Organisatie | Lelystad |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | REÏNTEGRATIEVERORDENING Lelystad 2011 |
Citeertitel | Reïntegratieverordening Lelystad 2011 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Deze verordening vervangt de Reïntegratieverordening Lelystad 2007 van 5 juli 2007.
1.Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
21-07-2011 | 01-01-2015 | nieuwe regeling | 12-07-2011 Flevopost, 20-7-2011 | Nr. B11-14097 |
De raad van de gemeente Lelystad,
op voorstel van het college van de gemeente Lelystad d.d. 24 mei 2011;
overwegende, dat de raad op grond van de WWB, de IOAW en de IOAZ bij verordening regels moet stellen voor het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling;
met ingang van de datum van inwerkingtreding van de ‘Reïntegratieverordening Lelystad 2011’ in te trekken de Reïntegratieverordening Lelystad 2007
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);
het college van de gemeente Lelystad;
de gemeenteraad van de gemeente Lelystad;
de personen aan wie door het college ondersteuning bij arbeidsinschakeling wordt geboden op grond van artikel 7 WWB, artikel 34 IOAW of artikel 34 IOAZ;
de persoon met recht op algemene bijstand of een uitkering op grond van de wet;
de niet-uitkeringsgerechtigde persoon als bedoeld in artikel 6, onder a, van de WWB;
de persoon met een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet die als niet-werkende werkzoekende staat ingeschreven bij het UWV Werkbedrijf;
een voorziening gericht op de de ondersteuning bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen zoals bedoeld in de wet, deze verordening en specifieke beleidsnotities zoals bedoeld in artikel 2, lid 2, van deze verordening;
een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek dan wel een aanstelling als ambtenaar als bedoeld in artikel 1 lid 1 van de Ambtenarenwet;
opdoen van werkervaring met behoud van uitkering;
opdoen van werkervaring door middel van een detacheringsbaan;
l.Platform cliëntparticipatie:
de overlegvorm van maatschappelijke organisaties en zelforganisaties zoals bedoeld in de Verordening cliëntparticipatie Wwb, Wij en Wsw Lelystad 2008;
m.persoonsgebonden reïntegratiebudget:
een financiële tegemoetkoming ter voldoening van de noodzakelijk te maken kosten van werkzaamheden die zijn gericht op arbeidsinschakeling;
het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, op zelfstandige maatschappelijke participatie.
2.Voor zover niet anders is bepaald, hebben de begrippen in deze verordening dezelfde betekening als in de desbetreffende wet.
Het college biedt uitkeringsgerechtigden, Anw-ers en nuggers, alsmede aan personen als bedoeld in artikel 10, lid 1, van de WWB, op grond van deze verordening en de vastgestelde beleidsnotities ondersteuning bij de arbeidsinschakeling, alsmede voorzieningen gericht op die arbeidsinschakeling voor zover het college deze noodzakelijk acht.
Artikel 7 Algemene bepalingen over voorzieningen
Het college kan, ter uitvoering van artikel 3, aan of ten behoeve van de persoon als bedoeld in artikel 3, lid 1, een financiële tegemoetkoming verstrekken, dan wel dienstverlening inkopen, waardoor deze persoon in staat wordt gesteld deel te nemen aan activiteiten die bijdragen tot arbeidsinschakeling.
Artikel 11 Persoonsgebonden reïntegratiebudget
Het college kan aan uitkeringsgerechtigden een financiële tegemoetkoming verstrekken in de
vorm van een op arbeidsinschakeling gericht persoonsgebonden reïntegratiebudget.
Het college kan aan uitkeringsgerechtigden als onderdeel van een reïntegratietraject activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
Additionele arbeid en premies voor het verrichten van additionele arbeid
De WWB, de IOAW en de IOAZ bepalen dat de gemeenteraad bij verordening regels moet stellen met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling.
Met ingang van 1 januari 2009 is de Wet stimulering arbeidsparticipatie (Wet Stap) in werking getreden. Deze wet wijzigde onder andere de Wet werk en bijstand, waarbij de voorwaarden en mogelijkheden van premieverstrekking en scholing bij inzet van zogenaamde participatieplaatsen worden geregeld. De participatieplaatsen hebben betrekking op het verrichten van additionele onbeloonde werkzaamheden voor een periode langer dan 6 maanden, waarbij het doel is de kans op arbeidsinschakeling te vergroten.
