Organisatie | Hoorn |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening tegemoetkoming kinderopvang |
Citeertitel | Verordening tegemoetkoming kinderopvang |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | 650 kinderopvang |
520A
De voorgaande regeling GB2005-22 heeft tevens de Verordening Kinderopvang 1997 ingetrokken, m.u.v. de art.betreffende peuterspeelzalen.
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
05-05-2005 | 01-01-2005 | nieuwe regeling | 12-04-2005 Gemeenteblad 2005=22 | 05.03720 |
De Raad van de gemeente Hoorn;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 1 maart 2005;
gezien het advies van de Commissie Mens en Bedrijf van 22 maart 2005;
gelet op artikel 25 van de Wet Kinderopvang en artikel 149 van de Gemeentewet;
overwegende dat -met de inwerkingtreding van de Wet Kinderopvang per 1 januari 2005- het noodzakelijk is bij verordening regels vast te stellen inzake de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang door de gemeente;
dat hiertoe gebruik is gemaakt van de door de Vereniging Nederlandse Gemeente opgestelde modelverordening;
Toelichting Verordening kinderopvang
Op 1 januari 2005 treedt de Wet kinderopvang in werking. De Wet kinderopvang beoogt het ouders gemakkelijker te maken werk en zorg te combineren. Niet alleen werkenden kunnen een beroep doen op de Wet Kinderopvang. Een aantal in de wet benoemde doelgroepen kan een beroep doen op de gemeente voor het betalen van een deel van de kosten die zij maken voor kinderopvang. De vergoeding door de gemeente van een deel van de kosten voor kinderopvang wordt aangeduid met de term ‘tegemoetkoming’.
Artikel 25 Wet kinderopvang bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt betreffende de tegemoetkoming van de gemeente. Deze regels hebben betrekking op de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming.
De tegemoetkoming is een subsidie in de zin van artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te weten: een aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op een bepaalde activiteit van de aanvrager. Titel 4.2 van de Awb die regels stellen over subsidies is van toepassing op de tegemoetkoming.
Dit betekent dat op de verstrekking van tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang door gemeenten drie regelingen van toepassing zijn:
Hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen
In deze verordening worden de hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkoming door de gemeente vastgelegd. Daarbij zijn twee uitgangspunten gehanteerd. Het eerste uitgangspunt is de uitvoeringslasten voor zowel de gemeente als de aanvragers van de tegemoetkomingen zo goed mogelijk beheersbaar zijn. Het tweede uitgangspunt is dat de gemeentelijke uitgaven die gemoeid zijn met de verstrekking van de tegemoetkomingen zo goed mogelijk beheersbaar zijn.
Bepalingen om de beheersbaarheid van de gemeentelijke uitgaven te bevorderen
De gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang is een zogeheten ‘open-eind regeling’. Dit betekent dat iedereen die op grond van de wet behoord tot de gemeentelijke doelgroep recht heeft op een tegemoetkoming van de gemeente.
Om greep te houden op de kosten die gepaard gaan met de verstrekking van de tegemoetkoming, zijn in de verordening de volgende bepalingen opgenomen;
De omvang van de aanspraak van ouders op een tegemoetkoming van de gemeente wordt aan beperkingen gebonden. In de verordening wordt bepaald dat de tegemoetkoming wordt verstrekt voor het aantal uren kinderopvang per week dat naar het oordeel van het College voor de ouder redelijkerwijs noodzakelijk is om de combinatie van arbeid en zorg mogelijk te maken.
Financieringsstructuur voor de cliënt
Met de invoering van de Wet kinderopvang zal de financiering van de kinderopvang door drie partijen plaatsvinden: Rijk (Belastingdienst), ouders en werkgever of in het geval van de doelgroepen uit de Wet kinderopvang en verordening in plaats van een werkgever de gemeente.
Om de kinderopvangkosten te financieren ontvangt de cliënt 1/6e deel van de kinderopvangkosten van de gemeente. In het geval de ouder een partner heeft die tot de wettelijke doelgroep behoort is de gemeentelijke bijdrage twee maal 1/6e deel.
