Organisatie | Bunschoten |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel terugdringen automatische meldingen |
Citeertitel | Beleidsregel terugdringen automatische meldingen |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlagen | Grafiek ad 3.1 brandmeldinstallaties in Bunschoten Grafiek ad 3.2 Brandweerstatistieken in Bunschoten Tweede Grafiek bij 3.2 Brandweerstatistieken in Bunschoten Derde grafiek bij 3.2 Brandweerstatistieken in Bunschoten Vierde grafiek bij 3.2 Brandweerstatistieken in Bunschoten Vijfde grafiek bij 3.2 Brandweerstatistieken in Bunschoten |
Geen
Bouwverordening gemeente Bunschoten
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
21-10-2004 | 01-01-2021 | nieuwe regeling | 19-10-2004 De Bunschoter, 20-10-2004 | Onbekend. |
In het verleden, op een ander continent, werden de tam tam en de rooksignalen gebruikt om op een zo snel als mogelijk wijze te communiceren. Een automatische brandmeldinstallatie streeft het doel na om een brandgerucht zo snel als mogelijk door te geven, zij het op een andere wijze. In de nota Terugdringing Automatische Meldingen (TAM) zal concreet worden ingegaan op het terugdringen van automatische meldingen waardoor het onnodig alarmeren van de brandweer terug wordt geschroefd.
Het lijkt wel, wanneer de uitrukgegevens er op worden nageslagen, of er alleen nog maar heel veel kleine branden bestaan en dat er af en toe een hele grote brand is. Hoewel schijn vaak bedrieglijk is, klopt het beeld wel. Hierbij moet worden opgemerkt dat landelijk het aantal automatische brandmeldingen is gegroeid en dat is logisch. Logisch, aangezien het aantal brandmeldinstallaties behoorlijk is gestegen in de afgelopen jaren waardoor veel van de eerder genoemde kleine branden in de kiem kunnen worden gesmoord en de grote branden minder vaak dan in het verleden voorkomen. Daar komt bij dat automatische brandmeldinstallaties steeds meer worden gebruikt als onderdeel van een gelijkwaardige oplossing voor bijvoorbeeld groter bouwen dan 1.000 vierkante meter brandcompartiment.
Een ontwikkeling die niet is tegen te houden.
Echter, er zit een keerzijde aan de medaille. De brandweer rukt steeds vaker uit, voor wat in de volksmond, een loos alarm wordt genoemd. Hoewel na bestudering van de regelgeving de term onjuist blijkt, blijft het feit overeind staan dat de brandweer te vaak onnodig automatisch wordt gealarmeerd. Gevolgen hiervan:
onnodige financiële uitgaven aan de zijde van de overheid. Hoewel argument 3 wellicht het meest in het oog springt, zijn de eerste twee argumenten het belangrijkste. Vrijwillige brandweermannen/-vrouwen die vrijaf van hun werkgevers krijgen zijn schaars goed geworden en op onveilige situaties op de drukke infrastructuur zit niemand te wachten.
Met de komst van nieuwe regelgeving in 2002 en de implementatie hiervan op 1 januari 2003 (door vaststelling van de 8ste wijziging van de model Bouwverordening) heeft de gemeente meer mogelijkheden gekregen om de zogenaamde onechte (technische oorzaken) en ongewenste (brandverschijnselen) meldingen tegen te gaan. Hierbij vormen de nieuwe installaties niet het probleem aangezien deze moeten voldoen aan de regelgeving van deze tijd. Het probleem zit 'm in de bestaande brandmeldinstallatie die "opgewaardeerd" moeten worden om te kunnen voldoen aan de huidige eisen. Immers, de regelgeving maakt geen onderscheid meer tussen "oude" bestaande brandmeldinstallaties en nieuwe (nog te installeren) brandmeldinstallaties. Echter, bij de oude installaties zitten "we" vaak op slopershoogte als de eisen van de nieuwe installaties er op los worden gelaten.
Leeswijzer: In hoofdstuk 2 zal overzichtelijk worden ingegaan op de regelgeving. In hoofdstuk 3 staat de statistiek centraal waarbij de regelgeving zal worden toegepast. In hoofdstuk 4 zal worden ingegaan op de verschillende vormen van handhaving die (on) mogelijk zijn. In hoofdstuk 5 worden er conclusies getrokken waarop de aanbevelingen zijn gebaseerd.
De basis voor de regelgeving voor de brandveiligheidsinstallaties is de Bouwverordening.
