Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Lelystad

TOESLAGENVERORDENING WWB en WIJ gemeente Lelystad 2011

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieLelystad
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingTOESLAGENVERORDENING WWB en WIJ gemeente Lelystad 2011
CiteertitelToeslagenverordening WWB en WIJ gemeente Lelystad
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze verordening vervangt de Verordening verhoging en verlaging algemene bijstand 2004 van12 februari 2004 en de Toeslagenverordening WIJ gemeente Lelystad van 2 februari 2010.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 147
  2. Wet werk en bijstand, art. 8, lid 1
  3. Wet investeren in jongeren, art. 12, lid 1

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

1.Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

21-07-201101-01-2012nieuwe regeling

12-07-2011

Flevopost, 20-7-2011

Nr. B11-13083

Tekst van de regeling

Intitulé

Nummer: B11-13083

De raad van de gemeente Lelystad,

op voorstel van het college van de gemeente Lelystad d.d. 24 mei 2011;

gelet op artikel 147 van de Gemeentewet, artikel 8, eerste lid, van de Wet werk en bijstand en artikel 12, eerste lid, van de Wet investeren in jongeren;

overwegende, dat bij verordening regels moeten worden gesteld met betrekking tot de verhoging of de verlaging van de norm en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald;

B E S L U I T:

met ingang van de datum van inwerkingtreding van de Toeslagenverordening WWB en WIJ gemeente Lelystad 2011 in te trekken de Verordening verhoging en verlaging algemene bijstand 2004 en de

Toeslagenverordening WIJ gemeente Lelystad,

en

vast te stellen de navolgende

TOESLAGENVERORDENING WWB en WIJ gemeente Lelystad 2011.

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      WWB: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      WIJ: de Wet investeren in jongeren;

    • c.

      toeslag: de toeslag voor de alleenstaande of de alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 25 van de Wet werk en bijstand en in artikel 30 van de Wet investeren in jongeren;

    • d.

      verlaging: de verlaging van de norm voor gehuwden als bedoeld in artikel 26 van de Wet werk en bijstand en in artikel 31 van de Wet investeren in jongeren;

    • e.

      gehuwdennorm: de norm bedoeld in artikel 21 onder c van de Wet werk en bijstand en in artikel 28 lid 1 onder c van de Wet investeren in jongeren;

    • f.

      onderhuurder: de alleenstaande, de alleenstaande ouder of het echtpaar die door middel van bewijzen van huurbetaling, een huurcontract of andere door de Centrale Raad van Beroep opgestelde criteria kan aantonen dat sprake is van een huurovereenkomst;

    • g.

      overige begrippen: de begripsomschrijvingen in de Wet werk en bijstand en in de Wet investeren in jongeren zijn van toepassing op de begrippen in deze verordening.

  • 2.

    Voor zover niet anders is bepaald, hebben de begrippen in deze verordening dezelfde betekenis als in de desbetreffende wet.

Artikel 2 Algemene bepalingen

  • 1.

    De bepalingen in deze verordening zijn van toepassing op personen van 21 tot 65 jaar met een bijstandsuitkering op grond van de Wet werk en bijstand en personen van 21 tot 27 jaar met een inkomensvoorziening op grond van de Wet investeren in jongeren.

  • 2.

    In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien de gehuwden beiden 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar zijn.

  • 3.

    De noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen worden gedeeld met een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft indien die ander geen gezamenlijke huishouding voert met de belanghebbende en een inkomen heeft dat gelijk is aan of hoger is dan het in artikel 33, tweede lid, van de Wet werk en bijstand genoemde normbedrag voor levensonderhoud als bedoeld in de Wet studiefinanciering 2000, vermeerderd met 10% van de gehuwdennorm.

Nummer: B11-13083

Artikel 3 Toeslagen voor alleenstaanden

  • 1.

    De norm wordt niet verhoogd met een toeslag voor:

    • -

      de alleenstaande van 21 jaar;

    • -

      de alleenstaande van 22 jaar indien één ander (echtpaar) zijn hoofdverblijf heeft in dezelfde woning;

    • -

      de alleenstaande van 23 jaar indien meer dan één ander (echtpaar) in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft;

    • -

      de belanghebbende met een WWB-uitkering ter hoogte van de norm voor een alleenstaande die gehuwd is of samenwoont met een partner met een WIJ-uitkering.

