Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Oldambt

Verstrekkingenboek maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldambt

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieOldambt
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerstrekkingenboek maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldambt
CiteertitelOnbekend
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201022-08-2012-

05-01-2010

nieuwe regelgeving

Tekst van de regeling

Intitulé

Verstrekkingenboek maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldambt

Burgemeester en wethouders van de gemeente Oldambt;Gelet op de bepalingen van de Verordening maatschapelijke ondersteuning gemeente Oldambt;B e s l u i t e n :vast te stellen het volgende:Verstrekkingenboek maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldambt luidende als volgt:

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Voorwoord

Uitvoering WmoIn de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) zijn per 1 januari 2007 de Welzijnswet, de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg), de huishoudelijke verzorging en een aantal subsidieregelingen uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) ondergebracht. Het doel van de Wmo is dat iedereen, van elke leeftijd, met en zonder beperkingen en met en zonder problemen volwaardig aan de samenleving kan deelnemen. Iedereen moet zo lang mogelijk zelfstandig kunnen wonen en kunnen deelnemen aan de samenleving. Sommige hebben hier ondersteuning bij nodig en hier dient de gemeente zorg voor te dragen. De Wmo verplicht gemeenten om te zorgen voor een goed samenhangend stelsel van ondersteuning voor inwoners die niet goed in staat zijn om in bepaalde situaties zelf of samen met anderen, oplossingen te realiseren. In de Wmo wordt de opdracht gegeven om compenserende voorzieningen te treffen om beperkingen in de zelfredzaamheid op het gebied van het voeren van een huishouden, het zich verplaatsen in en om de woning en om zich lokaal per vervoermiddel te verplaatsen, weg te nemen.

Juridische statusIn de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning is vastgelegd op welke voorzieningen en onder welke voorwaarden personen met beperkingen aanspraak kunnen maken in het kader van de Wmo. In het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning zijn de bedragen opgenomen die hierop van toepassing zijn. In dit Verstrekkingenboek maatschappelijke ondersteuning zijn de beleidsregels neergelegd.

De status van dit Verstrekkingenboek moet worden gezien tegen de achtergrond van beleidsregels. Beleidsregels strekken ertoe te komen tot een goed samenhangend stelsel van compenserende voorzieningen voor inwoners die niet goed in staat zijn om zelf of samen met anderen, oplossingen te realiseren.

De beleidsregels waarborgen voldoende rechtszekerheid en rechtsgelijkheid, individuele rechtsbedeling, kenbaarheid en goede uitvoerbaarheid, alsmede een verantwoorde budgetbeheersing. Besluiten zullen zorgvuldig moeten worden voorbereid (verzamelen van informatie), genomen (toetsing en belangenafweging) en uitgevoerd (motivering en nazorg).

Daarbij zullen de wettelijke voorschriften van de Wmo, de Gemeentewet, de Algemene wet bestuursrecht, de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldambt, het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, alsmede het opgestelde beleid zoals dit Verstrekkingenboek, in acht moeten worden genomen.

De voorschriften kunnen van procedurele en van inhoudelijke aard zijn. Daar waar de voorschriften beleidsvrijheid bieden, dient uit een oogpunt van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid door middel van nadere beleidsregels zoveel mogelijk in gedragslijnen te worden aangegeven hoe met de beleidsruimte zal worden omgegaan. Dit is het verstrekkingenbeleid.

Deze nadere beleidsregels liggen in het verlengde van de verordening. Aan de ene kant kan met het oog op de beginselen van behoorlijk bestuur niet zonder meer van deze nadere regels worden afgeweken. Indien toepassing van een beleidsregel voor een aanvrager vanwege bijzondere omstandigheden tot een onevenredigheid zou leiden in verhouding tot het doel van de gedragslijn, bestaat de mogelijkheid om gemotiveerd van de beleidsregel af te wijken. Aan de andere kant zijn deze beleidslijnen meer vatbaar voor aanpassing. De beleidsregels kunnen in tegenstelling tot de verordening, die door gemeenteraad gewijzigd kan worden, immers gewijzigd worden door het college.

