Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Hoorn

Brandveiligheidsvoorschriften 2005

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHoorn
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBrandveiligheidsvoorschriften 2005
CiteertitelBrandveiligheidsvoorschriften 2005
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp120 brandweer en rampenbestrijding

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

320B

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Algemene Plaatselijke Verordening, art. 2.2
  2. Marktverordening, art. 3, lid c
  3. Verhuurvoorwaarden voor de verhuur van de standplaatsen op het kermisterrein Hoorn, art. 21

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

21-07-200504-11-2016nieuwe regeling

24-05-2005

Gemeenteblad 2005=36

2005 05.13864

Tekst van de regeling

Intitulé

Brandveiligheidsvoorschriften 2005

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn;

 

gelezen het collegevoorstel van 13 mei 2005;

 

gelet op de Algemene plaatselijke verordening, artikel 2.2.2;

 

gelet op de Marktverordening, artikel 3. Lid c;

 

gelet op de Verhuurvoorwaarden voor de verhuur van standplaatsen op het kermisterrein Hoorn, artikel 21;

 

besluit:

 

vast te stellen de navolgende

 

Brandveiligheidsvoorschriften 2005

 

en van toepassing te verklaren op de Hoornse markten, evenementen en de Hoornse kermis.

Deze beleidsregels worden gepubliceerd in het Gemeenteblad en treden in werking op de dag na publicatie, onder intrekking van de op 16 december 2003 vastgestelde Brandveiligheidsvoorschriften voor kermissen en markten.

Bijlage

1. Grondslag, toepassing en begrippen

 

1.1. Grondslag

Deze brandveiligheidsvoorschriften moeten gezien worden als beleid. Zij zijn van toepassing op evenementen op grond van de Algemeen plaatselijke verordening (APV, artikel 2.2.2), markten op grond van de Marktverordening (artikel 3, lid c) en de Hoornse kermis op grond van de Verhuurvoorwaarden voor de verhuur van standplaatsen op het kermisterrein Hoorn (artikel 21).

De basis voor de totstandkoming van de voorschriften ligt in de Bouwverordening (met name bijlage 3 en 4) en de Brandbeveiligingsverordening (BBV). Voor de nadere uitwerking is in een aantal gevallen gebruik gemaakt van relevante NEN-normen of (landelijke) richtlijnen. Bij de artikelen wordt, waar van toepassing, in een eindnoot de relevante bron vermeld.

1.2 Toepassingsgebied

Deze brandveiligheidsvoorschriften gelden voor alle evenementen, markten, en kermissen in de Gemeente Hoorn.

Voor specifiek de organisator zijn met name de paragrafen 2.1, 3.1, 3.3 en 4.3 van toepassing. Voor specifiek de standhouder of exploitant zijn met name de paragrafen 4.2, 4.4, 4.5, 4.6, 4.7 en 4.8 van toepassing. De paragrafen 2.2, 2.3, 3.2 en 4.1 zijn in meer of mindere mate een gedeelde verantwoordelijkheid.

1.3 Begripsomschrijving

Voor de toepassing van deze voorschriften wordt verstaan onder:

  • evenement: evenementen zoals bedoeld in hoofdstuk 2, afdeling 2 uit de APV, inclusief optochten en betogingen, zoals bedoeld in hoofdstuk 2, paragraaf 2 uit de APV;

  • markt: markten zoals bedoeld in artikel 1a van de Marktverordening;

  • standplaats: een verkoopplaats vanwaar goederen, waren en/of diensten te koop worden aangeboden, niet zijnde een inrichting. Hierbij kan gedacht worden aan een marktkraam, een grondplaats of een combinatie daarvan;

  • attractie: een onderdeel van de kermisopstelling, niet zijnde een inrichting;

  • inrichting: een inrichting zoals bedoeld in de Brandbeveiligingsverordening. Hierbij kan in dit verband gedacht worden aan een verkoopwagen, een omsloten attractie, een verblijfsvoertuig, zoals een woon-, slaap- of waswagen , etc.;

