Organisatie | Breda |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening op de heffing en invordering van hondenbelasting Breda 2011 |
Citeertitel | Verordening hondenbelasting Breda 2011 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp | belastingen |
Deze regeling vervangt de Verordening hondenbelasting Breda 2010.
Gemeentewet, art. 226
Uitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen Breda 2011
Invorderingsbeleid gemeentelijke belastingen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
11-11-2010 | 01-01-2012 | Nieuwe regeling | 04-11-2010 Het Stadsblad Breda, 10-11-2010 | 37089 |
Onder de naam "hondenbelasting" wordt een directe belasting geheven ter zake van het houden van een hond binnen de gemeente.
Artikel 8 Ontstaan van belastingschuld en heffing naar tijdsgelang
Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt, dan wel het aantal honden in de loop van het belastingjaar toeneemt, is de belasting, respectievelijk de hogere belasting ter zake van het toegenomen aantal honden, verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, respectievelijk de toename van het aantal honden, nog volle maanden overblijven.
Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, dan wel het aantal honden in de loop van het belastingjaar vermindert, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten als er in dat jaar, na het tijdstip van beëindiging van de belastingplicht respectievelijk de vermindering van het aantal honden, nog volle maanden overblijven.
Artikel 9 Termijnen van betaling
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid geldt, ingeval het totaalbedrag van alle op één aanslagbiljet verenigde aanslagen gemeentelijke fiscale heffingen meer bedraagt dan € 2.500,00, dat dit bedrag moet worden betaald op de laatste dag van de maand, volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid geldt, ingeval machtiging is verleend tot automatische incasso en het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen gemeentelijke fiscale heffingen € 100,00 of meer doch niet meer dan € 2.500,00 bedraagt, dat de aanslagen moeten worden betaald in tien gelijke termijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de 28e dag van de maand volgende op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.
De in het derde lid bedoelde machtiging tot automatische incasso wordt geacht niet te zijn verleend indien twee van de tien termijnen niet zijn betaald doordat automatische incasso van de betaalrekening van de belastingschuldige niet mogelijk blijkt dan wel binnen één maand na afschrijving zijn gestorneerd. Alsdan gelden de betaaltermijnen als bedoeld in het eerste lid.
Artikel 10 Nadere regels m.b.t. heffing en invordering
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de hondenbelasting.
Voor de omschrijving van het belastbare feit is aansluiting gezocht bij de tekst van artikel 226 van de Gemeentewet. Er wordt een belasting geheven ter zake van het houden van een hond binnen de gemeente.
De hondenbelasting is aangemerkt als directe belasting. Deze aanwijzing is noodzakelijk om toepassing van artikel 31 e.v. van de AWR betreffende de richtige heffing mogelijk te maken.
Belastingplichtig is de houder van een hond. Het begrip 'houder van de hond' wordt doorgaans als volgt gedefinieerd: 'houder is degene die een hond bezit, verzorgt of onder toezicht heeft'.
Ingevolge het tweede lid van artikel 2 wordt als houder aangemerkt, degene die onder welke titel dan ook een hond onder zich heeft, tenzij blijkt dat een ander de houder is. Het is niet vereist dat de houder tevens eigenaar is. Wel is het noodzakelijk dat de hond duurzaam wordt gehouden. In dit verband is van belang een arrest van de Hoge Raad van 23 december 1998, nr. 31.599 (Gemeente Vries, Belastingblad 1999, blz. 53) waarin werd beslist dat er sprake is van houderschap indien iemand een hond onder zich heeft waarbij sprake is van enige duurzaamheid en gezag. In deze casus was de eigenaar van een hondenschool aangeslagen voor de hondenbelasting. De Hoge Raad oordeelde dat de omstandigheden dat de hond bij belanghebbende in opleiding is en aan een ander in eigendom toebehoort het houderschap niet in de weg staan. In de verwijzingsuitspraak oordeelt Hof Arnhem (Hof Arnhem 18 november 1999, nr. 98/04510, Belastingblad 2000, blz. 259) dat de eigenaar van de hondenschool de hond diende op te leiden en daardoor (enig) gezag over de hond had. Voorts verbleef de hond het grootste deel van het jaar bij de hondenschool. De eigenaar was terecht als houder van de hond aangemerkt. Of een hond duurzaam wordt gehouden zal uit de feiten en de omstandigheden moeten blijken. Mede in dit verband is in het tweede lid een mogelijkheid tot het bieden van tegenbewijs opgenomen. De belanghebbende die op overtuigende wijze aantoont dat hij niet degene is die de hond duurzaam onder zich heeft, kan niet als houder van een hond worden aangemerkt.
Het komt regelmatig voor dat honden worden gehouden door leden van een huishouden waarbij niet steeds bij voorbaat duidelijk is wie als houder van de hond moet worden aangemerkt. Met name in dat soort situaties voorziet het derde lid van artikel 2, welk artikel is gebaseerd op artikel 226, derde lid, van de Gemeentewet. Doel hiervan is te voorkomen dat een progressieve tariefstelling wordt ontlopen, door te stellen dat een ander lid van het huishouden houder van de hond is.
