Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Breda

Afschrijvingsverordening gemeente Breda

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBreda
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAfschrijvingsverordening gemeente Breda
CiteertitelAfschrijvingsverordening
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerpfinanciën

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Verordening ex artikel 212 Gemeentewet, art. 10

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

19-02-200401-01-2004Nieuwe regeling

19-02-2004

Breda.nl, 12-08-2004

22514

Tekst van de regeling

Intitulé

Afschrijvingsverordening gemeente Breda

 

 

Hoofdstuk 1 Investeringen met maatschappelijk nut en met economisch nut.

Onder de definities is kort uitgewerkt wat onder investeren wordt verstaan. In de privaatrechtelijke sfeer worden alle uitgaven met een meerjarige nuttigheid geactiveerd en daarover wordt afgeschreven. Daarover is nauwelijks discussie. De eigenheid van gemeenten brengt een categorie uitgaven naar voren waarvoor het de vraag is of activering gewenst is. Dat raakt de kern van het BBV. In dit hoofdstuk wordt daarop wat verder ingegaan zonder te streven naar volledigheid.

 

In het BBV wordt vanwege de eigenheid een strikt onderscheid gemaakt tussen investeringen met een economisch nut en investeringen met een maatschappelijk nut. Het BBV geeft echter geen specifieke definitie van maatschappelijk nut. Wel geeft het BBV duidelijk aan wanneer een investering een economisch nut kent.

 

Een economisch nut kenmerkt zich door het feit dat een investering zich in economisch rendabele sferen beweegt doordat er externe tarieven/heffingen voor gelden dan wel dat er een zekere mate van verhandelbaarheid bestaat. De gedachte is dat daarmee de waardevastheid van een actief over een reeks van jaren min of meer gegarandeerd zou zijn, waardoor het activeren van dominante betekenis is. Alle investeringen die niet aan deze omschrijving voldoen, zijn investeringen met een maatschappelijk nut.

 

Voor de beeldvorming wat voorbeelden van investeringen:

  • Met een economisch nut: zwembaden, sportvelden, betaalde parkeerplaatsen, gebouwen;

  • Met een maatschappelijk nut: wegen (zonder tolheffing), plantsoenen.

 

Het BBV heeft dus heel nadrukkelijk dit onderscheid in investeringen met een maatschappelijk nut en met een economisch nut gemaakt. Breda kiest ervoor de bepalingen van het BBV zo veel als mogelijk te volgen.

 

Dat impliceert dat er een voorkeur bestaat tot het niet activeren van investeringen met een maatschappelijk nut. Het streven moet dan zijn om de afschrijvingstermijnen, afhankelijk van de beschikbare financiële dekkingsmiddelen, zo kort mogelijk te laten zijn. Dat alles betekent dat de gemeente Breda per 1 januari 2004 alleen nog maar investeringen met een economisch nut activeren.

 

Breda heeft –geheel conform de richtlijnen van het BBV- gekozen voor het bij voorkeur niet activeren van investeringen met een maatschappelijk nut. Investeringen met een maatschappelijk nut moeten dus zo veel als mogelijk in één keer als kosten worden verantwoord. Slechts wanneer er onvoldoende reservemiddelen zijn om een investering met een maatschappelijk nut direct af te schrijven, geeft het BBV de mogelijkheid tot het beargumenteerd activeren hiervan. Dit zijn dus uitzonderingssituaties. Het streven moet dan zijn om de afschrijvingstermijnen, afhankelijk van de beschikbare financiële dekkingsmiddelen, zo kort mogelijk te laten zijn. Daarmee wordt aangesloten bij de bepalingen van het BBV. Dat betekent dat de gemeente Breda per 1 januari 2004 in beginsel alleen nog maar investeringen met een economisch nut activeert.

 

Qua financieel-technische uitwerking heeft dit een aantal gevolgen. De algemene gedragslijn daarbij is: investeringen met een maatschappelijk nut worden verantwoord via de exploitatierekening (en kunnen bij resultaatbestemming direct ten laste van een reserve worden gebracht).

 

Omdat Breda conform het BBV en het voorgaande kiest voor het uitgangspunt van het niet activeren van investeringen met een maatschappelijk nut, gaat hoofdstuk twee uit van de veronderstelling van een actief met een economisch nut.