Inkomensafhankelijke tegemoetkoming van het Rijk
Daarnaast vraagt de cliënt via het Rijk (Belastingdienst) een tegemoetkoming in de kosten kinderopvang. Deze tegemoetkoming is inkomensafhankelijk. De vergoeding betreft een percentage van de kosten van kinderopvang. Bij een hoger inkomen is het percentage lager. Het kan voorkomen dat ouders van hun gezamenlijke werkgevers een lagere bijdrage ontvangt dan een derde deel van de kosten. In dat geval zal het Rijk aan ouders een compensatie daarvoor geven. Ook deze compensatie is afhankelijk van het inkomen van de ouders en zal nooit volledig zijn. In eenoudergezinnen ontbreekt de partner, en daarmee dus ook de tweede werkgever en een tweede werkgeversbijdrage. Hiervoor wordt ook een inkomensonafhankelijke compensatie door het Rijk geboden.
Wat overblijft is de ouderbijdrage. In sommige gevallen kan de ouderbijdrage die ouders op grond van de Wet kinderopvang moeten bijdragen een belemmering vormen voor reïntegratie. Ouders kunnen vanwege kinderopvangkosten in een armoedeval terechtkomen. Ze verkrijgen door werken weliswaar meer inkomen, maar maken voor kinderopvang weer extra kosten. Hierdoor kan hun netto inkomen lager komen te liggen dan de hoogte van de uitkering. Daarom is het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voornemens voor bepaalde doelgroepen te voorzien in een extra tegemoetkoming ter (gehele of gedeeltelijke) compensatie van de ouderbijdrage. Het betreft de volgende doelgroepen: bijstandsgerechtigden, WW’ers, arbeidsgehandicapten, herintreders en ANW’ers.
Tegemoetkoming voor de duur van één jaar
Een tegemoetkoming wordt in principe verstrekt voor de duur van één jaar. Daarmee wordt aangesloten bij wijze waarop de betalingen door de Belastingsdienst worden verstrekt. Dit betekent dat een tegemoetkoming elk jaar opnieuw moet worden aangevraagd.
Uitzondering wordt gemaakt voor de gevallen waarin bij de aanvraag reeds duidelijk is dat de aanspraak op de tegemoetkoming beperkt is tot een bepaalde periode (bijvoorbeeld de duur van een reïntegratietraject die in het trajectplan is vastgelegd of de datum waarop het kind naar de basisschool gaat of de basisschool verlaat).
Verstrekking van de tegemoetkoming in twee stappen
De verstrekking van de tegemoetkoming vindt plaats in twee stappen. Hiermee wordt aangesloten bij de Awb.
De eerste stap is de beschikking tot het verlenen van de tegemoetkoming. Deze beschikking geeft de ontvanger van de tegemoetkoming een voorwaardelijke aanspraak op de tegemoetkoming tot een maximumbedrag.
De aanspraak is voorwaardelijk omdat op het moment dat de beschikking wordt gegeven nog niet zeker is dat de aanvrager daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang en zich aan de opgelegde verplichtingen houdt. Ondanks het voorwaardelijke karakter schept de subsidieverlening wel een rechtens afdwingbare aanspraak.
De tweede stap is de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming. In deze beschikking wordt vastgesteld in hoeverre de ontvanger aan de gestelde voorwaarden heeft voldaan en hoeveel het uiteindelijke bedrag van de tegemoetkoming is. Met het vaststellen van de tegemoetkoming wordt de tegemoetkoming definitief. Voordat de tegemoetkoming wordt vastgesteld kan de gemeente onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindcentrum of gastouderbureau op te vragen.
Om te bepalen of iemand tot de doelgroep van de gemeente behoort of niet, moet gekeken worden naar de omstandigheden van de ouder en indien aanwezig de partner van de ouder (zie hiervoor tabel 1 en 2). Voor de omschrijving van het begrip ‘partner’ wordt in de Wet kinderopvang aangesloten bij het partnerbegrip in de Wet inkomstenbelasting 2001.
Bijgaand vindt u een overzicht van de gemeentelijke doelgroepen in de Wet kinderopvang, met daarbij de betreffende bepalingen in de wet. Tevens wordt per doelgroep aangegeven welk deel van de kosten van de kinderopvang door de gemeente wordt vergoed door middel van een tegemoetkoming.