In Lelystad behoren de participatiebanen (alias onbeloonde additionele werkzaamheden) niet tot de voorzieningen die worden aangeboden. In Lelystad gaat het om werkstages, verloning, persoonsgebonden reïntegratiebudgetten, loonkostensubsidies en sociale activering, maar niet om participatiebanen. Het aanbieden van participatiebanen (en het verstrekken van premies daarvoor) is dan ook niet in deze verordening opgenomen.
Gemeentelijke verantwoordelijkheid
De gemeente draagt een algemene zorg voor de reïntegratie van WWB-ers, nuggers en Anw-ers. De
gemeente dient, mede met behulp van het reïntegratieadvies van het UWV Werkbedrijf, te beoordelen of belanghebbende op eigen kracht in staat is algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden of daarbij ondersteuning nodig heeft. Wanneer belanghebbende ondersteuning nodig heeft, is de gemeente verantwoordelijk voor het leveren daarvan. Voorzieningen die de gemeente in dezen kan aanbieden zijn scholing, activering, stages, premies, kinderopvang, sociale activering en gesubsidieerde arbeid. Aan de vormgeving en de mate waarin deze voorzieningen worden ingezet stelt de wet geen eisen. Hierdoor kan de gemeente de ondersteuning optimaal afstemmen op andere gemeentelijke beleidsterreinen, zoals zorg en onderwijs, en op de lokale arbeidsmarkt. Ook heeft de gemeente ruime mogelijkheden om personen met medische belemmeringen en/of meervoudige problemen een passend aanbod te doen, zo nodig in samenwerking met zorg- en welzijnsinstellingen.
Op grond van artikel 8 WWB, artikel 35 IOAW en artikel 35 IOAZ dient de gemeente het reïntegratiebeleid in een verordening te concretiseren en hierbij een evenwichtige aanpak in doelgroepen te laten zien. Dit betreft dan zowel een evenwichtige aanpak van de doelgroepen die in de wet worden genoemd (WWB-ers, nuggers en Anw-ers) als categorieën daarbinnen, zoals alleenstaande ouders, uitkeringsgerechtigde inburgeraars, langdurig werklozen et cetera.
Als reguliere arbeid niet tot de mogelijkheden behoort, maar wel arbeid onder beschermde omstandigheden, heeft de gemeente ook nog een wettelijke verplichting in het kader van de Wet sociale werkvoorziening (WSW). Dit sluitstuk van arbeidsmarktbeleid wordt niet als instrument in deze verordening genoemd omdat deze verordening de instrumenten o.g.v. de WWB benoemt. Daar waar mogelijk sprake is van een WSW-indicatie bij WWB-gerechtigden wordt een mogelijke indicatie door het UWV Werkbedrijf onderzocht en indien er een indicatie is, zal de cliënt binnen de WSW een werkplek aangeboden krijgen.
Naast de verantwoordelijkheid van gemeenten om voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling aan te bieden, heeft de belanghebbende een aanspraak op ondersteuning door de gemeente bij reïntegratie. Het gaat daarbij niet om een recht op een specifieke voorziening, maar om het recht door
de gemeente geholpen te worden bij de reïntegratie. Zo’n aanspraak stimuleert de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende voor zijn reïntegratie en kan ertoe bijdragen dat gemeenten hem niet ten onrechte negeren of over het hoofd zien bij het aanbieden van voorzieningen. Het is aan de gemeente te beoordelen op welke wijze het verzoek van de belanghebbende wordt gehonoreerd. De gemeente bepaalt op de eerste plaats of ondersteuning richting arbeidsinschakeling noodzakelijk is. Vervolgens moet de gemeente bepalen uit welke elementen deze ondersteuning bestaat.
