Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Midden-Drenthe

Algemene Plaatselijke Verordening

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieMidden-Drenthe
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAlgemene Plaatselijke Verordening
CiteertitelAlgemene Plaatselijke verordening gemeente Midden-Drenthe
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze verordening vervangt de APV van 23

december 1999.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artt. 147, 149 Gemeentwet

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

27-03-200819-03-2014Onbekend

29-11-2007

Gemeenteberichten 26 maart 2008

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Algemene Plaatselijke Verordening

 

 

Hoofdstuk 1. Algemene Bepalingen

Artikel 1.1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:

  • A.

    Weg:

    • 1.

      De weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 alsmede de daaraan liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

    • 2.

      De – al dan niet met enige beperking – voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen voor vaartuigen.

    • 3.

      De voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen, welke uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimte toegang geven en niet afsluitbaar zijn.

    • 4.

      Andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen; de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht bevoegd is, zijn afgesloten.

  • B.

    Openbaar water: alle wateren die – al dan niet met enige beperking – voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn.

  • C.

    Bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan de gemeenteraad de grenzen heeft vastgesteld overeenkomstig artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994.

  • D.

    Rechthebbende: een ieder die over enige zaak enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht

  • E.

    Voertuigen: alle voertuigen, als bedoeld in artikel 1, onder a en onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van:

    • a.

      treinen en trams;

    • b.

      kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen

  • F.

    Vaartuigen: alle vaartuigen, daaronder mede verstaand drijvende werktuigen, alsmede woonschepen, glijboten en ponten.

  • G.

    Woonschepen: schepen uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebezigd of tot woning bestemd.

  • H.

    Bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

  • I.

    Gebouw: elk bouwwerk dat een voor personen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

  • J.

    Vee: dieren die behoren tot de diersoorten genoemd in artikel 1, lid 1, van de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren.

  • K.

    Pluimvee: pluimvee als bedoeld in artikel 1, lid 1, van de Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren.

  • L.

    Handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen.

Artikel 1.2. Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste en het tweede lid geldt niet voor de beslissing op een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid.

Artikel 1.3. Te late indiening aanvraag

  • 1.

    Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken voor het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bevoegde bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2.

    Voor bepaalde, door het bevoegde bestuursorgaan aan te wijzen vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

Artikel 1.4. Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1.5. Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1.6. Intrekking of weigering van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder of zijn rechtsverkrijgende dit verzoekt.

Artikel 1.7. Vergunning of ontheffing voor onbepaalde tijd

Een krachtens deze verordening verleende vergunning of verordening geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1.8. Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het daartoe bevoegde gezag worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    de openbare veiligheid;

  • c.

    de volksgezondheid;

  • d.

    de bescherming van het milieu.

Hoofdstuk 2. Openbare Orde

Afdeling 1: Orde en veiligheid op de weg

Paragraaf 1: Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2.1.1.1. Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1.

    Het is verboden op de weg zich samen met anderen te begeven naar, of al dan niet samen met anderen deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden.

  • 2.

    Een ieder, die op de weg aanwezig is bij enig voorval, waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3.

    Het is verboden zich te begeven of te bevinden op terreinen, wegen of weggedeelten, wanneer deze door of vanwege het bevoegd gezag in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.

  • 4.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5.

    Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Artikel 2.1.1.2. Verblijfsontzegging

  • 1.

    De burgemeester kan, in het belang van de openbare orde of veiligheid, een verbod opleggen aan degene die de openbare orde of veiligheid heeft verstoord of één of meer van de wettelijke bepalingen overtreedt die genoemd worden in de door de burgemeester vastgestelde feiten en termijnentabel, om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen. Dit verbod geldt gedurende de in de bekendmaking van het verbod genoemde periode die ten hoogste twaalf weken kan bedragen.

  • 2.

    De burgemeester gaat niet over tot aanwijzing van gebieden waarvoor een verblijfsontzegging kan gelden, of tot omschrijving van overtredingen (feiten en termijnen tabel), die tot een verblijfsontzegging kunnen leiden, dan na overleg met de Officier van Justitie, bedoeld in artikel 14 van de Politiewet 1993.

Paragraaf 2: Betogingen

Artikel 2.1.2.1. Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1.

    Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, moet daarvan voor de openbare aankondiging ervan en ten minste 48 uur voordat deze gehouden zal worden, schriftelijk kennis geven aan de burgemeester, met inachtneming van hetgeen in artikel 2.1.2.3, eerste lid hierover is bepaald.

  • 2.

    Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving door terugrekening valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt dit tijdstip geacht te vallen op 12.00 uur de voorgelegen dag, die geen zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.

  • 3.

    Onder openbare plaats wordt verstaan een plaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, juncto tweede lid, van de Wet openbare manifestaties.

Artikel 2.1.2.2. Afwijking termijn

De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in artikel 2.1.2.1, eerste lid, genoemde termijn van 48 uur verkorten en een mondelinge kennisgeving ontvankelijk verklaren.

Artikel 2.1.2.3. Te verstrekken gegevens

  • 1.

    De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 2.

    Degene die de kennisgeving doet ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

Paragraaf 3: Verspreiding van gedrukte stukken

Artikel 2.1.3.1. Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken e.d.

  • 1.

    Het is verboden gedrukte of geschreven stukken of afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden, aan te bevelen of bekend te maken op of aan door burgemeester en wethouders aangewezen wegen of gedeelten daarvan.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen de werking van het in het eerste lid gestelde verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor het huisaanhuis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Paragraaf 4: Bruikbaarheid van de weg

Artikel 2.1.4.1. Gebruik van de weg

  • 1.

    Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan voor zover:

    • a.

      het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt niet voor:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 1 van de Festiviteiten- en evenementenverordening;

    • b.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5.2.3.1.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet, of een provinciale regeling.

Artikel 2.1.4.2. Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat, alsmede alle niet-openbare ontsluitingswegen van gebouwen.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor het Rijk, de provincie, de gemeente of het waterschap bij het uitvoeren van zijn/haar publiekrechtelijke taak.

