Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Peel en Maas

Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ gemeente Peel en Maas

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatiePeel en Maas
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAfstemmingsverordening IOAW en IOAZ gemeente Peel en Maas
CiteertitelAfstemmingsverordening IOAW en IOAZ gemeente Peel en Maas
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. gemeentewet, art. 147 lid 1
  2. gemeentewet, art. 108 lid 2
  3. IOAW, art. 35 lid 1 onderdeel b
  4. IOAW, art. 20
  5. IOAZ, art. 35 lid 1 onderdeel b
  6. IOAZ, art. 20

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

14-07-201102-05-2013Nieuwe regeling

28-06-2011

Op den Baum, Heldens Nieuws en Weekblad voor Meijel d.d. 13-7-2011

onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ gemeente Peel en Maas

De raad van de gemeente Peel en Maas

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van maart 2011

gelet op artikel 147, eerste lid en artikel 108, tweede lid Gemeentewet, artikel 35, eerste lid, onderdeel b en artikel 20 IOAW, alsmede artikel 35, eerste lid, onderdeel b en artikel 20 IOAZ,

overwegende dat het noodzakelijk is, het weigeren of verlagen van IOAW en IOAZ uitkeringen bij wijze van sanctie, in een verordening te regelen ;

en tevens overwegende dat het noodzakelijk is bij verordening regels te stellen met betrekking tot het bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik van de IOAW en IOAZ.

b e s l u i t :

vast te stellen de volgende verordening;

AFSTEMMINGSVERORDENING IOAW EN IOAZ GEMEENTE PEEL EN MAAS

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:a. belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken;b. college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeentePeel en Maas;c. IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschiktewerkloze werknemers;d. IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschiktegewezen zelfstandigen;e. grondslag: de toepasselijke grondslag, als bedoeld in artikel 5, derde, vierde envijfde lid van de IOAW of artikel 5, vierde lid, van de IOAZ;f. afstemming: het verlagen van de uitkering op grond van artikel 20, tweede lid, vande IOAW of artikel 20, eerste lid, van de IOAZ;g. persoonlijk een plan tussen belanghebbende en de gemeente met de bedoeling ontwikkelingsplan belanghebbende de kans te bieden zich verder te ontwikkelen. Ambities van belanghebbende en doelen in het kader van arbeidsinschakeling en sociale activering worden op elkaar afgestemd.h. traject: een met belanghebbende overeengekomen, dan wel door hetcollege aan hem opgelegd geheel van activiteiten gericht op hetverkrijgen en behouden van betaalde arbeid;i. uitkering: uitkering als bedoeld in artikel 9 van de wetten;j. voorziening: voorziening als bedoeld in artikel 34 eerste lid, onderdeel a van dewetten, zijnde een instrument binnen een traject dat ingezetwordt om belemmeringen bij aanvaarding van algemeengeaccepteerde arbeid weg te nemen;k. de wetten: Wet IOAW en de Wet IOAZ;l. WI: Wet inburgering.

Artikel 2 Het verlagen van de uitkering

  • 1

    Als belanghebbende naar het oordeel van het college niet voldoet dan wel in onvoldoende mate, aan de verplichtingen, zoals omschreven in artikel 13 en 37 van de wetten, wordt overeenkomstig deze verordening de uitkering verlaagd.

  • 2

    De verlaging wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de bijzondere persoonlijke omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

De verlaging wordt opgelegd op de van toepassing zijnde grondslag.

 

Artikel 4 Het besluit tot verlaging van de uitkering

In het besluit tot opleggen van een verlaging wordt vermeld, de reden van de verlaging, de duur van de verlaging, het percentage waarmee de uitkering wordt verlaagd en, indien van toepassing, de reden waarom een hogere of lagere verlaging wordt toegepast.

Artikel 5 Afzien van verlaging van de uitkering

  • 1

    Het college ziet af van verlaging indien:a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt of;b. de gedraging meer dan 1 jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeftplaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte uitkering is verleend. Een verlaging wegensschending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van 5 jaren nadat debetreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 2

    Het college kan geheel of gedeeltelijk afzien van verlaging indien het daarvoor zeer bijzondere individuele omstandigheden aanwezig acht.

  • 3

    Indien het college afziet van verlaging wordt belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan onder vermelding van de redenen.

Artikel 6 Ingangsdatum, tijdvak en recidive

  • 1

    De verlaging wordt met terugwerkende kracht toegepast, voor zover de uitkering nog niet isuitbetaald. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende grondslag

  • 2

    Voor zover de uitkering over de afgelopen maand reeds is uitbetaald gaat de verlaging de eerst volgende kalendermaand in. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende grondslag.

  • 3

    De duur van de verlaging bedraagt minimaal de termijnen die in de hoofdstukken 2 tot en met 4 van deze verordening vermeld staan.

