Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Aalburg

Afwegingsmodel handhaving kinderopvang

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieAalburg
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAfwegingsmodel handhaving kinderopvang
CiteertitelAfwegingsmodel handhaving kinderopvang
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerponderwijs
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen art.16, lid 1
  2. Awb art. 5, lid 4 en 31
  3. Gemeentewet art.125

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

31-05-201101-01-2018nieuwe regeling

31-05-2011

Het Kontakt, 6 juli 2011

geen

Tekst van de regeling

Intitulé

Afwegingsmodel handhaving kinderopvang

Afwegingsmodel Handhaving Kinderopvang

Handhaving- en sanctiebeleid gemeente Aalburg betreffende kwaliteit en handhaving kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen

Gemeente Aalburg, Mei 2011

Inhoudsopgave Inleiding 1. Toelichting op het afwegingsmodel 1.a. Algemeen 1.b. Start van een handhavingstraject 1.c. Handhaving Peuterspeelzalen 2. Soorten Sancties 2.1. Herstellende sancties2.1.1 Stap 1 Bevel of aanwijzing2.1.2 Stap 2 Last onder dwangsom of bestuursdwang 2.1.3 Stap 3 Exploitatieverbod2.1.4 Stap 4 Verwijdering uit Landelijk Register Kinderopvang2.1.5 Verloop herstellend handhavingstraject2.2. Bestraffende sancties2.2.1 Grondslag bestuurlijke boete bij kindercentra, voorzieningen voor gastouderopvang en gastouderbureaus2.2.2 Grondslag bestuurlijke boete bij gastouder 2.2.3 Grondslag bestuurlijke boete bij peuterspeelzalen2.2.4 Opleggen bestuurlijke boete2.2.5 Hoogte bestuurlijke boete3. Begripsomschrijvingen 4. Gebruikte afkortingen

5. Afwegingsmodellen handhaving kinderopvangcentra 5.a. Afwegingsmodel handhaving Dagopvang5.b. Afwegingsmodel handhaving Buitenschoolse Opvang 5.c. Afwegingsmodel handhaving Gastouderbureau5.d. Afwegingsmodel handhaving Gastouderopvang5.e. Afwegingsmodel handhaving PeuterspeelzaalFiguur 1 Figuur 2

Hoofdstuk 1 Toelichting op het afwegingsmodel

Voor u ligt het Afwegingsmodel Handhaving Kinderopvang van de gemeente Aalburg. In deze paragraaf wordt een korte toelichting op het afwegingsmodel gegeven, dat als basis de inspectierapporten van de GGD heeft.

Artikel 1a Algemeen

  • 1

    De gemeente hanteert het Afwegingsmodel Handhaving Kinderopvang bij het uitvoeren van de handhavingsacties die nodig zijn als een houder van een kindercentrum, een gastouderbureau, een voorziening voor gastouderopvang of een peuterspeelzaal niet voldoet aan één of meer kwaliteitseisen van de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, hierna genoemd Wet Kinderopvang of Wko en de beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen van de staatssecretaris van OCW. In het model zijn de stappen opgenomen die de gemeente kan hanteren bij het overtreden van de kwaliteitseisen.Handhaving is maatwerk en zal in elke situatie apart afgewogen moeten worden. Daardoor zijn niet automatisch alle genoemde stappen in een bepaalde situatie van toepassing op een gemaakte overtreding. Bij iedere overtreding zal overwogen worden of de te zetten stap in proportie is met de gemaakte overtreding in een bepaalde setting.

Artikel 1b Start van een handhavingstraject

  • 1

    Een handhavingstraject begint, indien nodig, direct na ontvangst van het inspectierapport van de GGD. De GGD geeft in het rapport een handhavingsadvies aan de gemeente. In het rapport is het ‘Overzicht bevindingen toezichthouder per inspectiedomein’ de basis voor het afwegen van de te ondernemen handhavingsactie. In dit overzicht beschrijft de toezichthouder per domein de context van de voorwaarden waar de houder niet aan voldoet. Ook de resultaten van eventueel door de inspecteur toegepast ‘overleg en overreding’ worden hierin genoemd. De gemeente kan de aangegeven verzwarende of verzachtende omstandigheden, de inspanning van de houder etc. mee laten wegen bij het beoordelen van de te nemen handhavingsactie.

