Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Eijsden-Margraten

Besluit nadere regels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2011 gemeente Eijsden-Margraten

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieEijsden-Margraten
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBesluit nadere regels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2011 gemeente Eijsden-Margraten
CiteertitelBesluit nadere regels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2011 gemeente Eijsden-Margraten
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201101-01-201101-01-2013Geharmoniseerd besluit.

09-08-2011

gemeentepagina Heuvelland Actueel & De Etalage

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Besluit nadere regels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2011 gemeente Eijsden-Margraten

 

Aldus vastgesteld door het College van Burgemeester en Wethouders van Eijsden-Margraten, in haar vergadering van 9 augustus 2011.

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a.

    verordening: de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2011 gemeente Eijsden-Margraten, zoals vastgesteld door de Raad op 24 mei 2011;

  • b.

    wet: de Wet maatschappelijke ondersteuning (Stc. 2006-351 + Stc. 2009-346);

  • c.

    besluit: het Besluit nadere regels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2011 gemeente Eijsden-Margraten;

  • d.

    college: het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Eijsden-Margraten;

  • e.

    inkomen: verzamelinkomen;

  • f.

    algemene voorziening: een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt;

  • g.

    individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een algemene voorziening geen adequate oplossing biedt;

  • h.

    voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;

  • i.

    persoonsgebonden budget: een geldbedrag, zoals bedoeld in artikel 6 en 6a van de wet, waarmee de ondersteuningsbehoevende één of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in dit besluit en het Besluit maatschappelijke ondersteuning te stellen regels van toepassing zijn;

  • j.

    financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de ondersteuningsbehoevende;

  • k.

    eigen bijdrage: een bij de verlening van een voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget voor rekening van de rechthebbende komende financiële bijdrage, waarop de regels van het Besluit maatschappelijke ondersteuning en dit besluit van toepassing zijn;

  • l.

    eigen aandeel: een bij de verlening van een financiële tegemoetkoming voor rekening van de rechthebbende komend aandeel in de kosten, waarop de regels van het Besluit maatschappelijke ondersteuning en dit besluit van toepassing zijn;

  • m.

    eigen betaling: het ten eigen laste van de ondersteuningsbehoevende blijvende deel van de kosten van een voorziening waarvoor een financiële tegemoetkoming wordt verleend;

  • n.

    forfaitaire vergoeding: een bijdrage ineens die los van het inkomen en los van de werkelijke kosten van een voorziening wordt verstrekt, al dan niet met inachtneming van een inkomensgrens;

  • o.

    gemaximeerde vergoeding: een vergoeding in de kosten van een voorziening die tot een vastgesteld maximum wordt verstrekt, al dan niet met inachtneming van een inkomensgrens;

  • p.

    meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voor zover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening;

  • q.

    normbedrag: een forfaitaire of gemaximeerde vergoeding;

  • r.

    gehuwden: gehuwd zijn voor de burgerlijke stand, een geregistreerd partnerschap of samenwonend met een fiscaal partner;

  • s.

    budgethouder: een ondersteuningsbehoevende aan wie ingevolge dit besluit een persoonsgebonden budget is toegekend danwel diens wettelijke vertegenwoordiger, en die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is;

  • t.

    budgetperiode: periode waarvoor een persoonsgebonden budget wordt verleend;

  • u.

    collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer: Vervoer Op Maat / Regiotaxi;

  • v.

    norminkomen: de gebruteerde normen, genoemd in paragraaf 3.2 van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB), omgerekend tot een bedrag per kalenderjaar, waarbij deze normen voor een belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die een alleenstaande of een alleenstaande ouder is en die niet in een inrichting verblijft, eerst zijn verhoogd met de toeslag, genoemd in artikel 25 lid 2 WWB, en de normen van een alleenstaande, een alleenstaande ouder of gehuwde die in een inrichting verblijft, eerst zijn verhoogd met de bedragen genoemd in artikel 23 lid 2 WWB;

  • w.

    peiljaar: het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin een ondersteuningsbehoevende zijn aanspraak op een voorziening verzilverd;

  • x.

    gemeenschappelijke ruimte: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de aanvrager vanaf de toegang van het woongebouw te bereiken en ruimten die onder het woongebouw vallen waarvan de aanvrager gebruik moet kunnen maken;

Alle begrippen die in dit besluit worden gebruikt en welke niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de wet, de verordening of de Algemene wet bestuursrecht.

Alle bedragen die in dit besluit genoemd worden zijn netto bedragen, inclusief btw, tenzij anders is vermeld.

HOOFDSTUK 2 Bijzondere regels over de te verstrekken voorzieningen

Artikel 2.1 Voorziening in natura

Voorzieningen die uitsluitend in natura worden verstrekt zijn:

  • a.

    toegang tot een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer, genoemd in artikel 5.1 lid 1 onder a van de verordening;

  • b.

    trapliften.

Artikel 2.2 Regels rond verstrekking en verantwoording

  • 1.

    Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

  • 2.

    Bij de verstrekking van een individuele voorziening wordt toepassing gegeven aan de regels ten aanzien van eigen bijdrage, eigen aandeel en inkomensgrenzen zoals bepaald in Hoofdstuk 3 van dit besluit.

  • 3.

    Verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien:

    • a.

      op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden, het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het correct inzetten van een persoonsgebonden budget;

    • b.

      op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden, het ernstig vermoeden bestaat dat de aanvrager niet kan voldoen aan lopende financiële verplichtingen;

    • c.

      op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstig vermoeden bestaat dat de verstrekking van het persoonsgebonden budget niet bijdraagt aan het leveren van een adequate voorziening.

  • 4.

    De verstrekking van een persoongebonden budget of een financiële tegemoetkoming voor een individuele voorziening wordt na toekenning op basis van bevoorschotting in één keer uitgekeerd, behoudens het gestelde in artikel 4.4 van dit besluit ten aanzien van hulp in het huishouden en behoudens het gestelde in artikel 4.7 van de verordening ten aanzien van woonvoorzieningen genoemd in artikel 4.2 lid 1 onder b. en g. van de verordening.

  • 5.

    De controle van de verantwoording, zoals bepaald in artikel 2.4 lid 5 van de verordening, vindt steekproefsgewijs plaats, na afloop van de verstrekking danwel na afloop van enig kalenderjaar, waarbij de steekproef minimaal een omvang heeft van 10% van de verstrekte persoonsgebonden budgetten.

  • 6.

    De verantwoording van het persoonsgebonden budget aan het college door de budgethouder vindt plaats aan de hand van door de budgethouder te overleggen relevante, originele en gedateerde facturen en/of betaalbewijzen en/of een overzicht van de salarisadministratie met bewijsmiddelen.

  • 7.

    Indien de in lid 6 van dit artikel genoemde bescheiden niet of niet volledig overlegd kunnen worden, bij gebleken misbruik danwel aanwending van het persoongebonden budget ten behoeve van andere zaken dan waartoe deze is toegekend, kan het college het reeds verstrekte persoonsgebonden budget geheel of ten dele intrekken en terugvorderen.

HOOFDSTUK 3 Eigen bijdragen, eigen aandeel en inkomensgrenzen

Artikel 3.1 Maximaal verschuldigde eigen bijdragen en eigen aandeel bij hulp bij het huishouden, woonvoorzieningen en vervoersvoorzieningen

  • 1.

    Het maximum van de verschuldigde eigen bijdrage en eigen aandeel, zoals bedoeld in artikel 2.5 van de verordening, die door personen aan wie een voorziening is verleend zoals bedoeld in artikel 3.1 lid 1, artikel 4.2 lid 1 onder b., c. en g., artikel 4.5 en artikel 5.1 lid 1 onder b. en c. van de verordening, bedraagt (maximum bedrag landelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning):

    • a.

      voor de ongehuwde persoon jonger dan 65 jaar € 17,60 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 22.222,00 het bedrag van € 17,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 22.222,00;

    • b.

      voor de ongehuwde persoon van 65 jaar of ouder € 17,60 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 15.256,00 het bedrag van € 17,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 15.256,00;

    • c.

      voor de gehuwde personen indien één van beiden jonger is dan 65 jaar of beiden jonger zijn dan 65 jaar € 25,20 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 27.222,00 het bedrag van € 25,20 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 27.222,00;

    • d.

      voor de gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn € 25,20 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 21.058,00 het bedrag van € 25,20 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 21.058,00.

Artikel 3.2 Omvang van eigen bijdragen en eigen aandeel bij hulp bij het huishouden, vervoersvoorzieningen, woonvoorzieningen en rolstoelen

  • 1.

    Bij verstrekking van een voorziening welke genoemd wordt in artikel 3.1 lid 1 van de verordening, wordt een eigen bijdrage, zoals bedoeld in artikel 2.5 van de verordening, in rekening gebracht ter hoogte van:

    • a.

      Indien aan de ondersteuningsbehoevende de voorziening hulp bij het huishouden in natura wordt geleverd, geldt het uurtarief van de door de ondersteuningsbehoevende gekozen thuiszorgaanbieder, rekening houdende met het bepaalde in artikel 3.1 van dit besluit;

    • b.

      Indien aan de ondersteuningsbehoevende de voorziening hulp bij het huishouden in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, waaronder de arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, dan wordt het verstrekte bruto budget als eigen bijdrage in rekening gebracht, rekening houdende met het bepaalde in artikel 3.1 van dit besluit.