  • organisator: de persoon die als of namens de organiserende partij op het terrein van het evenement, de markt of kermis aanwezig is;

  • permanente bebouwing: bouwwerken, zoals bedoeld in de Woningwet en de Bouwverordening;

  • standhouder: de persoon die als of namens de verkopende partij op de markt aanwezig is;

  • kermis: kermissen zoals bedoeld in hoofdstuk 2, afdeling 2a uit de APV;

  • exploitant: de persoon die als of namens de verkopende partij op de kermis aanwezig is;

  • open vuur: een niet van de buitenlucht afgeschermde warmtebron.

 

2. Algemene bepalingen

 

2.1 Organisatie

  • 1.

    De voor de organisatie van het evenement, de markt of kermis verantwoordelijke persoon is in naam aan de commandant van de brandweer bekend.

  • 2.

    Deze persoon is tijdens het evenement, de markt of kermis bereikbaar op een mobiel telefoonnummer, dat aan de commandant van de brandweer bekend is gemaakt.

 

2.2 Mogelijkheid tot melden van brand/incidenten

  • 1.

    De organisator is in staat brand en andere incidenten na het constateren direct te melden aan het alarmnummer 112.

  • 2.

    De standhouder of exploitant is in staat brand en andere incidenten na het constateren direct te melden aan het alarmnummer 112. De organisator ziet erop toe dat de standhouder, exploitant beschikt over de hiervoor benodigde middelen (mobiele telefoon).

 

2.3 Aanwijzingen commandant van de brandweer

  • 1.

    Aanwijzingen door of namens de commandant van de brandweer inzake de brandveiligheidsvoorschriften worden direct opgevolgd.

  • 2.

    In alle gevallen waarin deze voorschriften niet voorzien, beslist de commandant van de brandweer.

 

3. Bereikbaarheid

 

3.1 Opstelling

  • 1.

    Voor evenementen, markten en kermissen worden bij de aanvraag (volgens de geldende termijn) opstellingstekeningen in drievoud aan de commandant van de brandweer aangeboden. Deze tekeningen voldoen in ieder geval aan de onderstaande criteria:

    • 1.1.

      zij zijn getekend op een schaal van 1:250. Indien een andere schaal wordt gebruikt, dan is hiervoor vooraf toestemming verleend door de brandweer;

    • 1.2.

      de ligging van het geheel van het evenement, de markt of de kermis ten opzichte van de omringende bebouwing is duidelijk aangegeven (zogenaamde 'contourtekening');

    • 1.3.

      op de tekening is duidelijk aangegeven, hoe de eisen ten aanzien van bereikbaarheid worden gewaarborgd.

  • 2.

    Uiterlijk vier weken voor aanvang van het evenement, de markt of de kermis worden gedetailleerde opstellingstekeningen in drievoud aan de commandant van de brandweer aangeboden. Deze tekeningen voldoen in ieder geval aan de onderstaande criteria:

    • 2.1.

      zij zijn getekend op een schaal van 1:250. Indien een andere schaal wordt gebruikt, dan is hiervoor vooraf toestemming verleend door de brandweer

    • 2.2.

      de ligging van de onderdelen ten opzichte van de omringende bebouwing en van elkaar is duidelijk aangegeven (detailinvulling);

    • 2.3.

      de relevante eisen, zoals gesteld in dit document "Brandveiligheidsvoorschriften" zijn in de tekening verwerkt.

  • 3.

    De door de brandweer goedgekeurde c.q. gestempelde tekeningen zijn tijdens het evenement, de markt of kermis aanwezig bij de voor de brandveiligheid verantwoordelijke persoon (in eerste instantie is dit de organisator). Desgevraagd worden deze tekeningen aan de ambtenaar van de brandweer overhandigd.

  • 4.

    Verblijfsvoertuigen, zoals woon- en slaapwagens, worden op een hiervoor aangewezen terrein geplaatst.