Zoals in de inleiding al is aangegeven, wordt er in de regelgeving geen onderscheid gemaakt tussen bestaande en nieuwe brandmeldinstallaties. Op grond van de Bouwverordening is de onderstaande regelgeving van toepassing:
In de onderstaande paragrafen zal de bovenstaande regelgeving in het kort nader worden toegelicht. Er zal alleen worden ingegaan op de aspecten die direct van invloed zijn op het terugdringen van het aantal automatische brandmeldingen. Voordat hierop wordt ingegaan, eerst een toelichting op de alarmcentrales.
In Nederland kent de brandweer twee soorten alarmcentrales, te weten:
Daar waarin de regelgeving staat aangegeven dat er doorgemeld moet worden naar de brandweer, wordt bedoeld de regionale alarmcentrale. De regionale alarmcentrale kent een apart systeem voor de automatische meldingen dat landelijk is ingevoerd en beheerd wordt. Dit systeem het Openbaar Brandmeldsysteem (OMS). Op dit systeem zullen dus alle verplicht doorgemelde brandmeldinstallaties worden aangekoppeld. Om op systeem toegelaten te worden is certificering en toestemming van de brandweer verplicht. Ontbreekt één van beide dan wordt de brandmeldinstallatie niet op het openbaar brandmeldsysteem van de regionale alarmcentrale toegelaten. De systemen die worden toegelaten op het openbaar brandmeldsysteem van de regionale alarmcentrale van de Regionale Brandweer UtrechtsLand (BRUL) dienen te voldoen aan de NEN 2535 en de NEN 2654. Er zijn echter ook installatie die vrijwillig zijn toegelaten op. het openbaar brandmeldsysteem van de regionale alarmcentrale. Vrijwillig wil zeggen dat deze installaties niet geëist zijn op grond van de Bouwverordening maar wel zijn aangesloten op het openbaar brandmeldsysteem van de regionale alarmcentrale.
In de artikelen 2.6.1 tot en met 2.6.4 (zie bijlage B) zijn de voorschriften voor de brandveiligheidsinstallaties opgenomen. Deze artikelen zijn zowel voor bestaande als voor nieuwe installaties van toepassing, conform het model Bouwverordening.
Artikel 2.6.1 Dit artikel beschrijft de functionele eis en de prestatie-eis. Wordt aan de prestatie-eis voldaan dan wordt ook aan de functionele eis voldaan.
Ontheffingen, bij verbouwingen, zijn niet mogelijk gelet op de toelichting van artikel 2.6.1. De Bouwverordening, bevat geen algemene ontheffingsbepalingen. Indien. B&W bevoegd zijn om van een voorschrift van de Bouwverordening ontheffing te verlenen, staat dat explicitiet bij dat voorschrift vermeld. Omdat daarvan geen sprake is, zijn B&W niet bevoegd om bij verbouwingen ontheffingen te verlenen.
Artikel 2.6.2 Dit artikel beschrijft de aanwezigheidsplicht (hoogte hoogste verblijfsvloer, totale oppervlak, aantal verblijfsruimte, samenvallende vluchtwegen).
Artikel 2.6.3 Dit artikel beschrijft de omvang van de bewaking, (zeg maar welke ruimten) en of er doormelding naar de alarmcentrale van de brandweer moet plaatsvinden.
Artikel 2.6.4 Dit artikel beschrijft de kwaliteit van de brandmeldinstallatie en verwijst naar de Regeling Brandmeldinstallaties 2002 (zie paragraaf 2.6) en de NEN 2535 (zie paragraaf 2.4).
Het onderhoud van de brandmeldinstallatie is opgenomen in artikel 8 van bijlage 3 van de Bouwverordening. Dit artikel is van toepassing op elk bouwwerk, ongeacht of er sprake is van een gebruiksvergunningsplicht. Bijlage 3 van de Bouwverordening vindt zijn grondslag in artikel 6.2.1, lid 1 Bouwverordening.
Het is verboden een bouwwerk te gebruiken in strijd met de gebruikseisen zoals per onderwerp vermeld in bijlage bij deze verordening.
De brandmeldinstallatie moet doeltreffend beheerd, gecontroleerd en onderhouden worden.
Aan deze eisen wordt voldaan, indien is voldaan aan het gestelde in NEN 2654, uitgave 2002.
Voor een nadere toelichting zie paragraaf 2.5.
In vrijwel de meeste situaties zijn de bouwwerken waarin een automatische brandmeldinstallatie is vereist met een doormelding naar de brandweeralarmcentrale gebruiksvergunningsplichtig. Tijdens de controle van de gebruiksvergunning wordt op het onderhoud gecontroleerd.