  • 2.

    Bij verstrekking van een voorziening welke genoemd wordt in artikel 4.2 lid 1 onder b., c. en g. en artikel 4.5 van de verordening, wordt een eigen bijdrage dan wel een eigen aandeel zoals bedoeld in artikel 2.5 van de verordening en rekening houdende met het bepaalde in artikel 3.1 van dit besluit, in rekening gebracht ter hoogte van 100% van:

    • a.

      de kostprijs van de voorziening zoals door het college is voldaan;

    • b.

      de huurprijs van de voorziening zoals door het college is voldaan;

    • c.

      de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget zoals door het college is verstrekt.

  • 3.

    Bij verstrekking van een voorziening welke genoemd wordt in artikel 5.1 lid 1 onder b. en c. van de verordening, wordt een eigen bijdrage danwel een eigen aandeel zoals bedoeld in artikel 2.5 van de verordening, rekening houdende met het bepaalde in artikel 3.1 van dit besluit, in rekening gebracht ter hoogte van 100% van:

    • a.

      de kostprijs van de voorziening zoals door het college is voldaan;

    • b.

      de huurprijs van de voorziening zoals door het college is voldaan;

    • c.

      de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget zoals door het college is verstrekt.

  • 4.

    Bij verstrekking van een voorziening welke genoemd wordt in artikel 6.1 van de verordening en voor voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten, wordt geen eigen bijdrage en geen eigen aandeel, zoals bedoeld in artikel 2.5 van de verordening, in rekening gebracht.

  • 5.

    Indien de voorziening bestaat uit het verschaffen in eigendom van een roerende zaak dan wel een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die in eigendom is van de aanvrager kan, gedurende maximaal negenendertig perioden van vier weken een eigen bijdrage in rekening worden gebracht danwel bij de vaststelling van de hoogte van de financiële tegemoetkoming gedurende maximaal die periode een met toepassing van de daarvoor geldende regels in artikel 3.1 lid 1 onder a. t/m d. van dit besluit berekend bedrag in mindering worden gebracht.

Artikel 3.3 Personen jonger dan 18 jaar

Ten aanzien van personen tot 18 jaar aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend, wordt geen eigen bijdrage of eigen aandeel gehanteerd, zoals bedoeld in artikel 2.5 van de verordening.

Artikel 3.4 Inkomensgrens vervoersvoorzieningen

Indien het inkomen van een ongehuwde persoon of het gezamenlijk inkomen van gehuwde personen meer bedraagt dan anderhalf maal het norminkomen, wordt geen vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 5.1 lid 1 onder a. t/m d. van de verordening verstrekt.

HOOFDSTUK 4 Hulp bij het huishouden

Artikel 4.1 Activiteiten behorende tot hulp bij het huishouden

De door het college ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden te verstrekken voorziening, zoals bepaald in artikel 3.1 van de verordening, kan bestaan uit de volgende activiteiten:

  • 1.

    activiteiten aan te bieden wanneer verondersteld wordt dat de cliënt in staat is tot zelfregie over de planning van activiteiten en waaronder de volgende werkzaamheden en taken kunnen vallen:

    • a.

      huishoudelijke werkzaamheden die samenhangen met beperkingen op het vlak van schoonmaken van woonruimte, slaapruimte, sanitair, keuken (dagelijks of wekelijks onderhoud);

    • b.

      verzorgen van textiel (wassen, strijken);

    • c.

      onderhoud van kleding en schoeisel;

    • d.

      zorg voor de voeding ((voor)bereiden, serveren, afwassen, opruimen);

    • e.

      bed opmaken;

    • f.

      beperkte verzorging van huisdieren.

  • 2.

    activiteiten aan te bieden wanneer naast de werkzaamheden welke beschreven worden in lid 1 onder a. t/m f., tevens gerichte hulp bij de organisatie van het huishouden wordt vereist, zoals:

    • a.

      planning van het voeren van het huishouden (wie doet wat);

    • b.

      aandacht voor hygiëne in huis;

    • c.

      advies en hulp bij het kopen van levensmiddelen;

    • d.

      beheer van de levensmiddelenvoorraad;

    • e.

      noodzakelijke opvang van thuiswonende kinderen;

    • f.

      instructie en voorlichting die direct is verbonden met activiteiten op het gebied van het voeren van een huishouding, bijvoorbeeld stimulering bij het deels zelf uitvoeren van activiteiten. Enige begeleiding kan deel uitmaken van deze prestatie, waaronder noodzakelijke advisering aan informele zorgers van de cliënt;

    • g.

      organisatie van de huishouding in verband met chronische ziekte of beperking;

    • h.

      specifieke ondersteuning bij een ontregelde huishouding i.v.m. psychische problemen.

Artikel 4.2 Vaststelling persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden

  • 1.

    Het persoongebonden budget ten aanzien van hulp bij het huishouden, waaronder de arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1694, wordt vastgesteld in uren en minuten per week, waarbij een bruto uurtarief van € 15,07 geldt.

  • 2.

    Het persoongebonden budget als bedoeld in het eerste lid van dit artikel kan in enig kalenderjaar niet meer bedragen dan de door de zorgbemiddelingsorganisatie aan de gemeente opgegeven som van de gerealiseerde en geautoriseerde productie-uren over het desbetreffende kalenderjaar. Het bruto tarief waarmee gerekend wordt bedraagt € 15,07. Het hierboven bepaalde geldt in gelijke mate voor een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden in de vorm van dienstverlening ingevolge een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5 lid 1 van de Wet op de loonbelasting 1964.

Artikel 4.2a Overgangsregeling persoonsgebonden budget

  • 1.

    Ten aanzien van de ondersteuningsbehoevende die op 31 december 2010 in het bezit is van een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden krachtens de voormalige Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2010 gemeente Margraten danwel gemeente Eijsden, gelden op het moment van herindicatie, maar uiterlijk tot 1 januari 2013 de hierna volgende bedragen.

    • a.

      Ten aanzien van hulp bij het huishouden basis gelden de volgende bruto bedragen:

 

van

t/m uren

(bruto) pgb hbh-basis per jaar

klasse 1

0

1,9

€ 783,64

klasse 2

2

3,9

€ 2.350,92

klasse 3

4

6,9

€ 4.310,02

klasse 4

7

9,9

€ 6.660,94

klasse 5

10

12,9

€ 9.011,86

klasse 6

13

15,9

€ 11.362,78

Bij additionele uren die boven klasse 6 worden toegekend, wordt een bedrag van € 15,07 gehanteerd.

b.Ten aanzien van hulp bij het huishouden plus gelden de volgende bruto bedragen:

 

van

t/m uren

(bruto) pgb hbh-plus per jaar

klasse 1

0

1,9

€ 978,64

klasse 2

2

3,9

€ 2.935,92

klasse 3

4

6,9

€ 5.382,52

klasse 4

7

9,9

€ 8.318,44

klasse 5

10

12,9

€ 11.254,36

klasse 6

13

15,9

€ 14.190,28

Bij additionele uren die boven klasse 6 worden toegekend, wordt een bedrag van € 18,82 gehanteerd.

  • 2.

    Ten aanzien van de ondersteuningsbehoevende die op 31 december 2010 in het bezit is van een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden krachtens de voormalige Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2010 gemeente Margraten danwel gemeente Eijsden en die na herindicatie wordt geïndiceerd voor één of meer activiteiten genoemd in artikel 4.1 lid 2 geldt dat de bedragen genoemd in lid 1 sub b. van toepassing blijven, tot uiterlijk 1 januari 2013.

  • 3.

    Ten aanzien van de ondersteuningsbehoevende die op 31 december 2010 in het bezit is van een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden krachtens de voormalige Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2010 gemeente Margraten danwel gemeente Eijsden, geldt vanaf 1 januari 2011 het volgende:

    • a.

      Ten aanzien van hulp bij het huishouden basis geldt een bruto uurtarief van € 15,07, waarbij de omvang wordt vastgesteld in uren en minuten per week;

    • b.

      Ten aanzien van hulp bij het huishouden plus geldt een bruto uurtarief van € 18,82, waarbij de omvang wordt vastgesteld in uren en minuten per week;

    • c.

      Ten aanzien van de ondersteuningsbehoevende die op 31 december 2010 in het bezit is van een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden plus krachtens de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2010 gemeente Margraten danwel gemeente Eijsden en die na herindicatie wordt geïndiceerd voor één of meer activiteiten genoemd in artikel 4.1, lid 2, terwijl deze herindicatie niet eerder plaatsvindt dan 1 januari 2013, geldt dat het gestelde in lid 3, sub b. van toepassing is c.q. blijft.

Artikel 4.3 Uitbetaling persoongebonden budget

De verstrekking van een persoongebonden budget voor hulp bij het huishouden zoals beschreven in artikel 4.2. en artikel 4.3 van dit besluit wordt na toekenning op basis van bevoorschotting per maand uitgekeerd, behoudens het gestelde in artikel 2.3 lid 1 van dit besluit.