  • 5.

    Voor deze aangewezen terreinen geldt

    • 5.1.

      dat zij zijn afgesloten voor het (overige) verkeer;

    • 5.2.

      dat zij uitsluitend toegankelijk zijn voor de gebruikers van het terrein;

    • 5.3.

      dat verblijfsvoertuigen voldoen aan de vooraf opgegeven maten, inclusief de eventueel bijbehorende trekker en overige wagens (bij voorbeeld was-, keukenwagens)

    • 5.4.

      dat verblijfsvoertuigen worden geplaatst conform een door de brandweer goedgekeurde opstellingstekening. Hiertoe worden de vakken voor de verblijfsvoertuigen vooraf door de organisator uitgezet;

    • 5.5.

      in de ruimte tussen de vakken uitsluitend personenwagens geparkeerd mogen worden;

  • 6.

    Vrachtwagens worden op een hiervoor aangewezen terrein geplaatst. Zij worden in beginsel niet op hetzelfde terrein geplaatst als de standplaatsen, attracties of inrichtingen;

  • 7.

    Er kan op van het gestelde in lid 6 worden afgeweken, indien

    • 7.1.

      het voertuig integraal onderdeel uitmaakt van de standplaats, attractie of inrichting;

    • 7.2.

      dit is aangetekend op de opstellingstekening;

    • 7.3.

      hiervoor door de commandant van de brandweer toestemming is verleend.

 

3.2 Vrijhouden terreingedeelten

  • 1.

    Toe- en uitgangen van woningen en bedrijven zijn onbelemmerd te bereiken.

  • 2.

    Voertuigen van de brandweer kunnen standplaatsen, inrichtingen en permanente bebouwing ten alle tijde tot op 40 meter benaderen.

  • 3.

    Brandkranen en andere waterwinplaatsen zijn vrijgehouden voor direct gebruik door de brandweer. Hiertoe dient een ruimte van 5 meter breed en 9 meter lang te worden vrijgehouden ter hoogte van de waterwinplaats.

 

3.3 Vrije doorgang

  • 1.

    Voor de hulpdiensten is tenminste een vrije doorgangsbreedte van 3.50 meter beschikbaar.

  • 2.

    Voor de hulpdiensten is tenminste een vrije doorgangshoogte van 4.20 meter beschikbaar.

  • 3.

    Wegafzettingen zijn binnen maximaal 30 seconden zodanig verplaatsbaar, dat voldoende doorgang voor de hulpdiensten ontstaat.

 

4. Voorkomen van brand(uitbreiding) en ongevallen

 

4.1 Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO)

  • 1.

    De WBDBO tussen standplaatsen, attracties, inrichtingen en permanente bebouwing is niet lager dan 30 minuten.

  • 2.

    Ten opzichte van het gestelde in lid 1 wordt geacht hieraan te zijn voldaan bij:

    • 2.1.

      een vrije afstand tussen het uiterste punt van een standplaats of inrichting en het uiterste punt van de meest nabije permanente bebouwing van tenminste vijf meter, indien in de standplaats of inrichting gebruik wordt gemaakt van (open) vuur;

    • 2.2.

      een vrije afstand tussen het uiterste punt van een standplaats of inrichting en de gevel van de meest nabije permanente bebouwing van tenminste vijf meter, indien in de standplaats of inrichting gebruik wordt gemaakt van een elektrische installatie met een vermogen groter dan 1,5 kW/uur. Hierbij geldt als aanvullende eis dat uitstekende delen van de standplaats of inrichting binnen 30 seconden kunnen worden verwijderd c.q. gesloten;

    • 2.3.

      een vrije afstand tussen de buitenwand (in gesloten toestand) van een standplaats of inrichting en de gevel van de meest nabije permanente bebouwing van tenminste vijf meter, indien in de standplaats of inrichting geen gebruik wordt gemaakt van (open) vuur en/of een elektrische installatie met een vermogen groter dan 1,5 kW/uur èn eventuele uitstekende delen van de standplaats of inrichting binnen 30 seconden kunnen worden verwijderd c.q. gesloten;

  • 3.