  • 4.

    Het verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, een provinciale regeling, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 2.1.4.3. Maken en/of veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden zonder voorafgaande melding aan het college een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 3.

    Bij de melding wordt een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie overgelegd.

  • 4.

    Het college laat binnen vier weken na ontvangst van de melding weten of het college aan de gewenste uitweg voorschriften stelt of overweegt de uitweg in zijn geheel te verbieden.

  • 5.

    Het college stelt voorschriften aan de gewenste uitweg indien door het realiseren ervan:

    • a.

      gevaar of hinder ontstaat of dreigt te ontstaan voor het wegverkeer ter plaatse;

    • b.

      het gebruik van een bestaande openbare parkeerplaats onmogelijk wordt gemaakt of dreigt te worden gemaakt;

    • c.

      het uiterlijk aanzien van de omgeving wordt aangetast;

    • d.

      de groenvoorziening in de gemeente wordt geschaad of dreigt te worden geschaad.

  • 6.

    Het college kan de aanleg van een uitweg verbieden wanneer door middel van het stellen van voorschriften niet voldoende tegemoet gekomen kan worden aan het algemeen belang. De belangen die het college hierbij in ieder geval afweegt zijn:

    • a.

      gevaar of hinder voor het wegverkeer ter plaatse;

    • b.

      het gebruik van een bestaande openbare parkeerplaats;

    • c.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      de bescherming van openbare groenvoorzieningen.

  • 7.

    Het college stelt de indiener van de melding binnen zes weken na ontvangst van de melding op de hoogte van de voorschriften als bedoeld in het vierde lid of het verbod als bedoeld in het zesde lid.

  • 8.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatwerken, de Waterschapskeur of een provinciale regeling.

Paragraaf 5: Veiligheid van de weg

Artikel 2.1.5.1. Veroorzaken van gladheid

  • 1.

    Het is verboden bij vorst of dreigende vorst water op de weg te werpen, uit te storten of te laten lopen.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 427, aanhef en onder 4e van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing is.

Artikel 2.1.5.2. Uitzicht belemmerende beplanting of voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daarvoor op andere wijze hinder of gevaar oplevert.

Artikel 2.1.5.3. Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of enigerlei andere afsluiting, die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2.1.5.4. Loslopend vee en pluimvee

De rechthebbende op vee of pluimvee dat zich bevindt in een aan de weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee of pluimvee de weg niet kan bereiken.

Artikel 2.1.5.5. Rookverbod in bossen en natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden te roken in bossen, op heide- of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan gedurende de door burgemeester en wethouders aangewezen periode.

  • 2.

    Het is verboden in bossen, op heide- of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van honderd meter daarvan, voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 3.

    Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3e, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende, als tuin ingerichte, erven.

Artikel 2.1.5.6. Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

Vervallen.

Artikel 2.1.5.7. Vallende voorwerpen

Het is verboden aan een weg of aan enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de weg.

Artikel 2.1.5.8. Objecten onder hoogspanningslijn

  • 1.

    Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

Artikel 2.1.5.9. Veiligheid op het ijs

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    • b.

      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten, te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of een provinciale regeling.

Artikel 2.1.5.10. Voorzieningen voor verkeer, verlichting en veiligheid

  • 1.

    De rechthebbende op een weg of een zich aan of op een weg bevindende onroerende zaak is verplicht toe te laten dat op, in of over die weg, dan wel aan of op de onroerende zaak, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van burgemeester en wethouders, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer, de openbare verlichting of de openbare veiligheid worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders maken tevoren aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid hun besluit bekend over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van een voorwerp, bord of voorziening als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2.1.5.11. Verwijdering e.d. voorzieningen verkeer, verlichting en veiligheid

Vervallen.

Afdeling 2: Toezicht op openbare inrichtingen

Paragraaf: 1. Horecabedrijven

Vervallen.

Paragraaf 1: Toezicht op kamperen

Artikel 2.2.1.1. Begripsomschrijving

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

Kampeermiddel: tent, tentwagen, kampeerauto of caravan, dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor als gevolg van artikel 27 van de Woningwet een bouwvergunning is vereist; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 2.2.1.2. Recreatief nachtverblijf buiten een kampeerterrein

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2.

    Dit verbod geldt ook voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik voor korte perioden door de rechthebbende van een terrein;

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in het bestemmingsplan en artikel 1.8 kunnen burgemeester en wethouders de ontheffing weigeren in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      de zedelijkheid;

    • c.

      de bescherming van natuur en landschap.

Artikel 2.2.1.3. Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen plaatsen aanwijzen waarop het verbod in artikel 2.2.1.2, eerste lid niet geldt;

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen daarbij nadere regels stellen in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de zedelijkheid of gezondheid;

    • e.

      de bescherming van natuur en landschap.

Artikel 2.2.1.4. Oneigenlijke kampeermiddelen

Het is verboden om op door het college te bepalen tijden en plaatsen op de weg te vervoeren of aanwezig te hebben of te houden: aggregaten, koelinstallaties, biertaps, meer dan een halve kubieke meter hout, losse banden en andere campingvreemde attributen die overlast kunnen veroorzaken, of die bedoeld zijn overmatig drankgebruik te faciliteren.

Paragraaf 2: Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2.2.2.1. Exploitatie speelgelegenheden

  • 1.

    Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Dit verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder c, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;

    • b.

      speelgelegenheden waarvoor de minister van Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunningen te verlenen;

    • c.

      speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de Kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de Kansspelen te verrichten.

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning :

    • a.

      indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid.

    • b.

      Indien de exploitatie van een speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

Artikel 2.2.2.2. Opstelplaatsen speelautomaten

  • 1.

    In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      Wet: de Wet op de Kansspelen

    • b.

      speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a van de Wet;

    • c.

      kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c van de Wet;

    • d.

      hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d van de Wet ;

    • e.

      laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e van de Wet.