Het uiteindelijke aanbod zal moeten passen binnen wat de gemeente, mede gelet op de beschikbare financiële kaders, in een verordening heeft opgenomen over haar reïntegratiebeleid. Van belang bij de uiteindelijke keuze voor een traject is een actieve opstelling van de belanghebbende in de contacten met de klantbeheerder en met het reïntegratiebedrijf. Belanghebbenden die hun eigen traject mee kunnen samenstellen zijn meestal gemotiveerd. Inspelen op persoonlijke voorkeur en persoonlijke aandacht zijn belangrijke succesfactoren voor een geslaagde reïntegratie. De ideeën en voorstellen van de belanghebbende worden hierbij beoordeeld op hun bijdrage aan het vergroten van het arbeidsperspectief en aan het realiseren van de doelstelling van een (op termijn) duurzame plaatsing in een reguliere baan. De aanspraak op ondersteuning door de gemeente bij reïntegratie geldt ook voor personen aan wie de gemeente tijdelijk een ontheffing heeft verleend. Het kan immers voorkomen dat de belanghebbende van mening is dat de situatie is veranderd en dat toeleiding naar de arbeidsmarkt weer aan de orde is. Wanneer bijstand aan gehuwden wordt verleend geldt de aanspraak op een voorziening voor beide partners. Ook geldt de aanspraak voor personen die op grond van artikel 7 lid 1 sub a WWB werkzaam zijn in gesubsidieerde arbeid.
Wanneer het college een aanspraak op ondersteuning afwijst, zal dit met redenen omkleed moeten gebeuren. Tegen deze beslissing staat bezwaar en beroep open. Het college moet bij het besluit op deze aanvraag maatwerk leveren. Dat geldt voor alle doelgroepen en categorieën daar binnen die de gemeente op een evenwichtige wijze moet bedienen. Diverse aspecten maken deel uit van die individuele afweging zoals de individuele capaciteiten, mogelijkheden en omstandigheden, de noodzaak van een traject, de aanwezigheid van de benodigde voorzieningen of alternatieven daarvoor, de beschikbaarheid van zorg- en hulpverlening en de financiële middelen die beschikbaar zijn gesteld door de gemeenteraad op basis van de gemeentelijke verordening. De gemeente moet dus naar aanleiding van een aanspraak altijd een individuele afweging maken of zij die aanspraak wil of kan honoreren.
Centraal in de WWB staat het uitgangspunt van werk boven inkomen. Alle inspanningen van belanghebbende en de gemeente dienen te zijn gericht op arbeidsinschakeling. Hieronder wordt verstaan het verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid, zonder dat daarbij gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7 lid 1 sub a WWB.
De WWB legt aan iedereen de verplichting op om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden. Er wordt geen beperkende voorwaarde meer opgelegd aan aard en omvang van het werk en aan de aansluiting op opleiding en ervaring. Algemene grenzen van wat algemeen geaccepteerde arbeid is, zijn niet primair terug te vinden in de WWB, maar veeleer in aanverwante wet- en regelgeving, zoals de arbeidswetgeving. In dit verband kan gesteld worden, dat illegale arbeid en arbeid tegen een lager loon dan het wettelijk minimum niet vallen onder “algemeen geaccepteerde arbeid”.
Met de introductie bij de WWB van de term algemeen geaccepteerde arbeid wordt bereikt dat een eventueel beroep op inkomensondersteuning zo kort mogelijk is. Uiteraard moet wel gekeken worden naar de aansluiting bij de individuele mogelijkheden van de persoon in verband met gezondheid en belastbaarheid. Wanneer betaalde arbeid nog niet aan de orde is, dient betrokkene gebruik te maken van door de gemeente aangeboden voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. Hierbij is optimaal maatwerk mogelijk.
Van gemeenten wordt verwacht dat zij op evenwichtige wijze aandacht besteden aan de verschillende doelgroepen die binnen de WWB onderscheiden kunnen worden. In de reïntegratieverordening kan dit met name tot uiting komen in de opdracht die het college van de raad krijgt met betrekking tot de formulering van het beleid. Daarnaast kan de gemeente in de verordening regelen welke voorzieningen voor de specifieke doelgroepen beschikbaar worden gesteld. In deze verordening is gekozen een aantal doelgroepen te benoemen in zijn algemeenheid. In de programmabegroting en specifieke beleidsnotities wordt de prioriteit vastgelegd.
Voor personen tussen 18 en 65 jaar wordt het niet wenselijk geacht groepen uit te sluiten van reïntegratie; iedereen heeft immers mogelijkheden en talenten (doelgroep 18 tot en met 26 jaar valt inmiddels onder de Wet Investeren in Jongeren, de WIJ).