    De gemeente kan in bijzondere gevallen, voordat de eerste juridische stap van aanwijzing wordt gezet, overwegen eerst een schriftelijke waarschuwing te geven. Ook kan worden overwogen om eerst op basis van mondeling overleg de houder te bewegen de overtreding te herstellen. Zowel de waarschuwing als het mondelinge overleg hebben geen juridische status en betekenen daarom een uitstel van het handhavingstraject.

Artikel 1c Handhaving peuterspeelzalen

  • 1

    Zolang afdeling 2.2 en art 2.20 Wko niet in werking zijn getreden, is het handhavingsbeleid voor peuterspeelzalen (hoofdstuk 5.e.. van dit afwegingsmodel) nog niet van toepassing. Zodra deze artikelen wel in werking treden, treedt op datzelfde moment ook het handhavingsbeleid peuterspeelzalen in werking.

Hoofdstuk 2 Soorten sancties

Binnen de handhaving kunnen twee typen sancties onderscheiden worden, namelijk herstellende sancties en bestraffende sancties. Deze typen sancties bestaan naast elkaar. Dit betekent dat sancties van een verschillend type tegelijkertijd kunnen worden opgelegd.

Artikel 2.1 Herstellende sancties

  • 1

    In artikel 5:2 Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt bepaald wat onder een herstellende sanctie wordt verstaan. Hieronder wordt verstaan: een bestuurlijke sanctie die strekt tot het geheel of gedeeltelijk ongedaan maken of beëindigen van een overtreding, tot het voorkomen van herhaling van een overtreding, dan wel tot het wegnemen of beperken van de gevolgen van een overtreding.

    Hieruit volgt dat het doel van de herstellende sanctie dus ook met name gelegen is in het voorkomen van het voortduren van de overtreding en/of herhaling ervan in de toekomst. De herstellende sancties zijn onder te verdelen in vier stappen.

     

  • 2.1.1

    Stap 1 Bevel of aanwijzingDe eerste stap met betrekking tot herstellende sancties is het geven van een bevel of aanwijzing. Een bevel is een handhavingsmiddel dat in spoedeisende gevallen door de GGD-inspecteur direct tijdens een inspectie ingezet kan worden. Omdat het middel door de GGD-inspecteur wordt ingezet en niet door het college wordt het bevel in het afwegingsmodel verder niet meer genoemd. De GGD geeft alleen een bevel indien hij van mening is dat de kwaliteit bij een kindercentrum of peuterspeelzaal zodanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden. In geval van overtredingen met een lage of gemiddelde prioritering (zie in de tabellen van het afwegingsmodel) zal hier geen sprake van zijn.

    Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin zich een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang, een gastouderbureau of een peuterspeelzaal bevindt dat de gegeven voorschriften (zoals weergegeven in de tabellen) niet of in onvoldoende mate naleeft, kan de houder een schriftelijke aanwijzing geven. In een aanwijzing wordt met redenen toegelicht op welke punten de bedoelde voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd door de houder. Ook wordt aangegeven welke maatregelen door de houder genomen dienen te worden om deze voorschriften wel op juiste wijze na te leven.

    Bij een aanwijzing wordt de houder een hersteltermijn gegeven. De hersteltermijn wordt bepaald door de zwaarte van de prioritering. De hersteltermijn in dit afwegingsmodel wordt aangegeven in een bandbreedte. De gemeente geeft per concreet geval de exacte hersteltermijn aan. Na het verstrijken van een hersteltermijn dient de overtreding beëindigd te zijn. Ter controle hiervan kan de gemeente schriftelijke bewijs-stukken opvragen dan wel de GGD de opdracht geven voor een herinspectie. Is de overtreding niet beëindigd, dan zal de volgende stap worden ingezet.

     

  • 2.1.2

    Stap 2 last onder dwangsom of last onder bestuursdwangDe volgende stap met betrekking tot herstellende sancties is ‘last onder dwangsom’ of ‘last onder bestuursdwang’. Onder last onder dwangsom wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:

    • a.

      een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en

    • b.

      de verplichting tot betaling van een geldsom indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.De stap last onder dwangsom kan meerdere keren worden genomen voor een geconstateerde overtreding. Indien een eerste last onder dwangsom geen resultaat heeft gehad, kan worden overwogen een nieuwe, hogere last onder dwangsom op te leggen. Dit vereist een nieuw besluit.