  • 4

    Indien belanghebbende, binnen 12 maanden nadat de verwijtbare gedraging zich heeftvoorgedaan, opnieuw zijn verplichtingen verwijtbaar niet nakomt (recidive), worden de minimale termijnen, waarnaar in lid 3 wordt verwezen verdubbeld.

  • 5

    Bij derde en meer opvolgende verwijtbare gedragingen wordt het percentage van de verlagingverzwaard en wordt de duur waarnaar in lid 3 wordt verwezen telkens verlengd met één maand extra.

  • 6

    Indien blijkens verklaringen van belanghebbende direct en onmiskenbaar op voorhand vaststaat dat deze de opgelegde verplichting niet zal nakomen, wordt een verlaging opgelegd voor de duur dat niet aan deze verplichtingen is voldaan.

  • 7

    Een besluit als bedoeld in het vorige lid wordt binnen een termijn van ten hoogste drie maanden heroverwogen.

Artikel 7 Samenloop van gedragingen

  • 1

    Indien belanghebbende zich schuldig maakt aan één gedraging die verschillende schendingen van de verplichtingen inhoudt als genoemd in artikel 2, eerste lid, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging uitgegaan van het hoogste percentage.

  • 2

    a. Indien belanghebbende een inburgeringprogramma volgt in het kader van de WI kan de uitkering slechts worden verlaagd voor zover dit inburgeringprogramma voor belanghebbende tevens is aangemerkt als een re-integratietraject;b. Indien een boete op basis van de Boeteverordening in het kader van de WI is opgelegd, kan niet tegelijkertijd voor hetzelfde feit of dezelfde gedraging een verlaging van de uitkering worden toegepast in het kader van deze afstemmingsverordening.

Hoofdstuk 2 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling en/of sociale activering of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 8 Categorieën

Gedragingen van belanghebbende waardoor de verplichting op grond van hoofdstuk 3 van de wetten niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:1. Eerste categorie:het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV WERKbedrijf of het niet tijdig laten verlengen van de registratie.2. Tweede categorie:a. het gedurende de uitkering niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;b. het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen het niet of onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, scholing of zelfstandige participatie, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of voortijdige beëindiging van het traject.3. Derde categorie:a. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;b. het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;c. het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen het niet of onvoldoendemeewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, scholing of zelfstandige participatie, als dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of voortijdige beëindiging van het traject.

Artikel 9 De hoogte en duur van de verlaging

Onverminderd artikel 2, tweede lid en met toepassing van artikel 6 derde lid, wordt de verlaging als bedoelt in artikel 9 vastgesteld op:10% van de grondslag gedurende 1 maand bij gedragingen van de eerste categorie;50% van de grondslag gedurende 1 maand bij gedragingen van de tweede categorie;100% van de grondslag gedurende 1 maand bij gedragingen van de derde categorie.

Hoofdstuk 3 Inlichtingenplicht

Artikel 10 Schending inlichtingenplicht

  • 1

    Indien het herhaaldelijk niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 13 lid 1 van de wetten niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, kan, onverminderd artikel 2, tweede lid, een verlaging toegepast worden van 10% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand.

  • 2

    Indien het niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 13 lid 1 van de wetten heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, wordt de verlaging afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag

  • 3

    De verlaging bedoeld in het tweede lid bedraagt:a. 20% van de grondslag gedurende minimaal 1 maand, bij een bruto benadelingsbedrag tot € 1.300,-;b. 50% van de grondslag gedurende minimaal 1 maand, bij een bruto benadelingsbedrag van € 1.300,- tot € 4.000,-;c. 100% van de grondslag gedurende minimaal 1 maand, bij een bruto benadelingsbedrag van € 4.000,- of meer.

  • 4

    Indien belanghebbende gegevens in verband met de vaststelling van het recht op uitkering,waarover hij al eerder redelijkerwijs kon beschikken, pas in een bezwaar-, beroeps-, of hoger beroepsprocedure verstrekt, wordt de toepasselijke grondslag verlaagd met 20% gedurende minimaal 1 maand.

Hoofdstuk 4 Overige gedragingen die leiden tot verlaging

Artikel 11 Zeer ernstige misdragingen

  • 1

    Indien belanghebbende zich ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren en medewerkers, onder omstandigheden die verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 20 tweede lid van de wetten, wordt de uitkering verlaagd.

  • 2

    De verlaging wordt in geval van een ernstige misdraging in de vorm van verbaal geweld,discriminatie of intimidatie op de volgende wijze vastgesteld:a. 50% van de grondslag gedurende 1 maand bij een eerste ernstige misdraging;b. 100% van de grondslag gedurende 1 maand bij een tweede ernstige misdraging binnen een periode van 24 maanden na de vorige misdraging;c. 100% van de grondslag gedurende 2 maanden vanaf een derde ernstige misdraging binnen een periode van 24 maanden na de vorige misdraging.