  • 2.

    In hoogdrempelige inrichtingen zijn 2 speelautomaten toegestaan, waarvan maximaal twee kansspelautomaten.

  • 3.

    In laagdrempelige inrichtingen zijn 2 speelautomaten toegestaan, met dien verstande dat kansspelautomaten in het geheel niet zijn toegestaan.

Afdeling 3: Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2.3.1. Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1.

    Het is verboden een krachtens artikel 174a Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2.

    Het is verboden een krachtens artikel 13b Opiumwet gesloten voor publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3.

    Dit verbod geldt niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

  • 4.

    De burgemeester is bevoegd van het in het eerste of tweede lid bedoelde verbod ontheffing te verlenen.

Artikel 2.3.2. Plakken en kladden

  • 1.

    Het is verboden de weg of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op de weg of op dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding, aan te plakken of op andere wijze aan te brengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur- of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5.

    Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6.

    Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, welke geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7.

    De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2.3.3. Vervoer inbrekerswerktuigen en hulpmiddelen voor winkeldiefstal

  • 1.

    Het is verboden tussen 22.00 uur en 6.00 uur op de weg te vervoeren of bij zich te hebben lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns, of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

  • 2.

    Het is verboden op de weg in nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben een tas of andere voorwerpen die er kennelijk toe zijn uitgerust om het plegen van winkeldiefstal te vergemakkelijken.

  • 3.

    Het in eerste en tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien de in die leden bedoelde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet bestemd of gebruikt zijn voor de in die leden bedoelde handelingen.

Artikel 2.3.4. Hinderlijk gedrag op of aan de weg

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      op of aan de weg te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op of aan de weg zodanig op te houden dat aan weggebruikers of aan bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder veroorzaakt wordt.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426 bis, 431 van het Wetboek van Strafrecht, of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2.3.5. Hinderlijk drankgebruik

  • 1.

    Het is verboden op de weg, die deel uit maakt van een door burgemeester en wethouders aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

    • b.

      de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

Artikel 2.3.6. Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen, in speeltuinen en op schoolpleinen

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek, poort, speeltuin of op een schoolplein op te houden;

    • b.

      in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2.

    Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen, die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo’n gebouw.

Artikel 2.3.7. Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel of op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen dan wel te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2.3.8. Rumoer bij samenkomsten, begraafplaatsen e.d.

Het is verboden nodeloos rumoer te maken of zich op hinderlijke wijze te gedragen:

  • a.

    op of in de nabijheid van een plaats waar een godsdienstige bijeenkomst, openbare vergadering, muziek-, zang- of toneeluitvoering, bioscoopvertoning of een andere openbare samenkomst plaatsvindt;

  • b.

    in de nabijheid van een ziekenhuis of verpleeghuis, of op of in de nabijheid van een begraafplaats.

Artikel 2.3.9. Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op of aan de weg een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek, indien:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

  • b.

    daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2.3.10. Overlast van fiets of bromfiets op markt- en kermisterreinen e.d.

Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt welke publiek trekt.

Artikel 2.3.10a. Hinder door bromfietsen e.d.

Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet Milieubeheer zich met een motorvoertuig of een bromfiets zodanig te gedragen, dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving hinder ontstaat.

Artikel 2.3.11. Bespieden van personen

  • 1.

    Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel van een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindende persoon, te bespieden.

  • 2.

    Het is verboden door middel van een verrekijker een zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindende persoon te bespieden.

Artikel 2.3.12. Geluidshinder

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet Milieubeheer toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving hinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen van het verbod in het eerste lid ontheffing verlenen.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet, voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, het Vuurwerkbesluit of een provinciale regeling.

Artikel 2.3.13. Hinder door dieren

Degene die buiten een inrichting in de zin van de Wet Milieubeheer de zorg heeft voor een dier, moet voorkomen dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving hinder veroorzaakt.

Artikel 2.3.13a. Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1.

    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer gedeelten van de gemeente of bepaalde plaatsen aan te wijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of van schade aan de openbare gezondheid verboden de daarbij aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben; dan wel

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen ter voorkoming of opheffing van overlast of van schade aan de openbare gezondheid gestelde regels; dan wel

    • c.

      aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven of mede is aangegeven.

  • 2.

    Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats een daarbij aangeduid dier of daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door burgemeester en wethouders gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan door burgemeester en wethouders is aangegeven.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

Artikel 2.3.14. Loslopende honden, verboden plaatsen

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is;

    • b.

      zonder toezicht elders dan op zijn erf;

    • c.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, sportveld, zandbak of speelweide dan wel op een andere door burgemeester en wethouders aangewezen plaats;

    • d.

      op een begraafplaats;

    • e.

      op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiekenmerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2.

    Het in het eerste lid onder c. en d. gestelde verbod geldt niet voor personen die in verband met hun auditieve, visuele of lichamelijke handicap gebruik maken van een daarvoor opgeleide geleidehond alsmede voor ambtenaren van politie en medewerkers van bewakingsdiensten die voor de uitoefening van hun taak gebruik maken van een surveillancehond, speurhond of “beveiligingsdiensthond”.

Artikel 2.3.15. Verontreiniging door honden

  • 1.

    De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet:

    • a.

      op een gedeelte van de weg dat is bestemd of mede is bestemd voor het verkeer van voetgangers;

    • b.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide;

    • c.

      op een andere door burgemeester en wethouders aangewezen plaats.

  • 2.

    De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde verbod wordt opgeheven, indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

Artikel 2.3.16. Gevaarlijke honden

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op of aan de weg of op het terrein van een ander:

    • a.

      anders dan kort aangelijnd, nadat burgemeester en wethouders aan de eigenaar of de houder hebben bekendgemaakt dat zij die hond gevaarlijk of hinderlijk achten en zij een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vinden;

    • b.

      anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf, nadat burgemeester en wethouders de eigenaar of de houder hebben bekendgemaakt dat zij die hond gevaarlijk of hinderlijk achten en zij een aanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vinden.