Artikel 1.2 Verhouding tot andere documenten

Hoe alle documenten m.b.t. de Wmo zich tot elkaar verhouden, ziet er schematisch weergegeven als volgt uit:WET MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNINGVERORDENINGBESLUIT VERSTREKKINGENBOEK

Artikel 1.3 Begripsbepalingen

In dit Verstrekkingenboek wordt verstaan onder:a. Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;b. Verordening: Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Oldambtc. Besluit: het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Oldambt;d. Verstrekkingenboek: het Verstrekkingenboek maatschappelijke ondersteuning Oldambt waarin nadere beleidsregels zijn opgenomen;e. AWBZ: Algemene Wet Bijzondere Ziektekostenf. Cluster Wmo: de organisatie die belast is met de indicatiestelling voor en de verstrekking van voorzieningen zoals bedoeld in de verordening;g. Persoon met beperkingen: een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek objectief aantoonbare beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van een huishouden, bij het normale gebruik van de woning, bij het verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden; h. Zelfredzaamheid: het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk of financiële vermogen om voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken;i. Maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning, het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven; j. Compensatiebeginsel: de opdracht aan het gemeentebestuur om personen met objectief aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek door het treffen van voorzieningen een gelijkwaardige uitgangspositie te verschaffen zodat zij zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke participatie;k. Algemene voorziening: een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt (snel leverbaar);l. Individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden, voldoende compensatie biedt en doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht verleend wordt;m. Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend;n. Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten: een door het college vast te stellen bijdrage, die bij respectievelijk de verstrekking van een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget (een eigen bijdrage) of een financiële tegemoetkoming (eigen aandeel) betaald moet worden en waarop de regels van dit Besluit en het Verstrekkingenboek van toepassing zijn;o. Besparingsbijdrage: een door de aanvrager te betalen bijdrage, gelijk aan het bedrag dat ten gevolge van de verstrekking van een voorziening door de aanvrager wordt bespaard omdat deze verstrekte voorziening een algemeen gebruikelijke voorziening vervangt of kan vervangen;p. Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;q. Persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in het Verstrekkingenboek en het Besluit te stellen regels van toepassing zijn;r. Budgethouder: een persoon aan wie ingevolge de verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is;s. Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager;t. Meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de Wet te verlenen voorziening, voorzover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening;u. Instandhoudingskosten: alle kosten die betrekking hebben op het in stand houden van de voorzieningen genoemd in de Verordening;v. Huisgenoot: een ieder met wie de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont;w. Mantelzorger: een persoon, die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1, lid 1 onder b van de Wet;x. Gemeenschappelijke ruimte: gedeelte van een gebouw, bestemd voor bewoning, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de aanvrager vanaf de toegang van het gebouw te bereiken;y. Sanering: een woonvoorziening van niet bouwkundige of niet woontechnische aard zoals het aanbrengen van vloerbedekking en raambekleding ten behoeve van COPD- en Astmapatiënten;z. TaxiPlus: het Collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer;aa. Verzamelinkomen: het inkomen zoals bedoeld in de Wet inkomstenbelasting 2001;

ab. Inkomensgrens: de grens waarboven een auto, een met een auto vergelijkbare voorzieningen en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten voor de persoon als de aanvrager als algemeen gebruikelijk worden beschouwd en niet voor verstrekking of vergoeding in aanmerking komen;

ac. Gemaximeerde vergoeding: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening die toteen vastgesteld maximum wordt verstrekt;

ad. Forfaitaire vergoeding: een geldbedrag dat onafhankelijk van de werkelijke kosten van een voorziening wordt verstrekt;

ae. COPD: een afkorting van de Engelse term 'Chronic Obstructive Pulmonary Diseases', dit betekent chronisch (langdurig) obstructieve longziekte;

af. Valys: een vervoersvoorziening voor bovenregionaal vervoer voor personen met beperkingen in opdracht van het ministerie van VWS (www.valys.nl).

Artikel 1.4 Algemene voorzieningen

Zoals de begripsbepaling over een algemene voorziening aangeeft, gaat het hier om direct uit voorraad beschikbare voorzieningen die via een verkorte procedure kunnen worden verstrekt. Daarbij valt te denken aan bijvoorbeeld woonvoorzieningen die vanuit een depot opnieuw worden verstrekt, zoals bijvoorbeeld een gebruikt douchezitje wat bij een woningverhuurder in depot opgeslagen is en opnieuw kan worden verstrekt. Andere algemene voorzieningen kunnen nog ontwikkeld worden.Algemene voorzieningen zijn voorliggend aan individuele voorzieningen. Met andere woorden: een individuele voorziening wordt pas verstrekt indien een algemene voorziening onvoldoende oplossing biedt of niet beschikbaar is.Voor algemene voorzieningen is geen persoonsgebonden budget mogelijk en wordt geen eigen bijdrage gevraagd.