    Tevens is er de mogelijkheid om een ‘last onder bestuursdwang’ op te leggen. Hieronder wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:

    • a.

      een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en

    • b.

      de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.In gevallen waarin het bestuursorgaan de mogelijkheid heeft om zelf de overtreding op te lossen (op kosten van de overtreder) kan een last onder bestuursdwang opgelegd worden. Omdat in het kader van handhaving kinderopvang de overtredingen zich maar in beperkte mate lenen voor toepassing van bestuursdwang, is deze optie op een enkele overtreding na niet opgenomen in het afwegingsmodel. Echter, op grond van het bestuursrecht geldt dat in die gevallen waarin last onder dwangsom mogelijk is, ook bestuursdwang kan worden toegepast indien de gemeente de overtreding daardoor zelf kan doen beëindigen.

  • 2.1.3

    Stap 3 ExploitatieverbodHet college van burgemeester en wethouders kan de houder verbieden de exploitatie van een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang, een gastouderbureau of de instandhouding van een peuterspeelzaal voort te zetten, zolang hij een bevel of aanwijzing niet opvolgt en het opleggen van een last onder bestuursdwang niet mogelijk is.

    Tevens kan het college van burgemeester en wethouders de houder verbieden een bepaald kindercentrum, een bepaalde voorziening voor gastouderopvang, gastouderbureau of peuterspeelzaal in exploitatie te nemen, zolang niet of niet langer aan de kwaliteitseisen (zoals genoemd in de tabellen) wordt voldaan.

  • 2.1.4

    Stap 4 Verwijdering uit Landelijk Register KinderopvangDe laatste stap betreft verwijdering uit het Landelijk Register Kinderopvang. Er zijn verschillende gronden waarop het college een voorziening uit het register kinderopvang kan verwijderen:

    • 1.

      Indien is gebleken dat de houder niet langer de organisatie voor kinderopvang exploiteert

    • 2.

      Indien uit een GGD-inspectie is gebleken dat de houder naar verwachting niet dan wel niet langer voldoet aan in de Wko gegeven voorschriften

    • 3.

      Indien drie maanden na de registratie de exploitatie van de organisatie voor kinderopvang niet daadwerkelijk is aangevangenVanaf het moment dat een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang, een gastouderbureau of een peuterspeelzaal is verwijderd uit het register, is er geen sprake meer van kinderopvang in de zin van de wet. Voortzetten van exploitatie leidt tot illegale kinderopvang en tot een boete op basis van de Wet Economische Delicten. Doordat eerdergenoemde voorzieningen uit het register zijn verwijderd, wordt ook de grond voor recht op kinderopvangtoeslag voor vraagouders beëindigd.

  • 2.1.5

    Verloop herstellend handhavingstrajectEen herstellend handhavingstraject verloopt in beginsel volgens de hierboven genoemde stappen. Er kunnen zich echter situaties voordoen, waarin het naar beoordeling van het college gerechtvaardigd is om, gezien de aard en/of ernst van de overtreding, bepaalde stappen over te slaan en direct over te gaan tot inzet van een zwaardere sanctie. Eén van de situaties waarin dit zich kan voordoen is recidive.

Artikel 2.2 Bestraffende sancties

  • 1

    In artikel 5:2 Awb wordt bepaald wat onder een bestraffende sanctie wordt verstaan. Hieronder wordt verstaan: een bestuurlijke sanctie voor zover deze beoogt de overtreder leed toe te brengen.Een bestraffende sanctie bestraft een overtreding die in het verleden begaan is. Er is dus een overtreding geconstateerd en dat feit wordt bestraft. De vorm van een bestraffende sanctie onder de Wet kinderopvang is de bestuurlijke boete. Een bestuurlijke boete kan apart maar ook gelijktijdig met een herstellend handhavingstraject worden opgelegd.

     

  • 2.1.1

    Grondslag bestuurlijke boete bij kindercentra, voorzieningen voor gastouderopvang en gastouderbureausOp grond van artikel 1.72 Wko is het college bevoegd bij een aantal overtredingen een bestuurlijke boete op te leggen. Een bestuurlijke boete mag ten hoogste € 45.000,- bedragen. Het opleggen van een bestuurlijke boete acht het college in ieder geval aangewezen in de volgende situaties:

    • 1.