  • 2.

    In afwijking van artikel 2.3.14, aanhef en onder e, geldt voor het bepaalde in het eerste lid bovendien dat de hond moet zijn voorzien van een niet verwijderbaar identificatiekenmerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen, in de vorm van een tatoeage, in het oor of de buikwand, of een onderhuidse chip (transponder) tussen de schouderbladen,.Identificatiegegevens dienen vastgelegd te zijn in een landelijke of Europese databank.

  • 3.

    In het eerste lid wordt verstaan onder:

    • a.

      muilkorf: een muilkorf als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Regeling agressieve dieren;

    • b.

      kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing voorzover de Regeling agressieve dieren van toepassing is.

  • 5.

    Het in het eerste en tweede lid gestelde is van overeenkomstige toepassing voor de hond die behoort tot een door burgemeester en wethouders als gevaarlijk aangemerkt ras of type hond of een door kruising daarmee verkregen verwante hond.

  • 6.

    Burgemeester en wethouders zijn niet bevoegd rassen of type honden aan te wijzen waarvoor reeds in de Regeling agressieve dieren maatregelen zijn genomen.

Artikel 2.3.17. Schade door duiven

  • 1.

    De rechthebbende op duiven is verplicht ervoor te zorgen dat die duiven niet kunnen uitvliegen tussen 08.00 uur en 18.00 uur in een door burgemeester en wethouders te bepalen tijdvak gelegen tussen 1 maart en 1 juni.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gesteld gebod.

  • 3.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door een provinciale regeling.

Artikel 2.3.18. Bijen

  • 1.

    Het is verboden bijen te houden:

    • a.

      binnen een afstand van 30 meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

    • b.

      binnen een afstand van 30 meter van de weg.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.

  • 3.

    Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voor zover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.

  • 4.

    Het in het eerste lid, aanhef en onder b, gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door een provinciale regeling.

  • 5.

    Burgemeester en wethouders kunnen van het in het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2.3.19. Verontreiniging door rij- en trekdieren

  • 1.

    De eigenaar of houder van een rij- of trekdier is verplicht ervoor te zorgen dat het rij- of trekdier zich niet van uitwerpselen ontdoet op een voor het openbaar verkeer openstaande weg of pad met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en met uitzondering van een ruiterpad.

  • 2.

    De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde verbod wordt opgeheven, indien de eigenaar of houder van het rij- of trekdier er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

Afdeling 4: Vuurwerk

Artikel 2.4.1. Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk:

Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2.4.2. Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen, dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van burgemeester en wethouders van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.

Artikel 2.4.3. Bij zich hebben van carbid

  • 1.

    Het is verboden carbid (calciumcarbid) op of aan de weg of op een voor het publiek toegankelijke plaats bij zich te hebben, dat ertoe kan dienen de openbare orde te verstoren of aanleiding kan geven tot hinder of overlast.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien het carbid niet bestemd is of gebruikt wordt voor de in dat lid bedoelde handelingen.

Artikel 2.4.4. Bezigen van consumentenvuurwerk

  • 1.

    Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door de burgemeester en wethouders in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2.

    Het is te allen tijde verboden consumentenvuurwerk te bezigen binnen een afstand van 50 meter van een gebouw voorzien van een rieten dak.

  • 3.

    Het is verboden consumentenvuurwerk op of aan de weg of op een publiek toegankelijke plaats te bezigen indien zulks gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 4.

    De in het eerste, tweede, derde en vierde lid gestelde verboden gelden niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het wetboek van Strafrecht.

  • 5.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van de in het eerste, tweede en derde lid gestelde verboden.

Artikel 2.4.5. Bezigen van carbid

  • 1.

    Het is verboden acetyleengas afkomstig van reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen op explosieve wijze te verbranden.

  • 2.

    Het verbod gesteld in het eerste lid geldt niet indien:

    • a.

      Gebruik wordt gemaakt van melkbussen en/of vergelijkbare voorwerpen met een maximale omvang van 40 liter.

    • b.

      Het gebruik plaatsvindt in de periode van 31 december vanaf 10.00 uur tot 1 januari 02.00 uur.

    • c.

      De plaats van het in sub 1 genoemde gebruik is gelegen:

      • 1.

        op een afstand van tenminste 75 meter van woonbebouwing;

      • 2.

        op een afstand van tenminste 300 meter van inrichtingen van intramurale zorg;

      • 3.

        op een afstand van tenminste 300 meter van in gebruik zijnde voorzieningen voor het houden van dieren;

    • d.

      De richting van de explosie tegengesteld is aan de richting waarin de dichtstbijzijnde bebouwing als bedoeld in sub 3 is gelegen.

    • e.

      Binnen een afstand van 75 meter in de richting van de explosie zich geen openbare wegen of paden bevinden.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, Wet wapens en munitie, Wet milieugevaarlijke stoffen, Wet vervoer gevaarlijke stoffen en het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2.5.1. Verbod begeven op de weg om drugs te verhandelen

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Afdeling 6: Bestuurlijk ophouden

Artikel 2.6.1. Bestuurlijk ophouden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2.1.1.1, 2.1.5.6, 2.3.4, 2.3.5, 2.3.6, 2.3.7, 2.3.8, 2.3.10a, 2.4.4, 2.4.5, 5.1.11, 5.4.1 of 5.4.2 van de Algemene plaatselijke verordening groepsgewijs niet naleven.

Hoofdstuk 3. Prostitutie (Bedrijven)

Afdeling 1: Begripsomschrijvingen.

Artikel 3.1.1. Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    Prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • b.

    Prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    Prostitutiebedrijf: de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een prostitutiebedrijf worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, bordeel, een parenclub of prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    Escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • e.

    Exploitant: de natuurlijke persoon of personen, of rechtspersoon of rechtspersonen die een prostitutiebedrijf of escortbedrijf exploiteert of exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • f.

    Beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent of uitoefenen in een prostitutiebedrijf of escortbedrijf;

  • g.