  • 3

    De verlaging wordt in geval van een ernstige misdraging in de vorm van zaakgericht fysiek geweld, mensgericht fysiek geweld op de volgende wijze vastgesteld:a. 100% van de grondslag gedurende 1 maand bij een eerste ernstige misdraging;b. 100% van de grondslag gedurende 2 maanden bij een tweede ernstige misdraging binnen een periode van 24 maanden na de vorige misdraging;c. 100% van de grondslag gedurende 3 maanden vanaf een derde ernstige misdraging binnen een periode van 24 maanden na de vorige misdraging.

  • 4

    Van een ernstige misdraging in de zin van artikel 20, tweede lid van de wetten kan alleen sprake zijn als verwijtbaarheid is vastgesteld én dit gedrag in het normale menselijke verkeer onacceptabel is.

Hoofdstuk 5 Handhavingsbeleid

Artikel 12 Opstellen handhavingsplan

  • 1

    Het college draagt in het kader van de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet zorg voor het opstellen van een handhavingsplan .

  • 2

    In het in het eerste lid genoemde handhavingsplan komt op zijn minst tot uitdrukking:a. De gemeentelijke visie op handhavingb. aanpak fraudepreventiec. aanpak frauderepressie

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 13 Hardheidsclausule

  • 1

    Het college kan ten gunste van belanghebbende in bijzondere situaties afwijken van het bepaalde in deze verordening , indien strikte toepassing van deze verordening leidt tot onbillijkheden van zwaarwegende aard.

  • 2

    In gevallen waarin deze verordening niet voorziet beslist het college.

Artikel 14 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na de dag van bekendmaking.

  • 2

    Deze verordening kan worden aangehaald als: ‘Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ.

Toelichting 1 Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ

AlgemeenIn de jaren tachtig is de IOAW en IOAZ in het leven geroepen, omdat het bezwaarlijk bevonden werd om langdurig oudere werklozen onder de Algemene Bijstandswet (nu: Wet werk en bijstand (WWB)) te laten vallen en daarmee aan een vermogenstoets en volledige inkomenstoets onderworpen werden. Afgezien daarvan vertonen de IOAW en de IOAZ nauwe verwantschap met de WWB.Per 1 januari 2010 is het college net als bij de WWB en de Wet investeren in jongeren (WIJ) volledigfinancieel verantwoordelijk voor de uitvoering van de IOAW en de IOAZ. Dit gaat gepaard metbeleidsvrijheid op het gebied van het afstemmen van de uitkering bij sanctiewaardig gedrag.

Op grond van artikel 35, eerste lid onderdeel b van de IOAW en van de IOAZ moet de gemeenteraad bij verordening regels stellen met betrekking tot de weigering en verlaging bedoeld in artikel 20 van de IOAW en IOAZ.

In het kader van uniformiteit van regelgeving is, mede gelet op de nauwe verwantschap met de WWB,deze verordening waar mogelijk geënt op de Afstemmingsverordening WWB 2009. Er is voor gekozen om de regels voor weigering en verlaging van de IOAW en IOAZ in een aparte verordening onder te brengen. Dit omdat er drie wezenlijke verschillen zijn ten opzichte van de WWB:

1. De IOAW en de IOAZ kunnen blijvend of tijdelijk geweigerd worden als de belanghebbendeverwijtbaar zijn baan of inkomsten in verband met arbeid verliest. De WWB kent geen blijvende of tijdelijke weigering van de bijstand. Immers, de WWB is een vangnetvoorziening.2. In de WWB kan de bijstand verlaagd worden als er sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. In de IOAW en de IOAZ ontbreekt dat. Daarom kan er op deze grond geen verlaging of (gehele of tijdelijke) weigering van de bijstand plaatsvinden.3. De IOAW en de IOAZ kennen een bruto-berekeningssystematiek. De WWB en WIJ kentdaarentegen een netto-berekeningssystematiek. Daarom kan de netto berekeningssystematiek van de WWB en WIJ niet toegepast worden op die van de IOAW en de IOAZ.

Keuze blijvend of tijdelijk weigerenHet college heeft de vrijheid om de uitkering blijvend of tijdelijk te weigeren als belanghebbende ondermeer verwijtbaar werkloos raakt. Wil het college gebruik maken van die bevoegdheid dan moet dat in de verordening geregeld zijn. In deze verordening is geen weigeringsartikel opgenomen.Blijvende weigering van de uitkering heeft tot gevolg dat de IOAW-ers en de IOAZ-ers een beroep op de WWB moeten doen, waar de vermogenstoets geldt. Het betreft een kwetsbare doelgroep, die uit ouderen bestaat waardoor om deze reden het niet adequaat wordt geacht om (blijvende) uitsluiting in de verordening op te nemen. Uit opportuniteitsoverwegingen is besloten van deze mogelijkheden tot weigering geen gebruik te maken . Wel dient in voorkomende gevallen doeltreffend en slagvaardig opgetreden te kunnen worden hetgeen onaangetast gewaarborgd is.