Hoofdstuk 2 Investeringen met een economisch nut

Paragraaf 2.1. Welke uitgaven activeren we?

In de definitie is opgenomen welke uitgaven als investering worden aangemerkt. In hoofdstuk 2 is de keuze gemaakt in beginsel alleen investeringen met een economische nuttigheid te activeren en daarover af te schrijven.

 

Worden alle uitgaven met een meerjarige economische nuttigheid dan geactiveerd? Nee, als praktische richtlijn kiest Breda voor een minimum investeringsvolume van € 10.000. Investeringen onder deze minimumwaarde dienen direct in de exploitatierekening verantwoord te worden. Eventuele afwijkingen van deze regel dienen beargumenteerd toegelicht te worden in de voorstellen/verantwoordingen. Deze voorgestelde lijn geldt overigens vanaf 1 januari 2004 en heeft geen terugwerkende kracht werking.

 

NB: Wanneer een investering met een maatschappelijk nut toch geactiveerd moet worden, dient zo veel als mogelijk aansluiting gezocht te worden bij de behandeling van activa met een economisch nut, mede in relatie tot de mogelijke dekkingsmiddelen. Een zo kort mogelijke afschrijvingstermijn wordt in het BBV vereist.

 

In de balans worden de navolgende vaste activa (d.w.z. activa met een nuttigheid >1jaar) onderscheiden:

  • Immateriële vaste activa (niet tastbare activa bijvoorbeeld ontwikkelingskosten)

  • Materiële vaste activa, onderverdeeld in

    • investeringen met een economisch nut

    • investeringen met een maatschappelijk nut

  • Financiële vaste activa (bijvoorbeeld deelnemingen, leningen u/g)

Op de twee eerstgenoemde posten wordt afgeschreven en daarvoor moet een aantal spelregels worden afgesproken. Voor elk van de hier genoemde soorten activa geldt in principe dat sprake is van afschrijving. Voor bepaalde onderdelen gelden wettelijke termijnen en soms is het mogelijk de afschrijving op nihil te stellen omdat er geen sprake is van een duurzame waardevermindering. Dat is ook de reden waarom op grond niet afgeschreven wordt. Hieronder wordt hierop een korte nadere toelichting gegeven:

 

Toelichting Immateriële vaste activa:

Onder de immateriële vaste activa worden afzonderlijk opgenomen:

  • A.

    kosten verbonden aan het sluiten van geldleningen;

  • B.

    kosten van onderzoek en ontwikkeling. Kosten van onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief kunnen worden geactiveerd indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • 1.

      de gemeente heeft de intentie het actief te gebruiken of te verkopen;

    • 2.

      de technische uitvoerbaarheid om het actief te voltooien staat vast;

    • 3.

      het actief zal in de toekomst economisch of maatschappelijk nut genereren en;

    • 4.

      de uitgaven die aan het actief zijn toe te rekenen kunnen betrouwbaar worden vastgesteld.

Het activeren van uitgaven in de sfeer van immateriële vaste activa is –gegeven de aard ervan- bewust gelimiteerd. De gedragslijn is deze uitgaven zoveel mogelijk in een keer als kosten te verantwoorden en slechts in uitzonderingssituaties te activeren. Het afschrijven vindt plaats op zo kort mogelijke termijn, BBV geeft daarvoor aanwijzingen.

 

Voorheen werden ongedekte tekorten ook nog al eens onder deze noemer verantwoord. Volgens de bedrijfseconomische grondslagen mogen deze niet langer geactiveerd worden maar moeten ten laste van het eigen vermogen c.q. de reserves worden gebracht. Met de invoering van het BBV zullen eventuele geactiveerde tekorten gesaneerd moeten zijn.

