Organisatie | Schouwen-Duiveland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels lokaal prostitutiebeleid gemeente Schouwen-Duiveland 2010 |
Citeertitel | Beleidsregels lokaal prostitutiebeleid gemeente Schouwen-Duiveland 2010 |
Vastgesteld door | burgemeester |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Deze beleidsregels zijn vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 8 december 2009 voor zover het zijn bevoegdheden betreft.
titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 151a en artikel 174 van de Gemeentewet en hoofdstuk 3 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Schouwen-Duiveland 2008
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2010 | Beleidregel | 08-12-2009 Ons Eiland, 17-12-2009 | 08-12-2009/02 |
De burgemeester van Schouwen-Duiveland en het college van burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland ieder voor zover het zijn bevoegdheden betreft;
gelet op titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 151a en artikel 174 van de Gemeentewet en hoofdstuk 3 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Schouwen-Duiveland 2008;
overwegende dat het ter bescherming van het woon- en leefklimaat, de volksgezondheid, de positie van prostituees en het voorkomen van strafbare feiten wenselijk is lokaal prostitutiebeleid vast te stellen;
vast te stellen de “Beleidsregels lokaal prostitutiebeleid gemeente Schouwen-Duiveland 2010”.
Aan het begin van dit decennium is het algemeen bordeelverbod vervallen. Deze wetswijziging heeft tot gevolg gehad dat (exploitatie van) prostitutie wordt gelegaliseerd. Aan het Wetboek van Strafrecht kunnen geen argumenten worden ontleend om prostitutie en de exploitatie van seksbedrijven te verbieden. Een algeheel bordeelverbod van gemeentewege, op basis van de algemene regelgevende bevoegdheid (ex artikel 149 en 151a Gemeentewet) is in strijd met artikel 19 van de Grondwet (vrije keuze van arbeid). Voor seksbedrijven geldt in principe vrijheid van vestiging, behoudens de beperkingen die in diverse regelgeving worden gesteld.
Het primaat voor de regulering van de exploitatie van seksbedrijven ligt bij de gemeente en is opgenomen in hoofdstuk 3 van de Algemene plaatselijke verordening (Apv). Samen met de Apv schetsen deze beleidsregels het kader voor het lokaal prostitutitiebeleid van de gemeente Schouwen-Duiveland. Bovendien bevat dit document een aantal beleidsregels voor de vergunningverlening door het bevoegd bestuursorgaan (in de meeste gevallen de burgemeester).
In de memorie van toelichting van de wet ‘opheffing algemeen bordeelverbod’ (TK 1996-1997, 25 437) zijn zes hoofddoelstellingen genoemd die ten grondslag liggen aan de opheffing van het algemeen bordeelverbod:
Op basis hiervan kunnen de doelstellingen voor het lokaal prostitutiebeleid worden geformuleerd:
Net zoals in een aantal andere regio’s heeft ook Zeeland er in 2000 voor gekozen het opzetten van prostitutiebeleid regionaal af te stemmen. Een regionale afstemming vergemakkelijkt de taak van de bij de uitvoering en handhaving van het beleid betrokken organisaties - politie, openbaar ministerie, GGD en lokaal bestuur - doordat sprake is van eenduidige vergunningsvoorschriften. Een eenduidig regionaal beleid verkleint de kans op ongewenste verschuivingseffecten binnen de provincie en creëert duidelijkheid. Ingeval dat weigering van een vergunning of het toepassen van dwangmiddelen zijn basis vindt in een regionaal beleid is de positie van de overheid bij de (bestuurs)rechter sterker. Nu er met de nieuwe vaststelling van deze notitie weinig inhoudelijke veranderingen plaatsvinden, heeft er geen regionale afstemming plaatsgevonden.
Artikel 149 van de Gemeentewet kent de gemeenteraad een autonome verordenende bevoegdheid toe op het terrein van de eigen huishouding. De reikwijdte van deze bevoegdheid wordt ingekaderd door een ondergrens en een bovengrens. De ondergrens betekent dat de gemeentelijke voorschriften niet zonder meer mogen treden in de particuliere sfeer van de burger. De voorschriften moeten voldoen aan het openbaarheidsvereiste en mogen niet zien op handelingen die in geen enkel opzicht een openbaar karakter hebben en in geen enkel opzicht betrekking hebben op de openbare orde. De bovengrens wordt gevormd door ‘hogere’ regelgeving (verdragen, Grondwet, wetten in formele zin, algemene maatregelen van bestuur, ministeriële besluiten en provinciale regelgeving). Gemeentelijke regelgeving mag niet treden in datgene wat al door een ‘hogere wetgever’ is geregeld.