    Bezoeker: degene die aanwezig is in een prostitutiebedrijf, met uitzondering van:

    • 1.

      de exploitant;

    • 2.

      de beheerder;

    • 3.

      de prostitué(e);

    • 4.

      het personeel dat in de inrichting werkzaam is;

    • 5.

      toezichthouders als bedoeld in artikel 6.2;

    • 6.

      andere personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is;

Artikel 3.1.2. Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college van burgemeesters en wethouders of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3.1.3. Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3.3.2. genoemde belangen, kan het bevoegd bestuursorgaan over de uitoefening van zijn bevoegdheden als genoemd in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

Afdeling 2: Prostitutiebedrijven en escortbedrijven

Artikel 3.2.1. Prostitutiebedrijven en escortbedrijven

  • 1.

    Het is verboden een prostitutiebedrijf of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van de burgemeester. Het aantal prostitutiebedrijven binnen de gemeente is niet hoger dan 1.

  • 2.

    In de aanvraag om vergunning wordt op en bij het door de burgemeester vastgestelde aanvraagformulier in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder;

    • c.

      het aantal werkzame prostituees;

    • d.

      de aard van het prostitutiebedrijf of het escortbedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

    • e.

      de plaatselijke en kadastrale ligging van het prostitutiebedrijf door middel van een situatietekening met een schaal van tenminste 1: 1000;

    • f.

      de plattegrond van het prostitutiebedrijf door middel van een tekening met een schaal van tenminste 1: 100;

    • g.

      bewijs van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel; en

    • h.

      bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimte bestemd voor het prostitutiebedrijf.

  • 3.

    De gegevens uit het vorige lid worden ook in en bij de vergunning vermeld.

Artikel 3.2.2. Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1.

    De exploitant of de beheerder:

    • a.

      staat niet onder curatele en is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag;

    • c.

      en heeft de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2.

    Naast de gestelde eisten in het eerste lid, is de exploitant of de beheerder niet:

    • a.

      Met toepassing van artikel 37 Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld.

    • b.

      Binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolgde artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten.

    • c.

      Binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van duizend gulden of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      • 1.

        bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

      • 2.

        de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 250a, 252, 273f, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

      • 3.

        de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 jo. artikel 8 of jo. artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • 4.

        de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

      • 5.

        de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

      • 6.

        de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3.

    Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan zevenhonderd vijftig gulden bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4.

    De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning gerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5.

    De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een prostitutiebedrijf of escortbedrijf dat voor tenminste één maand door het bevoegd bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.

Artikel 3.2.3. Sluitingsuur, verbod open te zijn of als bezoeker aanwezig te zijn

  • 1.

    De burgemeester kan de openingstijden en het verplichte sluitingsuur van een prostitutiebedrijf vaststellen.

  • 2.

    -:

    • a.

      Het is verboden een prostitutiebedrijf voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven buiten de toegestane openingstijden.

    • b.

      Het is verboden een prostitutiebedrijf voor bezoekers geopend te hebben zonder dat de ingevolge artikel 3.2.1. op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in het prostitutiebedrijf aanwezig is.

    • c.

      Het is bezoekers van een prostitutiebedrijf verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die inrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3.2.4, gesloten dient te zijn.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid, kan de burgemeester door middel van een vergunningvoorschrift als bedoeld in artikel 1.4 voor een afzonderlijk prostitutiebedrijf andere sluitingstijden vaststellen;

  • 4.

    Het in het eerste, tweede en derde lid bepaalde geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3.2.4. Tijdelijke afwijking sluitingsuur, tijdelijke sluiting

  • 1.

    Met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen van dit hoofdstuk kan het bevoegde bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3.2.3, eerste of derde lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijk prostitutiebedrijf tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3.2.5. Toegang opsporingsambtenaren en toezichthouders

  • 1.

    De exploitant en de beheerder van een prostitutiebedrijf of escortbedrijf zijn verplicht ervoor te zorgen dat politieambtenaren vanaf de weg onmiddellijk en onbelemmerd toegang hebben tot de inrichting:

    • a.

      gedurende de tijd dat deze voor bezoekers geopend is;

    • b.

      gedurende de tijd dat deze voor bezoekers gesloten dient te zijn, indien die opsporingsambtenaren hun vermoeden uiten dat daarin bezoekers aanwezig zijn.

  • 2.

    De burgemeester is bevoegd om toezichthouders aan te wijzen die zullen toezien op de naleving van (onderdelen van) prostitutiebeleid. De exploitant en de beheerder van een prostitutiebedrijf of escortbedrijf zijn verplicht hen op hun verzoek toegang te verlenen.

Artikel 3.2.6. Toezicht door exploitant en beheerder

  • 1.

    Het is verboden een prostitutiebedrijf voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3.2.1 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in het prostitutiebedrijf aanwezig is.

  • 2.

    De exploitant en de beheerder zijn verplicht er voortdurend op toe te zien dat in de inrichting:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten als genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet, en in de Wet wapens en munitie; en

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde;

    • c.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen beneden de 18 jaar;

    • d.

      een bedrijfsbeleid wordt gevoerd waarin de toepassing van veilige sekstechnieken en het zelfbeschikkingsrecht van de prostituees bevorderd worden;

    • e.

      een bedrijfsbeleid wordt gevoerd waarbij medewerking wordt verleend aan op preventie gerichte gezondheidsprojecten.

Artikel 3.2.7. Straat- en raamprostitutie

  • 1.

    Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken.

  • 2.

    Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 3.

    De burgemeester kan bij besluit personen aan wie tenminste eenmaal een bevel op grond van het tweede lid is gegeven verbieden zich gedurende een bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de in het besluit aangeduide wegen.

  • 4.

    Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester op grond van het derde lid opgelegd verbod.

Afdeling 3: Beslissingstermijn; Weigeringsgronden; Nadere regels

Artikel 3.3.1. Beslissingstermijn

  • 1.

    De burgemeester besluit over een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is .