 

Toelichting Materiële vaste activa met een economisch nut

Investeringen met een economisch nut zijn dus alle uitgaven die bijdragen aan de mogelijkheid (financiële) middelen te verwerven (terug te verdienen) en/of die verhandelbaar zijn. Het gaat hierbij nadrukkelijk om de mogelijkheid middelen te verwerven. Dat een gemeente ervoor kan kiezen ergens geen of geen kostendekkend tarief voor te heffen is niet relevant voor de vraag of een actief economisch nut heeft. Een vergelijkbare redenering geldt voor de verhandelbaarheid. Het gaat om de mogelijkheid de activa te verkopen, niet om de vraag of de gemeente het actief ook daadwerkelijk wil verkopen. Dit betekent onder andere dat alle gebouwen per definitie een economisch nut hebben; er is immers een markt voor gebouwen. Voor investeringen met een economisch nut is er in beginsel geen reden af te wijken van boek 2 BW. Dit betekent dat in het BBV is opgenomen dat activa met een meerjarig economisch nut geactiveerd moeten worden.

 

Daarnaast mag er op deze investeringen niet resultaatafhankelijk extra worden afgeschreven. Met andere woorden activa met een meerjarig economisch nut moeten eenduidig worden geactiveerd en vervolgens dient er op consistente wijze op te worden afgeschreven, onafhankelijk van de hoogte van het resultaat en de eventuele vrije ruimte daarbij.

Paragraaf 2.2. Welke factoren bepalen de afschrijving?

De hoogte van de jaarlijkse afschrijvingskosten wordt bepaald door de volgende factoren:

  • de waarde van het actief;

  • de verwachte gebruiksduur;

  • de afschrijvingsmethode;

  • bijdragen van derden;

  • bijdragen uit reserves;

  • de ingangsdatum van het afschrijven.

 

De waarde van het actief

De waardering van een actief is gebaseerd op de verkrijgingsprijs of vervaardigingsprijs. Waardering tegen actuele waarde vindt niet plaats. De verkrijgingsprijs bestaat uit de inkoopprijs en de bijkomende kosten. De vervaardigingsprijs bestaat uit materiaal en arbeidskosten, welke rechtstreeks aan de vervaardiging kunnen worden toegerekend, eventueel verhoogd met indirecte productiekosten en de rente tot het tijdstip van ingebruikname; In dat geval eist BBV dat in de toelichting wordt vermeld dat deze rente is geactiveerd. Opgemerkt moet worden dat slechts de aanschafprijs minus bijdragen van derden worden geactiveerd. Bijdragen uit reserves mogen volgens het BBV op investeringen met een economische nuttigheid niet in mindering gebracht worden.

 

De verwachte gebruiksduur

In principe geldt hier de economische (en dus niet de technische) levensduur als uitgangspunt voor de verwachte gebruiksduur. Het is goed hierbij een gemeentelijke beleids- en gedagslijn te hanteren. De afschrijvingstabel (zie bijlage) is in deze leidend. Wanneer de afschrijvingstabel geen uitsluitsel geeft dient aansluiting gezocht te worden met de zelf geschatte economische levensduur. Bij investeringen met een maatschappelijk nut is de gebruiksduur niet bepalend voor de afschrijvingstermijn. Deze dient immers conform BBV zo kort mogelijk te zijn ook al is de “echte” levensduur langer.

 

De afschrijvingsmethode

De afschrijvingsmethode is sterk medebepalend voor de afschrijvingscomponent van de kapitaallasten. In deze verordening worden de volgende -meest gebruikte- methoden onderscheiden:

  • lineair: de afschrijvingskosten blijven gedurende de looptijd constant, de jaarlijkse kapitaallasten dalen door afname van de rentecomponent.

  • annuïtair: de afschrijvingskosten stijgen jaarlijks, de jaarlijkse kapitaallasten blijven constant omdat de stijging van de afschrijving wordt gelijkgesteld aan de afname van de rentecomponent.

 

In principe kiest Breda –conform het BBV- voor de lineaire afschrijvingsmethode. Het synchroon laten lopen van kapitaallasten met dekkingsmiddelen, rijksvoorschriften en/of tariefsontwikkelingen kunnen eventueel redenen zijn om in uitzonderingssituaties te kiezen voor de annuïtaire vorm van afschrijven.