De NEN 2535 geeft regels voor het ontwerp, de uitvoering, de compatibiliteit en de kwaliteit van het te installeren brandmeldsysteem. De uitgangspunten waaraan de brandmeldinstallatie moet voldoen, moeten vooraf in de vorm van prestatie-eisen eenduidig zijn geformuleerd.
Met betrekking tot het terugdringen van het aantal automatisch meldingen moet gedacht worden aan de volgende prestatie-eisen:
Ongewenste meldingen Brandmelding door de aanwezigheid van op brand lijkende verschijnselen, die niet het gevolg zijn van brand.
Voorbeelden zijn: bedieningsfout, kwaadwilligheid, gewijzigd gebruik, abnormale situatie, toepassing en concreet "het pannetje met melk dat aanbrandt".
Onechte meldingen Brandmelding die niet het gevolg is van een brand of op brand lijkende verschijnselen. Voorbeelden zijn: kwaliteit onderhoud, atmosferische invloeden, invloed van andere systemen, systeemzorg, beschadiging.
Echte meldingen zijn dan Brandmelding door een brand of door een voorval dat tot brand kan leiden.
Afhankelijk van het soort bouwwerk is er een risico-indeling gemaakt waarbij een onderscheid is gemaakt in interne en externe meldingen gekoppeld aan het aantal ongewenste en onechte meldingen die plaats mogen vinden per jaar om binnen 'de norm' te blijven.
Intern Alle binnen de organisatie (van een bouwwerk) gesignaleerde ongewenste en/of onechte meldingen
Extern Alle naar het ontvangststation voor brandmeldingen doorgemelde ongewenste en onechte meldingen (de alarmcentrale van de brandweer).
Een brandmeldinstallatie in een bouwwerk kan alleen effectief blijven functioneren wanneer de betrokken beheerder er voor zorgt dat het beheer, de controle en het onderhoud van de installatie op de juiste wijze plaatsvinden. De NEN 2654 geeft de nodige aanwijzingen en eisen die in dit verband moeten worden aangehouden.
De belangrijkste punten in deze NEN-norm met betrekking tot het voorkomen van ongewenste en onechte meldingen zijn:
Om een goed beheer te kunnen voeren, inspectie mogelijk te maken e.d. dienen alle gebeurtenissen die samenhangen met het functioneren van de brandmeldinstallatie (dus inclusief de in- en externe onechte en ongewenste meldingen) door de beheerder in een logboek worden bijgehouden. In bijlage C is de berekening opgenomen waaruit kan worden afgeleid of de brandmeldinstallatie nog voldoet aan de gestelde norm.
2.6 De Regeling Brandmeldinstallaties 2002
De Regeling Brandmeldinstallaties 2002 is een kwaliteitszorg- en certificeringsysteem, opgesteld door de bij de brandbeveiliging betrokken partijen, waaronder:
De regeling geeft aan wat van de brandmeldinstallatie en van de diverse (markt)partijen wordt verwacht en hoe handhaving en controle plaatsvindt. Het beheer van de regeling en de met name genoemde kwaliteitszorg is opgedragen aan het Nationaal Centrum voor Preventie te Houten.
Naast de specifieke kwaliteitseisen die gesteld worden aan de verschillende (markt)partijen en medewerkers wordt in bijlage G.1.7.5 van de Regeling Brandmeldinstallaties een nadere invulling gegeven van de inspectiefrequentie die gedefinieerd is in het Plan van Eisen. In bijlage C van dit document treft u de inspectiefrequenties aan. De inspectiefrequentie houdt rekening met al dan niet of verminderde zelfredzame mensen die al dan niet slapen. Hierbij is ook rekening gehouden met het soort bouwwerk.
Tenslotte is in deze regeling aangegeven wanneer een certificaat op een brandmeldinstallatie vervalt. Het vervallen van een certificaat heeft tot direct gevolg dat:
niet meer wordt voldaan aan artikel 8, bijlage 3 van de Bouwverordening en dat is op grond van artikel 6.2.1, lid 1 verboden.
In het vorige hoofdstuk is in hoofdlijnen beschreven wat de spelregels zijn rond brandmeldinstallaties. In dit hoofdstuk zal er een vertaalslag van de regels plaatsvinden naar de situatie is Bunschoten.
3.1 Brandmeldinstallaties in Bunschoten
In bijlage 4 is in tabel 1 weergegeven:
De meest in het oog springende zaken zijn hieronder grafisch weergegeven.