Tabel 1. Een ouder zonder partner
1. Ontvangt een uitkering in het kader van de WWB, IOAW, IOAZ en maakt gebruikt van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, |
1/6 deel van de kinderopvang, aangevuld met een gemeentelijke bijdrage van 3,5%* |
|
2. Ontvangt een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening kunstenaars. |
||
3. Heeft de leeftijd van 18 jaar nog niet bereikt, volgt scholing of een opleiding en ontvangt bij uitzondering algemene bijstand (artikel 16 dringende redenen). |
1/6 deel van de kosten van kinderopvang, aangevuld met een gemeentelijke bijdrage van 3.5% |
|
4. Is een niet uitkeringsgerechtigde (NUG-er), is als werkzoekende geregistreerd bij het CWI en maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling. |
1/6 deel van de kosten van kinderopvang, aangevuld met een gemeentelijke bijdrage van 3.5% |
|
6. Is ingeschreven bij een school of instelling als bedoeld in paragraaf 2.2 of 2.4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdragen of in de artikelen 2.8 tot en met 2.11 van de Wet Studiefinanciering 2000 |
||
7. Heeft een inkomen uit arbeid, aangevuld met algemene bijstand op grond van de Wwb |
Tabel 2. Een ouder met partner
9. Zowel de ouder als zijn partner behoren tot de categorieën 1 tot en met 6 |
1/3 deel van de kosten van kinderopvang, aangevuld met een gemeentelijke bijdrage van 3.5%*, indien de ouder behoort tot categorie 1,3 of 4; 1/3 deel van de kosten van kinderopvang indien de ouder behoort tot categorie 2,5 of 6 |
|
10. de ouder of zijn partner behoort tot een van de categorieën en de andere persoon ontvangt een WW-uitkering en maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling |
1/6 deel van de kosten van kinderopvang, aangevuld met een extra gemeentelijke bijdrage van 3.5%, indien de ouder behoort tot categorie 1, 3 of 4; 1/6 deel van de kosten van kinderopvang indien de ouder behoort tot categorie 2,5 of 6 |
|
11. de ouder of zijn partner behoort tot de categorieën 1 tot en met 6 en de ander persoon is arbeidsgehandicapt als bedoeld in de wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten die gebruik maakt van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling van het uitvoeringsinstituut werknemersverzekering |
1/6 deel van de kosten van kinderopvang, aangevuld met een extra gemeentelijke bijdrage van 3.5%, indien de ouder behoort tot categorie 1, 3 of 4; 1/6 deel van de kosten van kinderopvang indien de ouder behoort tot categorie 2,5, of 6 |
|
12. de ouder of zijn partner behoort tot een van de categorieën 1 tot 6 en de andere persoon betaalde arbeid verricht |
1/6 deel van de kosten kinderopvang, aangevuld met een gemeentelijke bijdrage van 3.5%, indien de ouder behoort tot categorie 1, 3 of 4; 1/6 deel van de kosten van kinderopvang indien de ouder behoort tot categorie 2,5 of 6 |
|
13. zowel de ouder als zijn partner hebben een inkomen uit arbeid die wordt aangevuld met algemene bijstand |
Voor de begripsomschrijvingen is aangesloten bij de begrippen die in de Wet kinderopvang worden gehanteerd.
Artikel 2 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag of wijziging
De tegemoetkoming wordt door de ouder aangevraagd bij het college (artikel 26 Wet Kinderopvang). Het moet dan gaan om het college van de gemeente waar de ouder woont (artikel 22, derde lid, Wet kinderopvang). De aanvraag moet schriftelijk gebeuren (artikel 4:1 Awb).
Omdat een tegemoetkoming voor de duur van één jaar wordt verstrekt moet deze elk jaar opnieuw worden aangevraagd
Een verhoging of verlaging van de tegemoetkoming in verband met een wijziging van het aantal uren of dagdelen kinderopvang per week, zal moeten worden aangevraagd. De ouder moet hiervan wel onmiddellijk mededeling doen aan het college (artikel 28, derde lid, en artikel 16, eerste lid Wet Kinderopvang).
Onderdeel d van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen moet worden gevoegd. Dit betekent dat de aanvraag voor een tegemoetkoming pas bij de gemeente kan worden ingediend als de ouder over een offerte of contract beschikt. Op basis van de offerte of het contract kan de gemeente de hoogte van de tegemoetkoming vaststellen. Het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen, moet ingeschreven staan in het gemeentelijk register kindercentra en gastouderbureaus van de gemeente Hoorn (artikel 5, eerste lid, Wet kinderopvang).
Onderdeel e van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag gegevens of een verwijzing naar gegevens wordt gevoegd waaruit blijkt dat de ouder behoort tot een gemeentelijke doelgroep. In een aantal gevallen kan de ouder volstaan met een verwijzing naar die gegevens omdat de gemeente over de gegevens beschikt:
In andere gevallen zal de ouder de volgende gegevens aan de gemeente moeten verstrekken:
In het derde lid wordt bepaald dat indien de aanvrager een partner heeft, deze partner de aanvraag mede ondertekend. Deze bepaling is volledigheidshalve in de verordening opgenomen. De verplichting is al neergelegd in artikel 26, derde lid, Wet Kinderopvang.