Categoriale ontheffingen zijn dan ook niet meer toegestaan; wel kan het college in individuele gevallen om dringende redenen afzien van het opleggen van reïntegratieverplichtingen, voor zover en voor zolang reïntegratie niet in redelijkheid mogelijk is. Zorgtaken kunnen hierbij als dringende reden worden aangemerkt voor zover met deze taken geen rekening kan worden gehouden in het kader van een voorziening als bedoeld in artikel 7, lid 1, sub a, WWB.
Bij alleenstaande ouders met kinderen tot 5 jaar maakt het college een afweging tussen het belang van de arbeidsinschakeling en de invulling die de ouder wenst te geven aan de zorgtaken. De gemeente houdt hierbij rekening met een verantwoorde invulling van de combinatie arbeid en zorg en zal ook voorzieningen ter beschikking stellen die deze combinatie mogelijk maken.
Eventuele belemmeringen om deelname aan arbeid te realiseren, kunnen worden weggenomen door het aanbieden van voorzieningen. Bij uitzondering kunnen zich tijdelijk echter situaties voordoen waarbij ook dit niet mogelijk is. Het college dient dan de op te leggen verplichtingen aan te passen aan de mogelijkheden die de betrokkene nog wel heeft. Medische belemmeringen zijn als zodanig dus geen aanleiding voor een ontheffing. Om een juiste, individuele beoordeling te garanderen dient het college gebruik te maken van adviezen van extern deskundigen.
Voor de begrippen in deze verordening wordt aangesloten bij de begrippen in de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ). Daar waar in de verordening begrippen worden gehanteerd die uitleg behoeven zijn zij opgenomen in dit artikel.
De WWB, de IOAW en de IOAZ bepalen dat de gemeenteraad het reïntegratiebeleid in een verordening moeten vastleggen. Hier is gekozen voor de systematiek om niet alles in de verordening te regelen, maar ook gebruik te maken van de programmabegroting en van specifieke beleidsnotities van het college. Ook is vastgelegd hoe het college verantwoording moet afleggen aan de raad.
Het vierde benadrukt dat de inbreng van het Participatieplatform WWB noodzakelijk is bij de vaststelling van nader beleid..
Hier is de taak van het college vormgegeven analoog aan artikel 7 van de WWB.
Het is aan de gemeente om te beoordelen, mede met behulp van het advies van het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI), of betrokkene op eigen kracht in staat is algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden of dat betrokkene ondersteuning nodig heeft bij arbeidsinschakeling. In dat laatste geval is de gemeente verantwoordelijk voor het leveren van deze ondersteuning in de vorm van voorzieningen. Aan de vormgeving van en de mate waarin deze voorzieningen worden ingezet stelt de wet geen eisen.
Het derde lid is de vertaling van de opdracht uit de WWB dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden. De gemeente is onder de WWB verantwoordelijk voor het ondersteunen van uitkeringsgerechtigden (WWB, IOAW, IOAZ), niet uitkeringsgerechtigde werkzoekenden (Nuggers) en personen met een uitkering in het kader van de Algemene Nabestaandenwet (Anw-ers) bij het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, en, voorzover nodig, het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling.
Binnen deze primaire doelgroepen kan de gemeente extra aandacht geven aan:
Met betrekking tot de verplichting aandacht te besteden aan een evenwichtige aanpak van de verschillende in de wet genoemde groepen, en de doelgroepen daarbinnen, kan het volgende worden opgemerkt. Uitgangspunt voor het aanbieden van voorzieningen is individueel maatwerk. Individueel maatwerk verhoudt zich slecht met het indelen van doelgroepen. Tegelijkertijd moet vooral de uitstroom uit de bijstand worden bevorderd. Dit betekent vanzelf dat de meeste aandacht zal uitgaan naar personen die algemene bijstand ontvangen. Vanuit de zorgplicht van de gemeente zal er ook aandacht zijn voor arbeidsgehandicapten, langdurig werklozen, jongeren, allochtonen en herintredende vrouwen. Door bij de inkoop van reïntegratievoorzieningen de mogelijkheid te creëren voor een aanbod voor verschillende doelgroepen, is het mogelijk extra aandacht aan deze groep te besteden. De werkzaamheden in het kader van de voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling worden in opdracht van het college in beginsel uitgevoerd door een of meer externe opdrachtnemers. Met deze plicht tot uitbesteding aan private, niet aan gemeenten gelieerde, partijen wil de wetgever bereiken dat er een vrije reïntegratiemarkt ontstaat. Ingevolge de Europese regelgeving moet de gemeente bij overschrijding van een bepaald bedrag gebruikmaken van transparante en toetsbare aanbestedingsprocedures waarbij meerdere offertes worden gevraagd op basis van vooraf vastgestelde criteria. Daarnaast gelden (vooralsnog) de SUWI aanbestedingsregels en het Lelystads gemeentelijk inkoopbeleid.