De wetgever is tot de conclusie gekomen dat artikel 149 Gemeentewet de gemeenten in juridische zin te weinig armslag geeft om de (exploitatie van) prostitutie adequaat te kunnen reguleren. Om die reden heeft de wetgever artikel 151a Gemeentewet geïntroduceerd, waarin de gemeenteraad de bevoegdheid krijgt toebedeeld, regels te stellen met betrekking tot ‘het bedrijfsmatig geven van gelegenheid tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling’.
Of een prostitutiebedrijf al dan niet op een bepaalde locatie kan worden toegestaan dient te worden getoetst aan de hand van de bestemmingen en de bestemmingsvoorschriften vastgelegd in het bestemmingsplan.
Op grond van artikel 174 Gemeentewet is de burgemeester belast met het toezicht op de openbare samenkomsten en vermakelijkheden, alsmede op voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven (lid 1) en mede met de uitvoering van verordeningen voor zover deze betrekking hebben op het in het eerste lid bedoelde toezicht (lid 3). Dit betekent dat de burgemeester in de meeste gevallen kan worden aangemerkt als het bevoegd bestuursorgaan. Dit wordt alleen anders indien een prostitutiebedrijf niet is aan te merken als een voor publiek openstaand gebouw. Dit is bijvoorbeeld het geval indien een prostitutiebedrijf is gevestigd in een voer- of vaartuig, ingeval van escortbedrijven en indien sprake is van prostitutie op de openbare weg. In deze gevallen is het college van burgemeester en wethouders het bevoegd bestuursorgaan. Van de specifieke aard van het prostitutiebedrijf is dus afhankelijk welk bestuursorgaan bevoegd is.
In artikel 3:1 Apv wordt een aantal begrippen gedefinieerd. Een aantal van deze begrippen verdienen bijzondere aandacht omdat zij bepalend zijn of bepaalde (prostitutie)activiteiten vergunningplichtig zijn op grond van artikel 3:4 Apv.
Seksinrichtingen zijn er in soorten en maten. De definitie van de verordening is daarom algemeen. In de definitie wordt het begrip ‘besloten ruimte’ gehanteerd. Hierbij gaat het om een overdekt geheel of een door wanden omsloten ruimte, die al dan niet met enige beperking, voor publiek toegankelijk is. Dit betekent dat ook een vaar- of een voertuig onder de definitie ‘seksinrichting’ kan vallen.
De Apv ziet niet op handelingen die een zuiver privé karakter hebben. Om die reden dient sprake te zijn van bedrijfsmatige seksuele handelingen of van seksuele handelingen in een omvang alsof ze bedrijfsmatig zijn. Of sprake is van ‘bedrijfsmatige’ seksuele handelingen dient te worden bepaald aan de hand van de omstandigheden van het geval. Belangrijke aanwijzingen voor het bedrijfsmatig karakter van seksuele handelingen zijn: het verrichten van seksuele handelingen anders dan om niet, advertenties of andere reclame-uitingen en frequent bezoek van ‘bezoekers’.
In het kader van de definitie ‘seksinrichting’ dient ook kort te worden ingegaan op het fenomeen ‘thuiswerk’. Indien iemand zichzelf in de eigen woning prostitueert en dit doet op zodanige wijze dat geen sprake is van bedrijfsmatige activiteiten, zoals hierboven omschreven, dan wordt dit niet beoordeeld als het exploiteren van een seksinrichting. Een dergelijke vorm van prostitutie is dus niet- vergunningplichtig. Om een vlucht naar het niet vergunningplichtige thuiswerk te voorkomen hanteren wij de volgende voorwaarden:
Indien aan elk van de bovenstaande zes voorwaarden wordt voldaan, is sprake van ‘thuiswerk’.
