Organisatie | Hoorn |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregeling debiteuren |
Citeertitel | Beleidsregeling debiteuren |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | 610 bijstandsverlening |
410B
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
25-10-2007 | 22-09-2016 | nieuwe regeling | 25-09-2007 Gemeenteblad 2007=28 | 2007 07.40047 |
Artikel 2 Herziening en intrekking
Als er na onderzoek over een periode minder recht op bijstand is, wordt het recht over die periode herzien en als er geen recht op bijstand is, wordt het recht over die periode ingetrokken.
In geval van terugvordering en invordering wordt een belangenafweging gemaakt, waarbij toetsing aan ondermeer de volgende criteria plaatsvindt:
Artikel 4 Afzien van terugvordering
Burgemeester en wethouders zien af van terugvordering als het terug te betalen bedrag lager is dan € 50,00 per kalenderjaar;
Artikel 7 Aflossingsverplichting samenloop niet-verwijtbare en verwijtbare vorderingen
Bij samenloop van verwijtbare en niet-verwijtbare vorderingen worden de regels die gelden voor verwijtbare vorderingen gehanteerd. Als de verwijtbare vordering(en) is/zijn afgelost, kunnen de regels worden gehanteerd die gelden voor niet verwijtbare vorderingen.
Bij invordering door derden wordt de vordering verhoogd met de wettelijke rente en de te maken/gemaakte kosten.
Bij een verwijtbare vordering, vindt terugvordering van de loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de bijstand verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, alsmede de ziektekostenpremie plaats, voorzover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de belastingdienst en/of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Burgemeester en wethouders hebben een aparte beleidsregel vastgesteld met betrekking tot kwijtschelding.
Er geldt een overgangsbepaling voor openstaande vorderingen waarop wordt afgelost. De aflossingsverplichting zoals die geldt vóór de inwerkingtreding van deze beleidsregel blijft, na inwerkingtreding van deze beleidsregel, gedurende een periode van maximaal een jaar van kracht. Gedurende deze periode, wordt de aflossingsverplichting herzien en wordt de belanghebbende op de hoogte gesteld van de nieuwe aflossingsverplichting.
Deze beleidsregel treedt in werking op de dag na publicatie.
TOELICHTING Beleidsregel debiteuren
Per 1 januari 2004 is terugvordering een algehele bevoegdheid geworden van burgemeester en wethouders. Het wettelijk kader op zichzelf vormt geen sluitende basis meer voor de gemeentelijke terugvorderingspraktijk. Deze beleidsregel creëert een basis om het bestaande terugvorderingsbeleid van de gemeente te kunnen continueren.
Burgemeester en wethouders maken gebruik van de hierboven bedoelde bevoegdheid. Een belangrijk uitgangspunt is dat het plegen van bijstandsfraude onder geen enkele voorwaarde mag worden beloond door de ten onrechte verleende bijstand niet terug te vorderen. Daarnaast is het, in het kader van gelijke behandeling, niet wenselijk om teveel betaalde bijstand niet terug te vorderen.
Daarnaast zijn uit terugvordering voorvloeiende ontvangsten gunstig voor het binnen het Inkomensdeel van de WWB beschikbare budget (een overschot op dit budget kan worden ingezet voor bijvoorbeeld extra re-integratietrajecten ten behoeve van werkzoekenden).
Het uitgangspunt in Hoorn is dat er, behoudens uitzonderingsgevallen, wordt teruggevorderd.
Artikel 2 Herziening en intrekking
Evenals terugvordering van bijstand is het met terugwerkende kracht gewijzigd vaststellen van het recht op bijstand door middel van een herzienings- of intrekkingsbesluit een algehele bevoegdheid geworden van burgemeester en wethouders. Burgemeester en wethouders maken gebruik van deze bevoegdheid.
Als er na onderzoek over een periode:
Als achteraf geconstateerd wordt dat vanaf een bepaalde datum in het geheel geen recht op bijstand bestaat, wordt het recht op bijstand vanaf die datum ingetrokken. Het wel/niet schenden van de inlichtingenplicht is hierbij niet van belang. De bijstandsuitkering wordt dan dus niet beëindigd met ingang van de eerste datum waarop geen bijstand meer verstrekt wordt, maar ingetrokken vanaf de eerste datum dat in het geheel geen recht op bijstand bestond.
Als het recht op bijstand is ingetrokken en de belanghebbende wenst aanspraak te maken op een uitkering, moet de belanghebbende bij de nieuwe aanvraag nadrukkelijk aantonen dat er sprake is van bijstandsbehoevende omstandigheden. Als er in het verleden een onjuist toekenningsbesluit is genomen, maar dit niet is veroorzaakt door de belanghebbende, dan kan toch sprake zijn van herziening of intrekking van het besluit.
Voorafgaand aan het besluit tot terug- of invordering, moet er een belangenafweging plaatsvinden. Deze afweging kan ertoe leiden dat er wordt besloten om niet of juist wel tot terugvordering of invordering over te gaan. Bij de belangenafweging mogen de uitgangspunten dat fraude niet lonend mag zijn en dat er zo veel mogelijk sprake moet zijn van gelijke behandeling, niet uit het oog worden verloren.