    Bij toepassing van de leden 2.2 of 2.3 geldt dat tussen het uiterste punt van een standplaats of inrichting en het uiterste punt van de meest nabije permanente bebouwing, tenminste één meter vrije ruimte is;

  • 4.

    Het gestelde in de leden 2.1, 2.2, 2.3 en 3 geldt tevens voor inrichtingen onderling.

    Ter illustratie:

     

     

     

  • 5.

    Tussen standplaatsen of attracties, niet zijnde een inrichting, onderling en tussen standplaatsen of attracties, niet zijnde een inrichting en inrichtingen kan van lid 1 worden afgeweken, indien

    • 5.1.

      het gestelde in lid 1 niet haalbaar is en de totale grondoppervlakte van de standplaatsen of attracties niet meer dan 1000 m2 bedraagt èn;

    • 5.2.

      de afstand tussen het in lid 5.1 bedoelde compartiment voldoet aan het gestelde in lid 2 èn;

    • 5.3.

      ten opzichte van garages en tankstations tenminste 20 meter afstand wordt gehouden.

  • 6.

    Tussen standplaatsen en permanente bebouwing kan van lid 1 worden afgeweken, indien

    • 6.1.

      het gestelde in lid 1 niet haalbaar is èn

    • 6.2.

      er in de standplaats of attractie geen gebruik wordt gemaakt van (open) vuur en/of elektrische installaties voor het verhitten van brandbare materialen èn;

    • 6.3.

      de situatie op basis van de opstellingstekening door de commandant van de brandweer is goedgekeurd en deze goedkeuring schriftelijk is bevestigd door een stempel op de tekening;

  • 7.

    Voor de vrije ruimte, zoals bedoeld in lid 2, geldt bij verblijfsvoertuigen, dat hierin het parkeren van personenwagen(s) wordt toegestaan over een breedte van maximaal 2 meter aan 1 zijde van het verblijfsvoertuig, bij voorkeur de zijde met de grootste afstand naar de naastgelegen inrichting of bebouwing;

  • 8.

    Indien de WBDBO niet aantoonbaar is op grond van NEN 6068 of voldoet aan bovenstaande leden, dan dient de wijze waarop de WBDBO wordt bereikt ter goedkeuring aan de commandant van de brandweer te worden voorgelegd. De eventuele goedkeuring wordt schriftelijk bevestigd. Deze bevestiging dient op de betreffende standplaats, attractie of inrichting aanwezig te zijn tijdens het gebruik;

  • 9.

    De constructie van de inrichting is zodanig sterk, dat deze bij brand niet binnen korte tijd instort.

 

4.2 Brandveilig gebruik en vluchten

  • 1.

    Het is verboden een inrichting, standplaats of attractie te gebruiken in strijd met de gebruikseisen, zoals die per (relevant) onderwerp vermeld staan in bijlage 3 en 4 van de bouwverordening. Daar waarin deze bijlagen vermeld staat "bouwwerk", dient "inrichting", "standplaats" of "attractie" gelezen te worden;

  • 2.

    Bij brand blijven vluchtroutes in inrichtingen zolang in stand, dat zij door de aanwezige bezoekers en medewerkers, ondanks de brand, veilig en verantwoord kunnen worden gebruikt;

  • 3.

    Het aantal nooduitgangen is afgestemd op het aantal mogelijk aanwezige personen. Hierbij geldt in beginsel, dat per 90 personen een nooduitgang van 1 meter breedte aanwezig is;

  • 4.