Uit een oogmerk van billijkheid en/of praktische uitvoerbaarheid van de hondenbelasting is in de verordening een aantal objectieve vrijstellingen opgenomen. In de onderdelen a en b zijn vrijstellingen opgenomen voor blindengeleidehonden en geleidehonden voor gehandicapten (waaronder begrepen de zogenaamde hulphond). In de onderdelen c en d zijn vrijstellingen opgenomen voor honden in een asiel of voor honden die bedrijfsmatig voor verkoop worden aangehouden. Zowel voor het bedrijfsmatig uitoefenen van een asiel als het bedrijfsmatig verhandelen van honden stelt het Honden- en kattenbesluit 1999 nadere regels. Deze regels komen erop neer dat deze bedrijfsmatige activiteiten alleen kunnen worden verricht indien rekening wordt gehouden met de nadere regels voor het houden en verzorgen van dieren. In dat kader wordt door de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij een centraal register aangehouden waarin de aanmeldingen van dergelijke bedrijven worden vermeld. Tevens verstrekt de minister aan deze bedrijven een aanmeldingsbewijs waarin onder andere de N.A.W.-gegevens van de aanmelder, het tijdstip van aanmelding van de bedrijfsinrichting, het asiel of pension, en het registratienummer van de inrichting zijn vermeld. Een beroep op de vrijstellingen kan derhalve worden getoetst aan de inschrijving in het centraal register.
In onderdeel e is een vrijstelling opgenomen voor jonge honden die tezamen met de moederhond worden gehouden.
In onderdeel f is een vrijstelling opgenomen voor honden die in opleiding zijn tot blindengeleidehond of tot gehandicaptenhond en bij een gastgezin zijn geplaatst.
Artikel 4 Maatstaf van heffing
Op grond van artikel 226, tweede lid, van de Gemeentewet wordt de hondenbelasting geheven naar het aantal honden. Andere heffingsmaatstaven zijn niet mogelijk.
De hondenbelasting is geen bestemmingsbelasting, maar kan worden gezien als een algemene belasting waarvan de opbrengst ten goede komt aan de algemene middelen. Hieruit wordt een bijdrage geleverd in de kosten, die zijn gemoeid met het schoonhouden van straten, plantsoenen, pleinen e.d. Op deze wijze wordt uitwerking gegeven aan de profijtgedachte. Voor de hoogte van de tarieven gelden geen beperkingen.
In artikel 5, eerste lid, is gekozen voor een omschrijving waarbij problemen bij het verlenen van ontheffing zoveel mogelijk kunnen worden voorkomen. Het artikel gaat uit van het aantal honden dat wordt gehouden, zonder dat wordt aangegeven welk belastingbedrag voor welke individuele hond geldt. De belasting wordt geheven voor een eerste hond, een tweede hond of voor iedere hond boven het aantal van twee. Op deze wijze wordt voorkomen dat met de belastingplichtige, die meer dan één hond houdt, problemen kunnen ontstaan over de hoogte van de te verlenen ontheffing. Bij vermindering van het aantal zal steeds eerst ontheffing moeten worden verleend voor het hoogste van toepassing zijnde tarief.
Voor honden gehouden in een kennel, geregistreerd bij de Raad van beheer op kynologisch gebied in Nederland, is gekozen voor een vast bedrag per kennel, het zogenaamde 'kenneltarief', in plaats van een tarief gekoppeld aan het aantal honden. Deze keuze is ingegeven uit praktische overwegingen, omdat de vaststelling van het juiste aantal honden, in verband met sterke fluctuaties moeilijk is.
Het is mogelijk dat in een kennel minder honden worden gehouden dan het aantal waarop het kenneltarief is gebaseerd. Om die reden wordt aan de houder van de kennel in het derde lid de mogelijkheid geboden om te bewijzen dat hij minder honden heeft gehouden waarna het lagere tarief kan worden toegepast.
Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.
De hondenbelasting wordt geheven bij wege van aanslag. De aanslagen hondenbelasting kunnen aldus worden gecombineerd met de aanslagen onroerende-zaakbelastingen, afvalstoffenheffing en rioolheffing.
Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang
Ten behoeve van het combineren van aanslagen van diverse heffingen is in dit artikel het ontstaan van de belastingschuld gelegd aan het begin van het belastingjaar. Uiteraard ontstaat in die gevallen dat iemand eerst in de loop van het belastingjaar een hond gaat houden, de belastingplicht pas op dat moment. Aangezien sprake is van een tijdvakheffing is in dit artikel tevens de ontheffingsbepaling opgenomen welke van toepassing is bij beëindiging van de belastingplicht voor het einde van het belastingjaar.
Artikel 9 Termijnen van betaling
Het gestelde onder artikel 7 betekent tevens dat het aantal termijnen van betaling dient te worden aangepast aan die in de verordening onroerende-zaakbelastingen, afvalstoffenheffing en rioolheffing. Het combineren van diverse gelijksoortige gemeentelijke belastingaanslagen vereist gelijke termijnen.