  • 2.

    De burgemeester kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

  • 3.

    Voor zover van toepassing, wordt de beslissing als bedoeld in het eerste lid aangehouden tot de beslissing over een op de inrichting betrekking hebbende aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 40 van de Woningwet, artikel 3, eerste lid, onder a, van de Drank- en Horecawet of artikel 8.9 van de Wet milieubeheer.

Artikel 3.3.2. Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant en/of de beheerder niet voldoet aan in artikel 3.2.2. gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van het prostitutie- of escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan, leefmilieuverordening, het maximumstelsel uit artikel 3.2.1, eerste lid, dan wel een door de gemeenteraad vastgesteld besluit, waarin gemeentelijk (horeca)vestigingsbeleid ten aanzien van prostitutie- en escortbedrijven is uitgewerkt of met nadere regels als bedoeld in artikel 3.1.3;

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de inrichting personen werkzaam (zullen) zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen en de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid worden geweigerd in het belang van de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

Afdeling 4: Beëindiging exploitatie: wijziging beheer.

Artikel 3.4.1. Beëindiging exploitatie

  • 1.

    De vergunning vervalt zodra de exploitant als bedoeld in artikel 3.2.1, derde lid onder a, de exploitatie van het prostitutie of escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2.

    Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan de burgemeester.

Artikel 3.4.2. Wijziging beheer

  • 1.

    Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3.2.1, derde lid, onder b, het beheer in het prostitutiebedrijf of escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2.

    Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien de burgemeester op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3.3.2, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

Afdeling 5: Overgangsbepaling

Artikel 3.5.1. Overgangsbepaling

  • 1.

    Op het exploiteren van een prostitutie- of escortbedrijf dat op 1 januari 2000 in de gemeente gevestigd is en dat naar verwachting kan worden gelegaliseerd, is het gestelde in artikel 3.2.1, eerste lid, niet van toepassing tot 1 januari 2001.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde termijn kan worden verlengd, indien de exploitant binnen die termijn een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, heeft ingediend, totdat daarover een besluit is genomen.

  • 3.

    Gedurende de periode als in het eerste en tweede lid bedoeld, kan de burgemeester met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, jo artikel 1.8 genoemde belangen de exploitant aanschrijven tot het treffen van in die aanschrijving vermelde voorzieningen.

Artikel 3.5.2. In werking treden gewijzigd hoofdstuk 3

Vervallen

Hoofdstuk 4. Bescherming van het milieu en het natuurschoon

Afdeling 1: Milieuverontreiniging

Artikel 4.1.1. Verontreiniging bij werkzaamheden op de weg

Vervallen ivm afvalstoffenverordening Midden-Drenthe.

Artikel 4.1.1. Straatvegen

Het is verboden op een door burgemeester en wethouders ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

Artikel 4.1.2. Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op of aan de weg zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.

Artikel 4.1.3. Toestand van sloten, andere wateren, riolen en putten

Sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Afdeling 2: Natuurschoon (vervallen)

Artikel 4.2.1 Bescherming groenvoorzieningen

Vervallen

Artikel 4.2.2. Beschermde planten; hout sprokkelen

Vervallen

Artikel 4.2.3. Beperking verkeer in natuurgebieden

Verplaatst naar hoofdstuk 5

Afdeling 2: Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4.2.1. Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht, buiten de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is een of meer van de volgende daarbij nader aangeduide, voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben, anders dan met inachtneming van de door hem gestelde regels:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      caravans, kampeerwagens, boten, tenten en andere dergelijke, gewoonlijk voor recreatieve doeleinden gebezigde voorwerpen, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

    • d.

      mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2.

    Het is verboden op een door burgemeester en wethouders krachtens het eerste lid aangewezen plaats een door hem aangeduid voorwerp of stof:

    • a.

      op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben; dan wel

    • b.

      op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels.

  • 3.

    Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet op de Ruimtelijke Ordening of een provinciale regeling.

Hoofdstuk 5. Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1: Parkeerexcessen

Artikel 5.1.1. Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Weg: de weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • b.

    Voertuigen: alle voertuigen met uitzondering van:

    • 1.

      treinen en trams;

    • 2.

      fietsen en bromfietsen;

    • 3.

      invalidenvoertuigen in de zin van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

    • 4.

      kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen, rolstoelen.

  • c.

    Parkeren: het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen.

Artikel 5.1.2. Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd,

    • b.

      op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 10 meter met als middelpunt een dezer voertuigen; dan wel de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 2.

    Onder verhuren als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 3.

    Tot de voertuigen bedoeld in het eerste lid worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, zulks gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen gebezigd voor persoonlijk gebruik van de in het eerste lid genoemde persoon.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen van het in eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.3. Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1.

    Het is verboden op door burgemeester en wethouders aangewezen wegen of weggedeelten een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen van het in eerste lid bedoelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.4. Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmede als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5.1.5. Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuigwrak op de weg te plaatsen of te hebben.

  • 2.

    Onder voertuigwrak wordt verstaan: een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp is voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5.1.6. Caravans e.d.

  • 1.

    Het is verboden een woonwagen, kampeerwagen, caravan, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd:

    • a.

      langer dan op drie achtereenvolgende dagen te parkeren op een door burgemeester en wethouders aangewezen weg, waar dit naar hun oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      op een door burgemeester en wethouders aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar hun oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door een provinciale regeling.

Artikel 5.1.7. Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.8. Parkeren van grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door burgemeester en wethouders aangewezen plaats, waar dit naar hun oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door burgemeester en wethouders aangewezen weg, waar dit naar hun oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.9. Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5.1.10. Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig met stankverspreidende stoffen te parkeren daar waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5.1.11. Aantasting groenvoorziening door voertuigen

  • 1.