 

Bijdragen van derden

Het is toegestaan om ontvangen vergoedingen van derden te verrekenen, in zoverre er een directe relatie is tussen de vergoeding en het actief. Breda kiest ervoor om deze te ontvangen vergoedingen, wanneer deze pas worden ontvangen na het moment van activeren, op de balans te zetten als nog te ontvangen bedragen en de hoogte van dit bedrag bij activering alvast in mindering te brengen op de vervaardigingsprijs of de verkrijgingsprijs. Feitelijk ontstaat dan een situatie van voorfinanciering zonder dat de rentekosten al aan het product doorberekend worden. Wanneer de vergoeding vooraf of gelijktijdig met het moment van activeren ontvangen wordt, dan wordt de verkrijgingsprijs of de vervaardigingsprijs direct met de ontvangen vergoeding gesaldeerd en wordt de netto boekwaarde geactiveerd.

 

Bijdragen uit reserves

Het BBV 2004 verbiedt het in mindering brengen van bijdrages uit reserves op de investering met een bedrijfseconomisch nut en schrijft een zogenoemde bruto verantwoording voor (zie definities).

Qua financieel technische uitwerking betekent dit dat de investeringskosten moeten worden geactiveerd zonder dat de bijdrage in mindering wordt gebracht. De bijdrage moet in een reserve worden gestort. Dit leidt tot hogere afschrijvings- en rentekosten in de exploitatierekening. Tegenover deze hogere kosten staat jaarlijks een bijdrage uit de reserve. Dit gebeurt bij resultaatbestemming (=expliciet besluit). Het gevolg hiervan is dat in de balanssfeer de reserve opgenomen moet blijven, met de aantekening dat deze vooralsnog bestemd is ter dekking van de kapitaallasten van reeds gepleegde investeringen.

 

De ingangsdatum van het afschrijven

Bij rendabele activa vindt afschrijving al plaats in het jaar van activering zelf om zo een maximale matching met de nuttigheid/baten te realiseren. Daarmee is immers bij het berekenen van de tarieven al rekening gehouden. De eerste afschrijving gebeurt tegen een halve afschrijvingslast omdat daarbij uitgegaan wordt van een gemiddelde investeringstermijn van een half jaar. Dit impliceert qua systematiek ook dat –net zoals nu- gerekend wordt met een halve omslagrente (= gemiddelde rente over investeringen) in het eerste jaar.

 

Bij onrendabele activa vindt afschrijving eerst in het jaar na activering plaats. Wel wordt in het jaar van activering de halve omslagrente in de exploitatie meegenomen. Bij investering maakt een dienst daartoe een begrotingswijziging waardoor ze (via de stelpost kapitaallasten) budget hiervoor krijgen. In 2004 zal een werkgroep bezien of het zinvol is om het hier beschreven onderscheid tussen rendabele en onrendabele activa in stand te houden.

Paragraaf 2.3. Voorschriften in het kader van leasing van vaste activa

Een steeds vaker voorkomende vorm van ´eigendom` is het leasen van goederen. Leasen is geen wettelijk omschreven begrip. Vele leasecontracten zijn juridische huurcontracten. Leasecontracten in de vorm van huurkoop of die naar strekking huurkoop zijn, komen eveneens voor. De volgende twee vormen worden onderscheiden:

  • Financiële lease: de juridische eigendom van het desbetreffende actief blijft bij de financier terwijl het economisch eigendom en daarmee het algehele risico bij de eigen organisatie ligt.

  • Operationele lease: heeft betrekking op het ter beschikking stellen van een actief, meer in de vorm van huur. De voor- en nadelen van de eigendom komen geheel of nagenoeg geheel voor rekening van de financier.

 

Ten aanzien van de balanswaardering en afschrijving voor deze activa geldt:

Indien uit het geheel van contractvoorwaarden blijkt dat sprake is van financiële lease, dient het gehuurde te worden geactiveerd als ware het eigen eigendom. In de toelichting wordt aangegeven dat er wel sprake is van economisch maar niet van juridisch eigendom. In de praktische uitvoering betekent dit dat de som van de gedurende de resterende looptijd jaarlijks te betalen leasetermijnen als schuld wordt opgenomen tegenover de activapost. Op de vaste activa die geleasd zijn, wordt volgens de normale regels afgeschreven. Operationele lease daarentegen geeft nooit aanleiding tot activering.