Artikel 4.4 Vrij besteedbaar bedrag

Het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden zoals beschreven in artikel 4.2 en artikel 4.3 van dit besluit kent een vrij besteedbaar bedrag waarover geen verantwoording verschuldigd is. Dit bedrag bedraagt 1,5% van het toegekende bedrag, met een minimum van € 25,00 en een maximum van € 250,00 op jaarbasis.

HOOFDSTUK 5 Woonvoorzieningen

Artikel 5.1 Hoogte financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget bij woningaanpassingen

  • 1.

    De financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen als bedoeld onder artikel 4.2 lid 1 onder b. en g. van de verordening wordt vastgesteld op basis van de gemaximeerde normbedragen, zoals weergegeven in Bijlage II van dit besluit.

  • 2.

    Indien de kosten van de woonvoorziening als bedoeld onder artikel 4.2 lid 1 onder b. en g. van de verordening meer bedragen dan € 2.500,00 of indien toepassing van de normbedragen, genoemd in lid 1 van dit artikel, niet mogelijk is, wordt de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor deze woonvoorziening, in afwijking van het in lid 1 van dit artikel gestelde, door het college vastgesteld op 100% van de kosten van de goedkoopst-adequate voorziening, vast te stellen op basis van een offerte.

  • 3.

    Indien de woningaanpassing als bedoeld onder artikel 4.2 lid 1 onder b. en g. van de verordening in zelfwerkzaamheid wordt uitgevoerd, dan bedraagt de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget 75% van de in Bijlage II van dit besluit genoemde bedragen of de in lid 2 van dit artikel bedoelde goedkoopst-adequate offerte.

  • 4.

    Indien toepassing wordt gegeven aan lid 2 van dit artikel, dan kunnen de volgende kosten in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming:

    • a.

      De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

    • b.

      De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

    • c.

      Het architectenhonorarium tot ten hoogste 3% van de aanneemsom met een minimumbedrag van € 500,00;

    • d.

      De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

    • e.

      De leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

    • f.

      De prijs van bouwrijpe grond, indien noodzakelijk als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden, waarbij de in Bijlage III genoemde maximale normen gelden;

      g De door het college (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen worden;

    • h.

      De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

    • i.

      De kosten van (her)aansluiting op een openbare nutsvoorziening;

    • j.

      De administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de ondersteuningsbehoevende, voor zover de kosten onder a. tot en met i. meer dan € 1.000,00 bedragen, 10% van die kosten met een maximum van € 350,00.

  • 5.

    In artikel 4.4 van de verordening is bepaald dat uitsluiting van een woonvoorziening van toepassing is als het gaat om renovatie. De afschrijvingstermijnen van voorzieningen worden gehanteerd, zoals weergegeven in Bijlage II van dit besluit of middels een beoordelingsrapportage van een bouwkundige.

Artikel 5.2 Hoogte financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget bij woonvoorziening in verband met luchtwegallergieën / CARA

  • 1.

    Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 4.3 lid 4 van de verordening, wordt de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen als bedoeld in artikel 4.2 lid 1 onder c. van de verordening vastgesteld op basis van de maximum normbedragen, zoals weergegeven in Bijlage I van dit besluit.

  • 2.

    De in Bijlage I van dit besluit genoemde normbedragen worden bepaald op:

    • a.

      100% bij een ouderdom van de te vervangen voorzieningen tot 2 jaar;

    • b.

      75% bij een ouderdom van de te vervangen voorzieningen van 2 tot 4 jaar;

    • c.

      50% bij een ouderdom van de te vervangen voorzieningen van 4 tot 6 jaar;

    • d.

      25% bij een ouderdom van de te vervangen voorzieningen van 6 tot 8 jaar;

    • e.

      0% bij een ouderdom van de te vervangen voorzieningen van 8 jaar of ouder.

  • 3.

    De financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen als bedoeld in artikel 4.3 lid 4 van de verordening wordt slechts éénmalig verstrekt.

Artikel 5.3 Hoogte verhuis- en (her)inrichtingskosten

  • 1.

    De forfaitaire vergoeding voor verhuis- en (her)inrichtingskosten, als genoemd in artikel 4.2 lid 1 onder a. van de verordening bedraagt € 2.000,00.

  • 2.

    Indien op verzoek van het college een bestaande aangepaste woning wordt vrijgemaakt, zoals bepaald in artikel 4.9 van de verordening, wordt de forfaitaire vergoeding bepaald op het in lid 1 onder a. van dit artikel genoemde bedrag.

Artikel 5.4 Bezoekbaar maken woning

  • 1.

    Het bedrag dat als maximum verstrekt wordt bij het bezoekbaar maken als genoemd in artikel 4.5 lid 5 van de verordening bedraagt € 3.206,00;

  • 2.

    Het in lid 1 van dit artikel genoemde bedrag kan worden toegekend voor het bezoekbaar maken van maximaal één woning.

Artikel 5.5 Financiële bovengrens bij woonvoorzieningen

Het bedrag als genoemd in artikel 4.6 onder h. van de verordening bedraagt € 46.000,00.

Artikel 5.6 Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie

Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 4.2 lid 1 onder d. van de verordening, zal de hoogte van het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie worden vastgesteld overeenkomstig het bedrag zoals door het college aan een door haar gecontracteerde leverancier zou worden betaald.

Artikel 5.7 Terugbetaling bij verkoop

Het bedrag als genoemd in artikel 4.8 lid 1 van de verordening bedraagt € 25.000,00.

Artikel 5.8 Niet toepassen primaat van verhuizing

Het primaat van de verhuizing zoals dat is neergelegd in artikel 4.3 van de verordening wordt niet toegepast indien:

  • a.

    de kosten van aanpassing van de door de ondersteuningsbehoevende bewoonde woning minder bedragen dan € 5.000,00, tenzij uit onderzoek blijkt dat binnen afzienbare termijn nieuwe aanpassingen noodzakelijk zullen zijn en het in dit lid genoemde bedrag alsnog zal worden overschreden.

  • b.

    er niet binnen een tijdsbestek van 1 jaar een woning beschikbaar komt waar naartoe de ondersteuningsbehoevende kan verhuizen, tenzij uit onderzoek blijkt dat het medisch verantwoord is om de in dit lid genoemde termijn te verruimen;

  • c.

    er een contra-indicatie tot verhuizen aanwezig is bij de ondersteuningsbehoevende, op grond van objectieve psychische en/of sociale redenen;

  • d.

    de woning waar naartoe kan worden verhuisd niet geschikter is dan de huidige woning;

  • e.

    de woning waar naartoe kan worden verhuisd zich niet binnen de gemeentegrenzen bevindt.

Artikel 5.9 Algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen

  • 1.

    Conform het gestelde in artikel 1.2 lid 2 onder b. van de verordening worden de volgende woonvoorzieningen tenminste als algemeen gebruikelijk aangemerkt:

    • a.

      toiletpot en verhoogd / hangend toilet;

    • b.

      toiletgelegenheid op de eerste etage;

    • c.

      airconditioning woonruimte;

    • d.

      kooktoestellen algemeen;

    • e.

      zonwering (binnen en buiten);

    • f.

      alle vormen van kranen (eenhendel-mengkranen, thermostaatkranen en glijstangset);

    • g.

      badkamer renovatie (vervangen lavet door douche);

    • h.

      waterbed;

    • i.

      aanleg centrale verwarming;

    • j.

      douchecabine, douchecel, douchewand, seniorendouchebak ;

    • k.

      mechanische ventilatie (beluchten woning);

    • l.

      afzuigkap boven kooktoestel;

    • m.

      beugels, met uitzondering van opklapbare beugels

  • 2.

    In individuele gevallen kan een in lid 1 van dit artikel genoemde voorziening, die op zichzelf als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd, vanwege omstandigheden aan de kant van de aanvrager toch niet als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Van een uitzondering is in ieder geval sprake:

    • a.

      indien ten gevolge van een plotseling optredende beperking zaken die nog niet zijn afgeschreven, zoals genoemd in Bijlage II, moeten worden vervangen;

    • b.

      als het inkomen van de aanvrager, mede ten gevolge van aantoonbare kosten ten gevolge van zijn beperking, onder het voor hem geldende bijstandsniveau zal komen.

Artikel 5.10 Frequentie woningaanpassingen

  • 1.

    De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 4.2 lid 1 onder b. en g. van de verordening wordt geweigerd indien:

    • a.

      de noodzaak tot het treffen van deze woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van ergonomische beperkingen geen aanleiding bestond;

    • b.

      ten behoeve van de ondersteuningsbehoevende, korter dan 10 jaar na het moment van verstrekking, een woonvoorziening bij of krachtens de wet of de Wet voorziening gehandicapten (hierna: Wvg) is verstrekt.

  • 2.

    Het gestelde in het eerste lid van dit artikel is niet van toepassing indien de verhuizing plaatsvindt als gevolg van het aanvaarden van een werkkring in een andere gemeente en redelijkerwijs van de ondersteuningsbehoevende niet verwacht mag worden dat hij naar de nieuwe werkkring reist vanuit zijn huidige woning.

HOOFDSTUK 6 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 6.1 Hoogte persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming in de kosten van een vervoersvoorziening

  • 1.

    Het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming voor een vervoersvoorziening, genoemd in artikel 5.1 onder c. sub 1 t/m 3 van de verordening, wordt vastgesteld op 100% van de kosten van de goedkoopst-adequate voorziening, indien van toepassing inclusief onderhoud en reparatie, zoals door het college aan een door haar gecontracteerde leverancier zou worden betaald.