Karakter van de afstemmingTot 1 januari 2010 was het college verplicht om tot afstemming over te gaan als geconstateerd werd dat belanghebbende of zijn echtgenoot verplichtingen niet nakwam. Met ingang van 1 januari 2010 is dit, net als onder de WWB en WIJ een bevoegdheid. In de verordening is geregeld wanneer het college de uitkering nader afstemt , onverlet bijzondere omstandigheden.

Evenwicht tussen rechten en plichtenRechten en plichten zijn twee kanten van één medaille. Het recht op een uitkering is altijd verbonden aan de plicht zich in te zetten om weer onafhankelijk van de uitkering te worden. Dit betekent dat devaststelling van de hoogte van de uitkering niet alleen afhangt van de toepasselijke grondslag en debruto-inkomsten van de belanghebbende, maar ook van de mate waarin de verplichtingen wordennagekomen. Als verplichtingen verwijtbaar niet worden nagekomen, zal dat moeten leiden tot een nadere afstemming in de vorm van een verlaging van de uitkering.

Bij het opleggen van een korting op de uitkering moet de zwaarte daarvan afgestemd worden op de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid. Het mag met andere woorden niet disproportioneel zijn. Gelet op het daaraan ten grondslag liggende individualiseringsbeginsel dient het mede afgestemd te worden op de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende.

De afstemmingsverordening IOAW en IOAZ voorziet in veel voorkomende ongewenste gedragingen. Daarbij is, op basis van een categorie-indeling, een relatie gelegd tussen de ernst van de gedraging en de zwaarte van de bestraffing. Verder wordt voor een belangrijk deel ook al rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende, doordat de hoogte is gerelateerd aan de grondslag, waarmee in algemene zin afstemming met de draagkracht wordt bereikt. Deze beide aspecten komen de uitvoerbaarheid van het afstemmingsbeleid ten goede, zonder dat dit in de weg staat aan maatwerk.Op grond van bijzondere persoonlijke omstandigheden of de mate van verwijtbaarheid kan zowel naar boven als beneden afgeweken worden. Als iedere verwijtbaarheid ontbreekt wordt niet overgegaan tot het opleggen van een verlaging.Verlaging en fraudeIn de verordening is een voorziening getroffen om een verlaging op te kunnen leggen als deinlichtingenplicht niet is nagekomen. Overigens doet het college in de daarvoor in aanmerking komende gevallen aangiftebij het Openbaar Ministerie, wanneer het benadelingsbedrag hoger is dan het, in de aangifterichtlijnsociale zekerheid genoemde bedrag van € 10.000,-.

Zeer ernstig misdragenEr kan ook een verlaging worden opgelegd als de belanghebbende zich ten opzichte van het collegeernstig misdraagt. In de verordening is daarvoor een regeling opgenomen.

Zwaarte en duur Bij de indeling in categorieën is ervan uitgegaan dat de ernst van het feit toeneemt naarmate degedraging concretere gevolgen heeft voor het niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid of de financiële benadeling van het college groter is. Bij de toepassing in verband met zeer ernstige misdragingen, zal steeds rekening worden gehouden met onder meer de aard van de gedraging, de dreiging die daarvan uitgaat, de impact daarvan op medewerkers, in het bijzonder de mate waarin zij kunnen worden belemmerd in een normaal functioneren en de door de gedraging veroorzaakte (im)materiële schade.

In beginsel wordt een verlaging gedurende één kalendermaand toegepast. Bij recidive wordt de duur of de zwaarte verdubbeld. Dat staat er niet aan in de weg dat, op grond van bijzondere omstandigheden van het individuele geval, bijvoorbeeld bij stelselmatig weigerachtig gedrag of een samenloop van verwijtbare gedragingen ook een verlaging van langere duur opgelegd kan worden.

Bij de WWB is het toepassen van een verlaging voor onbepaalde duur niet toegestaan. In de WWB is geregeld dat een dergelijk besluit waarvan de duur langer is dan 3 maanden, dit besluit binnen 3 maanden heroverwogen dient te worden. In de IOAW en de IOAZ komt deze bepaling niet voor. In het kader van uniformiteit van regelgeving is in deze verordening ook geregeld dat bij maatregelen die een tijdvak van meer dan drie maanden beslaan het besluit waarin tot een verlaging besloten is binnen een termijn van 3 maanden wordt heroverwogen.