    Er zijn vanuit iedere positie twee onafhankelijke vluchtroutes. De vluchtroutes voldoen aan de volgende criteria:

    • 4.1.

      de loopafstand van een punt in een inrichting naar het aansluitende terrein of een rookcompartiment is niet groter dan 30 meter;

    • 4.2.

      zij eindigen altijd op de openbare weg;

    • 4.3.

      deuren in de vluchtroute kunnen zonder gebruikmaking van een sleutel of ander los voorwerp worden geopend en draaien niet tegen de vluchtrichting in;

    • 4.4.

      zij worden vrijgehouden van obstakels;

  • 5.

    Voor het reguleren van publieksstromen bij incidenten, geldt voor evenementen, markten en kermissen in de open lucht, dat

    • 5.1.

      tenminste iedere 60 meter en zo gelijkmatig mogelijk verdeeld over het terrein een vluchtmogelijkheid (doorgang) aanwezig is voor het publiek èn;

    • 5.2.

      bij deze vluchtmogelijkheid per 180 aanwezige personen een doorgang van 1 meter breedte aanwezig is. Hierbij wordt uitgegaan van 4 personen per m2. De breedte van deze doorgang bedraagt tenminste 1 meter;

    • 5.3.

      indien minder dan 2 m2 vloeroppervlakte per persoon beschikbaar is, de vluchtmogelijkheid met het voor een vluchtroute geldende pictogram wordt aangeduid. Dit pictogram is van voldoende formaat en zodanig verlicht, dat het publiek, dat op deze vluchtroute is aangewezen, het pictogram duidelijk kan waarnemen;

    • 5.4.

      onverminderd het bovenstaande aan de criteria in lid 4 wordt voldaan;

  • 6.

    Een inrichtingen met een bijeenkomstfunctie is voorzien van vluchtrouteaanduiding. Hiervoor geldt verder, dat:

    • 6.1.

      de vluchtrouteaanduiding goed zichtbaar en voldoende herkenbaar is aangebracht;

    • 6.2.

      de vluchtrouteaanduiding is uitgevoerd conform NEN 6088;

    • 6.3.

      de vluchtrouteaanduiding bij uitval van de normale stroombron nog tenminste 30 minuten goed blijft functioneren;

  • 7.

    Voor vloeren van inrichtingen geldt, dat

    • 7.1.

      houten vloeren, vloerdelen of podia, deze zodanig zijn aangebracht dat geen open naden tussen de vloerdelen ontstaan;

    • 7.2.

      bij vloeren die hoger liggen dan het buitenterrein voor elke uitgang aan de buitenzijde een vlonder aanwezig is van gelijke hoogte als de vloer in de inrichting. Deze vlonder heeft minimaal een gelijke breedte als de breedte van de uitgang. Zonodig dienen de vlonders van treden te worden voorzien, waardoor een maximale optrede van 17 centimeter en een maximale aantrede van 30 centimeter ontstaat. Als alternatief mogen deze onder een hellingshoek van maximaal 10 graden worden geplaatst.

 

4.3 Gebruik van gas(installaties)

  • 1.

    Het is verboden een gasinstallatie of een gastoestel op zodanige wijze te gebruiken, dat het gebruik

    • 1.1.

      door de eigenschappen van de installatie of dat toestel gevaar oplevert voor het ontstaan van brand;

    • 1.2.

      door de wijze waarop die installatie of dat toestel is opgesteld of aangebracht gevaar oplevert voor het ontstaan van brand.

  • 2.

    Op de markt, kermis of het evenement en in verblijfsvoertuigen, zoals woon-, slaap- en keukenwagens mag voor het bereiden van voedsel en/of verwarming uitsluitend gebruik gemaakt worden van propaan of butaan (geen mengsels, zoals LPG);

  • 3.

    De gehele installatie is geschikt voor het gas dat wordt gebruikt. Dit is aantoonbaar middels een keuringscertificaat;

  • 4.

    Per standplaats, attractie, inrichting of verblijfsvoertuig mogen niet meer dan 4 cilinders aanwezig zijn en in totaal niet meer dan 120 liter;

  • 5.

