Organisatie | Lelystad |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | VERORDENING Langdurigheidstoeslag Lelystad 2011 |
Citeertitel | Verordening Langdurigheidstoeslag Lelystad 2011 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Deze verordening vervangt de Verordening Langdurigheidstoeslag Lelystad 2009 van 12 maart 2009.
1.Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
21-07-2011 | 01-01-2012 | nieuwe regeling | 12-07-2011 Flevopost, 20-7-2011 | Nr. B11-14212 |
De raad van de gemeente Lelystad,
op voorstel van het college van de gemeente Lelystad d.d. 24 mei 2011;
gelet op artikel 147 van de Gemeentewet en artikel 8, eerste lid, onderdeel d, en artikel 36 van de Wet werk en bijstand;
overwegende, dat het noodzakelijk is het verstrekken van langdurigheidstoeslag aan personen van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar bij verordening te regelen;
met ingang van de datum van inwerkingtreding van de Verordening langdurigheidstoeslag Lelystad 2011 in te trekken de Verordening Langdurigheidstoeslag Lelystad 2009,
Aan de in artikel 36 lid 1 van de WWB gestelde voorwaarde van het hebben van ‘langdurig een laag inkomen’ is voldaan als het inkomen in de referteperiode niet hoger was dan de voor de aanvrager geldende bijstandsnorm.
Artikel 3 - Hoogte van de langdurigheidstoeslag
De langdurigheidstoeslag bedraagt 25 procent van de op de peildatum geldende bijstandsnorm.
Toelichting Verordening Langdurigheidstoeslag Lelystad 2011
Op grond van artikel 8 lid 1 onderdeel d WWB moet de gemeenteraad bij verordening regels vaststellen met betrekking tot het verlenen van een langdurigheidstoeslag. Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de manier waarop invulling wordt gegeven aan het begrip ‘langdurig een laag inkomen’ zoals genoemd in artikel 36, lid 1, WWB.
Begrippen die in de WWB voorkomen hebben in deze verordening dezelfde betekenis als in de WWB. Voor een aantal begrippen die afwijken van de WWB, is een definitie gegeven. Zo is voor het begrip ‘inkomen’ is een van de WWB afwijkende definitie opgenomen. Hiermee wordt aangesloten bij de in de bestaande uitvoeringspraktijk gehanteerde (en ook door de wetgever bedoelde) invulling van het begrip inkomen in artikel 36, lid 1, WWB, terwijl een wetstechnische imperfectie is weggenomen.
Een referteperiode van 5 jaar, zoals voorheen voorgeschreven door het (per 1-1-2009 vervallen) artikel 36, WWB, wordt als te lang ervaren. Nadat belanghebbenden 3 jaar op een minimum inkomen zijn aangewezen is er over het algemeen niet veel reserveringsruimte over. Daarom wordt hier een termijn van drie jaar aangehouden voor de invulling van het begrip ‘langdurig’.
Dit sluit ook aan bij de impliciet door de wetgever gegeven termijn. De minimumleeftijd om in aanmerking te komen voor een langdurigheidstoeslag is immers door de wetgever teruggebracht van 23 naar 21 jaar. Een belanghebbende is (normaal gesproken) vanaf zijn 18e voor de WWB een zelfstandig rechtssubject. Als de wetgever van mening is dat voor jongeren vanaf 21 jaar de verstrekking van een langdurigheidstoeslag tot de mogelijkheden behoort, ligt het niet in de rede om voor personen vanaf 21 jaar zijn een langere termijn dan 36 maanden te hanteren.
Voor het ‘begrip inkomen’ wordt voor het recht op langdurigheidstoeslag geen andere invulling gehanteerd dan voor het recht op algemene bijstand. Dit betekent dat de vrijgelaten middelen als bedoeld in artikel 31, lid 2, WWB (zoals bijvoorbeeld de jonggehandicaptenkorting) eveneens buiten beschouwing moeten blijven bij het recht op langdurigheidstoeslag. En artikel 36, lid 2, WWB bepaalt dat bij de vaststelling van het inkomen een eerder verstrekte langdurigheidstoeslag buiten beschouwing wordt gelaten. Een afwijking van het begrip inkomen in de WWB, bijvoorbeeld door de toevoeging van de woorden “voor de gehele referteperiode vermeerderd met een bedrag ter hoogte van de op de peildatum van toepassing zijnde langdurigheidstoeslag” (zoals in de ingetrokken Verordening Langdurigheidstoeslag Lelystad 2009) ligt dan ook niet in de rede.
Door de hoogte van de langdurigheidstoeslag in een percentage uit te drukken en te koppelen aan de geldende bijstandsnorm inclusief verhogingen en verlagingen, ontstaat een rechtvaardige verdeling van de langdurigheidstoeslag die automatisch de ontwikkeling van de hoogte van de bijstandnorm volgt.
Naar aanleiding van de beleidsnota “Voorstel budgettaire aanpassing armoedebeleid Lelystad” van 16 maart 2011, is de hoogte van de langdurigheidstoeslag verlaagd van 35% tot 25% van de geldende bijstandsnorm.