In de grafiek is weergegeven welke installaties zijn aangesloten voor 1 oktober 1996. Op deze datum werd de NEN 2535 van kracht waarin de normen zijn opgenomen voor het aantal ongewenste en onechte meldingen zijn opgenomen. Daarnaast is het aantal installaties aangegeven dat is geïnstalleerd na het van kracht worden van de Regeling Brandmeldinstallaties 2002 (per 1 januari 2003). Tevens is onderscheid gemaakt naar vrijwillige aansluitingen en verplichte aansluitingen (op basis van de Bouwverordening of Milieuregelgeving). In totaal zijn er 16 installaties aangesloten op de regionale alarmcentrale en zijn er 3 installaties aangesloten op een particuliere alarmcentrale voor zover bekend).
3.2 Brandweerstatistieken in Bunschoten
In tabel 2 van bijlage D zijn een aantal statistieken opgenomen van het aantal ongewenste en onechte brandmeldingen over de periode 1 januari 1995 (datum start automatische gegevens vastlegging) tot 1 augustus 2004 van de brandmeldinstallaties die nog steeds in gebruik zijn De meest in het oogspringende zaken zijn hieronder grafisch weergegeven.
In de grafiek is weergeven het aantal ongewenste en onechte meldingen van bestaande installaties. Hierbij is rekening gehouden met de datum van de aansluiting (in alle gevallen de leeftijd van de brandmeldinstallatie) onderverdeeld naar een vrijwillige en verplichte aansluiting. Er is geen rekening gehouden met bewaakt oppervlak of aantal melders. Een dergelijke uitsplitsing geeft geen toegevoegde waarde gelet op het grote verschil naar leeftijd en de regelingen die van kracht waren.
Tweede grafiek: Totaal ongewenste/onechte meldingen naar jaar
In de de grafiek is het aantal ongewenste/onechte meldingen op genomen door alle installaties. Het aantal onechte/ongewenste meldingen van particuliere alarmcentrales is verdeeld over 3 jaar.
Derde grafiek: Verdeling meldingen bestaande RAC installaties
In de grafiek is de verhouding weergegeven van de ongewenste meldingen (gebruiksaspecten), de onechte meldingen (projectering, storingen) en echte meldingen.
Vierde grafiek: Ongewenste/Onechte meldingen naar datum installatie
In de grafiek is het aantal ongewenste en onechte meldingen van de bestaande aansluitingen bij de regionale alarmcentrale weergegeven. Hierbij is een verdeling gemaakt naar het aantal meldingen van installatie die voor 1 oktober 1996 zijn aangesloten (inwerktreding NEN 2535), de installatie die zijn aangesloten tussen 1 oktober 1996 en 1 januari 2003 (inwerktreding Regeling Brandmeldinstallaties 2002) en de installaties die na 1 januari 2003 zijn aangesloten.
Vijfde grafiek: Ongewenste/Onechte meldingen vanaf 1 januari 2003
In de grafiek zijn de ongewenste en onechte brandmelding weergegeven van bestaande installatie naar datum van installatie.
Om als overheid de naleving van voorschriften na te gaan, handhaaft de overheid. Feitelijk wordt met handhaving bedoeld:
"elke handeling van het bevoegde orgaan die erop gericht is de naleving van rechtsregels te realiseren of een overtreding daarvan te beëindigen".
Ook ten aanzien van brandmeldinstallaties en de ongewenste/onechte meldingen, kan het bevoegd gezag handhavend optreden. De regels voor de kwaliteitseisen waaraan de brandmeldinstallaties dienen te voldoen zijn terug te vinden in de Bouwverordening (die de gemeenteraad vaststelt).
Bekende vormen van handhaving zijn bestuursdwang en dwangsom. Echter, dit zijn wel zware middelen. In de bovenstaande definitie staat "elke handeling van het bevoegd orgaan" wat inhoudt dat er onder deze zinsnede ook andere vormen van handelingen kunnen worden verstaan, dan de formele (bekende) instrumenten.
In dit hoofdstuk wordt een onderscheid gemaakt in preventief handhaven (paragraaf 4.1) en repressief handhaven (paragraaf 4.2).
Bij repressief handhaven wordt wel een sanctie opgelegd of in het vooruitzicht gesteld. De instrumenten beschreven in de Algemene Wet Bestuursrecht (bijlage E) te weten:
Daarnaast is in het Wetboek van Strafrecht (bijlage F) opgenomen dat het nodeloos alarmeren van publieke diensten strafbaar is.
Bij bestuursdwang wordt op kosten van de overtreden een ongewenste situatie beëindigd door daadwerkelijk in te (laten) grijpen. Met dit instrument kan een ernstige (veiligheids)tekortkoming weg worden genomen. Bijvoorbeeld bij de verplichting tot het aanleggen van een brandmeldinstallatie.