  • 2.

    De norm wordt verhoogd met een toeslag van 10% van de gehuwdennorm voor:

    • -

      de alleenstaande van 22 jaar indien geen ander (echtpaar) in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft;

    • -

      de alleenstaande van 23 jaar of ouder indien één ander (echtpaar) in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft;

    • -

      de alleenstaande van 23 jaar of ouder die door het college wordt aangemerkt als onderhuurder.

  • 3.

    De norm wordt verhoogd met een toeslag van 20% van de gehuwdennorm voor:

    • -

      de alleenstaande van 23 jaar of ouder indien geen ander (echtpaar) in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.

Artikel 4 Toeslagen voor alleenstaande ouders

  • 1.

    De norm wordt niet verhoogd met een toeslag voor:

    • -

      de alleenstaande ouder van 21 jaar of ouder indien meer dan één ander (echtpaar) in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft;

    • -

      de belanghebbende met een WWB-uitkering ter hoogte van de norm voor een alleenstaande ouder die gehuwd is of samenwoont met een partner met een WIJ-uitkering.

  • 2.

    De norm wordt verhoogd met een toeslag van 10% van de gehuwdennorm voor:

    • -

      de alleenstaande ouder van 21 jaar of ouder indien één ander (echtpaar) in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft;

    • -

      de alleenstaande ouder van 21 jaar of ouder die door het college wordt aangemerkt als onderhuurder.

  • 3.

    De norm wordt verhoogd met een toeslag van 20% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande ouder van 21 jaar of ouder indien geen ander (echtpaar) in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.

Artikel 5 Verlagingen voor gehuwden

  • 1.

    Geen verlaging wordt toegepast op de norm voor de gehuwden van 21 jaar of ouder indien geen ander (echtpaar) in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2.

    De verlaging van de norm bedraagt 10% voor de gehuwden van 21 jaar of ouder indien:

    • -

      één ander (echtpaar) in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft;

    • -

      de gehuwden door het college worden aangemerkt als onderhuurders.

  • 3.

    De verlaging van de norm bedraagt 20% voor de gehuwden van 21 jaar of ouder indien meer dan een ander (echtpaar) in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.

Artikel 6 Ontbreken woonkosten

  • 1.

    Geen toeslag wordt verleend aan de alleenstaande of de alleenstaande ouder indien hij geen woonlasten heeft.

  • 2.

    De norm voor gehuwden wordt verlaagd met 20% indien de gehuwden geen woonlasten hebben.

  • 3.

    De in het vorige lid bedoelde verlaging wordt niet toegepast voor zover de norm reeds is verlaagd op grond van artikel 5.

Artikel 7 Citeerartikel

Deze verordening wordt aangehaald als: Toeslagenverordening WWB en WIJ gemeente Lelystad.

Nummer: B11-13083

Atikel 8 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na de openbare bekendmaking daarvan.

Lelystad, 12 juli 2011.

De raad van de gemeente Lelystad,

de griffier, de voorzitter,

Nummer: B11-13083

Toelichting algemeen

Het huidige systeem van gemeentelijke toeslagen op en verlagingen van de norm bestaat al sinds de inwerkingtreding van de Algemene bijstandswet per 1 januari 1996.

Bij deze wetswijziging verlaagde de wetgever de basisnorm voor alleenstaanden en alleenstaande ouders met 20%. Tegelijkertijd werd vastgelegd dat de gemeenten bij verordening regels moesten stellen voor de verhoging van de norm met een toeslag (van maximaal 20%) voor alleenstaanden of alleenstaande ouders “voor zover de belanghebbende hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander”. Voor gehuwden bleef de basisnorm gehandhaafd op 100% van het wettelijk minimumloon. Hierbij werd vastgelegd dat de gemeenten bij verordening regels moeten stellen voor de verlaging van de norm.