Artikel 3 Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming
De termijn waarbinnen het college een besluit moet nemen over de aanvraag van een tegemoetkoming geldt voor alle aanvragen. Dus niet alleen voor nieuwe aanvragen, maar ook voor aanvragen die een voortzetting van een tegemoetkoming betreffen en voor aanvragen voor een hogere tegemoetkoming in verband met verhoging van de uurprijs van kinderopvang. In de verordening is gekozen voor een beslistermijn van ten hoogste acht weken die eventueel met vier weken kan worden verlengd.
Het feit dat het college een termijn van acht weken heeft om te beslissen over een aanvraag, wil uiteraard niet zeggen dat het college deze termijn ook in alle gevallen moet benutten. De gemeente zal er naar streven de behandelingstermijn van aanvragen zo kort mogelijk te houden en in het bijzonder aanvragen waar spoed is vereist, zo snel mogelijk af te handelen.
Naast de weigeringsgrond in dit artikel kent de Awb ook een aantal gronden om de subsidieverlening te weigeren. Ook deze weigeringsgronden zijn van toepassing. Artikel 4:35 bepaalt dat de subsidieverlening kan worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:
Het tweede lid van artikel 4:35 bepaalt dat de subsidieverlening voorts in ieder geval kan worden geweigerd indien de aanvrager;
in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid.
Artikel 5 Ingangsdatum van de tegemoetkoming
Dit artikel bepaalt dat een tegemoetkoming wordt verleend met ingang van de datum waarop de kinderopvang feitelijk plaatsvindt.
Dit artikel bepaalt dat er geen tegemoetkoming wordt verstrekt voor de kosten van kinderopvang die plaatsvindt voordat een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente is ingediend of de datum waarop de kinderopvang feitelijk plaatsvindt. Een aanvraag wordt door de gemeente in ontvangst genomen wanneer deze voldoet aan de vormvereisten van artikel 4.1 en 4.2 Awb.
Dit betekent dat een aanvraag:
De ingangsdatum van de tegemoetkoming heeft betrekking op het moment waarop de aanspraak op een tegemoetkoming ontstaat. De uitbetaling van de tegemoetkoming vindt pas plaats vanaf het moment dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is genomen. De betaling vindt dan terugwerkende kracht plaats tot de datum waarop de aanvraag in ontvangst is genomen of de kinderopvang feitelijk heeft plaatsgevonden.
De ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming is ook van toepassing op wijziging van het aantal uren kinderopvang. De gewijzigde tegemoetkoming wordt verstrekt vanaf het moment dat de aanvraag daarvoor door het college in ontvangst is genomen of de ingangsdatum van de wijziging.
Artikel 6 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend
De tegemoetkoming wordt in principe voor een heel jaar verleend. Voor aanvragen die in de loop van het jaar worden toegekend, geldt dat de tegemoetkoming wordt verstrekt voor één jaar.
Het college kan de tegemoetkoming voor een andere periode vaststellen. Dit is bijvoorbeeld het geval als de aanvrager voor een bepaalde periode recht heeft op de tegemoetkoming, bijvoorbeeld als deze een reïntegratietraject voor een bepaalde periode volgt. Door de periode van verstrekking van de tegemoetkoming te koppelen aan de duur van het reïntegratietraject (of een andere vorm van arbeid), hoeft de ouder geen actie te ondernemen om de verstrekking van de tegemoetkoming stop te zetten of hoeft de gemeente geen eventueel onrecht uitgekeerde bedragen terug te vorderen.
Artikel 7 Beperking van de aanpsraak op de tegemoetkoming
De Wet kinderopvang regelt uitsluitend de aanspraak van ouders op een tegemoetkoming van de gemeente voor de kosten van kinderopvang en niet de omvang van die aanspraak. Wanneer een ouder op basis van de criteria die de wet geeft tot een gemeentelijke doelgroep behoort, heeft deze recht op een gemeentelijke tegemoetkoming. De wet stelt geen beperkingen aan het aantal uren kinderopvang waarvoor de tegemoetkoming wordt verstrekt.
Dit past in het systeem van de wet waarin de ouder zelf bepaalt hoeveel kinderopvang hij nodig heeft in verband met de combinatie van arbeid en zorg.
De eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang van de ouders die tot de gemeentelijke doelgroep behoren is in bepaalde gevallen nihil, namelijk wanneer de inkomensafhankelijke eigen bijdrage door de gemeente wordt gecompenseerd (zie artikel 4, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, onderdeel a).
Dit betekent dat voor degenen die tot deze gemeentelijke doelgroep behoren de hoogte van de eigen bijdrage geen rem zet op de vraag naar kinderopvang.
Ouders die een (substantiële) eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang moeten betalen, zullen de hoogte van die bijdrage mee laten wegen bij hun vraag naar kinderopvang.
Om de kosten voor de gemeente te beperken, is deze bepaling in de verordening opgenomen die de aanspraak op een tegemoetkoming enigszins beperkt. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om in elk individueel geval te beoordelen hoeveel kinderopvang per week een ouder redelijkerwijs nodig heeft om arbeid en zorg te combineren. Hierbij zal ook rekening moeten worden gehouden met omstandigheden als een handicap of een chronische ziekte van de ouder(s) of een beperking die de huiselijke situatie met zich meebrengt voor de goede en gezonde ontwikkeling van het kind.
Artikel 8 Inhoud van de beschikking
In de beschikking moet onder andere de wijze van uitbetaling van de tegemoetkoming en de naam van de begunstigde worden vermeld (onderdeel f). Artikel 8 bepaalt dat de uitbetaling plaatsvindt in de vorm van maandelijkse voorschotten. Onderdeel g schrijft voor dat in de beschikking de verplichtingen van de ouder worden opgenomen. Daarbij moet aan de volgende verplichtingen worden gedacht:
Artikel 9 De bevoorschotting van de tegemoetkoming
De subsidieverstrekking vindt plaats in de vorm van maandelijkse voorschotten. Dit betekent dat het totale bedrag van de tegemoetkoming waarop de aanvrager recht heeft, wordt gedeeld in twaalf gelijke delen.
De gemeente betaalt de tegemoetkoming uit aan de ouder. De ouder kan, al dan niet op verzoek van het kindercentrum of het gastouderbureau, de gemeente machtigen om de betaling rechtstreeks aan het kindercentrum of gastouderbureau te doen.
Deze machtiging verandert juridisch gezien niets aan de verhouding tussen de gemeente en de ouder. Ook al wordt het bedrag gestort op de rekening van het kindercentrum of gastouder, er blijft sprake van een betaling van de tegemoetkoming van gemeente aan de ouder.
Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om nadere voorschriften te stellen over de wijze van bevoorschotting van de tegemoetkoming. Zo kan het college bepalen dat er alleen een voorschot wordt betaald op basis van een factuur van het kindercentrum of gastouderbureau. Het college zou zo’n voorschrift kunnen stellen wanneer er twijfels bestaan of een ouder daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang.
Artikel 10 Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming
Op grond van artikel 4:47, onderdeel a, Awb kan het college een subsidie (dus ook een tegemoetkoming) ambtshalve vaststellen. Ambtshalve vaststellen houdt in dat het college op eigen initiatief de tegemoetkoming vaststelt. De ouders hoeven geen aanvraag tot het vaststellen van de tegemoetkoming bij het college in te dienen.
De ouders zijn wel verplicht om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode te verstrekken. Als een tegemoetkoming voor een jaar is verleend, dient het overzicht van de kosten uiterlijk vier weken na 31 december bij het college te worden ingediend. Het overzicht van de kosten kan zowel een apart jaaroverzicht zijn dat door het kindercentrum of gastouderbureau wordt opgesteld of een verzameling van maandoverzichten. Het college heeft vervolgens acht weken de tijd om de tegemoetkoming vast te stellen. In deze periode kan de gemeente een onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindcentrum of gastouderbureau op te vragen.
In het besluit tot het vaststellen van de tegemoetkoming wordt bepaald wat precies het bedrag is waar de ouder die de tegemoetkoming heeft aangevraagd recht op heeft. De berekeningswijze die is opgenomen in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming geldt als het uitgangspunt voor het vaststellen van de tegemoetkoming. Dit betekent dat de tegemoetkoming wordt vastgesteld op basis van het aantal uren kinderopvang dat in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming is vastgelegd. Dat is het maximum aantal uren. In de beschikking tot vaststelling van de tegemoetkoming kan wel worden uitgegaan van een lager aantal uren, maar niet van een hoger aantal.