 

 

 

 

 

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. BegripsomschrijvingVoor de begrippen die in de verordening worden gebruikt, is aansluiting gezocht bij de Wetinkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ).

Artikel 2. Het verlagen van de uitkering1. Dit lid geeft de omvang van de werking van deze verordening aan en met name dat het hier een uitwerking betreft van artikelen 13 en 37 van de wetten.2. In de afstemmingsverordening zijn voor allerlei gedragingen standaardverlagingen vastgesteld in de vorm van een vaste (procentuele) verlaging van de uitkering. In dit tweede lid is de hoofdregel neergelegd: de verlaging afstemmen op de ernst van het feit dat zich heeft voorgedaan, de afweging in hoeverre de betrokken persoon hiervoor verantwoordelijk is en de eventuele individuele bijzondere omstandigheden die van belang kunnen zijn in verband met de gevolgen van de tijdelijke verlaging voor de persoon of het gezin. Deze bepaling brengt met zich mee dat bij elke verlaging zal moeten worden nagegaan of gelet op deze drie criteria afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardverlaging geboden is. Afwijking van de standaardverlaging kan zowel tot een verzwaring als een matiging van de hoogte en/of de duur van de verlaging leiden.Matiging van de verlaging kan bijvoorbeeld aan de orde komen bij bijzondere financiële of sociale omstandigheden van belanghebbende en bij proportionaliteit indien de zwaarte van de verlaging niet evenredig is aan de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 3. De berekeningsgrondslagEen verlaging wordt alleen toegepast op de grondslag. De grondslag is een bruto bedrag dat door deminister zodanig wordt vastgesteld, dat deze netto gelijk is aan de bijstandsnormen voor de WWB. Degrondslag is bestemd voor de voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan.

Artikel 4. Het besluit tot verlaging van de uitkeringHet verlagen van de uitkering wegens het niet voldoen aan een of meerdere op grond van de wettenopgelegde verplichtingen vindt plaats door middel van een besluit. Deze eis vloeit rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met name dient aandacht besteed te worden aan hetzorgvuldigheidsbeginsel, het beginsel van proportionaliteit en het motiveringsbeginsel.

Artikel 5. Afzien van verlaging van de uitkering1. Het afzien van een verlaging ‘indien elke vorm van verwijtbaarheid’ ontbreekt, is geregeld in artikel 20 van de wetten.Een andere reden om af te zien van een verlaging is dat de gedraging te lang geleden heeftplaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit (‘lik op stuk’) is het nodig dat een verlaging spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt toegepast. Om deze reden wordt onder b. geregeld dat het college geen verlagingen toepast bij gedragingen die langer dan één jaar geleden hebben plaatsgevonden.Voor gedragingen die een schending van de informatieplicht inhouden en als gevolg waarvan ten onrechte uitkering is verleend of een te hoog bedrag aan uitkering is verleend, geldt eenverjaringstermijn van vijf jaar, omdat dit ook aansluit bij andere verjaringstermijnen, zoalsbijvoorbeeld in het Burgerlijk Wetboek.2. Hierin wordt geregeld dat het college kan afzien van een verlaging indien er daarvoor zeerbijzondere individuele omstandigheden aanwezig zijn. Dit is uiteraard vooral afhankelijk van de concrete situatie en wordt hier niet verder gespecificeerd.3. Het doen van een schriftelijke mededeling dat het college afziet van een verlaging is van belang in verband met eventuele recidive.

 

Artikel 6. Ingangsdatum, tijdvak en recidiveDe verlaging wordt naar de toekomst toegepast, tenzij de uitkering nog niet is uitbetaald. De verlagingdient na constatering in beginsel zo spoedig mogelijk geëffectueerd te worden zodat oorzaak en gevolg maximaal aan elkaar worden gekoppeld.In de leden 3 tot en met 5 is de systematiek geregeld indien sprake is van herhaling van de verwijtbare gedraging. Indien binnen één jaar na een eerste verwijtbare gedraging opnieuw sprake is van een verwijtbare gedraging, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de verlaging.Er is geen sprake van recidive als is afgezien van een afstemming omdat de verwijtbaarheid geheel heeft ontbroken. Met eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging bedoeld die aanleiding is geweest tot een verlaging, ook indien de verlaging wegens zeer bijzondere omstandigheden niet is geëffectueerd.Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van 12 maanden geldt het tijdstip waarop het besluit(waarin de verlaging is medegedeeld) bekend is gemaakt (verzenddatum beschikking). In de situatie, dat de belanghebbende in een korte periode steeds herhalend verwijtbaar gedrag blijft vertonen (de derde en mogelijke volgende verwijtbare gedragingen) kan het college besluiten na afweging van alle belangen om de gegeven percentages van de hoofdstukken 2 tot en met 4 te verzwaren. Tevens kan de duur telkens worden verlengd met een maand. Zo is sprake van een evenwichtige en systematische opbouw van verlagingen van de uitkering indien sprake is van steeds terugkerend verwijtbaar gedrag van de belanghebbende.In lid 6 en 7 is geregeld dat de verlaging doorloopt totdat belanghebbende de verwijtbare gedraging heeft hersteld, als direct door de belanghebbende duidelijk is gemaakt, dat van een korte tijdelijke verlaging geen positief effect is te verwachten.In de WWB is geregeld dat het college een besluit als genoemd in artikel 6 binnen drie maanden dient te heroverwegen. In de IOAW en IOAZ ontbreekt deze bepaling. Om zoveel mogelijk uniformiteit in beleid en uitvoering te betrachten wordt voorgesteld om aan te sluiten bij de regelgeving in het kader van de WWB en bij een verlaging langer dan 3 maanden het besluit tot afstemming te heroverwegen.De minimale duur van de verlaging is in de hoofdstukken 2 tot en met 4 van deze verordening geregeld.