      In geval van overtreding van een of meer bepalingen bij of krachtens de artikelen 1.45 tot en met 1.60a Wko (zie tabellen)

    • 2.

      In geval de houder een opgelegde aanwijzing of bevel niet nakomt

    • 3.

      In geval de houder een kinderopvangcentrum blijft exploiteren terwijl op grond van artikel 1.66 Wko aan hem een exploitatieverbod is opgelegd

    • 4.

      In geval de houder weigert zijn medewerking te verlenen aan een toezichthouder

    • 5.

      In geval een houder een afspraak als bedoeld in artikel 167 Wet op het primair onderwijs niet nakomt

  • 2.2.2

    Grondslag bestuurlijke boete bij gastouderGastouders vallen ook volledig onder het regime van toezicht en handhaving en daarbij is ook de mogelijkheid om een bestuurlijke boete op te leggen van toepassing. Omdat echter een gastouder toch een bijzondere vorm van opvang is, is ervoor gekozen niet vooraf in dit model boetebedragen te noemen in het domein ‘gastouderopvang’. Indien de gemeente een overtreding van een gastouder wil sanctioneren met een bestuurlijke boete, zal in dat geval het boetebedrag bepaald worden, met inachtneming van de algemene bepalingen hieromtrent in dit handhavingsbeleid. Daarbij kan bijvoorbeeld een relatie worden gelegd met de boetebedragen zoals die zijn bepaald binnen de kinderopvang.

     

  • 2.2.3

    Grondslag bestuurlijke boete bij peuterspeelzalenVoor peuterspeelzalen geldt dat de mogelijkheid om een bestuurlijke boete op te leggen, is bepaald in artikel 2.27 Wko. Dit artikel bepaalt dat een bestuurlijke boete alleen opgelegd kan worden aan niet-gesubsidieerde peuterspeelzalen. Voor de gemeente Aalburg is het opleggen van een bestuurlijke boete aan peuterspeelzalen derhalve niet van toepassing, aangezien alle peuterspeelzalen worden gesubsidieerd door de gemeente.

  • 2.2.4

    Opleggen bestuurlijke boeteEen bestuurlijke boete wordt opgelegd bij een overtreding met de prioriteit ‘hoog’. Er zal in beginsel een boete ter hoogte van het in het afwegingsmodel genoemde bedrag worden opgelegd. Ook bij een overtreding met een prioriteit ‘gemiddeld’ of ‘laag’ kan het college besluiten een boete op te leggen.

    Het college legt geen boete op indien:

    • 1.

      de overtreder aannemelijk maakt dat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt

    • 2.

      de houder, zijnde een natuurlijk persoon (en geen rechtspersoon), is overleden

    • 3.

      er sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid die een direct gevaar voor de gezondheid of de veiligheid van personen tot gevolg heeft. In dit geval past slechts een strafrechtelijke sanctie en geen bestuurlijke boete.

  • 2.2.5

    Hoogte bestuurlijke boeteDe in dit afwegingsmodel genoemde boetebedragen zijn richtlijnen. Per geconstateerde overtreding zal bepaald moeten worden of het genoemde boetebedrag proportioneel is. Het college stemt de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Het college houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.

    Er bestaan in dit kader ook ‘boeteverhogende en boeteverlagende omstandigheden’. In het geval de overtreder in de afgelopen drie jaar al eerder is beboet voor eenzelfde type overtreding kan het college de boete verhogen. Daarbij is irrelevant of de in het verleden gepleegde overtreding(en) al dan niet betrekking hadden op hetzelfde kindercentrum, gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of peuterspeelzaal waarvoor de nieuwe boete wordt opgelegd. Bepalend is of de overtreder als houder al eerder een boete is opgelegd.

    Als boeteverhogende of boeteverlagende omstandigheden kunnen onder meer in aanmerking worden genomen:

    • 1.

      De omstandigheid dat de houder al eerder eenzelfde type overtreding heeft gepleegd. Daaronder wordt ook een overtreding in een andere voorziening van dezelfde houder begrepen (recidive, boeteverhogend)

    • 2.

      De omstandigheid dat de overtreding betrekking heeft op een kleine onderneming (boeteverlagend)

    • 3.

      De omstandigheid dat de overtreder door het verboden gedrag een aanzienlijk voordeel heeft gekregen (boeteverhogend)

    • 4.