Met de introductie van de WWB werden de categoriale ontheffingen van de arbeidsplicht afgeschaft. Hierdoor komt het individualiseringsbeginsel meer centraal te staan en kunnen arbeidsmarktcapaciteiten, die bij alle cliënten in het bestand aanwezig zijn, optimaal worden benut. In de WWB is de plicht tot arbeidsinschakeling opgenomen voor alle tot de primaire doelgroep behorende belanghebbenden van 18 jaar en ouder, doch jonger dan 65 jaar. Ontheffing naar aanleiding van medische belemmeringen kunnen alleen worden gegeven na het inwinnen van een onafhankelijk en objectief advies van een arts. Het college kan in individuele gevallen tijdelijke ontheffing verlenen van de verplichting tot arbeidsinschakeling, mits hiervoor een dringende reden bestaat. De enige uitzondering van de plicht tot arbeidsinschakeling kan gelegen zijn in het uitvoeren van zorgtaken. Hiermee kan alleen worden bedoeld de verzorging van tot het huishouden behorende personen (kinderen en partners). Bij het bepalen van de ontheffing van de sollicitatieplicht van alleenstaande ouders in de bijstand moet een afweging gemaakt worden tussen de arbeidsplicht en de wens van de ouder om te zorgen. Dit houdt niet een recht op zorg in. De verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden geldt voor de alleenstaande ouder met kinderen tot 12 jaar slechts nadat het college zich genoegzaam heeft overtuigd van de beschikbaarheid van passende kinderopvang, de toepassing van voldoende scholing en de belastbaarheid van de betrokkene. De gemeente moet zich ervan vergewissen of de noodzakelijke zorgvoorziening aanwezig is voordat de sollicitatieplicht wordt opgelegd dan wel de weg naar arbeidsinschakeling wordt ingeslagen. De cliënt wordt op de hoogte gebracht van de beslissing inzake ontheffen door het college met een beschikking.
Indien een alleenstaande ouder met een kind onder de 12 jaar ontheffing van de arbeidsplicht krijgt, zal dit zijn voor de duur van 1 jaar. Jaarlijks dient een herbeoordeling plaats te vinden. Indien cliënten door een arts onafhankelijk en objectief beoordeeld zijn, wordt ontheffing gegeven voor de duur die aangegeven is in het medisch advies, echter maximaal voor de duur van 1 jaar. Voor cliënten met een leeftijd boven de 57½ dient de gemeente een individuele afweging te maken alvorens de ontheffing af te geven. Hierbij kunnen werkloosheidsduur, mogelijkheden en belemmeringen worden betrokken. Er kan ontheffing worden verleend tot het bereiken van de 65-jarige leeftijd.
In de WWB is geen rekening gehouden met zorgtaken voor ernstig zieke gezinsleden. Het college is van mening dat op uitzonderlijke gronden, na gedegen rapportage, ontheffing kan worden verleend van de arbeidsplicht, indien de verzorging van een ziek gezinslid niet door de desbetreffende instanties kan worden waargenomen of in de laatste levensfase van de zieke. Op individuele gronden kan een tijdelijke ontheffing worden afgegeven van maximaal 3 maanden, daarna zal herbeoordeling aan de orde zijn.
Artikel 4 Aanspraak op een voorziening
Personen die algemene bijstand ontvangen, personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en niet-uitkeringsgerechtigden hebben een aanspraak op ondersteuning bij het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid voor zover zij jonger zijn dan 65 jaar en voor zover zij geen uitkering krijgen van het UWV. In afwijking van het laatste kunnen het college en het UWV Werkbedrijf overeenkomen dat het college deze verantwoordelijkheid overneemt van het UWV Werkbedrijf. In dat geval maken college en UWV Werkbedrijfafspraken over de voorwaarden en de financiering.