De dwangsombevoegdheid houdt in dat aan een overtreder een verplichting (last) kan worden opgelegd om binnen een bepaalde termijn iets te doen of na te laten, op straffe van het verbeuren van een dwangsom. Het noemen van een termijn is verplicht, met uitzondering van de situatie waarin de gegeven last strekt tot het voorkomen van een herhaling van de overtreding. Hiermee kan dit instrument goed toegepast kunnen worden bij het onnodig alarmeren van de brandweer (ongewenste/onechte meldingen).
In artikel 142 van het Wetboek van Strafrecht zijn straffen opgenomen voor het nodeloos alarmeren. De brandweer zal in dergelijke gevallen aangifte moeten doen bij de politie die vervolgens het verdere traject voor zijn rekening neemt.
5. De conclusies en aanbevelingen
In dit hoofdstuk zullen de conclusies (paragraaf 5.1) en aanbevelingen (paragraaf 5.2) worden opgesomd op basis van de voorgaande hoofdstukken.
Op basis van de hoofdstukken 2 tot en met 4 zijn de volgende conclusies te trekken:
Op grond van de NEN 2535 mogen er ongewenste en onechte meldingen voorkomen op basis van berekening naar het aantal puntmelders en bewaakt oppervlak. Gelet op de bouwwerken en brandmeldinstallaties in Bunschoten betekent dit dat bij 1 externe onechte of externe ongewenste melding de norm voor dat betreffende kalenderjaar gelijk wordt overschreden.
Het kan voorkomen dat rookmelders in het geheel niet worden gecontroleerd bij de oplevering en handhaving gelet op de inspectiefrequentie (Regeling Brandmeldinstallaties 2002). Dit is ongewenst aangezien defecte melders onechte meldingen kunnen verzoorzaken. De inspectiefrequentie dient dan ook verhoogd te worden zowel bij oplevering als bij handhaving.
De installaties die geïnstalleerd zijn voor 1 oktober 1996 en die nu nog zijn aangesloten op het openbaar brandmeldkamersysteem veroorzaken samen 82% van de onechte en ongewenste meldingen over de gehele periode van 1 januari 1995 tot en met 1 augustus 2004. Driekwart van deze meldingen zijn onecht en zijn terug te voeren op de NEN 2535.
Op basis van de bovenstaande conclusies, zijn de volgende aanbevelingen geformuleerd:
De inspectiefrequentie genoemd in de regeling Brandmeldinstallaties is het minimum niveau. In het Programma van Eisen dient de inspectiefrequentie bij oplevering altijd 1 op 1 te zijn. De inspectiefrequentie ten behoeve van de handhaving dient minimaal 1 op 10 te zijn. Ook dit dient altijd in het Programma van Eisen te worden opgenomen.
Informeer de eigenaren van de vrijwillige installaties dat volgens de bouw- en milieuregelgeving het niet verplicht is, te zijn aangesloten op het openbaar brandmeldkamersysteem. Indien de eigenaar van de vrijwillige brandmeldinstallatie toch op het openbaar brandmeldsysteem aangesloten wil blijven, dan dient de inspectiefrequentie op hoog te worden ingeschaald.
Stuur aan het einde van elk kalenderjaar een brief naar de beheerders van de brandmeldinstallaties die zijn aangesloten op het openbaar brandmeldkamersysteem waarin de "score" van dit jaar wordt vermeld. Vermeld ook in deze brief het totale bedrag aan verbeurde dwangsommen indien op deze wijze gehandhaafd zou worden.
Evalueer de bovengenoemde aanbevelingen na 1 januari 2008 en bezie of het dan noodzakelijk is om repressief handhavende instrumenten in te zetten om over te gaan tot certificering van hele brandmeldinstallaties of om af te dwingen dat de norm voor ongewenste en onechte wordt nageleefd. Dit geldt voor de aansluitingen die zijn aangesloten op het openbaar brandmeldkamersysteem.
Start met de uitvoering van de bovengenoemde aanbeveling zo snel als mogelijk na het vaststellen van deze nota door het college van burgemeester en wethouders. 3. Koppel 2 maal per jaar de uitgevoerde acties op preventief gebied terug aan het kader van de brandweer Bunschoten die betrekking hebben op het terug dringen van de automatische meldingen.
A. De gebruikte gegevens en literatuur
B. De geldende tekst Bouwverordening
Artikel 2.6.1 Beginsel inzake brandmeldinstallaties
Artikel 2.6.2 Aanwezigheid van brandmeldinstallaties
In een gebruiksfunctie waarin de beide vluchtroutes vanaf de toegang van een verblijfsruimte gedeeltelijk samenvallen, zijn de verkeersruimten waarin bedoelde vluchtroutes samenvallen, alsmede de ruimten van waaruit die vluchtroutes bij brand zouden kunnen worden geblokkeerd, voorzien van een brandmeldinstallatie met ruimtebewaking.