Hoofdstuk 3 Samenvatting en beslispunten

In dit hoofdstuk worden kort de beslispunten samengevat en in de bijlage vindt u de bijbehorende afschrijvingstabel.

 

  • Het gemeentelijk waarderings- en afschrijvingsbeleid wordt vanaf 2004 uitgevoerd conform de in het Besluit begroting en verantwoording (BBV) opgenomen richtlijnen.

     

  • Deze verordening treedt in werking per 1 januari 2004.

     

  • Investeringen met een maatschappelijk nut worden niet geactiveerd doch in één keer afgeschreven. Dekking gebeurt via onttrekking uit reserves of uit de exploitatierekening zelf. Een en ander verloopt via de exploitatierekening. Indien activering toch noodzakelijk is, wordt de afschrijvingstermijn (beredeneerd) zo kort mogelijk gehouden.

     

  • Investeringen in met een relatief geringe aanschafprijs mogen om praktische redenen direct in het jaar van aanschaf ten laste van het resultaat worden gebracht. Als richtlijn geldt in dit geval een investeringsvolume kleiner dan € 10.000.

     

  • De gemeente Breda hanteert een bruto waarderingssystematiek bij activering. Op deze bruto waarde worden wel bijdragen van derden in mindering gebracht, maar niet de bijdragen uit eigen reservemiddelen.

     

  • Afschrijvingen worden gebaseerd op duurzame waardeverminderingen van vaste activa en worden onafhankelijk van het resultaat in enig jaar verantwoord.

     

  • Bijdragen van derden (ontvangen subsidies) worden op de waardering van het actief in mindering gebracht voor zover er een directe relatie met het actief bestaat. Wanneer deze vergoeding pas wordt ontvangen na het moment van activering wordt het te ontvangen bedrag als nog te ontvangen op de balans gezet. Zodoende vindt activering plaats tegen de waarde van het actief minus bijdrage van derden.

     

  • Breda kiest voor de lineaire afschrijvingsmethode. In bijzondere gevallen wordt toegestaan beredeneerd af te wijken, bijv. naar de annuïtaire methode.

     

  • Bij rendabele activa vindt afschrijving plaats in het jaar van activering. De kapitaallasten zijn gebaseerd op de halve omslagrente en de halve afschrijvingslast. In volgende jaren wordt de volledige kapitaallast berekend. Bij onrendabele activering wordt in het jaar van activering niet afgeschreven. Wel wordt in dat jaar de halve omslagrente (= gemiddelde rente) aan het actief toegerekend. In volgende jaren wordt de totale jaarlijkse kapitaallast berekend.

     

  • Overeenkomsten waarbij sprake is van financiële lease worden geactiveerd en de afschrijving wordt overeenkomstig de gebruikelijke regels vastgesteld.

     

  • In de afschrijvingstabel zijn de afgesproken afschrijvingstermijnen opgenomen. Afwijkingen hierop dienen beargumenteerd voorgelegd te worden aan het college.

     

  • Als het voornemen bestaat om af te wijken van de richtlijnen conform deze verordening moet dit vooraf aan het college van burgemeester en wethouders voorgelegd worden.

Bijlage: Afschrijvingstabel

In principe worden alleen investeringen met een economisch nut geactiveerd. In de afschrijvingstabel staan derhalve alleen maar afschrijvingstermijnen voor investeringen die Breda als investeringen met een economisch nut beschouwt. Investeringen met een maatschappelijk nut zullen bij voorkeur niet geactiveerd worden. Indien wel (om financiële redenen) geactiveerd wordt dan schrijft het BBV een zo kort mogelijke afschrijvingstermijn voor. Deze zal afhankelijk zijn van de beschikbare ekkingsmiddelen.

 

Uitgangspunt: De intentie is om kleine bedragen niet te activeren. Voor zover de exploitatie het kan dragen wordt aanbevolen om relatief kleine bedragen als kosten mee te nemen. Als richtlijn hanteert de gemeente Breda € 10.000 euro als praktische ondergrens waarboven geactiveerd wordt.