Artikel 1.5 Uitsluitingsgronden

  • 1.5.1

    Voorziening langdurig noodzakelijk

    Artikel 2 lid 1 sub a van de Verordening luidt dat een voorziening slechts kan worden toegekend voor zover deze langdurig noodzakelijk is om belemmeringen op het gebied van het voeren van het huishouden, het normale gebruik van de woning, het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan op te heffen of te verminderen. Voorzieningen dienen dus langdurig noodzakelijk te zijn. Langdurig noodzakelijk wil zeggen dat de betrokkene voor langere tijd aangewezen dient te zijn op een desbetreffende aanpassing, hulpmiddel of dienst. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijk beperkingen ondervindt, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl redelijkerwijs verwacht kan worden dat deze beperkingen van voorbijgaande aard zijn, niet voor een voorziening in het kader van de Verordening in aanmerking komt. Een uitzondering hierop kan gelden bij de voorziening huishoudelijke verzorging. Deze voorziening zou immers ook in tijdelijke situaties kunnen worden toegekend.

    Indien nodig kan de betrokkene voor hulpmiddelen voor een maximale periode van 6 maanden (3 maanden met verlenging van 3 maanden) een beroep doen op de hulpmiddelendepots van de Thuiszorgorganisaties die opgezet zijn in het kader van de AWBZ.

    Waar precies de grens ligt tussen langdurig en kortdurend zal van situatie tot situatie verschillen. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat de betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen, aanpassingen of diensten zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand situaties van terugval opvolgen kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak, mits dat wisselend beeld permanent is. Langdurig noodzakelijk geeft een dubbele afgrenzing. Enerzijds geeft het een afgrenzing in de tijd. Langdurig noodzakelijk staat dan tegenover kortdurend noodzakelijk. De andere afgrenzing geeft een noodzakelijkheid aan. De gevraagde voorzieningen dienen noodzakelijk te zijn, dus niet gewenst of gemakkelijk.

    Op grond van de Verordening moet er sprake zijn van objectief aantoonbare beperkingen die een voorziening noodzakelijk maken. In geval van een niet-objectiveerbare aandoening wordt een onafhankelijk medisch adviseur om advies gevraagd. Deze adviseur moet vaststellen dat het ernstige beperkingen zijn die worden ondervonden en dus geen klachten. Voorts moeten de beperkingen structureel aanwezig zijn en objectiveerbaar zijn, dus niet beïnvloed door het eigen gevoel van de aanvrager. Tot slot dient hetgeen de aanvrager kan vertellen met betrekking tot de voorgeschiedenis van het ziektebeeld consistent te zijn.

     

  • 1.5.2

    Adequaat, doelmatig en sobere voorziening

    In artikel 2 lid 1 sub b van de Verordening is bepaald dat een voorziening slechts kan worden verstrekt voor zover deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt. Met het begrip adequaat wordt bedoeld ‘volgens objectieve maatstaven nog toereikend’. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Een uitzondering kan zijn dat een kwalitatief beter product de kosten verhoogt, maar ook de duurzaamheid verlengt, waardoor het product langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau dient bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau te worden aangesloten. 

  • 1.5.3

    Voorziening op het individu gericht

    Artikel 2 lid 1 sub c van de Verordening bepaalt dat een voorziening, zowel een algemene als een individuele voorziening, in overwegende mate op het individu gericht moet zijn. Door het opnemen van deze bepaling worden hulpmiddelen voor gemeenschappelijk gebruik uitgesloten, hoewel voorzieningen die naast individueel ook een gezamenlijk karakter hebben wel kunnen passen in het kader van de Verordening.

    Met het op het individu gericht zijn worden de volgende punten bedoeld:- Een aanvraag voor een gemeenschappelijke voorziening is niet mogelijk. Er moet altijd één individuele aanvrager zijn die de voorziening aanvraagt;- Een voorziening wordt alleen verstrekt voor zover het de aanvrager betreft. De aanvrager die bijvoorbeeld een vervoersvoorziening nodig heeft, kan die voorziening alleen ten eigen nutte aanvragen. 

  • 1.5.4

    Voorziening algemeen gebruikelijk

    Artikel 2 lid 2 sub a van de Verordening bepaalt dat een voorziening geweigerd wordt indien die voorziening algemeen gebruikelijk is voor de persoon als de aanvrager.