Artikel 2.6.3 Omvang van de bewaking door brandmeldinstallaties
Artikel 2.6.4 Kwaliteit van brandmeldinstallaties
Een op grond van artikel 2.6.2, in een bouwwerk aanwezige brandmeldinstallatie is voorzien van een geldig certificaat als bedoeld in de Regeling Brandmeldinstallaties 2002 van het Nationaal Centrum voor Preventie (NCP) te Houten, dan wel een certificaat waarvan een door burgemeester en wethouders erkende, ter zake kundige, onafhankelijke onderzoeksinstelling in een schriftelijke verklaring heeft aangetoond dat dit certificaat ten minste gelijkwaardig is aan een certificaat als bedoeld in de vorengenoemde Regeling Brandmeldinstallaties 2002.
Paragraaf 2 Staat van brandveiligheidinstallaties en vluchtrouteaanduidingen
Artikel 5.2.1 Voorschriften inzake brandveiligheids-installaties en vluchtrouteaanduidingen
Voor bestaande bouwwerken zijn de artikelen 2.6.1 tot en met 2.6.10 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 5.2.2 Aanwezigheid van brandveiligheids-installaties in gebouwen, niet zijnde woningen, woongebouwen, logiesverblijven, logiesgebouwen of kantoorgebouwen (vervallen)
Artikel 5.2.3 Aanwezigheid van brandveiligheid-installaties in woongebouwen van bijzondere aard (vervallen)
Artikel 5.2.4 Aanwezigheid van brandveiligheid-installaties in logiesverblijven en logiesgebouwen (vervallen)
Artikel 5.2.5 Aanwezigheid van brandveiligheid-installaties in kantoorgebouwen (vervallen)
Artikel 6.2.1 Gebruikseisen voor bouwwerken
Bijlage behorende bij artikel 6.2.1 , eerste lid
Artikel 8 Brandmeldinstallatie
De brandmeldinstallatie moet doeltreffend beheerd, gecontroleerd en onderhouden worden.
Aan deze eisen wordt geacht te zijn voldaan, indien is voldaan aan het gestelde in NEN 2654- 1, uitgave 2002.
Alle werkzaamheden aan de bovenvermelde installaties moeten in een register worden vermeld. Dit register moet in het bouwwerk ter inzage liggen.
Tabel 2.6.1 behorende bij artikel 2.6.1 (brandmeldinstallaties)
Voor de betekenis van de symbolen in de tabel zie de toelichting op artikel 2.6.1. Voor een nadere verklaring van de desbetreffende voorschriften zie de toelichting op de artikelen 2.6.2 tot en met 2.6.4.
C De schematische weergave risico-indeling en normering
Risicoklasse-indeling per gebouwsoort (NEN 2535)
Normering per risicoklasse-indeling (NEN 2535)
3. Maximaal aantal ongewenste en onechte meldingen per 5.000 m2 bewaakte vloeroppervlakte per jaar of per 100 puntmelder (type brandmelder) per jaar.
Berekening normen (NEN 2654-1)
Maximaal aantal ongewenste interne meldingen per jaar
A - bewakingsoppervlakte / 5000 x risicofactor intern
B - aantal puntmelders /100 x risicofactor intern
Maximaal aantal ongewenste externe meldingen per jaar
C - bewakingsoppervlakte / 5000 x risicofactor extern
D - aantal puntmelders /100 x risicofactor extern
Maximaal aantal onechte interne meldingen per jaar
E - bewakingsoppervlakte / 5000. x risicofactor intern
F - aantal puntmelders /100 x risicofactor intern
Maximaal aantal onechte externe, meldingen per jaar
G - bewakingsoppervlakte / 5000 x risicofactor extern
H - aantal puntmelders /100 x risicofactor extern
Wanneer puntmelders worden gebruikt dienen beide berekeningen te worden uitgevoerd. De laagste uitkomst is geldend.
Wanneer er meerdere soorten gebouwen zijn aanegsloten op een centrale is het gebouwsoort met de laagste uitkomst lijdend.
Het resultaat van de bovenstaande berekening moet worden vergeleken met het aantal werkelijk aantal ongewenste en onechte meldingen zowel intern als extern per jaar. Indien de norm wordt overschreden door het werkelijk aantal dient er een aanpassing plaats te vinden waardoor de norm weer gehaald wordt.