Artikel 7. Samenloop van gedragingen1 Als sprake is van een gedraging die meerdere schendingen van verplichtingen als gevolg heeft, dan dient voor het toepassen van de verlaging worden uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste verlaging van toepassing is. Het gaat hierbij om de samenhang in het verwijtbare gedrag dat tot twee verlagingen zou leiden. In dat geval geldt het hoogste percentage van de verlaging.De regeling geldt niet voor een bepaalde gedraging die geheel verschillende schendingen vanverplichtingen met zich meebrengt op verschillende momenten achter elkaar.2 a. Afstemming op grond van deze verordening kan alleen plaatsvinden als iemand zich niet houdt aan de verplichtingen die rechtstreeks zijn verbonden aan het ontvangen van een uitkering op grond van één van de wetten. Dat betekent dat de uitkering alleen kan worden verlaagd als iemand een inburgeringsprogramma volgt dat door het college tevens is gedefinieerd als een noodzakelijk traject op grond van artikel 34 van de wetten.b. In het kader van de WI geldt een eigen (boete)regeling die als specifieke regeling voorrang krijgt voor deze (algemene) Afstemmingsverordening.

Hoofdstuk 2 Re-integratietraject of werk

Artikel 8. CategorieënDe eerste categorie, onderdeel a, betreft de formele verplichting om zich als werkzoekende in te schrijven bij het UWV WERKbedrijf en ingeschreven te doen blijven.

De tweede categorie, onderdeel a, betreft de verplichting tot een actieve opstelling op de arbeidsmarkt waaronder de eigen verantwoordelijkheid van belanghebbende om bijvoorbeeld voldoende te solliciteren.

De tweede categorie, onderdeel b, betreft de verplichting tot meewerken. Bij toekenning van de uitkering of in een later stadium kan aan de belanghebbende, die niet in staat is om op eigen kracht weer in zijn levensonderhoud te voorzien, de verplichting worden opgelegd om:• mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden en de benodigde voorzieningen zoals vastgelegd in de Re- integratieverordening Wet werk en bijstand;• mee te werken aan de opstelling en uitvoering van het persoonlijk ontwikkelingsplan dat uiteindelijk moet leiden tot uitstroom of maatschappelijke participatie.De arbeidsinschakeling wordt direct geschaad, wanneer de belanghebbende deze verplichting niet of onvoldoende nakomt, hetgeen gevolgen kan hebben voor de duur van de aanspraak op uitkering. Het niet of onvoldoende verlenen van medewerking aan het persoonlijk ontwikkelingsplan zal immers de ontwikkeling van belanghebbende belemmeren. De gedragingen bedoeld in deze subcategorie hebben echter niet tot gevolg dat het persoonlijk ontwikkelingsplan geen doorgang vindt of moet worden beëindigd. Van onvoldoende medewerking is in ieder geval sprake als de belanghebbende niet op afspraken bij een reïntegratiebedrijf verschijnt, opdrachten in het kader van een scholing niet naar behoren uitvoert of zich niet coöperatief opstelt ten aanzien van een diagnostisch onderzoek.

De derde categorie, onderdeel a, betreft het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid. Het kan hierbij om allerlei soorten arbeid gaan: gesubsidieerd of regulier, fulltime of parttime, tijdelijk of voor onbepaalde duur.

De derde categorie, onderdeel b, betreft het door eigen toedoen niet behouden van maatschappelijk geaccepteerde (deeltijd) arbeid . Hieronder wordt mede begrepen het niet correct uitoefenen van het beroep als zelfstandige.

