artikel 65 Toehoorders en pers
Voor de toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij de artikelen 52, 53 en 54.