Met ingang van 1 januari 2004 werd de Algemene bijstandswet vervangen door de Wet Werk en Bijstand (WWB). Daarbij werden de bepalingen voor het ‘bij verordening vaststellen van regels voor de verhoging of de verlaging van de norm’ overgenomen.

Met ingang van 1-10-2009 werd de Wet investeren in jongeren (WIJ) ingevoerd. Ook in deze wet werden de bepalingen voor het ‘bij verordening vaststellen van regels voor het verhogen of verlagen van de norm’ overgenomen. Bovendien komen de normen voor de bijstand in de WWB overeen met de normen voor de inkomensvoorziening in de WIJ. Er is dus alle reden om de regels voor beide wetten vast te leggen in één verordening.

Aan deze ‘Toeslagenverordening WWB en WIJ gemeente Lelystad 2011’ liggen de navolgende uitgangspunten ten grondslag:

1.Forfaitair bedrag:

De verhoging (voor alleenstaanden of alleenstaande ouders) of verlaging (voor gehuwden) van de algemene bijstand geschiedt met 10% van de gehuwdennorm per medebewoner (of medebewonend echtpaar) met wie de algemene bestaanskosten kunnen worden gedeeld. De verhoging of verlaging wordt niet vastgesteld op basis van de vaststelling van de werkelijke gezamenlijke kosten. Er is gekozen voor een percentage van de gehuwdennorm omdat ook de wetgever in art. 25 lid 2 WWB van deze norm uitging voor de vaststelling van de maximale toeslag (20% van de gehuwdennorm).

2.Verhoging én verlaging maximaal 20%:

Artikel 25 lid 2 WWB bepaalt dat de verhoging van de algemene bijstand voor alleenstaanden en alleenstaande ouders maximaal 20% van het nettominimumloon mag bedragen. Voor de verlaging van de algemene bijstand voor gehuwden is hierbij aangesloten: de verlaging bedraagt maximaal 20% van de gehuwdennorm. Lelystad past geen verdere verlaging toe voor gehuwden en ook wordt de wettelijke basisnorm voor alleenstaanden en alleenstaande ouders niet verlaagd.

3.Schoolverlaters:

De Wet Werk en Bijstand en de Wet investeren in jongeren bieden de mogelijkheid om de toeslag of de norm gedurende maximaal 6 maanden te verlagen voor de belanghebbenden die recent de deelname aan onderwijs of een beroepsopleiding hebben beëindigd.

Van deze mogelijkheid wordt in Lelystad geen gebruik gemaakt omdat:

  • a.

    het verleden heeft bewezen dat een ‘schoolverlatersregeling’ leidt tot een zeer chaotisch en onoverzichtelijk normensysteem;

  • b.

    de toeslag voor jongeren tot en met 20 jaar al niet mogelijk is op grond van artikel 30 lid 1 WIJ;

  • c.

    de toeslag voor jongeren van 21 jaar op grond van deze verordening al niet kan worden verstrekt;

  • d.

    verlaging van de bijstand, louter omdat voorafgaande aan de bijstandverlening onderwijs of een beroepsopleiding werd gevolgd (en dus een laag inkomen werd genoten), leidt tot rechtsongelijkheid ten opzichte van jongeren die voorafgaande aan de bijstandsverlening niet studeerden maar bijvoorbeeld werkten, of een andere uitkering genoten, of een zwervend bestaan leidden, of gedetineerd waren.

Nummer: B11-13083

4.Geen onderscheid tussen kostgangers, onderhuurders en woningdelers:

In Lelystad wordt geen onderscheid gemaakt tussen onderhuurders, kostgangers of woningdelers. Het gaat louter om medebewoners die een bijdrage in de lasten kunnen leveren. Omdat ook verzorgingsbehoeftige medebewoners een bijdrage kunnen leveren in de lasten en omdat het bij de verhoging of verlaging van de bijstand louter gaat om financiële overwegingen, wordt de vraag of een medebewoner wel of niet verzorgingsbehoeftig is niet bij de beoordeling betrokken.