    Waar de grens ligt tussen wat algemeen gebruikelijk is en wat niet, wordt bepaald door algemeen maatschappelijke normen. Rolstoelen zijn in principe niet algemeen gebruikelijk voor een persoon als de aanvrager. In de tijd kan iets wat voorheen niet als algemeen gebruikelijk werd gezien wel algemeen gebruikelijk worden. De beoordeling wat in het betreffende geval als algemeen gebruikelijk wordt beschouwd vindt plaats op basis van jurisprudentie en maatschappelijke ontwikkelingen.

    De Centrale Raad van Beroep heeft in haar uitspraak van 3 juli 2001 (RSV 2001/223) overwogen dat met de hantering van het begrip “algemeen gebruikelijke voorziening” wordt beoogd te voorkomen dat een voorziening wordt verstrekt waarvan gelet op de omstandigheden van de betrokken gehandicapte, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij of zij niet gehandicapt was, de beschikking zou (kunnen) hebben.

    Voorbeelden van zaken die als algemeen gebruikelijk worden gezien:- hendelkranen(Arr. Rb. `s-Hertogenbosch, 17-02-2000, reg.nr. 98/9625 WVG);- thermostaatkranen;- telefoonabonnement;- automatische transmissie in de auto (automaat);- airconditioning in de auto;- stuurbekrachtiging auto;- keramische kookplaat;- kosten van aanschaf en het gebruik van een spartamet/snorfiets/elektrofiets(CRvB 17 december 1996, 95/7818);- wasdroger;- centrale verwarming (CRvB, 28-05-1999, reg.nrs. 98/5258 WVG RO11 93 en 98/5365 WVG RO11 93);- regenkleding;- douche, indien het lavet vervangen dient te worden (CRvB 1 april 1997, 95/5782);- aanpassingen ter vergroting van de veiligheid (deurketting (ook voor blinden geschikt), bijzondere sloten).

    De criteria die in het kader van de Wmo wordt gehanteerd bij het beoordelen of een zaak als algemeen gebruikelijk aangemerkt kan worden zijn:- is het middel niet speciaal voor mensen met een handicap?- is het normaal in de handel verkrijgbaar, overal te koop?- is het niet duurder dan vergelijkbare producten?Indien de drie vragen met ‘ja’ kunnen worden beantwoord, is veelal sprake van een algemeen gebruikelijke zaak.

    Meerkosten vanwege de beperkingen van een aanvrager aan algemeen gebruikelijke voorzieningen kunnen onder bepaalde voorwaarden wel recht op aanspraken geven (bijvoorbeeld aanpassingen aan fiets of auto).

    Algemeen gebruikelijke zaken zouden conform jurisprudentie toch voor vergoeding in aanmerking kunnen komen indien een ziekte of gebrek noopt tot plotselinge onvoorzienbare vervanging van zaken, die reeds recent vervangen zijn en anders niet vervangen zouden worden. Hierbij wordt wel het inkomen van de aanvrager beoordeeld; er dient sprake te zijn van een inkomen, dat door aantoonbare kosten van de handicap onder de voor hem/haar geldende bijstandsnorm dreigt te komen.

  • 1.5.5

    Aantoonbare beperkingen

    Op grond van de Verordening moet er sprake zijn van objectief aantoonbare beperkingen die een voorziening noodzakelijk maken.

    Daarbij dienen de aantoonbare beperkingen die men ondervindt in het wonen of het zich binnen of buiten de woning verplaatsen het gevolg te zijn van ziekte of gebrek. Of er sprake is van ziekte of gebrek zal veelal op grond van een medische diagnose moeten worden vastgesteld. Vervolgens moet op grond van die diagnose aan kunnen worden gegeven of de onder¬vonden beperkingen en de daaruit voortvloeiende belemmeringen een direct gevolg zijn van ziekte of gebrek.

    De adviseur moet vaststellen dat het ernstige beperkingen zijn die worden ondervonden en dus geen klachten. Voorts moeten de beperkingen structureel aanwezig zijn en objectiveerbaar zijn, dus niet beïnvloed door het eigen gevoel van de aanvrager. Tot slot dient hetgeen de aanvrager kan vertellen met betrekking tot de voorgeschiedenis van het ziektebeeld consistent te zijn

    Ouderdom is op zich niet synoniem aan ziekte of gebrek. Toch kan een gebrek nauw samenhangen met het ouderdomsproces. Het gegeven dat men oud is, is op zich dus geen indicatie voor voorzieningen in het kader van de Wmo. Wel kunnen gebreken als gevolg van slijtageprocessen, onverbrekelijk verbonden aan het ouder worden, aantoonbare beperkingen opleveren en daardoor aanleiding zijn om in het kader van de Wmo voorzieningen te treffen.