  • 2.

    Indien het een aanvraag voor een vervoersvoorziening genoemd in artikel 5.1 onder c. sub 1 t/m 3 van de verordening betreft, die geen onderdeel uitmaakt van een contract tussen het college en een door haar gecontracteerde leverancier, wordt het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming voor de vervoersvoorziening vastgesteld op 100% van de kosten van de goedkoopst-adequate voorziening, indien van toepassing verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie, vast te stellen door het college op basis van een offerte.

Artikel 6.2 Forfaitaire vergoeding voor het gebruik van een (eigen) auto, een (rolstoel)taxiof een bruikleenauto

  • 1.

    De forfaitaire vergoeding die per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een (eigen) auto, zoals bedoeld in artikel 5.1 onder c. sub 5 van de verordening, bedraagt € 1.034,00.

  • 2.

    De forfaitaire vergoeding die per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een taxi, zoals bedoeld in artikel 5.1 onder c. sub 6 van de verordening, bedraagt € 1.034,00.

  • 3.

    De forfaitaire vergoeding die per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een rolstoeltaxi, zoals bedoeld in artikel 5.1 onder c. sub 7 van de verordening bedraagt € 1.594,00.

  • 4.

    De forfaitaire vergoeding die per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een bruikleenauto, zoals bedoeld in artikel 5.1 onder c. sub 8 van de verordening bedraagt € 589,00.

  • 5.

    De ondersteuningsbehoevende aan wie een forfaitaire vergoeding is verstrekt zoals genoemd in lid 1, 2, 3 of 4 van dit artikel, is geen verantwoording over dit bedrag aan het college verschuldigd.

Artikel 6.3 Autoaanpassingen

Indien een persoongebonden budget of financiële tegemoetkoming wordt verstrekt voor een autoaanpassing op basis van artikel 5.1 lid 1 onder c. sub 2 van de verordening, dan geldt het volgende:

  • a.

    Het maximale bedrag dat kan worden toegekend bedraagt € 2.500,00;

  • b.

    Toekenning kan enkel plaatsvinden indien de auto niet ouder is dan 3 jaar;

  • c.

    Een aanpassing wordt maximaal eens per 5 jaar verstrekt, tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen;

  • d.

    Het dient om een aanpassing te gaan die niet standaard kan worden opgenomen of verkrijgbaar is in voorhanden zijnde automodellen, die minder vaak voorkomt of die in een uitvoering gemaakt moet worden die afwijkt van de gangbare voorzieningen;

  • e.

    Bij vervanging van de auto dient, bij aanpassingen die verwisselbaar zijn, bekeken te worden of de aanpassingen overzetbaar zijn.

HOOFDSTUK 7 Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 7.1 Rolstoelen

  • 1.

    Het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming voor een rolstoel wordt vastgesteld op 100% van de kosten van de goedkoopst-adequate voorziening, indien van toepassing inclusief onderhoud en reparatie, zoals door het college aan een door haar gecontracteerde leverancier zou worden betaald.

  • 2.

    Indien het een aanvraag voor een voorziening betreft die geen onderdeel uitmaakt van een contract tussen het college en een door haar gecontracteerde leverancier, wordt het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming voor een rolstoel vastgesteld op 100% van de kosten van de goedkoopst-adequate voorziening, indien van toepassing verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie, te bepalen door het college op basis van een offerte.

    Artikel 7.2 Sportrolstoelen

    Een sportrolstoel wordt uitsluitend verstrekt als forfaitaire vergoeding. De hoogte van deze forfaitaire vergoeding bedraagt € 1.939,00 welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf, onderhoud en reparatie van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar.

HOOFDSTUK 8 Advisering en samenhangende afstemming

Artikel 8.1 Advisering

Advies van de daartoe aangewezen adviesinstantie wordt gevraagd indien:

  • a.

    er sprake is van een ‘complexe aanvraag’, zoals overeengekomen met de gecontracteerde adviesinstantie;

  • b.

    indien het college dat overigens gewenst vindt.

Artikel 8.2 Loket

De aanvraag wordt ingediend bij het Wmo-loket , onderdeel van het KlantContactCentrum (KCC), van de gemeente Eijsden-Margraten.

Artikel 8.3 Samenhangende afstemming

Om de verstrekking van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager, wordt bij het onderzoek inzake het advies, op basis van artikel 7.3 van de verordening, indien van toepassing, aandacht besteed aan:

  • a.

    de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

  • b.

    de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek;

  • c.

    de woning en de woonomgeving van de aanvrager;

  • d.

    het psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;

  • e.

    de sociale omstandigheden van de aanvrager.

Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.

HOOFDSTUK 9 Slotbepalingen

Artikel 9.1 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1.

    Dit besluit kan worden aangehaald als: Besluit nadere regels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2011 gemeente Eijsden-Margraten.

  • 2.

    Dit besluit treedt met terugwerkende kracht in werking met ingang van 1 januari 2011.

  • 3.

    Het Besluit nadere regels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2010 gemeente Eijsden wordt met terugwerkende kracht met ingang van 1 januari 2011 ingetrokken.

  • 4.

    Het Besluit nadere regels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2010 gemeente Margraten wordt met terugwerkende kracht met ingang van 1 januari 2011 ingetrokken.

 

Aldus vastgesteld door het College van Burgemeester en Wethouders van Eijsden-Margraten, in haar vergadering van 9 augustus 2011.

 

De burgemeester, De secretaris,

D.A.M. Akkermans drs. H.J.M. van Dijk

BIJLAGE I

(Maximale) normbedragen per 1 januari 2010 bij woningsanering

ingevolge artikel 5.2 lid 1 van dit besluit

 

bedrag incl. btw

per

vloerbedekking vinyl

€ 43,00

meter (4 meter breed)

jaloezieën

€ 16,00

meter (175 cm. hoog)

(bron: NIBUD)

BIJLAGE II

(Maximale) normbedragen per 1 januari 2010 bij woningaanpassingen

ingevolge artikel 5.1 lid 1 van dit besluit

rubriek

voorziening

afschrijf-termijn

bedrag incl. btw (all in)

per

1.

rolstoeltoegankelijkheid

01.01

verwijderen dorpel buitendeur

20 jaar

€ 252,00

stuk

01.02

verwijderen dorpel binnendeur

20 jaar

€ 168,00

stuk

01.03

verbreden buitendeur

20 jaar

€ 3.085,00

stuk

01.04.01

verbreden binnendeur nastelkozijn

20 jaar

€ 876,00

stuk

01.04.02

verbreden binnendeur inmetselkozijn

20 jaar

€ 1.739,00

stuk

01.05

beschermingsprofielen kozijn

20 jaar

€ 240,00

stuk

01.06

schopplaten tegen deur

20 jaar

€ 162,00

stuk

01.07.01

verhogen toegangspad

20 jaar

€ 135,00

m2

01.07.02

verhogen + verbreden toegangspad

20 jaar

€ 124,00

m2

01.08.01

hellingbaan buiten staal recht

15 jaar

€ 732,00

m2

01.08.02

hellingbaan buiten staal met bordes

15 jaar

€ 716,00

m2

01.08.03

hellingbaan buiten traditioneel recht

15 jaar

€ 883,00

m2

01.08.04

hellingbaan buiten traditioneel met bordes

15 jaar

€ 875,00

m2

01.09

vlonder nabij toegangsdeur

7 jaar

€ 313,00

stuk

01.10

vlinderbrugje voor binnendrempel

7 jaar

€ 362,00

stuk

01.11

vlonder balkon

15 jaar

€ 508,00

m2

01.21

aanbouw nieuwe entree woning

20 jaar

€ 3.300,00

m2

2.

sanitair

02.01.01

douchevloer op afschot (anti-slip norm R11)

20 jaar

€ 418,00

m2

02.01.01a

Slidex tot 5 m2

6 jaar

€ 547,00

stuk

02.01.01b

Slidex tot 10 m2

6 jaar

€ 622,00

stuk

02.02

vervangen wandtegels

20 jaar

€ 206,00

m2

02.04.01

toiletbeugel opklapbaar 600 mm.

8 jaar

€ 251,00

stuk

02.04.02

toiletbeugel opklapbaar 830 mm.

8 jaar

€ 260,00

stuk

02.04.03

toiletbeugel opklapbaar 830 mm.

+ toiletrolhouder

8 jaar

€ 268,00

stuk

02.05.01

beugel opklapbaar met statief 600 mm.

8 jaar

€ 350,00

stuk

02.05.02

beugel opklapbaar met statief 830 mm.

8 jaar

€ 365,00

stuk

02.05.03

beugel opklapbaar met statief 830 mm.