 

Soort Actief

 

Afschrijvingstermijn

 

 

 

1. Immateriële Vaste Activa

 

 

1.1 Onderzoek en ontwikkeling

 

max. 5 jaren

 

 

 

2. Financiële Vaste Activa

 

 

 

 

Levensduur voorziening

 

 

 

3. Materiële Vaste Activa

 

 

3.1 Gronden

 

Geen afschrijvingGeen afschrijving

3.2 Rioleringen

 

30 jaren

3.3 Parkeren

Parkeergarage

30 jaren

 

Parkeerterrein

20 jaren

 

Parkeermeters en –automaten

10 jaren

3.4 Monumenten

 

30 jaren

3.5 Begraafplaatsen

 

30 jaren

3.6 Woonwagenlocaties

 

25 jaren

 

 

 

4. Bedrijfsmiddelen

 

 

4.1 Gebouwen

Ondergrond

Geen afschrijving

 

Onderwijshuisvesting

40 jaren

 

Opstal

40 jaren

 

Semi-permanent

20 jaren

4.2 Bekabeling

 

12 jaren

4.3 Verbouwingen

 

25 jaren

4.4 Technische installaties

 

25 jaren

4.5 Machines

 

10 jaren

4.6 Meubilair en inventaris

 

10 jaren

4.7 Kopieer- en lichtdrukmachines

 

5 jaren

4.8 Automatisering

Software

4-7 jaren

 

PC’s, printers en servers

3 jaren

 

Kasregisters

5 jaren

 

Foto- en filmapparatuur

3 jaren

4.9 Tractiemiddelen

Zwaar materieel

15 jaren

 

Halfzwaar materieel

6-10 jaren

 

Licht materieel

5 jaren

4.10 Gereedschappen

 

5 jaren

 

In die gevallen waarin deze tabel geen uitsluitsel geeft, geldt de economische levensduur als norm voor de afschrijvingstermijn.

 

  • 1.

    Investeringsbijdragen aan activa in eigendom van derden

Toelichting

Aanleiding voor een nieuwe afschrijvingsverordening

“Niet alle uitgaven zijn kosten”. Veel van de uitgaven die een gemeente doet leiden direct tot kosten, bijvoorbeeld salarissen en de aanschaf van vakliteratuur. Soms worden er uitgaven gedaan die hun nuttigheid niet beperken tot een enkel jaar maar over een reeks van jaren strekken.

In de praktijk wordt deze relatie veelal gelegd met relatief grote bedragen. Dit noemt men investeringen en voorbeelden zijn te vinden in de sfeer van wegen, gebouwen, ict hulpmiddelen, vervoersmiddelen. Door middel van afschrijvingen worden daarbij de kosten van de waardevermindering over jaarschijven verdeeld. Zo worden de afschrijvingskosten berekend en wordt een optimale match van gebruik/baten en kosten gerealiseerd.

 

Waarom is een juiste kostentoerekening van belang? Als de afschrijvingen te hoog berekend worden dan leidt dat tot een te hoge lastendruk op dit moment; als de afschrijvingen te laag berekend worden, worden de lasten naar de toekomst doorgeschoven. Beide effecten zijn niet wenselijk, zeker niet als een relatie naar (kostendekkende) tarieven wordt gelegd.

 

Er is een duidelijke aanleiding die uitnodigt tot het schrijven van een afschrijvingsverordening, te weten: het Besluit Begroten en Verantwoorden 2004 (BBV). Deze nieuwe wetgeving stelt nieuwe eisen aan het omgaan met investeringen, met een belangrijke trendbreuk per 2004 ten opzichte van het verleden. Momenteel ontbreekt het ook aan een eenduidige afschrijvingssystematiek binnen Breda en deze verordening wordt geacht de huidige verschijningsvormen wat meer uit te lijnen. De keuzes worden overigens ook beperkt door de bestaande (financiële) situatie binnen de gemeente Breda.

 

Deze verordening is tot slot te zien als een uitwerking van artikel 10 “waardering en afschrijving vaste activa” in de Verordening ex artikel 212 Gemeentewet (Verordening Financieel beleid, financieel beheer en financiële organisatie).