    Wat te doen bij aantoonbare beperkingen zonder dat er sprake is van aantoonbare ziekte of gebrek. Zo kunnen pijnklachten soms een psychische of psychiatrische achtergrond hebben en zijn moeilijk naar een concrete ziekte of een concreet gebrek te herleiden, terwijl er nauwelijks discussie is over de vraag of er sprake is van beperkingen. De gemeente is zeer terughoudend in het verstrekken van voorzieningen als de arts constateert dat er sprake is van een niet objectiveerbaar ziektebeeld. In bijzondere gevallen kunnen aantoonbare beperkingen, waar geen objectiveerbaar ziektebeeld aan ten grondslag ligt, noodzaken tot verstrekking van een voorziening, omdat het niet verstrekken van een voorziening kan leiden tot gezondheidsschade.

    Hoofdregel: Bij afwezigheid van een geobjectiveerd ziektebeeld heeft de gemeente geen zorgplicht tot het verstrekken van voorzieningen op grond van de Wmo.

    Uitzondering. Toekenning van een (tijdelijke) Wmo voorziening. Voor toekenning van een voorziening dient het indicatie-orgaan een met de gemeente afgesproken ‘adviestraject’ te doorlopen.

    Voorwaarde voor de verstrekking van voorzieningen is dat meerdere (onafhankelijke) medisch deskundi¬gen een vrijwel eenduidige opvatting hebben over de beperkingen en de prognose op langere termijn en dat de voorziening niet strijdig is met lopende behandelplannen. Voor de gemeente is het voor de besluitvorming van belang te weten of er sprake is van een niet geobjectiveerd ziektebeeld, omdat er in dat geval door de gemeente een toetsing dient plaats te vinden van het afgesproken adviestraject. Zo is afgesproken dat het positieve medische advies door twee artsen is ondertekend. Enkele niet objectiveerbare ziektebeelden zijn: Myalgische Encephalomyelitis (ME), Fibromyalgie, Whiplash en bekkeninstabiliteit.

     

  • 1.5.7

    Uitrustingsniveau sociale woningbouw

    Artikel 2 lid 2 sub d van de Verordening bepaalt dat een voorziening geweigerd wordt voorzover deze betrekking heeft op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw. Het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit 2003. Woonvoorzieningen die op dit uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn van voldoende kwaliteit.Een voorbeeld is een garage, waarvoor een elektrische deuropener wordt aangevraagd om er gebruik van te kunnen maken. Omdat een garage niet tot het uitrustingsniveau van de sociale woningbouw behoort, zal aanpassing niet verstrekt worden in het kader van de Wmo, tenzij de garage de enige plek is waar bijvoorbeeld een scootmobiel gestald kan worden. 

  • 1.5.8

    Meerkosten

    In artikel 2 lid 2 sub e van de Verordening is bepaald dat indien er geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd, geen voorziening zal worden toegekend.De Wmo kent het compensatiebeginsel, maar dan moet er wel wat te compenseren zijn. Iemand die op grond van zijn inkomen verondersteld wordt een auto te hebben zal als hij die auto moet hebben vanwege een handicap niet in een andere situatie komen. Er zijn dan geen meerkosten die gecompenseerd moeten worden.Het onderzoek naar meerkosten is van belang in situaties waarin twijfel bestaat over de noodzaak van een voorziening. 

  • 1.5.9

    Kosten reeds gemaakt

    Artikel 2 lid 2 sub f van de Verordening luidt dat geen voorziening wordt verstrekt voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de aanvrager voorafgaand aan het moment van de aanvraag al heeft gemaakt. Niet eerder dan nadat het college een beslissing over de aanvraag voor een voorziening heeft genomen mag een aanvang worden gemaakt met de realisatie van de werkzaamheden of mag een voorziening worden aangeschaft. Pas op dat moment heeft het cluster Wmo alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorzieningen. Indien voorzieningen reeds zijn aangeschaft of zijn gerealiseerd, is een zinvolle beoordeling van de oorspronkelijke situatie onmogelijk. Bovendien heeft het cluster Wmo geen invloed kunnen uitoefenen op de gekozen materialen. Door deze bepaling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als een adequaat, doelmatig en sobere voorziening beschouwt. Het college kan bijvoorbeeld ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de aanvrager gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste of goedkoop aan te passen woning elders, of een losse woonunit, waardoor een woningaanpassing wellicht niet noodzakelijk is.