    De cilinders staan rechtop en zijn stevig vastgezet, zodat deze niet onbedoeld kunnen verschuiven;

  • 6.

    Voor cilinders in inrichtingen geldt, dat

    • 6.1.

      zij zijn geplaatst in een uitsluitend daarvoor ingerichte ruimte, waarvan de vloer, de wanden en de afdekking in constructie een brandwerendheid (WBDBO) bezitten van tenminste 30 minuten èn;

    • 6.2.

      deze ruimte uitsluitend aan de buitenzijde van de inrichting toegankelijk is en is afgesloten met een luik of deur èn;

    • 6.3.

      deze ruimte direct op de buitenlucht is geventileerd door middel van een opening met een netto vrije doorlaat van 1 dm2. Deze opening is zo laag mogelijk in de wand van de ruimte aangebracht.

  • 7.

    Voor de verbinding tussen cilinders en toestellen geldt, dat

    • 7.1.

      deze bestaat uit een koperen leiding met een maximale lengte van 1 meter en dat deze voldoet aan NEN 2920 of dat;

    • 7.2.

      deze bestaat uit een buigzame verbinding met een maximale lengte van 2 meter en dat deze voldoet aan NEN-EN 1763 en NEN 2920;

    • 7.3.

      deze met behulp van deugdelijke slangenklemmen vast aan de cilinders en de toestellen zijn bevestigd en vrij en ongespannen zijn aangelegd;

    • 7.4.

      deze zodanig zijn aangebracht dat zij op geen enkele wijze aan ontoelaatbare temperatuursinvloeden of mechanische invloeden worden blootgesteld;

  • 8.

    In inrichtingen waarin gebruik wordt gemaakt van gas(installaties)

    • 8.1.

      is deze gasinstallatie voorzien van een veiligheidsinrichting, zodat er geen onverbrand gas kan uitstromen;

    • 8.2.

      zijn deze inrichtingen voorzien van voldoende ventilatieopeningen nabij de vloer of zijn de gasverbruiktoestellen voorzien van een gesloten verbrandingsruimte.

  • 9.

    In de onmiddellijke nabijheid van de installatie is tenminste 1 koolzuursneeuw- of poederblusser aanwezig met een minimale inhoud van 5 kilogram. De commandant van de brandweer kan op basis van de specifieke situatie een groter aantal blussers vereisen. De blusser(s) is (zijn) goedgekeurd door een REOB-gecertificeerd bedrijf.

 

4.4 Gebruik van elektrische installaties

  • 1.

    Het is verboden een elektrische installatie of een elektrisch toestel op zodanige wijze te gebruiken, dat het gebruik

    • 1.1.

      door de eigenschappen van de installatie of dat toestel gevaar oplevert voor het ontstaan van brand;

    • 1.2.

      door de wijze waarop die installatie of dat toestel is opgesteld of aangebracht gevaar oplevert voor het ontstaan van brand.

  • 2.

    Elektrische installaties voldoen aan het gestelde in NEN 1010;

  • 3.

    Eventueel aanwezige schakelaars en zekeringkasten zijn onbereikbaar voor het publiek.

 

4.5 Bereiden van voedsel door verhitting

Onverminderd het gestelde in paragraaf 4.4 en 4.5 geldt voor installaties en/of toestellen bestemd voor het bereiden van voedsel door verhitting het volgende.

  • 1.

    Bij elke bak- of braadpan is een goed passend deksel van onbrandbaar materiaal voor direct gebruik aanwezig, waarmee de pan in geval van brand of oververhitting direct kan worden afgesloten;

  • 2.

    De bakinstallatie is zodanig geconstrueerd, dat er geen olie of vet over de rand of door kieren in de verbrandingsruimte kan komen;

  • 3.

    Elk bak- of braadtoestel is voorzien van een goed functionerende thermostaat of een andere beveiligingsinrichting, die bij oververhitting van de olie of het vet automatisch de installatie op de laagste stand schakelt of de hittetoevoer stopt;

  • 4.