      De omstandigheid dat de overtreder uit eigen beweging derden, aan wie direct of indirect door de overtreding schade is berokkend, schadeloos heeft gesteld (boeteverlagend)

    • 5.

      Een andere omstandigheid die naar het oordeel van het college aanleiding geeft tot verhoging of verlaging van de boete.

Hoofdstuk 3 Begripsomschrijvingen

In dit afwegingsmodel wordt verstaan onder:

beroepskracht: de persoon van 18 jaar of ouder die werkzaam is bij een kindercentrum en is belast met de verzorging en opvoeding van kinderen; of de persoon van 18 jaar of ouder die werkzaam is bij een gastouderbureau en is belast met het tot stand brengen en begeleiden van gastouderopvang;

beroepskracht in opleiding: degene die de beroepsbegeleidende leerweg volgt, bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs, en ten behoeve van beroepspraktijkvorming is belast met de verzorging en opvoeding van kinderen bij een kindercentrum of voorziening voor gastouderopvang;

gastouder: de natuurlijke persoon van 18 jaar of ouder die gastouderopvang biedt, met uitzondering van natuurlijke personen van wie een of meer kinderen op bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gronden onderworpen zijn aan ondertoezichtstelling of voorlopige ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 254, onderscheidenlijk artikel 255, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, en met uitzondering van de persoon die op hetzelfde woonadres als de ouder of diens partner staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens;

gastouderbureau: een organisatie die gastouderopvang tot stand brengt en begeleidt en door tussenkomst van wie de betaling van ouders aan gastouders geschiedt;

houder: de rechtspersoon of natuurlijke persoon van 18 jaar of ouder die een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang of een gastouderbureau exploiteert;

kindercentrum: een voorziening waar kinderopvang plaatsvindt, anders dan gastouderopvang;

kinderopvang: het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen en opvoeden van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint;

ouder: de bloed- of aanverwant in opgaande lijn of de pleegouder van een kind op wie de kinderopvang betrekking heeft, met dien verstande dat bij de beoordeling of sprake is van pleegouderschap een subsidie op grond van de Wet op de jeugdzorg buiten beschouwing blijft;

oudercommissie: de commissie, bedoeld in artikel 1.58 Wet kinderopvang;

dagopvang: kinderopvang, verzorgd door een kindercentrum voor kinderen tot de leeftijd waarop zij het basisonderwijs volgen;

buitenschoolse opvang: kinderopvang, verzorgd door een kindercentrum voor kinderen in de leeftijd dat zij naar het basisonderwijs kunnen gaan, waarbij opvang wordt geboden voor of na de dagelijkse schooltijd, evenals gedurende vrije dagen of middagen en in de schoolvakanties;

stamgroep: een vaste groep kinderen in de dagopvang in een passend ingerichte vaste groepsruimte;

stamgroepruimte: de ruimte waarin de kinderen in de dagopvang het grootste deel van de dag aanwezig zijn;

basisgroep: een vaste groep kinderen in de buitenschoolse opvang in een passend ingerichte ruimte;

risico-inventarisatie: de risico-inventarisatie, bedoeld in artikel 1.51 Wet kinderopvang;

bemiddelingsmedewerker: de medewerker die zich bezighoudt met de taken, bedoeld in de artikelen 12, 15 en 15e Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (OCW).

Voor eventuele overige begrippen is artikel 1.1 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko) en artikel 1 Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (OCW) van toepassing.

Deze begripsbepalingen zijn opgenomen ter bevordering van de leesbaarheid van dit Afwegingsmodel en zijn overeenkomstig de begripsbepalingen van de Wko en de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen. Mochten in de Wko of de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen deze begripsbepalingen worden aangepast dan geldt ook voor dit Afwegingsmodel vanaf dat moment de omschrijving zoals die dan geldt volgens de Wko en/of de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen.

Hoofdstuk 4 Gebruikte afkortingen

Art: artikelArtt: artikelenBeleidsregels kwaliteit: Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalenBSO: buitenschoolse opvangGOB: gastouderbureauJo: juncto (in samenhang met)Kdv: kinderdagverblijfPsz: peuterspeelzaalWko: Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalenPMIO: Pedagogisch medewerker in Ontwikkeling

Hoofdstuk 5 Afwegingsmodellen handhaving kinderopvangcentra

200px