  • 1.5.10

    Voorziening reeds eerder verstrekt

    Op grond van artikel 2 lid 2 sub g van de Verordening wordt een voorziening geweigerd indien een zelfde voorziening reeds eerder krachtens de Verordening, dan wel krachtens de aan de Verordening voorafgaande Verordening voorzieningen gehandicapten is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken. Deze zal verderop in dit Verstrekkingenboek gedefinieerd worden.Dit is een vergaande regel, die altijd goed voorbereid en onderbouwd dient te worden. Toch komt het met enige regelmaat voor dat door onzorgvuldig gebruik of zelfs misbruik regelmatig reparaties nodig zijn om bijvoorbeeld een scootmobiel rijdend te houden. Dit kan gebeuren uit onzorgvuldigheid, onder invloed van alcohol of drugs enz. Bij herhaling van dit soort problemen is het goed eerst met betrokkene te overleggen en duidelijk te maken dat dit in strijd is met de bruikleenovereenkomst. Heeft een dergelijk gesprek geen resultaat, dan kan overgegaan worden tot aangetekend waarschuwen dat bij herhaling de voorziening zal worden ingenomen. Herhaalt het probleem zich dan weer dan kan tot inname worden overgegaan en hoeft er geen herverstrekking plaats te vinden.Hetzelfde geldt als door grove nalatigheid bijvoorbeeld een voorziening verloren gaat. Gedurende de verdere afschrijvingsperiode hoeft dan geen nieuwe voorziening verstrekt te worden.Zeker bij personen die afhankelijk zijn van voorzieningen kan dit een zeer ingrijpende, maar noodzakelijke maatregel zijn.Als iemand een persoonsgebonden budget heeft kan op gelijke wijze bij verlorengaan gedurende looptijd gehandeld worden.

    Indien in een woning een dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep gedaan worden in het kader van de Wmo.

Hoofdstuk 2 Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen

Andere wet- of regelgeving of afgesloten verzekering

Er bestaat geen aanspraak op een voorziening indien op basis van een andere wet- of regelgeving of een afgesloten verzekering aanspraak op die voorziening gemaakt kan worden. Een voorbeeld daarvan is de aanspraak die iemand heeft voor sociaal vervoer, wanneer hij werkt en in het kader daarvan een vervoersvoorziening ontvangt (combinatie werk-leefvervoer). Op grond van de Wmo bestaat dan geen recht op een vervoersvoorziening. 

Artikel 2.1 Inleiding

Artikel 6 van de Wmo bepaalt het volgende:“ Het college van burgemeester en wethouders biedt personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar persoonsgebonden budget, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.” Gevolg van deze regel is dat er drie vormen van verstrekking van individuele voorzieningen mogelijk zijn. Allereerst is er de voorziening in natura. Dat wil zeggen dat de gemeente de aanvrager een voorziening verstrekt die hij of zij kant en klaar krijgt. De voorziening wordt verstrekt. Artikel 6 Wmo bepaalt dat er een verplicht alternatief voor een voorziening in natura geboden moet worden en wel in de vorm van een persoonsgebonden budget. Dat is de tweede vorm van verstrekking. En de derde vorm van verstrekking is de financiële tegemoetkoming, zo blijkt uit artikel 7, lid 2 Wmo:“Een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte wordt verleend aan de eigenaar van de woonruimte. Artikel 6 is van overeenkomstige toepassing.”In relatie tot bouwkundige woonvoorzieningen wordt - in navolging van de Wvg - de verplichting opgelegd om een financiële tegemoetkoming uit te betalen aan de eigenaar van de woning. Een dergelijke financiële tegemoetkoming kan alleen al om die reden in sommige situaties geen persoonsgebonden budget genoemd worden. Ook zal soms een financiële tegemoetkoming verstrekt worden als het gaat om een taxi- of een rolstoeltaxikostenvergoeding die op declaratiebasis wordt verstrekt.

Artikel 2.2 Persoonsgebonden budget

Op grond van de Verordening wordt het criterium ‘goedkoopst adequate voorziening’ gehanteerd, die geïndiceerd is en omschreven is in een programma van eisen. Niet altijd stemt de goedkoopst adequate voorziening overeen met de wensen van de aanvrager.

Om toch aan die wensen van een aanvrager tegemoet te kunnen komen, bestaat de mogelijkheid voor een persoonsgebonden budget. Deze mogelijkheid bestaat uitsluitend voor individuele voorzieningen en niet voor algemene voorzieningen of een collectieve voorziening zoals het collectief vervoer.