+ toiletrolhouder

8 jaar

€ 372,00

stuk

02.06.01

douchezit opklapbaar wandmontage

8 jaar

€ 307,00

stuk

02.06.02

douchezit opklapbaar wandmontage

+ armleuning

8 jaar

€ 405,00

stuk

02.06.03

contraplaat t.b.v. douchezit

8 jaar

€ 46,00

stuk

02.06.04

hulppootset t.b.v. douchezit

8 jaar

€ 102,00

stuk

02.13

rolstoelspiegel bij wastafel

10 jaar

€ 211,00

stuk

02.14

stoma-wastafel

10 jaar

€ 2.591,00

stuk

02.15

wastafel onderrijdbaar

10 jaar

€ 744,00

stuk

02.20

demonteren fonteintje

nvt

€ 101,00

stuk

rubriek

voorziening

afschrijf-termijn

bedrag incl. btw (all in)

per

3.

keuken

03.01.01

keuken onderrijdbaar

10 jaar

€ 5.256,00

stuk

03.01.02

hoekkeuken onderrijdbaar

10 jaar

€ 8.493,00

stuk

03.02.01

keuken onderrijdbaar en verstelbaar

10 jaar

€ 10.697,00

stuk

03.03

aanpassen keuken t.b.v. onderrijdbaarheid

(met losse onderkasten)

10 jaar

€ 3.159,00

stuk

03.04

aanpassen keuken t.b.v. onderrijdbaarheid

(met onderblok)

10 jaar

€ 3.523,00

stuk

03.06

verplaatsen keukenkast

10 jaar

€ 54,00

stuk

4.

verticaal probleem

04.01.11

smetplank verwijderen

10 jaar

€ 45,00

m1

04.01.12

wand op verdieping verplaatsen

15 jaar

€ 337,00

m2

04.02

aanbrengen extra trapleuning

10 jaar

€ 87,00

m1

5.

deuropenersystemen

05.01

deurautomaat op buitendeur

10 jaar

€ 3.093,00

stuk

05.02

automaat op buitendeur met intercom

10 jaar

€ 3.710,00

stuk

05.03

deurautomaat voor grote belasting

10 jaar

€ 3.670,00

stuk

05.04

binnendeurautomaat

10 jaar

€ 2.660,00

stuk

05.05

schuifdeur met automaat

10 jaar

€ 5.245,00

stuk

05.06

wand opdikken boven kozijn

10 jaar

€ 217,00

stuk

05.07

intercom + electrische voordeurontgrendeling

10 jaar

€ 1.545,00

stuk

05.08

garagedeuropener

10 jaar

€ 552,00

stuk

05.09

plaatsen schuifdeur met langehandel

10 jaar

€ 1.024,00

stuk

6.

diversen

06.01

aanleg wandcontactdoos binnen

15 jaar

€ 200,00

stuk

06.02

aanleg wandcontactdoos buiten 10 m.

15 jaar

€ 708,00

stuk

06.03

leveren sleutel voor reeds aanwezige

elektrische deuropener

n.v.t.

€ 41,00

stuk

06.06

vlakke deurklink

8 jaar

€ 44,00

stuk

06.07

leveren sleutel voor scootmobielberging

n.v.t.

€ 23,00

stuk

06.08

scootersafe

15 jaar

€ 4.129,00

stuk

7.

sanitaire roerende goederen

07.01

douchezit-kruk met armsteunen

n.v.t.

€ 210,00

stuk

07.02

badzitje zonder rugleuning

n.v.t.

€ 84,00

stuk

07.03

badzitje met rugleuning

n.v.t.

€ 121,00

stuk

07.04

douche-toilet-stoel / -zitje

n.v.t.

€ 852,00

stuk

07.05

douche-toilet-stoel / -zitje zelfbeweger

n.v.t.

€ 1.237,00

stuk

07.06

postoel

n.v.t.

€ 114,00

stuk

BIJLAGE III

Normen per 1 januari 2010 bij uitbreiding van ruimten

ingevolge artikel 5.1 lid 4 onder f. van dit besluit

Als het gaat om uitbreiding van ruimten, worden de volgende maximaal aantal m2 aangehouden waarvoor een financiële tegemoetkoming / pgb wordt verstrekt:

soort vertrek

aanbouw

uitbreiding van een reeds aanwezig vertrek

woonkamer

maximaal 30 m2

maximaal 6 m2

keuken

maximaal 10 m2

maximaal 4 m2

éénpersoons slaapkamer

maximaal 10 m2

maximaal 4 m2

tweepersoons slaapkamer

maximaal 18 m2

maximaal 4 m2

toiletruimte

maximaal 2 m2

maximaal 1 m2

badkamer - wastafelruimte

maximaal 2 m2

maximaal 1 m2

badkamer - doucheruimte

maximaal 3 m2

maximaal 2 m2

entree / hal / gang

maximaal 5 m2

maximaal 2 m2

berging

maximaal 6 m2

maximaal 4 m2

BIJLAGE IV

Inkomensgrenzen per 1 januari 2010

leefvorm

inkomensgrens per jaar

(= 1,5 x het norminkomen)

gehuwden - beiden tot 65 jaar

€ 26.045,28

gehuwden - één partner 65 jaar of ouder

€ 26.214,48

gehuwden - beide 65 jaar of ouder

€ 26.214,48

alleenstaande ouder - tot 65 jaar

€ 23.943,06

alleenstaande ouder - 65 jaar of ouder

€ 23.801,76

alleenstaande - tot 65 jaar

€ 20.193,66

alleenstaande - 65 jaar of ouder

€ 19.179,18

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

HOOFDSTUK 2 Bijzondere regels over de te verstrekken voorzieningen

Algemeen

De systematiek van het besluit is dat steeds algemene voorzieningen, waaronder collectief vervoer, het primaat hebben. Bij algemene voorzieningen is geen persoonsgebonden budget mogelijk, waar tegenover staat dat de algemene voorziening een snel te realiseren oplossing biedt, er bij algemene voorzieningen een eenvoudige en lichte toelatingstoets geldt en er bij de verstrekking vrijwel nooit een eigen bijdrage wordt gevraagd. Voor alle andere voorzieningen geldt dat er een persoonsgebonden budget kan worden gevraagd, waarbij dan bijzondere regels kunnen gelden.

Artikel 2.1

  • a.

    Als gevolg van afspraken tussen de regering en de Tweede Kamer, gemaakt in de Commissie Vervoer (Evaluatie Wet voorzieningen gehandicapten TK 25 847 nr. 36 van 12 april 2006), kunnen overwegingen van efficiency tot de overwegende bezwaren gerekend worden om de wettelijke keuzevrijheid niet te hoeven aanbieden. Daarbij is nadrukkelijk gewezen op het collectief vervoer. In principe zijn vervoersvoorzieningen individuele voorzieningen in het kader van de Wmo. Maar elke burger een persoonsgebonden budget aanbieden voor vervoersvoorzieningen, ook in situaties waarin tot nu toe voorzien werd door het aanbieden van collectief vervoer, zou er toe kunnen leiden dat het draagvlak onder het collectief vervoer wordt aangetast, waardoor deze voorziening zelfs zou kunnen verdwijnen. Vandaar dat de toegang tot het collectief vervoer enkel in natura zal worden geboden.

  • b.

    Conform de bestaande overeenkomsten met leveranciers van trapliften, worden trapliften in bruikleen verstrekt. Het verstrekken van een traplift aan een ondersteuningsbehoevende vindt plaats op basis van een bruikleenovereenkomst. Indien een traplift wordt toegekend aan een ondersteuningsbehoevende en deze de woning zal verlaten of komt te overlijden, wordt de traplift door de leverancier uit de woning gehaald en bij hen in depot opgeslagen voor hergebruik.

    Artikel 2.2

    • 1.

      Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager. Dit kan bij voorkeur tegelijk met de aanvraag, indien op dat moment al duidelijk is dat de aanvrager dit wenst.

    • 2.

      Indien een individuele voorziening wordt toegekend bestaat de mogelijkheid om een eigen bijdrage of een eigen aandeel in rekening te brengen bij de aanvrager of er kan sprake zijn van een inkomensgrens. In dit lid wordt op deze mogelijke verplichting gewezen.

    • 3.

      Op verzoek van de aanvrager kan verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget plaatsvinden. De gemeente kan dit verzoek echter weigeren indien er sprake is van zwaarwegende redenen. Bij zwaarwegende redenen tegen het aanbieden van een persoonsgebonden budget gaat het, zo blijkt uit de toelichting bij het amendement waarop artikel 6 van de wet is gebaseerd, om in de persoon of diens situatie gelegen bezwaren, die dus op individueel niveau dienen te worden gemotiveerd. Een burger kan bijvoorbeeld zijn recht op een persoonsgebonden budget verspelen door aantoonbaar misbruik in het verleden of door dat vast is komen te staan dat hij niet in staat is om een persoonsgebonden budget te beheren en ook geen anderen (bij voorkeur wettelijke vertegenwoordigers) in zijn omgeving deze taak kunnen overnemen. De gemeente kan in dat geval de ondersteuningsbehoevende de keuze voor een persoonsgebonden budget ontzeggen en de voorziening vervolgens in natura aanbieden. Naast deze redenen kan het ook voorkomen dat bij een aanvrager met een zeer progressief ziektebeeld al op voorhand vast staat dat binnen korte tijd de te verstrekken voorziening vervangen zal moeten worden door een andere voorziening. En dat wellicht daarna weer. Het is dan ook de vraag of deze situatie zich wel leent voor een persoonsgebonden budget, omdat al vast staat dat de voorziening maar een beperkte tijd bruikbaar zal blijven. Mocht sprake zijn van dit probleem, dan zal allereerst goed overleg met de aanvrager duidelijk moeten maken welke reden de aanvrager heeft voor de wens een persoonsgebonden budget te ontvangen. Wellicht is dat doel ook op een andere manier te bereiken. Levert dit gesprek onvoldoende resultaat op, dan zal afgewogen moeten worden of een gemeente voldoende aan zijn resultaatverplichting kan voldoen met een voorziening in natura en of er voldoende doorslaggevende argumenten zijn om te kunnen spreken van een zwaarwegende reden geen persoonsgebonden budget te verstrekken. Tijdens de parlementaire behandeling van de wet zijn als voorbeelden genoemd: het niet met geld kunnen omgaan, het hebben van een verslavingsprobleem of zwaarwegende efficiency-overwegingen. Of er andere redenen zijn waarom het toekennen van een persoonsgebonden budget geweigerd kan worden, is nog steeds niet helder. In de uitvoering zal duidelijk worden of er ook andere situaties zijn waarin weigering op zijn plaats is. Deze nieuwe situaties zullen later aan deze beleidsregels toegevoegd worden. Omdat het gaat om het inperken van een wettelijk recht op keuzevrijheid, zal de gemeente deze beslissing moeten motiveren in een voldoende onderbouwd en voor beroep vatbaar besluit. Dit lid beschrijft de situaties die als contra-indicatie kunnen worden aangemerkt.