Om misverstanden te voorkomen benoemt de Apv een aantal bedrijven die wel onder de definitie vallen. Behalve een bordeel en een seksclub wordt onder seksinrichting ook verstaan: een
seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
Een escortbedrijf is een bedrijf dat - meestal telefonisch - bemiddelt tussen klanten en prostituees. De prostituee bezoekt de klant, of gaat met de klant naar een andere plaats. Een escortbedrijf is geen inrichting. Het kan een kantoortje zijn, maar ook een telefooncentrale, een mobiele telefoon of een website op Internet. De plaats van de bedrijfsruimte is bepalend voor de vergunningplicht. Een escortbedrijf biedt de services actief aan door middel van advertenties en andere reclame-uitingen. Uiteraard kan er ook sprake zijn van een combinatie van een seksinrichting en een escortservice.
Artikel 3:4 van de Apv is het centrale artikel, want dit artikel verbiedt het exploiteren van een seksinrichting of escortbedrijf zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.
Mede in het belang van de openbare orde en het woon- en leefklimaat acht het bestuur van de gemeente Schouwen-Duiveland het noodzakelijk een maximum te stellen aan het aantal op grond van artikel 3:4 van de Apv te verstrekken vergunningen. Bij het vaststellen van dit maximum wordt een aantal omstandigheden meegewogen. In de eerste plaats het karakter van de gemeente. Schouwen-Duiveland is een landelijke gemeente bestaande uit veelal kleine tot zeer kleine kernen. Zeker in de kleine dorpen heeft de vestiging van een seksinrichting een grote impact op het woon- en leefklimaat. In de tweede plaats is de omvang en de demografische opbouw van de gemeente van belang. Schouwen-Duiveland telt slechts 34.000 inwoners en een belangrijk deel van de bevolking is ouder dan 65 jaar. In de derde plaats is van belang dat de gemeente Schouwen-Duiveland op dit moment geen seksinrichtingen kent. Het bestuur ziet geen aanleiding deze situatie drastisch te veranderen. Dit zou een negatieve invloed hebben op het woon- en leefklimaat. In de vierde plaats leeft het besef dat prostitutie bij een belangrijk deel van de bevolking onder meer uit religieuze overwegingen weerstand oproept. Ook deze overweging leidt tot de conclusie dat het in het belang van de openbare orde en bescherming van het woon- en leefklimaat aanbeveling verdient, terughoudend om te gaan met de vestiging van seksinrichtingen. Op grond van het bovenstaande wordt het aantal op grond van artikel 3:4 van de Apv te verstrekken vergunningen gemaximeerd op 1. Indien het maximum aantal vergunningen is verleend, wordt de aanvraag voor de vestiging van een nieuwe seksinrichting geweigerd om te voorkomen dat het woon- en leefklimaat door de vestiging van een nieuw bedrijf verder wordt aangetast.
In het belang van de openbare orde en bescherming van het woon- en leefklimaat verleent het bevoegd orgaan geen vergunning voor (het exploiteren van) raamprostitutie en straatprostitutie. Onder een raamprostitutie-inrichting wordt verstaan een inrichting met één of meer ramen, waarachter de prostituee tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen en aldus klanten te werven. Bij straatprostitutie begeeft de prostituee zich in de openbare ruimte. Raamprostitutie en straatprostitutie hebben een relatief grote impact op de openbare orde en het woon- en leefklimaat. Gezien het hiervoor geschetste karakter van Schouwen-Duiveland is het gemeentebestuur van oordeel dat deze impact onaanvaardbaar groot zou zijn.
De vestiging van seksinrichtingen en escortbedrijven wordt in principe gereguleerd door het bestemmingsplan. Artikel 3:13, eerste lid, onder b, van de Apv geeft aan dat de vestiging of exploitatie wordt geweigerd, indien dit in strijd is met een geldend bestemmingsplan. In het belang van de openbare orde en bescherming van het woon- en leefklimaat hanteert het bevoegd orgaan daarnaast nog een aantal vestigingsvoorschriften, waaraan de exploitant moet voldoen. De vestigingsvoorschriften zijn:
Seksinrichtingen zullen niet worden toegestaan in of aan woonstraten. Onder het begrip ‘woonstraat’ wordt in dit verband verstaan: ‘alle voetpaden en rijstraten, wegen, lanen, kaden, hofjes, woonerven en pleinen, waaraan bebouwing is gelegen, die uitsluitend of in belangrijke mate dient ter bewoning’. Door de functie van dergelijke straten is het gevaar groot dat de vestiging van een prostitutiebedrijf de openbare orde en/of het woon- en leefklimaat op onaanvaardbare wijze zal aantasten. De hinder kan onder meer bestaan uit: parkeeroverlast, slaan van autodeuren, (angst voor) waardevermindering van de woning, gevoelens van onbehagen en onveiligheid. Eén en ander zou aanleiding kunnen zijn voor allerlei conflictsituaties tussen bewoners en de exploitant.