Indien het college een aanvraag om ondersteuning afwijst, zal zij dit met redenen omkleed moeten doen. De gemeente zal altijd een individuele afweging moeten maken of zij een aanspraak wil en kan honoreren. Tegen deze beslissing staat bezwaar en beroep open voor belanghebbende. Aan de andere kant is het uitdrukkelijk aan de gemeente om te beoordelen of er ondersteuning noodzakelijk is en welke vorm deze moet krijgen, gelet op het te bereiken doel. De aanspraak op een gemeentelijke reïntegratie-inspanning geldt ook voor personen aan wie het college tijdelijk een ontheffing heeft verleend. Het kan immers voorkomen dat betrokkene van mening is dat de situatie is veranderd en dat toeleiding naar de arbeidsmarkt weer aan de orde is. Wanneer de bijstand aan gehuwden wordt verleend geldt de aanspraak op een voorziening voor beide partners afzonderlijk.
Artikel 5 Verplichtingen van de cliënt
De belanghebbende is op grond van de wet verplicht gebruik te maken van een aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering. In artikel 5 zijn de verplichtingen van de belanghebbende nader omschreven. Benadrukt is dat het niet-nakomen van de verplichtingen moet leiden tot een maatregel. Ook kan het college besluiten om de gemaakte kosten terug te vorderen.
Artikel 6 Budget- en subsidieplafonds
Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan op zich geen reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan de gemeente bij verordening budgetplafonds instellen. Voorheen was het subsidieplafond voor alle voorzieningen tezamen gelijkgesteld aan het totale budget voor het werkdeel. Thans kunnen de subsidieplafonds per voorziening worden vastgesteld. Ook kan een plafond worden ingesteld voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening. Aldus kan worden voorkomen dat de gemeente gebonden is aan een “open-einde-regeling”. Door dit artikel is het bereiken van het subsidieplafond immers een weigeringsgrond geworden.
Artikel 7 Algemene bepalingen over voorzieningen
In de lijn van het systeem van deze verordening strekt dit artikel ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Het eerste lid geeft het college de vrijheid om naar eigen inzicht voorzieningen in te kopen. Het geeft ook aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat.
Tot 2004 verplichtte de Algemene bijstandswet gemeenten trajectplannen vast te leggen, te laten ondertekenen door de cliënt en ze als bijlage bij een beschikking aan de cliënt toe te zenden. Deze verplichting is met de inwerkingtreding van de WWB vervallen. Echter een per beschikking opgelegd trajectplan geeft duidelijkheid naar de cliënt welke inspanningen van hem of haar verwacht worden. Om die reden is het in de verordening opgenomen. Het ondertekenen van het trajectplan door de cliënt is vervallen. Ondertekenen veronderstelt een wilsovereenstemming, terwijl reïntegratie een verplichting is op grond van de wet en een cliënt hier medewerking aan dient te verlenen. De normale rechtsgang van bezwaar en beroep staat uiteraard open als de cliënt het niet eens is met de inhoud van zijn/haar trajectplan.
Het derde lid geeft het college de bevoegdheid aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt.
Het vierde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen. Een bijzonder aandachtspunt is hier het uitbesteden van voorzieningen aan reïntegratiebedrijven. Immers, bij uitbesteden wordt een deel van de regie uit handen gegeven. Het verdient dan ook aanbeveling dat in het contract met het reïntegratiebedrijf wordt verklaard dat deze reïntegratieverordening van toepassing is.
Het vijfde lid geeft het college de algemene bevoegdheid voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel om bij subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten. De bepaling over het vragen van een eigen bijdrage heeft betrekking op de doelgroep Nuggers. Immers, van deze groep is het niet vanzelfsprekend dat zij op een laag inkomensniveau zitten. Het vragen van een eigen bijdrage, eventueel gerelateerd aan de hoogte van het inkomen, kan dan op zijn plaats zijn.