In dit artikel wordt aangegeven aan welke criteria ondermeer wordt getoetst.
als terugvordering/invordering bijvoorbeeld zal leiden tot bijvoorbeeld extreem nadelige financiële gevolgen waardoor iemand in een (vanuit sociaal oogpunt) zeer onwenselijke situatie terechtkomt, kan aan de hand van dit criterium worden besloten om niet tot terug- of invordering over te gaan. Het belang om dit te voorkomen kan zwaarder wegen. Als het vermoeden bestaat dat de debiteur in de toekomst de vordering kan terugbetalen (bijvoorbeeld uitzicht op een goedbetaalde baan), is het belangrijk om juist wel tot terug/invordering over te gaan.
Efficiency en het bedrijfseconomisch belang kan bij dit criterium een rol spelen (denk bijvoorbeeld aan een debiteur die met de noorderzon is vertrokken of aan de verhouding tussen de hoogte van een bedrag en de kosten die gemoeid zijn met invordering). Ook iemand altijd netjes heeft afgelost, kan dit aanleiding zijn om juist wel terug/in te vorderen.
Opgemerkt moet worden dat het hier een niet limitatieve opsomming van criteria betreft (criteria die niet zijn opgenomen, kunnen ook worden meegenomen in de belangenafweging).
Artikel 4 Afzien van terugvordering
Bedragen vanaf € 50,00 worden verplicht teruggevorderd. Bij bedragen tot € 50,00 wordt van terugvordering afgezien, indien daarvoor aanleiding bestaat uit oogpunt van een efficiënte en meer bedrijfseconomisch gerichte benadering. Dit moet per geval beoordeeld en gemotiveerd worden.
Houdt er rekening meer dat het in aanmerking nemen van in de voorafgaande drie maanden ontvangen middelen, niet als terugvordering wordt beschouwd .
Artikel 5 + 6 Aflossingsverplichting
Deze artikelen geven regels weer m.b.t. de aflossingsverplichting voor zowel bijstandsgerechtigden als niet bijstandsgerechtigden (denk hierbij ook aan de meeprofiterende partner, zoals bedoeld in artikel 59 WWB).
Om te kunnen vaststellen wat het aflossingsbedrag moet zijn, is inzicht in de financiële omstandigheden nodig. Deze worden inzichtelijk door het inlichtingenformulier dat de belanghebbende moet invullen, onder overlegging van de benodigde bewijsstukken. Onder andere aan de hand van dit formulier kan de draagkracht worden bepaald. Het inkomen van de belanghebbende wordt afgezet tegen de norm van een bijstandsuitkering die op de gezinssamenstelling van toepassing is. Hierbij wordt rekening gehouden met de aflossingen die de belanghebbende heeft aan andere schulden.
Onder de Abw waren burgemeester en wethouders op grond van artikel 87 lid 2 Abw verplicht het bedrag dat verrekend werd te verlagen als cliënt gedurende drie jaar een inkomen van ten hoogste de beslagvrije voet had genoten . Het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering en de WWB kennen deze bepaling niet. Burgemeester en wethouders zijn dus ook niet meer gehouden aan de maximale termijn van drie jaar.
Burgemeester en wethouders kunnen bij bijstandsgerechtigden op basis van artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek overgaan tot dwanginvordering door middel van verrekening. Voor deze vorm van verrekenen moet aan de navolgende vereisten worden voldaan:
Tenuitvoerlegging door middel van beslag kan geschieden conform de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De gemeente kan vereenvoudigd derdenbeslag leggen op loon of uitkering. De procedure hiervan is als volgt:
Burgemeester en wethouders maken onderscheid tussen verwijtbare en niet verwijtbare vorderingen. In geval van verwijtbare vorderingen, wordt er verrekend op grond van het beslagrecht. Dit houdt in dat ook het vakantiegeld wordt aangewend ter aflossing van de openstaande vordering. Verwijtbare vorderingen gaan vaak gepaard met meerdere schulden. Door op deze manier te verrekenen en ook (in mei of eerder bij bijvoorbeeld de beëindiging van de uitkering) het vakantiegeld te verrekenen ter aflossing van de schuld, wordt een eventueel beslagleggende deurwaarder omzeild.
Bij niet verwijtbare vorderingen, is gekozen voor een mildere variant omdat de ontstane schuld niet te wijten is aan de belanghebbende. Door maandelijks 6% van de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm inclusief vakantiegeld te verrekenen met de openstaande vordering, kan belanghebbende in mei toch beschikken over vakantiegeld (tenzij er beslag op is gelegd).
Als de belanghebbende de betalingsverplichting niet nakomt, dan moeten kosten worden gemaakt voor dwanginvordering door derden. Deze kosten hebben betrekking op zowel verschuldigde rente als overige kosten van betekening en dergelijke. In individuele omstandigheden kunnen burgemeester en wethouders met betrekking tot de verschuldigde rente anders besluiten.
In de WWB is het bruteren van de bijstandsvordering, over het algemeen aan het einde van het kalenderjaar, als bevoegdheid geformuleerd in artikel 58 lid 4 WWB.
Burgemeester en wethouders maken gebruik van deze bevoegdheid bij verwijtbare vorderingen. Het uitgangspunt is dat de vordering die niet binnen het kalenderjaar wordt terugbetaald, wordt gebruteerd. Op grond van bijzondere omstandigheden kan hiervan worden afgeweken.
Er zijn m.b.t. openstaande vorderingen aflossingsverplichtingen vastgesteld die niet voldoen aan de verplichtingen zoals verwoord in deze beleidsregel. Om de verplichtingen vast te kunnen stellen aan de hand van de geldende regels, geldt een overgangsperiode van maximaal een jaar. In deze periode kunnen de opgelegde verplichtingen worden herzien.