5.Feitelijke kostendeling niet van belang:

5. De Memorie van toelichting bij de Wet Werk en Bijstand zegt letterlijk:

“Bij de beoordeling of de belanghebbende inderdaad hogere bestaanskosten heeft, is in voorkomende gevallen niet bepalend of deze ook feitelijk deze kosten met een ander deelt”. Dit volgt rechtstreeks uit de wet waar immers telkens wordt gesproken over het “kunnen delen” van de kosten met een ander.

Dit uitgangspunt wordt in Lelystad onderschreven, waarbij wordt opgemerkt dat wordt aangenomen dat de kosten kunnen worden gedeeld met een ander, die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft, indien die ander kan beschikken over voldoende middelen voor de noodzakelijke kosten van het bestaan. Pas dán kan de ander geacht worden daadwerkelijk in staat te zijn de kosten te delen. Met het oog hierop is in art. 2 lid 3 van de verordening vastgelegd dat de noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen worden gedeeld met een ander die in de woning zijn hoofdverblijf heeft (en die geen deel uitmaakt van de gezamenlijke huishouding) indien het inkomen van die ander gelijk is aan of hoger is dan de norm voor het levensonderhoud voor de studerende thuiswonende op grond van de Wet studiefinanciering 2000, vermeerderd met 10% van het wettelijk minimumloon. Dit normbedrag is opgenomen in artikel 33, lid 2, WWB.

8.Onderhuurders:

Wanneer sprake is van onderhuur, dan deelt de onderhuurder feitelijk de kosten met de hoofdbewoner (de verhuurder). Dat rechtvaardigt de verlaging met 10%.

Wanneer echter in dezelfde woning nog een andere kamer wordt verhuurd, dan leidt dat niet tot de verlaging van de kamerhuur die door de eerste huurder moet worden betaald. Anders gezegd: de onderhuurders kunnen de woonlasten niet met elkaar delen en hebben dan ook geen lagere bestaanskosten ‘door het met elkaar kunnen delen van de woonlasten’. Het verder verlagen van de toeslag tot 0%, louter omdat ook een ander in dezelfde woning een kamer huurt, ligt dan ook niet in de rede.

9.Gehuwden tot 21 jaar

Geen verlaging wordt toegepast op de norm voor gehuwden indien één of beide gehuwden jonger zijn dan 21 jaar. De landelijke basisnorm is immers, in verband met de leeftijd tot 21 jaar, reeds zodanig verlaagd dat verdere verlaging niet meer verantwoord is.

Nummer: B11-13083

Toelichting artikelsgewijs

Artikel 1

De begrippen behoeven geen nadere toelichting.

Artikel 2

Het eerste lid komt overeen met hetgeen reeds bij wet is vastgelegd, maar is toch opgenomen om misverstanden te voorkomen.

Het tweede lid bepaalt dat de gehuwdennorm alleen maar wordt verlaagd indien beide gehuwden ouder zijn dan 21 jaar. Dat betekent dat de gehuwdennorm niet wordt verlaagd wanneer één gehuwde nog jonger is dan 21 jaar (of wanneer beide gehuwden jonger zijn dan 21 jaar). De jongerennormen van artikel 28 WIJ zijn namelijk zodanig laag dat ze geen ruimte bieden voor verdere verlaging.

Het derde lid betreft het eigen beleid van de gemeente Lelystad. De vrijlating van 10% is bedoeld om niet álle bijverdiensten van een inwonende studerend kind van invloed te laten zijn op de hoogte van de uitkering van de ouder.

Artikel 3 Toeslagen voor alleenstaanden

Artikel artikel 34 WIJ biedt de mogelijkheid om de toeslag voor alleenstaanden van 21 of 22 jaar te verlagen “voor zover het college van oordeel is dat, gezien de hoogte van het minimumjeugdloon, de hoogte van deze toeslag een belemmering kan vormen voor de aanvaarding van arbeid”. Om deze reden is de toeslag voor jongeren van 21 jaar vastgesteld op 0% en die voor jongeren van 22 jaar op maximaal 10%.