De idee dat hieraan ten grondslag ligt is gebaseerd op de uitstroomcijfers van de nieuwe instroom van uitkeringsgerechtigden. Het blijkt dat de grootste kans om een reguliere baan te vinden ligt in de eerste drie maanden na instroom. Daarna zakt het uitstroompercentage aanzienlijk en daarmee stijgt de kans op een langdurig beroep op een uitkering (en daarmee stijgt dus de schadelast voor de gemeente). Door de werkzoekenden uit de doelgroep in deze eerste maanden intensief (en niet vrijblijvend) te begeleiden in de zoektocht naar werk, is de gedachte dat dit uitstroompercentage omhoog kan. Hiermee kan tevens voorkomen worden dat degene die op eigen kracht weer aan de slag kan onnodig een beroep doet op / geplaatst wordt op een werkstage of een verloningsbaan.
Omdat de aanvraag voor een uitkering geschiedt bij het UWV Werkbedrijf en het UWV Werkbedrijf de vacatures kent, vindt de bemiddeling tijdens de zoekperiode plaats door zowel het UWV Werkbedrijf als de gemeente.
Indien nodig worden kortdurende instrumenten ingezet, te denken valt aan sollicitatietraining, het verbeteren van de CV, hoe vind je vacatures op internet enz. Daarnaast zal er intensief cliëntencontact zijn.
Werkstages zijn bedoeld om langdurig werklozen te reïntegreren. Voor de term werkstage is gekozen om te benadrukken dat het gaat om een soort scholingsinstrument: niet de arbeid zelf, maar het leren werken staat centraal. Het is belangrijk in de gaten te houden onder welke voorwaarden de werkstage aangeboden wordt. Dit vanwege het gevaar dat de werkstage beschouwd kan worden als een gewone arbeidsovereenkomst. Volgens het arbeidsrecht is er sprake van een arbeidsovereenkomst indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
De Hoge Raad heeft bepaald dat er bij werkstages weliswaar sprake is van het persoonlijk verrichten van arbeid, maar dat dit overwegend gericht is op het uitbreiden van de kennis en ervaring van de werknemer. Daarnaast is bij een werkstage in de regel geen sprake van beloning. Het is daarom verstandig terughoudend te zijn met het verstrekken van een gerichte stagevergoeding. Er kan wel een onkostenvergoeding worden gegeven, maar daarbij moet dan ook daadwerkelijk sprake zijn van een vergoeding van gemaakte kosten. Extra punt van aandacht is de aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering. De gemeente kan ervoor kiezen zelf een verzekering voor deze groep cliënten af te sluiten. In Lelystad wordt echter de voorwaarde gesteld dat de organisatie waar de cliënt geplaatst wordt een verzekering heeft afgesloten.
Het eerste lid van artikel 9 artikel geeft de algemene bepaling voor het aanbieden van een werkstage.
Het tweede lid geeft nog eens specifiek aan wat het doel is van de werkstage, om het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven. Dit is met name van belang om te voorkomen dat de cliënt claimt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst, en bij de rechter loonbetaling afdwingt. De werkstage kan twee doelen hebben. Op de eerste plaats kan het gaan om het opdoen van specifieke werkervaring. Dit is vergelijkbaar met de zogenaamde ‘snuffelstage’, waarbij de cliënt de gelegenheid krijgt te bezien of het soort werk als passend kan worden beschouwd. Op de tweede plaats kan het gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie. In de werkstage kan de cliënt wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s.
Het vierde lid geeft de maximale duur van de werkstage aan.
Het vijfde lid geeft het college de vrijheid om nadere regels te stellen ten aanzien van de noodzakelijkheid van de werkstage, de duur en de maximale kosten.
De WWB biedt de mogelijkheid om personen een dienstverband aan te bieden, om op detacheringsbasis werkervaring op te doen. Omdat de gemeente de werknemers niet in gemeentelijke dienst wil nemen, besteedt zij het instrument verlonen in zijn geheel, inclusief het formeel werkgeverschap, uit aan een privaat reïntegratiebedrijf.
Het eerste lid biedt de mogelijk tot het aangaan van het dienstverband.
In het tweede lid wordt bepaald dat het gaat om detachering. Daarbij worden op twee vlakken afspraken gemaakt. Ten eerste tussen het inlenende bedrijf en de werkgever (het verloningsbedrijf). Hierin worden zaken geregeld als de verhouding tot de werkgever (het verloningsbedrijf), de hoogte van de inleenvergoeding en de wijze waarop de begeleiding wordt vormgegeven. Ten tweede worden in de overeenkomst tussen werknemer en het inlenende bedrijf afspraken gemaakt over werktijden, verlof, de inhoud van het werk, etc.