Bij de derde categorie, onderdeel c, gaat het om dezelfde soort gedragingen als bedoeld in de tweede categorie onder b, echter met dit belangrijke verschil dat de gedraging heeft geleid tot het (definitief) geen doorgang vinden of beëindigen van het persoonlijk ontwikkelingsplan . In de praktijk zal beëindiging van het ontwikkelingsplan veelal pas plaatsvinden nadat de belanghebbende door zijn gedrag herhaaldelijk heeft laten blijken niet mee te willen werken aan voorzieningen gericht op een zo spoedig mogelijke inschakeling in het arbeidsproces. Ook kan een zeer ernstige gedraging, bijvoorbeeld diefstal tijdens een proefplaatsing, tot beëindiging van het traject leiden. In alle gevallen betreft het gedragingen die de kans op uitstroom voor langere tijd vrijwel onmogelijk maken. Zonder een persoonlijk ontwikkelingsplan is inschakeling in de arbeid voor de desbetreffende belanghebbende immers niet mogelijk.

Artikel 9. De hoogte en duur van de verlagingDeze bepaling behoeft geen toelichting.

Hoofdstuk 3 Inlichtingenplicht

Artikel 10. Schending inlichtingenplicht1. Indien een cliënt de voor de verlening van de uitkering van belang zijnde gegevens niet direct zelf (onverwijld) of desgevraagd niet op tijd verstrekt wordt de uitkering voortgezet en kan deuitkeringsgrondslag gedurende minimaal 1 maand worden verlaagd voor zover dit de gemeente heeft benadeeld, waarbij ook zonder directe financiële benadeling een sanctie mogelijkheid bestaat .Onder ‘onverwijld’ mededeling doen in artikel 13 lid 1 van de wetten wordt verstaan:- direct mondeling (eventueel telefonisch) informatie geven of indien dit niet mogelijk is;- op de periodieke verklaring van de maand waarin het feit of de omstandigheid zich heeftvoorgedaan of, als dit niet mogelijk is,- vóór de eerste van de maand volgend op de maand waarin het feit of de omstandigheid zichheeft voorgedaan.2. Bij de vaststelling van de benadelingsbedragen is aangesloten bij de bedragen zoals deze zijn vastgesteld in het kader van de afstemmingsverordeningen WWB en WIJ. Aangezien de IOAW en IOAZ een bruto-systematiek kennen zijn de bedragen gebruteerd (verhoogd met een fictieve belasting van 33%) en afgerond op hele bedragen.Uit de formulering van dit lid volgt ook dat wanneer er geen sprake is van een financiële benadeling er ook geen afstemming plaats zal vinden.3. Noodzakelijk is dat de gegevens waarover de belanghebbende beschikt ook zo spoedig mogelijk worden verstrekt, zodat deze ook tijdig beoordeeld kunnen worden en daarmee eventuele juridische procedures vermeden kunnen worden.

Hoofdstuk 4 Overige gedragingen die leiden tot een verlaging

Artikel 11. Zeer ernstige misdragingenIn artikel 20, tweede lid van de wetten, wordt gesproken over ‘het zich jegens het college zeer ernstigmisdragen’. In de verordening worden in verband met de leesbaarheid niet steeds de woorden zeerernstig misdragen gebruikt, terwijl het wel om hetzelfde wettelijke begrip gaat. Dit betekent voorts datalleen (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het college en ambtenaren aanleiding kan zijn voor een verlaging. Een verlaging is dus niet mogelijk als een klant zich agressief heeft gedragen tegenover een medewerker van een andere organisatie die (indirect) belast is met de uitvoering van een van de wetten (bijvoorbeeld een re-integratiebedrijf).

Opgemerkt wordt dat landelijk, maar ook in de gemeente Peel en Maas incidenten tegen medewerkers tijdens hun werk frequenter en ernstiger zijn geworden. Dit is een maatschappelijk verschijnsel dat in brede kring als zeer ernstig wordt ervaren en afgekeurd. In de gemeente Peel en Maas neemt het college elke misdraging in welke vorm dan ook tegen medewerkers van de gemeente Peel en Maas of het college zeer hoog op en accepteert dit dan ook onder geen enkele voorwaarde.Ervaring sinds de invoering van deze bepaling in de WWB vanaf 1 januari 2004 leert dat afstemming met een standaardpercentage van 50% gedurende minimaal 1 maand een onvoldoende genuanceerd en hanteerbaar uitgangspunt is gebleken. Dit geldt evenzeer mede ter voorkoming van herhaling van nieuwe incidenten. In deze afstemmingsverordening is getracht een genuanceerdere en systematische invulling te geven die recht doet aan deze ernstige problematiek. Om deze reden wordt ook anders omgegaan met recidive dan in artikel 6 van deze verordening (hoger percentage en/of verlenging termijn van de verlaging) en een langere termijn wanneer herhaling van het gedrag aangemerkt wordt als recidive (24 maanden in plaats van 12 maanden).