    • 4.

      Voorzieningen die in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt en die door de ondersteuningsbehoevende in één keer betaald dienen te worden, worden op basis van bevoorschotting in één keer uitbetaald. Dit geldt echter niet bij hulp bij het huishouden, bij bouwkundige of woontechnische woonvoorzieningen (de woningaanpassingen) en de uitraasruimte. Bij hulp bij het huishouden wordt in termijnen bevoorschot. Bij woningaanpassingen inclusief de uitraasruimte wordt uitbetaald indien de gereedmelding is ingediend en vastgesteld door het college.

    • 5.

      De keuze die gemaakt wordt ten aanzien van de controle van een verstrekt persoonsgebonden budget wordt hier vastgelegd.

    • 6.

      Dit lid regelt de verantwoording die, door houders van een persoonsgebonden budget die binnen de steekproef vallen, dient te geschieden aan het college. In de beschikking zal ook aandacht besteed worden aan deze bescheiden die door de budgethouder overlegd dienen te worden, evenals het moment waarop danwel de periodiciteit waarmee deze bescheiden overlegd dienen te worden. Daarnaast dient er in de beschikking eveneens op gewezen te worden dat budgethouders uit eigen beweging het niet bestede gedeelte van het budget dienen terug te storten. Zo wordt voorkomen dat burgers afwachten met terugbetalen tot het moment dat zij binnen de steekproef vallen en wordt willekeur voorkomen ten opzichte van budgethouders die niet binnen de steekproef vallen.

    • 7.

      Dit lid beschrijft de situaties wanneer aanleiding kan ontstaan een persoonsgebonden budget in te trekken en het reeds betaalbaar gestelde persoonsgebonden budget terug te vorderen, conform hetgeen hierover bepaald is in artikel 7.8 en 7.9 van de verordening. Zoals in lid 5 en 6 van dit artikel beschreven is, zal de controle van het persoonsgebonden budget als volgt plaats vinden. Iedere budgethouder die binnen de steekproef valt, dient op een bepaald moment de volgende stukken te overleggen:

    • -

      de nota / factuur van de aangeschafte voorziening, of

    • -

      een betalingsbewijs van aanschaf van de voorziening, danwel

    • -

      een overzicht van de salarisadministratie met bewijsmiddelen.

      Deze stukken zullen worden gecontroleerd om te bezien of het persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. Is dat het geval, dan hoeft er verder niets te gebeuren. Is het persoonsgebonden budget anders besteed dan bedoeld, dan kan het college overwegen het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. Daarbij zal leidend zijn of er opzet in het spel is geweest of dat sprake is geweest van onwetendheid. In die laatste situatie kan overlegd worden dat deze situatie in de toekomst vermeden dient te worden. Bij opzet moet afgewogen worden of terugvordering in verhouding staat tot wat er bewust onjuist is gedaan.

    HOOFDSTUK 3 Eigen bijdragen, eigen aandeel en inkomensgrenzen

Artikel 3.1

In dit artikel wordt de maximale eigen bijdrage of eigen aandeel beschreven, zoals die van toepassing is bij de voorzieningen hulp bij het huishouden, woningaanpassingen waaronder de uitraasruimte, het bezoekbaar maken van een woning, roerende woonvoorzieningen en vervoersvoorzieningen. Deze bedragen zijn één-op-één overgenomen uit artikel 4.1 lid 1 onder a. t/m d. van het Besluit maatschappelijke ondersteuning dat handelt over eigen bijdragen en het eigen aandeel bij financiële tegemoetkomingen. Op deze wijze wordt aangesloten bij de eigen bijdragesystematiek zoals deze tot de inwerkingtreding van de wet van toepassing was op de Algemene Wet Bijzondere Ziektenkosten-functie (hierna: AWBZ) Huishoudelijke Verzorging. Aangezien het vaststellen van de gemeentelijke eigen bijdrageregeling in de wet een expliciete bevoegdheid van de gemeenteraad is, welke niet gedelegeerd kan worden aan het college, is ten behoeve van dit artikel op 24 mei 2011 de verordening vastgesteld, waarnaar hierbij verwezen wordt naar artikel 2.5.

Artikel 3.2

Met ingang van 1 januari 2010 wordt voor diverse woonvoorzieningen en vervoersvoorzieningen een eigen bijdrage of een eigen aandeel, voor 100% van de kostprijs, in rekening gebracht, teneinde de Wmo-voorzieningen op deze manier toekomstbestendig te maken, zodat deze beschikbaar en betaalbaar kunnen blijven voor hen die dit het hardst nodig hebben, waarbij de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen. Ook ten aanzien van dit artikel wordt verwezen naar de op 24 mei 2011 vastgestelde verordening.

Het uurtarief hulp bij het huishouden, de door het college gemaakte directe kosten of het uitbetaalde persoonsgebonden budget danwel financiële tegemoetkoming wordt één-op-één doorberekend aan de klant en wordt aangemerkt als het eigen aandeel in de ondersteuningskosten van de klant. Dit aandeel is, naast de hoogte van het inkomen, bepalend voor de eigen bijdrage die in rekening kan worden gebracht. Dit volgens het principe ‘men betaalt de kostprijs tenzij het inkomen dit niet toestaat’. Op deze wijze wordt aangesloten bij artikel 4 lid 2 van de wet, waarin wordt gesteld dat het college rekening houdt met de capaciteit van de aanvrager om uit het oogpunt van de kosten zelf in de maatregel te voorzien.

De eigen bijdrage wordt berekend door het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Het CAK werkt met verzamelinkomens vanuit een peiljaar, welk jaar twee jaar voor het lopende jaar ligt. Dit is noodzakelijk om over de verzamelinkomens, die afkomstig zijn van de belastingdienst, te kunnen beschikken. In 2009 doet men aangifte over 2008, dus dat jaar is nog niet bekend. Vandaar dat het verzamelinkomen over 2007 in 2009 gebruikt wordt. Dit betekent dat er soms een voorlopige vaststelling zal plaatsvinden en achteraf een definitieve vaststelling. Het in mindering brengen van eigen bijdragen of een eigen aandeel zal daardoor vaak niet mogelijk zijn. Al deze activiteiten zullen door het CAK worden uitgevoerd. Een eigen bijdrage voor een persoonsgebonden budget (of een financiële tegemoetkoming met een eigen aandeel) mag elke 4 weken gevraagd worden, maar mag nooit de grens die in het besluit is vastgelegd, te boven gaan. Ook mag een eigen bijdrage de kostprijs van de voorziening niet te boven gaan. Wordt een persoonsgebonden budget (of een financiële tegemoetkoming met een eigen aandeel) verstrekt voor een voorziening die in eigendom van de aanvrager wordt verstrekt, dan mag de eigen bijdrage niet meer dan 39 perioden van 4 weken worden gevraagd. Gaat het om een persoonsgebonden budget voor een doorlopende zaak die niet in eigendom wordt verstrekt, dan mag de eigen bijdrage worden gevraagd zo lang als de voorziening wordt gebruikt.

  • 4.

    Het Bestluit maatschappelijke ondersteuning verbiedt ten aanzien van rolstoelen het opleggen van een eigen bijdrage. Voor de duidelijkheid is dit opgenomen in dit besluit.

  • 5.

    Lid 5 van dit artikel is voor alle duidelijkheid ongewijzigd overgenomen uit artikel 4.1 lid 5 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 3.3

Dit artikel is voor alle duidelijkheid ongewijzigd overgenomen uit het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 3.4

De Raad is bevoegd om ten aanzien van diverse soorten voorzieningen inkomensgrenzen te stellen. Deze bevoegdheid vloeit voort uit artikel 5 van de wet. Immers in dat artikel is bepaald dat de gemeenteraad nadere voorwaarden kan stellen waaronder personen die aanspraak hebben op individuele voorzieningen hier daadwerkelijk recht op hebben. Het stellen van inkomensgrenzen houdt in dat de betreffende voorzieningen niet worden verstrekt aan belanghebbenden met een inkomen boven de inkomensgrens. Het inkomen is van belang om te kunnen toetsen aan de inkomensgrens. Het gemeentelijk Wmo-beleid kent een inkomensgrens voor het vaststellen van het recht op alle vervoersvoorzieningen. De achterliggende gedachte daarbij is dat een belanghebbende met een inkomen boven de inkomensgrens in staat wordt geacht zelf de kosten van zijn vervoer volledig te betalen. De inkomensgrens is bepaald op 1,5 maal het norminkomen. Het verzamelinkomen in het peiljaar (t-2) wordt vergeleken met het toepasselijke norminkomen in het peiljaar (t-2). De inkomensgrenzen zijn opgenomen in Bijlage IV van dit besluit.