Artikel 6 van de Verordening bepaalt de voorwaarden die van toepassing zijn op het persoonsgebonden budget. Een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen.

Dat betekent dat bij algemene voorzieningen geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt. Dat vloeit ook voort uit de aard van de algemene voorzieningen: dat zijn immers oplossingen die van korte duur zijn, lichte, niet complexe zorg betreffen of betrekking hebben op incidentele zorgbehoeften. Om deze voorzieningen snel te realiseren worden geen eigen bijdragen gevraagd. Daarbij is er een alternatieve mogelijkheid: indien de aanvrager van mening is dat de algemene voorziening geen adequate oplossing is of een persoonsgebonden budget verstrekt moet worden, dan kan een aanvraag ingediend worden, of als al een aanvraag ingediend is, kan die volgens de reguliere regels van de Algemene wet bestuursrecht worden afgehandeld.De regels voor algemene voorzieningen zijn de volgende:- Het gaat om een voorziening die in tijd een korte duur heeft;- Het gaat om een voorziening die betrekking heeft op lichte, niet complexe zorg;- Of het gaat om een voorziening ten behoeve van een incidentele zorgbehoefte.Ook bij collectieve voorzieningen wordt er geen persoonsgebonden budget verstrekt.In een Algemeen Overleg over een aan de Wmo verwante zaak, het bovenregionale vervoer Valys, heeft de Tweede Kamer op 29 maart 2006 uitgesproken dat deze regel niet bedoeld is om goed draaiende systemen, zoals bijvoorbeeld collectief vervoerssystemen, in gevaar te brengen. Als bijvoorbeeld in plaats van collectief vervoer (een voorziening in natura) een persoonsgebonden budget zou moeten worden verstrekt, zou de mogelijkheid bestaan dat door een leegloop van het collectief vervoer de basis onder dit vervoer uit zou vallen. Voor diegenen die afhankelijk zijn van collectief vervoer zou zo een naturavoorziening wegvallen.Daarom is in de Verordening nog steeds het primaat van het collectief vervoer opgenomen. Bij verzoeken om een persoonsgebonden budget van een aanvrager die medisch gezien wel van het collectief vervoer gebruik kan maken, zal deze aanvraag afgewezen worden. Dit onderdeel zal in het hoofdstuk vervoer nog nader worden uitgewerkt.

Een persoonsgebonden budget wordt uitsluitend verstrekt op verzoek van de aanvrager. Dit kan de aanvrager kenbaar maken bij het indienen van de aanvraag, maar ook gedurende de afhandeling van de aanvraag bestaat hiertoe de mogelijkheid.

Het college verstrekt een persoonsgebonden budget die bij huishoudelijke verzorging is gebaseerd op 75% van het gewogen gemiddelde uurbedrag bij zorg in natura en bij de overige voorzieningen op 100% van de kosten van de adequaat, doelmatig en sobere voorziening. Tot de invoering van de Wmo werd in de AWBZ de hoogte van het persoonsgebonden budget bij huishoudelijke verzorging ook vastgesteld op 75% van de prijs die wordt gerekend voor zorg in natura, omdat er minder overheadkosten in de waardebepaling van het persoonsgebonden budget zijn doorberekend.

De aanvrager kan het persoonsgebonden budget gebruiken voor de door hem gewenste voorziening. Wel geldt voor woon-, vervoers- en rolstoelvoorzieningen daarbij de voorwaarden dat de alternatieve oplossing adequaat moet zijn (als zodanig vastgesteld door het cluster Wmo in een programma van eisen). Verder moet de voorziening minimaal zijn voorzien van het CE-keurmerk.

Per hoofdstuk van dit Verstrekkingenboek is steeds een paragraaf en/of een aantal paragrafen opgenomen over de mogelijkheden voor een persoonsgebonden budget bij de verschillende voorzieningen. Hierin is ook de omvang van het persoonsgebonden budget (de tegenwaarde) vastgelegd en de wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld. Ook wordt nader aangegeven hoe de controle van het persoonsgebonden budget plaatsvindt.

In de parlementaire behandeling van de Wmo is aangegeven dat er uitzonderingen mogelijk zijn, met name als het gaat om personen waarvan verwacht kan worden dat zij niet met het beschikbare geld kunnen omgaan. Bijvoorbeeld wanneer er op grond van aanwijzingen, die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden, het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget. Dit kan zijn wanneer een aanvrager schulden heeft. Ook bij psychische problemen of sociaal-medische problemen kan verwacht worden dat het omgaan met een persoonsgebonden budget problemen kan geven. Daarnaast kan verstrekking als een persoonsgebonden budget geweigerd worden als de aanvrager al eerder een persoonsgebonden budget heeft gekregen, welke is ingetrokken en/of teruggevorderd. Er kan echter tijdens onderzoek duidelijk worden dat de aanvrager deze problemen met het omgaan met een persoonsgebonden budget niet meer zal hebben, bijvoorbeeld doordat iemand namens hem als budgethouder zal optreden.