Anderzijds dient bij het vaststellen van de hoogte van de verlaging in de situatie dat eenuitkeringsgerechtigde zich ernstig heeft misdragen, gekeken te worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende.Met name dient het beginsel van proportionaliteit (de reactie moet in redelijke verhouding staan tot degedraging) eveneens recht te worden gedaan.

Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende vormen van agressiefgedrag in een oplopende reeks (steeds ernstiger) worden onderscheiden:1) verbaal geweld (schelden);2) discriminatie;3) intimidatie (uitoefenen van psychische druk);4) zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);5) mensgericht fysiek geweld ( op de ambtenaar) ;6) combinatie van agressievormen.

Voor het bepalen van verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar de soortgedraging, de mate waarin de gedraging te verwijten valt en de omstandigheden waaronder demisdraging heeft plaatsgehad.In dit verband kan in het algemeen een onderscheid gemaakt worden tussen instrumenteel geweld enfrustratiegeweld. Van instrumenteel geweld is sprake als iemand het toepassen van geweld bewustgebruikt om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld het verkrijgen van een uitkering). Agressie dieontstaat door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke kan worden aangeduid metfrustratieagressie. Het zal duidelijk zijn dat de mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld inbeginsel groter is dan bij frustratiegeweld.In lid 2 is en lid 3 is tevens onderscheid gemaakt tussen fysiek en niet fysiek geweld.Daarbij wordt fysiek geweld in welke vorm dan ook als een ernstiger incident beschouwd dan wanneer dit niet heeft plaatsgevonden.Daarnaast is sprake van een steeds zwaardere afstemming (verlaging) van de uitkering naarmate deze vergelijkbare incidenten door dezelfde persoon vaker voorkomen.Hierdoor ontstaat een meer gedifferentieerd uitgewerkt en gestructureerd systeem waarbij meer rechtwordt gedaan aan een stapsgewijze progressieve reactie op onacceptabele incidenten.

Het toepassen van een verlaging staat overigens geheel los van het doen van aangifte bij de politie.Voor de afdeling Sociale Zaken is er een intern agressieprotocol opgesteld met instructies hoe tehandelen bij agressie.

Schematisch:Niet fysiek geweld 1e keer 50% 1 maand(verbaal, discriminatie of intimidatie) 2e keer < 24 maanden 100% 1 maand3e keer of meer < 24 maanden 100% 2 maandenFysiek geweld 1e keer 100% 1 maand(zaak- of mensgericht) 2e keer < 24 maanden 100% 2 maanden3e keer of meer < 24 maanden 100% 3 maanden

Hoofdstuk 5 Handhavingsplan

Artikel 12. Handhavingsplan Op grond van art. 35 van de IOAW en IOAZ dient de raad tevens bij verordening regels te stellen met betrekking tot het bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik. Middels art. 13 is voorzien in een regeling waarin de verplichting opgenomen is een handhavingsplan op te stellen met doel misbruik en oneigenlijk gebruik op adequate wijze tegen te gaan.Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 13. Hardheidsclausule Het kan zijn dat zich bepaalde situaties kunnen voordoen waarin bij het opstellen van deze regels niet voorzien is, toepassing van deze regels zou in dergelijke gevallen kunnen leiden tot een onbillijke en kennelijk ongewenste uitkomst. Het college heeft op grond van dit artikel de bevoegdheid om in deze gevallen af te wijken van de bepalingen in deze verordening. Opgemerkt wordt dit met grote terughoudendheid dient te worden gehanteerd. (Hardheid dient niet verward te worden met individualiseren.)

Artikel 14. Citeertitel en inwerkingtredingDit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

 

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen Artikel 1. BegripsomschrijvingArtikel 2. Het verlagen van de uitkering Artikel 3. BerekeningsgrondslagArtikel 4. Het besluit tot verlaging van de uitkeringArtikel 5 Afzien van verlaging van de uitkering Artikel 6. Ingangsdatum, tijdvak en recidiveArtikel 7. Samenloop van gedragingen

Hoofdstuk 2. Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling en/of sociale activering of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeidArtikel 8. Categorieën Artikel 9 .De hoogte en duur van de verlaging

Hoofdstuk 3 InlichtingenplichtArtikel 10. Schending inlichtingenplicht

Hoofdstuk 4 Overige gedragingen die leiden tot verlagingArtikel 11. Zeer ernstige misdragingen

Hoofdstuk 5. HandhavingsbeleidArtikel 12. Opstellen handhavingsplan

Hoofdstuk 6. SlotbepalingenArtikel 13. Hardheidsclausule Artikel 14. Citeertitel en inwerkingtreding