HOOFDSTUK 4 Hulp bij het huishouden

Artikel 4.1

Dit artikel omschrijft de activiteiten behorende tot hulp bij het huishouden, die door de gemeente Eijsden-Margraten zijn ingekocht middels het doorlopen van een Europese openbare aanbestedingsprocedure en welke geïndiceerd kunnen worden teneinde beperkingen bij het voeren van een huishouden te compenseren.

Artikel 4.2

  • 1.

    In dit artikel is het uurtarief vastgesteld waarmee de burger in staat wordt gesteld de invulling van zijn ondersteuningsbehoefte geheel zelf te regelen. Bij hulp in het huishouden kan dit gestalte krijgen via de inschakeling van buren, vrienden of andere relaties, het inschakelen van een zzp-er, een opdracht aan een bedrijf of het aangaan van een arbeidsovereenkomst. De hoogte van dit bedrag komt overeen met 161% van het bruto wettelijk minimum loon vanaf 23 jaar (incl. vakantieverlof, feestdagen en 8% vakantietoeslag).

  • 2.

    Uitsluitend voor de hulp bij het huishouden kan een burger zich tot de gemeente richten voor een financiële vergoeding, waarmee hij zelf de hulp bij het huishouden als alfahulp in dienst neemt. Daarbij dient voldaan te worden aan de eisen van artikel 5 van de Wet op de loonbelasting 1964. Bij de financiële vergoeding voor de alfahulp verstrekt de gemeente aan de burger een toereikende vergoeding. Deze vergoeding dient de burger in staat te stellen een hulp bij het huishouden in te huren die voldoet aan de voorwaarden van de Regeling dienstverlening aan huis. De hoogte van de financiële vergoeding dient minimaal gelijk te zijn aan het wettelijk minimumloon en de minimumvakantietoeslag. Ook dient de vergoeding die de gemeente de burger betaalt, genoeg te zijn, zodat de burger aan zijn wettelijke plichten als werkgever kan voldoen. Voor de financiële vergoeding geldt, in vergelijking met het pgb. een specifiek regime. Dat wordt met het wetsvoorstel expliciet gemaakt. Het in de wet opnemen van de mogelijkheid van een financiële vergoeding voor het in dienst nemen van een alfahulp biedt gemeenten voorts de mogelijkheid om bij de keuze van de burger voor een alfahulp een eenvoudiger regime dan bij het pgb te voeren, bijvoorbeeld als het gaat om de verantwoording over de besteding van de middelen.

    Het begrip alfahulp komt niet in enige wetgeving voor. Met de introductie van de Regelin dienstverlening aan huis in het Belastingplan 2007 (Stc. 2006, 682), is de alfahulp, die minder dan vier dagen per week voor een particulier (verder: de burger) werkt, ondergebracht in artikel 5 van de Wet op de loonbelasting 1964. De burger is dan werkgever van de alfahulp. De omvang van het dienstverband zal bepaald worden door het aantal uren hulp waarvoor de burger geïndiceerd is. Bij dit werkgeverschap geldt dat, als de burger de alfahulp maximaal drie dagen in de week huishoudelijk werk laat verrichten, de burger geen loonbelasting of premies werknemersverzekeringen hoeft in te houden of af te dragen. De burger en de alfahulp bepalen onderling voor welke loon de diensten worden verricht (waarbij de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag de ondergrens vormt). De alfahulp dient zelf jaarlijks zijn verdiensten op te geven in zijn aangifte inkomstenbelasting. Het werkgeverschap betekent verder dat de burger gehouden is de alfahulp bij ziekte gedurende zes weken loon door te betalen. Ook heeft de burger uit hoofde van zijn werkgeverschap geen hulp bij afwezigheid door ziekte of vakantie en is de burger aansprakelijk voor schade van de alfahulp die ontstaat tijdens de werkzaamheden van de alfahulp.

    Op de bruto bedragen dient nog een eigen bijdrage dan wel een eigen aandeel in rekening te worden gebracht zoals bepaald in artikel 3.1 van dit besluit.

Artikel 4.3

Dit artikel beschrijft de periodiciteit van bevoorschotting bij verstrekking van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden.

Artikel 4.4

De budgethouder moet zijn uitgaven uit het persoonsgebonden budget verantwoorden aan het college. Verantwoording afleggen betekent dat de budgethouder op basis van schriftelijke overeenkomsten moet kunnen aantonen dat hij voor tenminste het toegekende bedrag aan hulp bij het huishouden heeft ingekocht. De budgethouder hoeft geen verantwoording af te leggen over 1,5% van het toegekende persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden, met een minimum van € 25,00 en een maximum van € 250,00 per jaar, het zogenoemde ‘vrij besteedbare bedrag’. Dit vrij besteedbare bedrag kan worden aangewend voor de aankoop van een kleinigheidje (bloemetje, aardigheidje bij verjaardag, ziekte e.d.) voor de persoon die betaald wordt uit het persoonsgebonden budget.

De genoemde bedragen zijn lager dan het vrij besteedbare bedrag ten tijde van de AWBZ, omdat in de AWBZ een persoonsgebonden budget voor meerdere functies dan alleen hulp bij het huishouden kon worden toegekend (bijvoorbeeld voor verpleging of lichamelijke verzorging). De bedragen die hiermee gemoeid waren, waren hoger en er was in de regel ook sprake van meerdere hulp- / zorgverleners of een hulp- / zorgverlener die gedurende langere tijd per week werkzaam was bij de budgethouder dan nu het geval is. Ook mocht dit vrij besteedbare bedrag worden besteed aan het inkopen van aanvullende (AWBZ-)zorg, hetgeen nu niet meer aan de orde is, omdat de gemeente enkel verantwoordelijk is voor hulp bij het huishouden.

HOOFDSTUK 5 Woonvoorzieningen

Artikel 5.1

1 & 2. Deze artikelen regelen hoe de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening wordt vastgesteld. In eerste instantie wordt de hoogte van het bedrag berekend op basis van gemaximeerde normbedragen, die in Bijlage II zijn opgenomen. Deze normbedragen zijn opgesteld door een onafhankelijk bouwkundig adviesbureau en zijn all-in-tarieven welke jaarlijks worden geïndexeerd. Boven een bepaald bedrag is het echter niet meer raadzaam om met deze normbedragen te werken, omdat de kans dan groot is dat het bedrag te hoog wordt vastgesteld, met name omdat de normbedragen dan geen rekening meer houden met inverdieneffecten door de schaalgrootte van de opdracht. Vanaf dat moment wordt dan ook gewerkt met offertes. Overigens kan ook in andere gevallen met een offerte in plaats van met normbedragen worden gewerkt, bijvoorbeeld indien de normbedragen in het individuele geval geen soelaas bieden. Het verdient aanbeveling om tenminste 3 offertes te laten opstellen, waaruit de goedkoopst-adequate offerte zal worden gekozen. Deze goedkoopst-adequate offerte is bepalend voor de hoogte van het toe te kennen bedrag. De goedkoopst-adequate offerte is niet per definitie de offerte met de laagste prijs. Het kan zijn dat een duurdere offerte uitgaat van langere afschrijvingstermijnen van het geleverde, zodat deze offerte uiteindelijk op langere termijn goedkoper kan uitvallen.

  • 3.

    Ten tijde van de voormalige Wvg bestond reeds de mogelijkheid om woningaanpassingen in eigen beheer uit voeren. Indien van deze mogelijkheid gebruik werd gemaakt, werd 50% van de betreffende normbedragen uitbetaald. Deze mogelijkheid wordt nu opnieuw in de wet geboden, waarbij is opgenomen dat 75% van de kosten van de goedkoopst-adequate offerte kunnen worden uitbetaald.

  • 4.

    De VNG heeft een voorzet gedaan met betrekking tot de beoordeling van offertes. Deze voorzet is in dit besluit integraal overgenomen.

    Artikel 5.2

    Dit artikel regelt de vaststelling van de hoogte van het toe te kennen bedrag en het afschrijvingsschema, indien een woonvoorziening wordt getroffen in verband met luchtwegallergieën / CARA. De normbedragen die opgenomen zijn in Bijlage I zijn afkomstig van het NIBUD.

    Artikel 5.3

    Het in dit artikel opgenomen forfaitaire bedrag is overgenomen uit de voormalige Wvg. Het genoemde bedrag geldt zowel voor de ondersteuningsbehoevende die naar een aangepaste woning verhuizen als voor de niet-ondersteuningsbehoevende die door middel van verhuizing een aangepaste woning vrijmaken. Het betreft een forfaitaire vergoeding. Een hogere vergoeding is in individuele gevallen mogelijk op grond van de hardheidsclausule van de verordening.