Seksinrichtingen zullen niet worden toegestaan in straten, niet zijnde straten als bedoeld onder a, waar sprake is van een concentratie van recreatiebedrijven, horecabedrijven of detailhandel. In straten met een concentratie van detailhandel is er een af- en aanloop van klanten, met bijbehorende parkeerproblematiek. De vestiging van een prostitutiebedrijf in een dergelijke omgeving vergroot de druk op de openbare orde en het woon- en leefklimaat en kan mogelijk conflicteren met de detailhandelsfunctie. Voor straten met een concentratie van horecabedrijven en recreatiebedrijven geldt hetzelfde. In deze gebieden is een grote toeloop van toeristen, waardoor de druk op de openbare orde en het woon- en leefklimaat al groot is. Vestiging van een prostitutiebedrijf in een dergelijk gebied kan gezien de uitstraling die een dergelijk bedrijf heeft tot conflicten leiden met de recreatiefunctie.
In de prostitutiebranche worden gezondheidsrisico’s gelopen, vooral op het terrein van besmetting met seksueel overdraagbare aandoeningen (soa’s), waarvan aids de meest beruchte is. Deze risico’s treffen zowel de prostituee als de bezoeker. Dit betekent dat binnen een prostitutiebedrijf ‘arbeidsomstandigheden’, ‘hygiëne’ en ‘bescherming van de gezondheid’ bijzondere aandacht dienen te krijgen. De exploitant / beheerder van de seksinrichting of het escortbedrijf is hiervoor eindverantwoordelijk. Daartoe is de exploitant / beheerder in de eerste plaats gehouden tot het naleven van de voorschriften die hieromtrent in de verordening en de vergunning zijn opgenomen. Daarbij komt in de tweede plaats dat van de exploitant / beheerder verwacht wordt dat hij zelf een actief beleid voert ter bevordering van de arbeidsomstandigheden, de hygiëne en de gezondheid. Om dit inzichtelijk te maken moet de exploitant bij de aanvraag een ondernemingsplan overleggen waaruit onder meer blijkt welke maatregelen de exploitant neemt ter bevordering van de werkomstandigheden van de prostituees, bevordering van de hygiëne en bescherming van de gezondheid van de bezoekers en de prostituees. Voorts stelt de exploitant / beheerder ter bevordering van een ordelijke, hygiënische en veilige gang van zaken binnen het bedrijf huisregels op.
De exploitant / beheerder van een seksinrichting of escortbedrijf is er verantwoordelijk voor dat het bedrijf op geen enkele wijze betrokken raakt bij criminele activiteiten, vooral niet bij strafbare vormen van prostitutie, onvrijwillige prostitutie, prostitutie met minderjarigen en mensenhandel.
Een vergunning ex artikel 3:4 van de Apv moet schriftelijk worden aangevraagd. Bij de aanvraag dienen de volgende bescheiden te worden overgelegd:
een geldig legitimatiebewijs, zoals bedoeld in de Wet op de identificatieplicht, van de aanvrager / exploitant - indien de exploitant een rechtspersoon is de tot vertegenwoordiging van de rechtspersoon bevoegde natuurlijke personen - en de beheerder die in de seksinrichting of voor het escortbedrijf werkzaam zullen zijn;
een ondernemingsplan waaruit blijkt op welke wijze de exploitatie van het seksbedrijf of het escortbedrijf vorm gaat krijgen (o.a. de aard van het bedrijf) en voorts welke maatregelen de exploitant neemt ter bevordering van de arbeidsomstandigheden van de prostituees, bevordering van de hygiëne en bescherming van de gezondheid van de bezoeker en de prostituee;
Indien de aanvrager bij herhaling weigert te voldoen aan het verzoek om bovengenoemde stukken over te leggen, dan wordt de aanvraag niet in behandeling genomen (artikel 4:2 lid 2 juncto artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht). Voor de bepaling van de volgorde van aanvraag in het kader van het maximumstelsel geldt als eerste aanvrager degene die als eerste de aanvraag en alle stukken heeft overgelegd, waarop door of namens het bevoegd bestuursorgaan de datum van ontvangst wordt gesteld.