Gewaakt moet worden voor de onverantwoorde beïnvloeding van de concurrentieverhoudingen tussen de werkgevers. Tegelijk mag door verloning geen verdringing van arbeid plaatsvinden.
Het vierde lid geeft voorschriften voor de te maken afspraken. Wat betreft de rechtspositieregeling kan verwezen worden naar een bestaande rechtspositieregeling.
In het vijfde lid wordt bepaald dat er zo nodig een aanbestedingsprocedure wordt gevolgd voor het inschakelen van een bedrijf dat de werkstages voor de doelgroep regelt.
Artikel 11 Persoonsgebonden reïntegratiebudget
Onder de WWB hebben gemeenten de volledige vrijheid gekregen elk denkbaar instrument in te zetten. Gemeenten kunnen er dus voor kiezen het persoonsgebonden reïntegratiebudget (PRB) als voorziening aan te bieden. Over de voorwaarden kan het college nog aparte besluiten nemen.
Artikel 12 Loonkostensubsidies gericht op reïntegratie
Het instrument loonkostensubsidies gericht op reïntegratie is onder de WWB zijn deze geheel vormvrij. Het beleid van de gemeente komt tot uitdrukking in de hoogte van de subsidie (eventueel gekoppeld aan de mate van productiviteit), de termijn en de aan de subsidie verbonden verplichtingen (bijvoorbeeld bieden van scholing en begeleiding). Naast de reguliere loonkostensubsidie kan het college ervoor kiezen de onderneming die de werknemer aansluitend in vaste dienst neemt een aanvullende subsidie of bonus toe te kennen. Het college dient hierbij rekening te houden met de EG-regelgeving rond staatssteun.
Het eerste lid geeft de basis voor de loonkostensubsidie, waarbij expliciet wordt aangeven dat het primair gaat om een reïntegratievoorziening. Eventueel kan hier de doelgroep beperkt worden door aan te geven voor welke personen de subsidie verstrekt kan worden.
Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid nadere regels te stellen over de hoogte van de subsidie, de termijn, en de praktische uitvoering (aanvraag, informatieverplichtingen, terugvordering, etc.). Het college heeft in 2007 de Regeling Loonkostensubsidie vastgesteld (gewijzigd in 2011).
De loonkostensubsidie mag niet leiden tot verdringing van reguliere arbeid.
Sociale activering is voor de gemeente geen doel op zich, het moet in principe gaan om een eerste stap in de richting van betaalde arbeid. Sociale activering kan worden ingezet als er een grote afstand is tot de arbeidsmarkt. Waar mogelijk wordt echter bij voorkeur een werkstageplaats aangeboden. Het onderscheid tussen werkstage en sociale activering is dat bij werkstage de afstand tot de arbeidsmarkt minder groot is en er meer uren moeten worden gewerkt. Sociale activering wordt ook in de wet genoemd als mogelijk instrument (art. 7 lid 1 onder a WWB). Indien toeleiding naar de arbeidsmarkt niet mogelijk is, heeft het als tussendoel het bevorderen dat personen zelfstandig kunnen deelnemen aan het maatschappelijk leven door bijvoorbeeld vrijwilligerswerk te verrichten of deel te nemen aan activiteiten in wijk of buurt.
Artikel 14 Overige voorzieningen
Dit artikel maakt het mogelijk andere voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling of reïntegratie aan te bieden, zonder dat de verordening hoeft te worden aangepast. Denk hierbij bijvoorbeeld aan scholing, maar ook kleinschalige instrumenten waarmee echt maatwerk wordt geboden voor de cliënt.
Naast instrumenten gericht op reïntegratie zijn er tal van flankerende instrumenten die nodig kunnen zijn om reïntegratieactiviteiten dan wel terugkeer naar de arbeidsmarkt mogelijk te maken. Denk hierbij aan schuldhulpverlening, verslavingszorg, (taal)scholing, maatschappelijke dienstverlening enz. Deze instrumenten worden ingezet naast (gelijktijdig) instrumenten gericht op arbeidsinschakeling en niet volgtijdelijk. Omdat de inzet van flankerende instrumenten de arbeidsinschakeling mede bevorderen worden deze in artikel 5 lid 2 verplicht gesteld.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.