    Artikel 5.4

    In dit artikel wordt het maximale bedrag genoemd dat kan worden toegekend bij het bezoekbaar maken van een woning. Over het toegekende bedrag is de ondersteuningsbehoevende een eigen bijdrage of eigen aandeel verschuldigd. Tevens gelden de bepalingen ten aanzien van inkomensgrenzen en algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen.

    Artikel 5.5

    De hoogte van dit bedrag is overgenomen uit de voormalige Wvg (artikel 5 lid 1 onder a. van de Wvg) en de voormalige Wvg-verordening.

    Artikel 5.8

    Dit artikel somt de omstandigheden op die er toe leiden dat het primaat van verhuizen niet wordt toegepast.

    Ten eerste hanteert de gemeente een maximale termijn van 1 jaar waarbinnen een nieuwe woning die voldoet aan het gestelde in het programma van eisen dient te worden aangeboden c.q. de huurovereenkomst kan worden ondertekend. In overleg met de corporaties zal per individuele situatie een kansberekening moeten worden uitgevoerd, op basis van de voorraad geschikte woningen in de buurt en de mutatiegraad. Indien verhuizing wegens het ontbreken van (uitzicht op) een geschikte woning niet binnen deze termijn mogelijk is, zal in beginsel de huidige woning direct moeten worden aangepast, tenzij uit advies blijkt dat het medisch aanvaardbaar is om langer te wachten. Het spreekt voor zich dat verhuizing de enige optie is indien de woning technisch niet aangepast kan worden aan het opgestelde programma van eisen waaraan een (nieuwe) woning dient te voldoen.

    Een contra-indicatie kan ook aanwezig zijn in verband met de aard van de beperking, de samenstelling van het gezin waartoe de ondersteuningsbehoevende behoort en de opgebouwde en aantoonbare mantelzorg.

    Lid c en d van dit artikel bepalen vervolgens dat het primaat niet wordt toegepast indien de aangeboden woning niet geschikter of geschikter te maken is dan de huidige woning. Ook indien de aangeboden woning zich niet binnen de gemeentegrenzen bevindt, wordt het primaat van verhuizen niet toegepast. Overigens kan in dit laatste geval wel een verhuiskostenvergoeding worden toegekend indien een geschikte woning in een andere gemeente wordt betrokken door de ondersteuningsbehoevende. Uiteraard dient wel contact te worden gezocht met de nieuwe woongemeente teneinde een aanvraag in te dienen voor aanpassing van de woning, aangezien deze kosten niet worden vergoed door de te verlaten gemeente.

    Artikel 5.9

    Met het criterium algemeen gebruikelijk wordt beoogd te voorkomen dat het college een voorziening verstrekt waarvan, gelet op de omstandigheden van betrokken belanghebbende, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij geen beperking of probleem had, de beschikking zou (kunnen) hebben, waarbij tevens verwacht wordt dat een burger anticipeert op een normale levensloop.

    Er wordt onder andere geen woonvoorziening toegekend indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is. Onder algemeen gebruikelijk wordt verstaan ‘naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend’. Het gaat hier om zaken die:

    • -

      in de reguliere handel verkrijgbaar zijn;

    • -

      niet speciaal voor gehandicapten / beperkten bedoeld zijn;

    • -

      niet aanzienlijk duurder zijn dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel;

    • -

      voor een niet-ondersteuningsbehoevende in een financieel vergelijkbare positie tot het normale aanschaffingspatroon worden gerekend.

    In een tweetal in lid 2 van dit artikel beschreven gevallen kan een uitzondering worden gemaakt op het algemeen gebruikelijk zijn van een woonvoorziening.

    Artikel 5.10

    Uitgangspunt is dat een ondersteuningsbehoevende 10 jaar nadat zijn woning met overheidssubsidie is aangepast, de mogelijkheid heeft om naar een nieuwe woning te verhuizen zonder dat dit noodzakelijk is op grond van ergonomische belemmeringen. In dat geval kan de ondersteuningsbehoevende een aanvraag indienen bij de gemeente voor een woonvoorziening. Bij deze aanvraag wordt uiteraard uitgegaan van de voorwaarden die in de verordening zijn opgenomen. Wil een ondersteuningsbehoevende binnen de termijn van 10 jaar nadat zijn woning is aangepast verhuizen, dan is hij vrij om dit te doen. Echter, op dat moment bestaat er geen recht op een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van de nieuwe woning.

    Onder het begrip ‘verstrekken’ wordt in dit artikel verstaan 'het moment waarop het College van Burgemeester en Wethouders de hoogte van de financiële tegemoetkoming heeft vastgesteld’.

    HOOFDSTUK 6 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 6.1

  • 1.

    Dit lid regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming voor een vervoersvoorziening wordt vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan van de goedkoopst-adequate voorziening zoals is opgenomen in het assortiment van een gecontracteerde leverancier of een daarmee vergelijkbare voorziening. Als daar sprake van is, zal verhoging plaatsvinden met een bedrag noodzakelijk voor onderhoud en reparatie, gedurende de technische levensduur van de voorziening op basis van artikel 5.1 lid 1 onder c. sub 4 van de verordening. Het bedrag dat hiervoor beschikbaar wordt gesteld, wordt opgevraagd bij een gecontracteerde leverancier.

  • 2.

    Dit lid beschrijft de vaststelling van de hoogte van een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming, indien de geadviseerde vervoersvoorziening (zie programma van eisen) geen onderdeel uitmaakt van het contract tussen leverancier en college. In dat geval wordt gewerkt met offertes. Het verdient aanbeveling om tenminste 3 offertes te laten opstellen, waaruit de goedkoopst-adequate offerte zal worden gekozen. Deze goedkoopst-adequate offerte is bepalend voor de hoogte van het toe te kennen bedrag. De goedkoopst-adequate offerte is niet per definitie de offerte met de laagste prijs. Het kan zijn dat een duurdere offerte uitgaat van een langere technische levensduur van het geleverde, zodat deze offerte uiteindelijk op langere termijn goedkoper kan uitvallen.

Artikel 6.2

Dit artikel legt een aantal bedragen vast voor de autokostenvergoeding, de taxikostenvergoeding, gebruik van een bruikleenauto en de vergoeding van de rolstoeltaxi. Onder welke voorwaarden deze bedragen worden toegekend, volgt uit de verordening.

Artikel 6.3

Dit artikel beschrijft de voorwaarden die gelden bij de toekenning van een autoaanpassing.

HOOFDSTUK 7 Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 7.1

  • 1.

    Dit lid regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming voor een rolstoel wordt vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan van de goedkoopst-adequate voorziening zoals is opgenomen in het assortiment van een gecontracteerde leverancier of een daarmee vergelijkbare voorziening. Als daar sprake van is zal verhoging plaatsvinden met een bedrag noodzakelijk voor onderhoud en reparatie, gedurende de technische levensduur van de voorziening. Het bedrag dat hiervoor beschikbaar wordt gesteld, wordt opgevraagd bij een gecontracteerde leverancier.

  • 2.

    Dit lid beschrijft de vaststelling van de hoogte van een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming, indien de geadviseerde rolstoel (zie programma van eisen) geen onderdeel uitmaakt van het contract tussen leverancier en college. Dan wordt gewerkt met offertes. Het verdient aanbeveling om tenminste 3 offertes te laten opstellen, waaruit de goedkoopst-adequate offerte zal worden gekozen. Deze goedkoopst-adequate offerte is bepalend voor de hoogte van het toe te kennen bedrag. De goedkoopst-adequate offerte is niet per definitie de offerte met de laagste prijs. Het kan zijn dat een duurdere offerte uitgaat van een langere technische levensduur van het geleverde, zodat deze offerte uiteindelijk op langere termijn goedkoper kan uitvallen.

Artikel 7.2

De sportrolstoel is een voorziening die meegenomen wordt vanuit de voormalige Wvg zonder dat deze sportrolstoel in de voormalige Wvg of in de wet wordt genoemd. De sportrolstoel is een bovenwettelijke voorziening, in de voormalige Wvg opgenomen naar aanleiding van een verzoek van de Tweede Kamer. Daarom wordt de verstrekkingwijze zoals bij de voormalige Wvg gewoon voortgezet, hetgeen betekent dat een sportrolstoel alleen verstrekt wordt als een forfaitaire vergoeding. Deze vergoeding is niet kostendekkend en dient beschouwd te worden als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud voor een periode van drie jaar. Na drie jaar kan opnieuw een forfaitair bedrag worden toegekend.

HOOFDSTUK 8 Advisering en samenhangende afstemming

Artikel 8.1

Verwezen wordt naar het contract dat tussen de MO-zaak en het college is afgesloten.

Artikel 8.3

De verordening bepaalt dat in dit besluit beschreven moet worden op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager. Bij deze eisen is aangesloten bij de eisen die het Zorgindicatiebesluit stelt ten aanzien van het onderzoek inzake de AWBZ. Hierdoor is enerzijds de samenhang met de AWBZ gewaarborgd, maar wordt anderzijds ook een ruime hoeveelheid informatie vergaard waarmee het college een zorgvuldig, op de individuele situatie af te stemmen besluit kan nemen.