Inspectiefrequentie Regeling Brandmeldinstallaties 2002
4. Indien ≥ 2.000 personen: inspectiefrequentie H
5. Indien > 2.000 personen: inspectiefrequentie H
Gebouwen waarin verschillende gebouwfuncties zijn ondergebracht, kunnen dus met betrekking tot noodzakelijke inspectiefrequenties verschillen. In dat geval is de hoogste aangegeven inspectiefrequentie bepalend.
Indien het aspect schadebeperking in het kader van de verzekering het doel is van de brandmeldinstallatie, dient voor de inspectiefrequentie hoog (H) te worden gekozen.
Gebouwen waarvan het de laagste bouwlaag is gelegen op meer dan 6 meter onder het maaiveld of de hoogste bouwlaag op meer dan 50 meter boven het maaiveld, dienen een stap hoger te worden ingedeeld.
(voor '03 wil zeggen dat de installatie voor 1 januari 2003 is geïnstalleerd en de 8 wijziging van de Bouwverordening nog van kracht was.)
* Is een verplicht installatie op grond van CPR-voorschriften
** Wordt een verplichte installatie
Naam bedrijf of instelling In groen de vrijwillige installatie op de RAC,. In blauw is PAC aansluiting. | Werkelijke aantal meldingen Tussen haakjes staat de norm per jaar aangegeven | ||||
---|---|---|---|---|---|
* vanaf de vestiging van Exel slechts 1 melding ontvangen,
** ruim 20% van de meldingen heeft plaatsgevonden in 2004
*** vanaf 1 januari 2000 4 meldingen waarvan 1 echt.
**** ruim 70% meldingen kort na ingebruikname
Onder bestuursdwang wordt verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
De bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang bestaat slechts indien zij bij of krachtens de wet is toegekend.
Deze afdeling is niet van toepassing indien wordt opgetreden ter onmiddellijke handhaving van de openbare orde.
De rechtspersoon waartoe het bestuursorgaan behoort, vergoedt de schade die door het betreden van een plaats als bedoeld in het derde lid wordt veroorzaakt, voor zover deze redelijkerwijs niet ten laste van de rechthebbende behoort te komen, onverminderd het recht tot verhaal van deze schade op de overtreder ingevolge artikel 5:25, zesde lid.
Tot de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang behoort het verzegelen van gebouwen, terreinen en hetgeen zich daarin of daarop bevindt.
Het bestuursorgaan dat bestuursdwang heeft toegepast, is bevoegd, indien een ingevolge artikel 5:29, eerste lid, meegevoerde en opgeslagen zaak niet binnen dertien weken na de meevoering kan worden teruggegeven, deze te verkopen of, indien verkoop naar zijn oordeel niet mogelijk is, de zaak om niet aan een derde in eigendom over te dragen ofte laten vernietigen.
Gedurende drie jaren na het tijdstip van verkoop heeft degene die op dat tijdstip eigenaar was, recht op de opbrengst van de zaak onder aftrek van de ingevolge artikel 5:25 verschuldigde kosten en de kosten van de verkoop. Na het verstrijken van die termijn vervalt het eventuele batige saldo aan de rechtspersoon waartoe het bestuursorgaan behoort.
Een beslissing tot toepassing van bestuursdwang wordt niet genomen zolang een terzake van de betrokken overtreding reeds gegeven beschikking tot oplegging van een last onder dwangsom niet is ingetrokken.
Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast hetzij op een bedrag ineens, hetzij op een bedrag per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd, dan wel per overtreding van de last. Het bestuursorgaan stelt tevens een bedrag vast waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd. Het vastgestelde bedrag staat in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging.
Het bestuursorgaan dat een last onder dwangsom heeft opgelegd, kan op verzoek van de overtreder de last opheffen, de looptijd ervan opschorten voor een bepaalde termijn of de dwangsom verminderen ingeval van blijvende of tijdelijke gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid voor de overtreder om aan zijn verplichtingen te voldoen.
Een last onder dwangsom wordt niet opgelegd zolang een ter zake van de betrokken overtreding reeds genomen beslissing tot toepassing van bestuursdwang niet is ingetrokken.