 

Leeswijzer

Deze verordening begint met enkele definities. BBV maakt een nieuwe opdeling in investeringen nl. tussen investeringen met een maatschappelijk nut en investeringen met een economisch nut. Hoofdstuk 2 bevat een uitvoerige inleiding waarin basale elementen van activering en waardering beschreven worden. In hoofdstuk 3 tenslotte bevat een samenvatting van de beslispunten. In de bijlage is een tabel met uniforme afschrijvingstermijnen opgenomen.

 

Beleidsvrijheid

Overigens is het niet zo dat er heel beleidsvrijheid bestaat voor individuele gemeenten. Het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV) geeft zodanige richtlijnen en aanwijzingen dat het aantal vrije keuzes heel beperkt is. De eigen beleidsruimte was onder het oude gesternte i.c. de Comptabiliteitsvoorschriften veel groter. Wel is er de vrijheid om met argumenten omkleed af te wijken van de voorschriften. Die mogelijkheden zijn in de tekst nadrukkelijk aangegeven.

 

Definities

Inves­teren is het aanschaffen of in eigen beheer produceren van goederen met een meerjarige nuttigheid. Deze investeringen noemt men in de balans materiele vaste activa, in het enkelvoud een actief. Kenmerkend voor investeren is dus het begrip meerjarig. Het (gebruiks)nut is aanwezig gedurende meerdere jaren en de uit de investering voortvloeiende kosten worden over een aantal jaren verdeeld, de afschrijvingskosten genaamd.

 

Afschrijven is het bepalen van de jaarlijkse waardevermindering van een actief i.c. de systematiek om te bepalen voor welke bedragen de investeringsuitgaven ten laste van het jaarlijkse exploitatieresultaat komen. Deze verdeling over een reeks van jaren gebeurt om een aantal redenen:

  • De waardevermindering van de activa geschiedt in een reeks van jaren. Door middel van afschrijvingen geeft een actief in de balans een realistische weergave van het vermogen gedurende deze periode. Voorbeeld: de waarde van een vrachtauto ontwikkelt zich gedurende vijf jaar van oorspronkelijke aanschafwaarde tot restwaarde.

  • Door de afschrijvingen wordt een directe relatie gelegd tussen kosten en nuttigheid/dienstbaarheid. Voorbeeld: gedurende 40 jaar wordt gebruik gemaakt van een gebouw en de kosten daarvan worden in 40 jaar ten laste van de rekening van baten en lasten gebracht.

Deze afschrijvingskosten vormen tezamen met de rentekosten de kapitaallasten.

 

De afschrijvingskosten worden bepaald op basis van de werkelijk betaalde verkrijgingsprijs, het bruto investeringsbedrag. Soms dragen derden met subsidies bij in het realiseren van investeringen. BBV stelt dat deze bijdragen van derden op de verkrijgingsprijs in mindering moeten worden gebracht indien deze direct samenhangen met de investering. Dan ontstaat het netto investeringsbedrag. Idealiter wordt de verwachte bijdrage direct op de boekwaarde in mindering gebracht maar soms ontbreekt daarvoor op het moment van investeren de juiste informatie (bijvoorbeeld: ontbreken van definitieve subsidietoezeggingen). Als dat niet mogelijk is, mag op de bijdrage in ieder geval niet langer afgeschreven worden dan de resterende looptijd van het actief.1

 

Tijdstip van inwerkingtreding

Deze afschrijvingsnota treedt bij verordening in werking per 1 januari 2004 en geldt voor alle nieuwe investeringen en daarmee ook voor investeringen die nog in de overloop van 2003 naar 2004 zitten. De verordening geldt dus niet met terugwerkende kracht. Inhaalafschrijvingen en extra afschrijvingen worden daardoor niet nodig geacht. Wel zou een verkorting of verlenging van afschrijvingstermijnen een (beperkte) invloed kunnen hebben op de toekomstige ontwikkeling van de kapitaallasten. Dat zal in overleg met de diensten nog nader in beeld gebracht worden.

 

1 In veruit de meeste gevallen is het bruto investeringsbedrag geschoond voor de btw component om dat deze compensabel is. In uitzonderingsgevallen (bijvoorbeeld onderwijshuisvesting) is de bruto verkrijgingsprijs inclusief btw.