Als een WIJ-gerechtigde jongere een partner heeft van 27 jaar of ouder met een WWB-uitkering, dan is er sprake van de samenloop van de algemene bijstand op grond van de WWB en de inkomensvoorziening op grond van de WIJ. In zo’n situatie worden beiden aangemerkt als alleenstaande, of wordt één van hen aangemerkt als alleenstaande en de ander als alleenstaande ouder. Dan wordt de WWB-uitkering voor de alleenstaande of de alleenstaande ouder door de WIJ-inkomensvoorziening aangevuld tot de gehuwdennorm. Door aan de WWB-gerechtigde geen toeslag te verstrekken blijft de WWB-uitkering zo laag mogelijk. Daardoor wordt de WIJ-inkomensvoorziening of gelijk aan de WWB-uitkering (bij gehuwden zonder kinderen) of in ieder geval zo hoog mogelijk. Een toeslag zou er alleen maar toe leiden dat de WIJ-inkomens-voorziening lager wordt. Dat verschil in inkomen tussen de echtelieden is minder gewenst, bijvoorbeeld omdat een opgelegde maatregelen daardoor voor de ene echtgenoot veel hoger wordt dan voor de andere echtgenoot. Om deze reden krijgt de WWB-gerechtigde partner geen toeslag.

Voor een onderhuurder wordt de lagere toeslag (van 10%) gerechtvaardigd door het feit dat de onderhuurder de kosten van het bestaan kan delen met de hoofdbewoner (de verhuurder). Maar wanneer nog een andere persoon in dezelfde woning een kamer huurt, dan leidt dat niet tot de verlaging van de kamerhuur die door de onderhuurder moet worden betaald. Anders gezegd: de onderhuurders kunnen de woonlasten niet met elkaar delen en hebben dan ook geen lagere bestaanskosten door de aanwezigheid van een extra onderhuurder in dezelfde woning. Het verder verlagen van de toeslag tot 0%, louter omdat nog een ander in dezelfde woning een kamer huurt, ligt dan ook niet in de rede. Daarom is nu in artikel 3 van de verordening vastgelegd dat aan onderhuurders een toeslag van 10% verstrekt wordt.

Artikel 4 Toeslagen voor alleenstaande ouders

Voor het niet verstrekken van een toeslag aan de partner van een echtpaar met een WWB-uitkering waarbij sprake is van de samenloop van een WWB-uitkering met een WIJ-inkomensvoorziening, zie de toelichting bij artikel 3.

Voor het verstrekken van de toeslag van 10% wanneer sprake is van onderhuur: zie de toelichting bij artikel 3.

Artikel 5 Verlaging voor gehuwden

Zie voor de verlagingen in het algemeen: punt 2 van de Algemene toelichting.

Zie voor de verlagingvoor onderhurende echtparen: de toelichting bij artikel 3.

Nummer: B11-13083

Artikel 6 Ontbreken van woonlasten

Bij het ontbreken van woonlasten wordt aan alleenstaanden of alleenstaande ouders geen toeslag verstrekt, terwijl de norm voor gehuwden (of samenwonenden) wordt gekort met 20% van het minimumloon.

Door wie de woonlasten dan wél worden betaald, of hoe hoog die woonlasten zijn, is niet van belang. Indien bijvoorbeeld de ex-echtgenoot de woonlasten betaalt (veelal gedurende de echtscheidingsprocedure), dan wordt niet bezien welke kosten de ex-echtgenoot maandelijks heeft in verband met de door hem betaalde woonlasten. Louter de situatie van de belanghebbende (woonachtig in een woning waarvoor geen woonlasten zijn verbonden) is van belang, niet de financiële lasten van de niet-bijstandsgerechtigde ex-echtgenoot.

In Lelystad is er voor gekozen om de verlaging van de toeslag of de norm te beperken tot 20%. Wanneer sprake is van enerzijds ‘het kunnen delen van de kosten van het bestaan met een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft’ en anderzijds ‘het ontbreken van woonkosten’, dan blijft de verlaging (van de toeslag of van de norm) toch beperkt tot 20%.

Het derde lid voorkomt dat de verlaging door ‘samenloop met andere verlagingen’ lager wordt dan 20%. Zie ook punt 2 van de algemene toelichting.

Artikel 7 en artikel 8

Deze artikelen behoeven geen nadere toelichting.