Hoge Raad 's-Gravenhage, 03-02-2004, nr. 817.03
Voor toepassing van art. 142 lid 1 Sr is niet vereist dat de valse alarmkreten of signalen op zichzelf de openbare orde of de openbare rust verstoren, Voldoende is dat zij dienstdoende politieambtenaren tot actie hebben bewogen
G. Stroomschema nodeloos alarmeren Partucliere Alarmcentrales
Gecontroleerde/Ongecontroleerde meldingen
Onder een vrijwillige installatie met een ongecontroleerde brandmelding wordt verstaan een brandmelding van een vrijwillige brandmeldinstallatie die rechtsreeks (via het OMS) dan wel via een particuliere alarmcentrale wordt doorgemeld aan de alarmcentrale van de brandweer zonder dat voorafgaande aan de doormelding naar de brandweer, een onderzoek heeft plaatsgevonden naar de betrouwbaarheid van de brandmelding.
De vrijwillige installatie met een gecontroleerde brandmelding is een vrijwilliger brandmeldinstallatie waarvan een brandmelding nadat de betrouwbaarheid van de brandmelding is vastgesteld wordt doorgemeld naar de alarmcentrale van de brandweer.
Met betrekking tot het nader onderzoek wordt bedoeld dat een sleutelhouder wordt ingelicht die vervolgens ter plaatse gaat om na te gaan of er inderdaad sprake is van een terechte brandmelding.
De brandweer zal altijd uitrukken na te zijn gealarmeerd door de regionale meldkamer. Blijkt achteraf dat er sprake is van een ongecontroleerde loze melding dan wordt de onderstaande lijn gevolgd:
De particuliere alarmcentrale die heeft doorgemeld, zal worden verzocht aan te tonen dat zij een geldige verklaring hebben dat is afgegeven door een inspectiebureau voor de activiteit inspecteren van brandveiligheid". Het inspectiebureau dient geaccrediteerd te zijn door de Raad van Accreditatie te Utrecht dan wel door een door het Nationaal Centrum voor Preventie (NVP te Houten) erkend brandetectiebedrijf dat wordt voldaan aan de gestelde eisen waaraan een brandmeldinstallatie (conform de bouwverordening) dient te voldoen. Er zal en afschrift worden verstuurd naar de eigenaar/gebruiker van het bouwwerk waar de alarmering vandaan kwam.
Indien na het verzenden van de brief genoemd onder 1 een alarmering blijft binnenkomen, zal een overleg worden gevoerd met de eigenaar/gebruiker van de brandmeldinstallatie die de melding heeft veroorzaakt waarin de verklaringen onder 1 nogmaals worden opgevraagd wanneer ze niet eerder zijn overlegd. Er zal een afschrift van het gesprek worden verstuurd naar de eigenaar van de alarmcentrale
Als dit niet leidt tot het stoppen van de alarmeringen of het overleggen van de eerder genoemde verklaringen, zal de betreffende contact worden opgenomen met de particuliere alarmcentrale waarin wordt aangegeven dat eerst de echtheid van de melding nagetrokken dient te worden. Een afschrift van het gesprek zal worden verstuurd naar de eigenaar/gebruiker van het bouwwerk waar de alarmering vandaan kwam.
Als dit niet leidt tot het stoppen van de alarmeringen of het overleggen van de eerder genoemde verklaringen zullen zowel de eigenaar/gebruiker van de brandmeldinstallatie als de betreffende particuliere alarmcentrale worden uitgenodigd voor een onderhoud waarin onder andere wordt aangegeven dat bij de eerst volgende loze melding aangifte wordt gedaan bij de politie door de brandweer wegens het overtreden van artikel 142 van het Wetboek van Strafrecht.
Wanneer er weer een loze melding plaatsvindt nadat de voorgaande stappen niet hebben geleid tot het stoppen van loze meldingen respectievelijk het overleggen van de stukken genoemd onder 1, wordt aangefite gedaan bij de politie door de brandweer wegens het overtreden van artikel 142 van het Wetboek van Strafrecht.
Beleidsregel terugdringen automatische brandmeldingen
Het college van burgemeester en wethouders heeft onderzocht hoe het in de gemeente Bunschoten gesteld is met de automatische brandmeldingen. Alhoewel de omvang van het probleem meevalt, blijkt dat met name de oude brandmeldinstallaties zorgen voor ongewenste en onechte brandmeldingen.
Om dit probleem verder terug te dringen, heeft het college op basis van de nota Terugdringing Automatische Meldingen een aantal beleidsregels geformuleerd.
De nota en de beleidsregels zijn gebaseerd op de artikelen 2.6.1 tot en met 2.6.10 van de Bouwverordening, artikel 5.2.1 van de Bouwverordening en hoofdstuk 6 van de Bouwverordening. Deze beleidsregel treedt in werking op donderdag 21 oktober 2004.
Wilt u meer informatie over dit onderwerp, neemt u dan contact op met de heer R. Willemze. Hij is bereikbaar op het telefoonnummer 033-2991 432.