Als de aanvrager de gegevens niet verstrekt, kan het college de tegemoetkoming op een lager bedrag vaststellen. Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen. Het college heeft deze bevoegdheid op grond van 4:46, tweede lid en derde lid, Awb.
Op grond van het tweede lid kan de subsidie lager worden vastgesteld indien:
Het derde lid van artikel 4:46 luidt: ‘voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen.
Artikel 11 Verrekening met de voorschotten
Dit artikel regelt de uitbetaling door de gemeente van het nog te betalen deel van de tegemoetkoming. Als de gemeente een ouder een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waarop deze recht heeft, kan de gemeente het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Terugvordering is geregeld in artikel 38 Wet kinderopvang. Artikel 38 Wet kinderopvang verklaard tevens artikel 58 tot en met 60 van de Wet werk en bijstand van toepassing zijnde.
Deze verplichting staan in ongeveer dezelfde bewoording ook in artikel 28, eerste tot en met derde lid. Het vierde lid van artikel 28 bevat de inlichtingenplicht voor houders van een kindercentrum of gastouderbureau. Deze bepalingen luidt: ‘de houder verstrekt desgevraagd aan het college van burgemeester en wethouders alle gegevens en inlichtingen die voor aanspraak van een ouder op de tegemoetkoming van belang zijn’.
Er kunnen twee vormen van schending van de inlichtingenplicht worden onderscheiden:
Als een ouder of de partner de inlichtingenplicht schendt en als gevolg hiervan ten onrecht een tegemoetkoming heeft ontvangen of een te hoog bedrag, kan het college de beschikking tot het verlenen of tot het vaststellen van de tegemoetkoming intrekken of wijzigen en het te veel betaalde bedrag terugvorderen.
Intrekken van de beschikking en terugvorderen van de tegemoetkoming
In de Awb is geregeld op welke gronden een subsidie (een tegemoetkoming in de terminologie van de Wet kinderopvang) kan worden ingetrokken en teruggevorderd. Daarbij moeten twee situaties worden onderscheiden:
Ad a. de tegemoetkoming is nog niet vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming (artikel 4:48 Awb).
Zolang de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld kan het college de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming intrekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming wijzigen, indien;
De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.
Opschorten van de bevoorschotting (artikel 4:56 Awb)
Het college hoeft niet te wachten met het treffen van een maatregel tot dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is ingetrokken of gewijzigd. Het college kan al eerder besluiten de betaling van de tegemoetkoming op te schorten.
Op grond van artikel 4:56 Awb kan het college de verplichting tot betaling van een voorschot opschorten met ingang van de dag waarop het college aan de ouder schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat om de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming in te trekken of te wijzigen. Deze opschorting duurt tot en met de dag waarop de beschikking betreffende de intrekking of wijziging is bekendgemaakt of de dag waarop sedert de kennisgeving van het ernstige vermoeden dertien weken zijn verstreken.
Ad b. de tegemoetkoming is wel vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot subsidievaststelling (artikel 4:56 Awb)
Ook als de tegemoetkoming is vastgesteld, is het college in bepaalde gevallen bevoegd de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming in te trekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming te wijzigen. Het gaat hier om de volgende gevallen:
De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, indien vijf jaren zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt.
Met het oog op de mogelijkheid van de gemeente om ook na de voorlopige toekenning van de tegemoetkoming te controleren of de tegemoetkoming rechtmatig is verstrekt, is in dit artikel een bewaarplicht opgenomen.
Terugvordering (artikel 38 Wet Kinderopvang)
Indien de beschikking tot het verlenen of het vaststellen van de tegemoetkoming is ingetrokken of ten nadele van de ouder is gewijzigd, kan de gemeente het reeds betaalde bedrag van de ouder terugvorderen. In artikel 38 Wet kinderopvang worden de bepalingen in de Wet werk en bijstand (Wwb) over de terugvordering van bijstand van overeenkomstig van toepassing verklaard op het terugvorderen van een tegemoetkoming. Dit betekent bijvoorbeeld dat het bedrag dat wordt teruggevorderd kan worden verrekend met de tegemoetkoming die aan de ouder wordt verstrekt. In het besluit tot terugvordering moet de wijze waarop zal worden teruggevorderd worden vermeld (artikel 60, eerste lid Wwb).
In deze artikelen worden de uitvoering, de citeertitel en de inwerkingtreding geregeld. Daarnaast is bepaald dat waar de verordening niet of niet naar redelijkheid voorziet burgemeester en wethouder beslissen.