De weigeringsgronden zijn opgenomen in artikel 3:13 van de Apv. Artikel 3:13 van de Apv bevat drie imperatieve weigeringsgronden. De vergunning wordt geweigerd indien:
Daarnaast worden in artikel 3:13, tweede lid van de Apv enkele gronden aangegeven, waarop het bevoegd bestuursorgaan de vergunning kan weigeren. Deze weigeringsgronden hebben betrekking op de openbare orde, overlast, het woon- en leerklimaat, de veiligheid van personen en goederen, de verkeersvrijheid en/of verkeersveiligheid, gezondheid en zedelijkheid en de arbeidsomstandigheden van de prostituee. Deze weigeringsgronden geven het bestuursorgaan een grote mate van ruimte. Vanzelfsprekend wordt deze ruimte wel beperkt door de eis dat een eventuele weigering deugdelijk dient te worden gemotiveerd (artikel 3:46 Algemene wet bestuursrecht). Voorts wordt deze beleidsruimte ingekaderd door de uitgangspunten voor vergunningverlening die hiervoor in paragraaf 5 zijn geformuleerd.
Aan een vergunning op grond van artikel 3:4 van de Apv worden in het belang van de openbare orde, het woon- en leefklimaat, de openbare zedelijkheid, de arbeidsomstandigheden van de prostituee en de volksgezondheid in elk geval de volgende voorschriften verbonden:
Seksinrichtingen dienen te voldoen aan de eisen die ter zake in het Bouwbesluit, het Gebruiksbesluit en de gemeentelijke Bouwverordening zijn gesteld. Voor zover genoemde bepalingen dit niet voorschrijven, dient de seksinrichting in het belang van de hygiëne en de gezondheid van de prostituee en de bezoeker en de werkomstandigheden van de prostituee in ieder geval te voldoen aan de volgende eisen:
De exploitant / beheerder is verantwoordelijk voor goede werkomstandigheden voor de in de seksinrichting of voor het escortbedrijf werkzame prostituees, alsmede voor het voeren van een actief beleid om gezondheidsrisico’s voor prostituees en bezoekers zoveel mogelijk te beperken (veilig seksbeleid);
Ter bevordering van een ordelijke, hygiënische en veilige gang van zaken binnen de seksinrichting of het escortbedrijf stelt de exploitant / beheerder huisregels op. Deze huisregels worden op zodanige wijze bekendgemaakt dat iedere bezoeker / klant er kennis van kan nemen. De exploitant / beheerder ziet actief toe op de naleving van de huisregels;
De exploitant / beheerder stelt de in de seksinrichting of voor het escortbedrijf werkzame prostituees in de gelegenheid zich vier keer per jaar te laten onderzoeken op seksueel overdraagbare aandoeningen (soa). Dit onderzoek geschiedt volgens de ‘Richtlijnen soa-onderzoek’. Op verzoek van de GGD dient de naam van de arts die dit onderzoek heeft uitgevoerd, bekend te worden gemaakt;
Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 januari 2010. Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels lokaal prostitutiebeleid gemeente Schouwen-Duiveland 2010”. Bij inwerkingtreding van deze beleidsregels wordt de Beleidsnota lokaal prostitutiebeleid gemeente Schouwen-Duiveland, in werking getreden op 1 oktober 2000, ingetrokken.
Deze beleidsregels zijn op 8 december 2009 vastgesteld door de burgemeester, voor zover het zijn bevoegdheden betreft.
De burgemeester van Schouwen-Duiveland,
G.C.G.M. Rabelink
burgemeester
Deze beleidsregels zijn vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 8 december 2009 voor zover het zijn bevoegdheden betreft.
Burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland,
M.K. van den Heuvel, secretaris
G.C.G.M. Rabelink, burgemeester