    Het is verboden met een voertuig, fiets of bromfiets te rijden door dan wel deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeenteweg aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op wegen zoals bedoeld in artikel 5.1.1, onder a;

    • b.

      op voertuigen die nodig zijn en gebruikt worden ter uitvoering van werkzaamheden door of vanwege de overheid;

    • c.

      op voertuigen, waarmede standplaats wordt of is ingenomen op terreinen welke mede of uitsluitend voor dit doel zijn bestemd.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.12. Overlast van fiets of bromfiets

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2.

    Het is verboden fietsen of bromfietsen, die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren, op de weg te laten staan.

Afdeling 2: Collecteren, venten, standplaats en snuffelmarkten

Artikel 5.2.1.Inzameling van geld of goed

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2.

    Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook geschreven of gedrukte stukken worden gerekend, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3.

    Het in de eerste lid gestelde verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

  • 4.

    Vervalt

Artikel 5.2.2.1. Venten begripsomschrijving

  • 1.

    In deze paragraaf wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen op of aan de weg, aan huis dan wel op een andere voor het publiek toegankelijke en in de open lucht gelegen plaats, dan wel diensten aan te bieden.

  • 2.

    Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen als bedoeld in het eerste lid op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5.2.4 van deze verordening.

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen als bedoeld in het eerste lid op een standplaats als bedoeld in artikel 5.2.3.1 van deze verordening.

Artikel 5.2.2.2. Ventverbod

  • 1.

    Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid in gevaar komt.

  • 2.

    Het is verboden te venten op de dagen en tijden genoemd in artikel 2 van de Winkeltijdenwet.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van het Wegenverkeerswet.

Artikel 5.2.3.1. Standplaatsen begripsomschrijving

  • 1.

    In deze paragraaf wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op of aan de weg of op een andere voor het publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen of het anderszins aanbieden van goederen of diensten, al dan niet gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2.

    Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      vaste plaatsen op jaarmarkten of markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      vaste plaatsen op evenementen als bedoeld in artikel 1 van de Festiviteiten- en evenementenverordening;

    • c.

      vaste plaatsen op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5.2.4.

Artikel 5.2.3.2. Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan eisen van redelijke welstand;

    • b.

      vanwege strijd met een geldend bestemmingsplan.

Artikel 5.2.3.3. Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van burgemeester en wethouders standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5.2.3.4. Afbakeningsbepalingen

  • 1.

    Het verbod van artikel 5.2.3.2, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of een provinciale regeling.

  • 2.

    De weigeringsgrond milieu geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer;

  • 3.

    de weigeringsgrond van artikel 5.2.3.2, tweede lid, onder b, geldt niet voor bouwwerken.

Artikel 5.2.3.5. Aanhoudingsplicht

Burgemeester en wethouders houden de aanvraag om een standplaatsvergunning aan, indien de aanvraag een activiteit betreft waarvoor tevens een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is vereist en indien geen toepassing kan worden gegeven aan het tweede lid, tot de dag waarop is beslist op de aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer.

Artikel 5.2.4. Snuffelmarkten e.d.

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester:

    • a.

      in of op een – al dan niet met enige beperking – voor het publiek toegankelijk gebouw of plaats een markt te organiseren of toe te laten, waar ter plaatse aanwezige goederen worden verhandeld;

    • b.

      toe te laten, te bevorderen of er gelegenheid toe te geven, dat in of op een – al dan niet met enige beperking – voor publiek toegankelijk gebouw of plaats met een kraam, een tafel of enig ander dergelijk middel standplaats wordt of is ingenomen om goederen aan publiek aan te bieden, te verkopen of te verstrekken.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend geheel en voortdurend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de vergunning worden geweigerd in het belang van een krachtens de Gemeentewet ingestelde markt.

Artikel 5.2.5. Ongewenste handelsreclame

Het is verboden ongeadresseerde handelsreclame te bezorgen of te doen bezorgen bij een inwoner of gebruiker van een gebouw of woonwagen indien deze conform de door burgemeester en wethouders te stellen regels schriftelijk kenbaar maakt de ongeadresseerde handelsreclame niet te willen ontvangen.

Afdeling 3: Openbaar water

Artikel 5.3.1. Gebruik van openbaar water

  • 1.

    Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in, of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

  • 3.

    Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 4.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, een provinciale regeling, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 5.3.2. Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet Milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of een Provinciale verordening.

Artikel 5.3.3. Beschadigen van waterstaatswerken en oevers

  • 1.

    Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde vaarten, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht , het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of een Provinciale verordening.

Artikel 5.3.4. Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel, dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5.3.5. Overlast aan vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

Artikel 5.3.6. Veiligheid op het water

  • 1.

    Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, of een Provinciale verordening.

Afdeling 4: Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5.4.1. Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorrijtuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de wegenverkeerswet 1994 een wedstrijd te houden dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijk doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet van toepassing is. Zij kunnen daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      In het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      In het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      In het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijd en ritten of van het publiek.

  • 3.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt dat onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet Milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 5.4.2. Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorrijtuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de wegenverkeerswet 1994, of met een fiets of een paard.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Zij kunnen daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      In het belang van het voorkomen van overlast;

    • b.

      In het belang van de bescherming van bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      In het belang van de veiligheid van het publiek.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van verkeer en waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de door burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken welke krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden en huurders en pachters van percelen gelegen binnen de door burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:

    • a.

      op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

    • b.

      binnen de bij of krachtens provinciale verordening aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als ‘toestel’.

  • 5.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 5: Verbod vuur te stoken

Artikel 5.5.1. Verbod vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet Milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover het betreft:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden, voor zover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of een Provinciale verordening.

Afdeling 6: Verstrooiing van as

Artikel 5.6.1. Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5.6.2. Verboden plaatsen

  • 1.

    Incidentele asverstrooiing is verboden op of aan de weg, een openbaar water dan wel op een andere – al dan niet met enige beperking – voor publiek toegankelijke plaats.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor de asbus ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de asverstrooiing op gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

Artikel 5.6.3. Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Hoofdstuk 6, Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6.1. Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1.4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 6.2. Toezicht en opsporing

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast: toezichthouders handhaving Algemeen, Bouw en Milieu.

  • 2.

    Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van burgemeester en wethouders dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 6.3. Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6.4. Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de dag na die waarop zij is bekend gemaakt.

  • 2.

    De Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Midden-Drenthe, vastgesteld bij raadsbesluit van 23 december 1999 wordt ingetrokken.

Artikel 6.5. Overgangsbepaling

  • 1.

    Vergunningen en ontheffingen – hoe ook genaamd – verleend krachtens verordeningen bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, blijven – indien en voor zover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken – nog gedurende 2 jaren na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

  • 2.

    Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, blijven – indien en voor zover de bepalingen ingevolge welke deze voorschriften en bepalingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken – nog gedurende 2 jaren na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

  • 3.

    Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing – hoe ook genaamd – op grond van een verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.

  • 4.

    Op een aanhangig beroep- of bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing, bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 6.4, eerste lid is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid.

  • 5.

    In afwijking van het in het eerste lid bepaalde, blijft een vergunning of ontheffing – hoe ook genaamd – van kracht, totdat onherroepelijk is beslist op een aanvraag voor een, krachtens een in deze verordening overeenkomstig opgenomen gebod of verbod vereiste, vergunning of ontheffing, indien deze aanvraag ten minste acht weken voor afloop van de in het eerste lid genoemde termijn bij het bevoegde bestuursorgaan is ingediend.

  • 6.

    Gebods- of verbodsbepalingen waarvoor een vergunning of ontheffing vereist is krachtens deze verordening en niet voorkomend in een verordening als bedoeld in artikel 6.4, tweede lid zijn niet van toepassing:

    • a.

      gedurende 6 maanden na het in werking treden van deze verordening;

    • b.

      ook na de onder a. bepaalde termijn, voor zover degene die de vergunning of ontheffing nodig heeft, binnen deze termijn een aanvraag heeft ingediend, totdat onherroepelijk op deze aanvraag is beslist.

  • 7.

    De intrekking van de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordening genomen nadere regels en aanwijzingsbesluiten, indien en voor zover de rechtsgrond waarop de aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.

Artikel 6.6. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als de: “Algemene plaatselijke verordening gemeente Midden-Drenthe”.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad,

gehouden op 29 november 2007,

de griffier

de voorzitter,

J.Pit

R.W. ter Avest

Transponeringstabel:

Oud

Nieuw

Onderwerp

Art. 1.7

Vervallen

Termijnen

---

Art. 1.7

Vergunning of ontheffing voor onbepaalde tijd

---

Art. 1.8

Weigeringsgronden

 

 

 

Art. 2.1.5.4

Vervallen

Afsluiting veegronden

---

Art. 2.1.5.4

Loslopend vee en pluimvee

Art. 2.1.5.6

Vervallen

Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

Art. 2.1.5.11

Vervallen

Verwijdering e.d. voorzieningen verkeer, verlichting en veiligheid

Par. 2.2.1

Vervallen

Horecabedrijven

Art. 2.2.1.1

Vervallen

Begripsomschrijving (horecabedrijven)

Art. 2.2.1.2

Vervallen

Exploitatie horecabedrijf

Art. 2.2.1.3

Vervallen

Opheffing vergunningplicht

Art. 2.2.1.4

Vervallen

Openings-en sluitingstijden

Art. 2.2.1.5

Vervallen

Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

Art. 2.2.1.6

Vervallen

Ordeverstoring

Art. 2.2.1.7

Vervallen

Burgemeester en wethouders als bevoegd bestuursorgaan

---

Par. 2.2.1

Toezicht op kamperen

---

Art. 2.2.1.1

Begripsomschrijving

---

Art. 2.2.1.2

Recreatief nachtverblijf buiten een kampeerterrein

---

Art. 2.2.1.3

Aanwijzing kampeerplaatsen

---

Art. 2.2.1.4

Oneigenlijke kampeerartikelen

---

Art. 2.3.10a

Hinder door bromfietsen e.d.

---

Art. 2.6.1

Bestuurlijk ophouden

 

 

 

---

Art. 3.1.2

Bevoegd bestuursorgaan

Art. 3.3.3

Art. 3.1.3

Nadere regels

Art. 3.5.2

Vervallen

In werking treden gewijzigd hoofdstuk 3

 

 

 

Art. 4.1.1

Vervallen

Verontreiniging bij werkzaamheden op de weg

Art. 4.1.2

Art. 4.1.1

Straatvegen

Art. 4.1.3

Art. 4.1.2

Natuurlijke behoefte doen

Art. 4.1.4

Art. 4.1.3

Toestand van sloten, andere wateren, riolen en putten

Art. 4.2.1

Vervallen

Bescherming groenvoorziening

Art. 4.2.2

Vervallen

Beschermde planten; hout sprokkelen

Art. 4.2.3

Art. 5.4.2

Beperking verkeer in natuurgebieden

---

Afd. 4.2

Maatregelen tegen ontsieringen en stankoverlast

---

Art. 4.2.1

Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen e.d.

 

 

 

Art. 5.2.2

Art. 5.2.2.1

Begripsomschrijving (venten)

Art. 5.2.2.2

Ventverbod

Art. 5.2.3

Art. 5.2.3.1

Begripsomschrijving (standplaats)

Art. 5.2.3.2

Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

Art. 5.2.3.3

Toestemming rechthebbende

Art. 5.2.3.4

Afbakeningsbepalingen

Art. 5.2.3.5

Aanhoudingsplicht

---

Art. 5.3.6

Veiligheid op het water

---

Afd. 5.4

Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

---

Art. 5.4.1

Crossterreinen

Art. 4.2.3

Art. 5.4.2

Beperking verkeer in natuurgebieden

Art. 5.4.1

Art. 5.5.1

Verbod vuur te stoken

Art. 5.5.1

Art. 5.6.1

Begripsomschrijving (verstrooiing van as)

Art. 5.5.2

Art. 5.6.2

Verboden plaatsen

Art. 5.5.3

Art. 5.6.3

Hinder of overlast