    Het draagvlak onder bak- of braadtoestellen is tot tenminste 10 centimeter buiten het toestel onbrandbaar, dan wel bekleed met een onbrandbaar en slecht warmtegeleidend materiaal;

  • 5.

    Verbrandingsgassen worden afgevoerd in leidingen, inclusief verbindingsstukken, van onbrandbaar en hittebestendig materiaal. Wand- of dakdoorvoeringen zijn uitgevoerd met een dubbelwandige nisbus;

  • 6.

    Bakwalm wordt, zonder dat deze zich in de wagen kan verspreiden, opgevangen in en afgevoerd door een direct boven de bak- of braadtoestel aangebrachte afzuiginrichting van onbrandbaar en hittebestendig materiaal met een daarop aangesloten afvoerleiding, die tot ver boven het dak reikt. De afzuig- / wasemkappen en afvoerleidingen, inclusief verbindingsstukken, zijn vervaardigd van onbrandbaar en hittebestendig materiaal;

  • 7.

    De aandrijfmotor voor de afzuiging van bakwalm is niet in het afzuigkanaal geplaatst;

  • 8.

    Afvoer van bakdampen en verbrandingsgassen in één leiding is toegestaan, mits de verbrandingsgassen gemeten op de plaats van samenkomst, geen hogere temperatuur hebben dan 2000 C;

  • 9.

    Binnen een afstand van 3 centimeter van de afvoerleiding voor de bakdampen en de afvoerleiding voor de verbrandingsgassen zijn geen brandbare goederen of materialen aanwezig, tenzij deze zijn bekleed met een onbrandbaar en slecht warmtegeleidend materiaal;

  • 10.

    In de onmiddellijke nabijheid van de installatie is tenminste 1 koolzuursneeuw- of poederblusser aanwezig met een minimale inhoud van 5 kilogram. De commandant van de brandweer kan op basis van de specifieke situatie een groter aantal blussers vereisen. De blusser(s) is (zijn) goedgekeurd door een REOB-gecertificeerd bedrijf.

 

4.6 Verwarmen van ruimten

Onverminderd het gestelde in paragraaf 4.4 en 4.5 geldt voor installaties en/of toestellen bestemd voor het verwarmen van (een) ruimte(n) het volgende.

  • 1.

    In de onmiddellijke nabijheid van de installatie is tenminste 1 koolzuursneeuw- of poederblusser aanwezig met een minimale inhoud van 5 kilogram. De commandant van de brandweer kan op basis van de specifieke situatie een groter aantal blussers vereisen.

 

4.7 Gebruik van verbrandingsmotoren

  • 1.

    Het is verboden verbrandingsmotoren op zodanige wijze te gebruiken, dat het gebruik

    • 1.1.

      door de eigenschappen van de motoren gevaar oplevert voor het ontstaan van brand;

    • 1.2.

      door de wijze waarop die motoren zijn opgesteld of aangebracht gevaar oplevert voor het ontstaan van brand.

  • 2.

    Buiten de brandstof in de tank van een verbrandingsmotor mag, in goed gesloten, deugdelijk vaatwerk, maximaal aan brandbare vloeistoffen aanwezig zijn:

    • 2.1.

      een hoeveelheid van 25 liter aan K1-producten (zoals benzine);

    • 2.2.

      een hoeveelheid van 200 liter aan K2 of K3-producten (zoals dieselolie, huisbrandolie, e.d.).

  • 3.

    De onder lid 2 bedoelde vloeistoffen kunnen in dezelfde ruimte worden opgeslagen met een maximum van totaal 225 liter. In deze ruimte geldt

    • 3.1.

      dat tijdens het (bij)vullen geen open vuur aanwezig is en niet wordt gerookt;

    • 3.2.

      dat geen publiek bij de opslag kan komen;

    • 3.3.

      dat nabij de opslag een sproeischuimblusser van tenminste 6 liter aanwezig is.