Tot slot wordt voor woon-, vervoers- en rolstoelvoorzieningen geen persoonsgebonden budget verstrekt indien verstrekking hiervan leidt tot kapitaalvernietiging. Verstrekking als een persoonsgebonden budget kan dan alleen plaatsvinden als de voorziening waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt langdurig adequaat is. De term “langdurig adequaat” is verbonden aan de afschrijvingsduur van een voorziening. Bij een rolstoelvoorziening is dit vastgesteld op 7 jaar, bij een woonvoorziening op 7 jaar.Een verstrekking van een voorziening in natura heeft de voorkeur als de verwachting is dat een voorziening na enige tijd niet meer adequaat zal zijn voor de aanvrager. Een voorziening die in natura is verstrekt en niet meer geschikt is voor de aanvrager komt immers in een depot en kan herverstrekt worden.

Bij verhuizing naar een andere gemeente zal bij een persoonsgebonden budget voor losse voorzieningen de nieuwe gemeente verzocht worden om het resterende deel van het persoonsgebonden budget, gebaseerd op de afschrijving, te vergoeden aan het college. Indien hiertoe geen bereidheid is, moet het eigendomsrecht van de voorziening overgedragen worden aan het college. Ook bij overlijden wordt een als persoonsgebonden budget verstrekte losse voorziening eigendom van het college. Het cluster Wmo bepaalt vervolgens of deze voorziening in het depot geplaatst wordt en zal worden herverstrekt of dat verkoop aan bijvoorbeeld een leverancier aan de orde is.Vervanging, of de verstrekking van een nieuw persoonsgebonden budget, vindt uitsluitend plaats na afloop van de gehanteerde afschrijvingsduur en nadat uit een technische keuring blijkt dat vervanging noodzakelijk is.

Indien niet of slechts gedeeltelijk is voldaan aan de voorwaarden die zijn gesteld aan de verlening van het persoonsgebonden budget of indien binnen 6 maanden na uitbetaling het persoonsgebonden budget niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden, wordt de beschikking ingetrokken en kan tot terugvordering worden overgegaan.

Uitbetaling persoonsgebonden budget.Als het persoonsgebonden budget berekend is, zal het bij beschikking aan de aanvrager worden bekendgemaakt. In deze beschikking wordt vermeld wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en voor hoeveel jaar het persoonsgebonden budget bedoeld is.Om volstrekt duidelijk te laten zijn wat met het persoonsgebonden budget dient te worden aangeschaft en meer precies: aan welke vereisten de aan te schaffen voorziening dient te voldoen, wordt een zo nauwkeurig mogelijk omschreven programma van eisen bij de beschikking gevoegd. Hierdoor kan voorkomen worden dat door onduidelijkheid omtrent de eisen die aan de voorziening gesteld moeten worden een verkeerde voorziening wordt aangeschaft. Dat zou tot inadequate voorzieningen kunnen leiden, hetgeen op zich weer tot nieuwe aanvragen aanleiding zou kunnen zijn. Dit is uitsluitend te voorkomen door een programma van eisen onderdeel uit te laten maken van de beschikking. Wordt dan toch een voorziening aangeschaft die niet aan dat programma van eisen voldoet, dan is gehandeld in strijd met de beschikking.In de beschikking zal ook opgenomen moeten worden dat er een eigen bijdrage/eigen aandeel in de kosten verschuldigd is. Omdat die eigen bijdrage vastgesteld en geïnd zal worden door het CAK, zal in de meeste gevallen uitsluitend een aankondiging opgenomen kunnen worden.Is de beschikking verzonden, dan kan het persoonsgebonden budget beschikbaar worden gesteld. Dat kan in één keer, indien daar aanleiding voor is (een aan te schaffen voorziening zal ook in één keer betaald moeten worden), maar zou ook in termijnen kunnen, bijvoorbeeld bij een persoonsgebonden budget voor huishoudelijke verzorging.Steekproefsgewijs zal het college controleren of het persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. Is dat het geval, dan hoeft er verder niets te gebeuren. Is het persoonsgebonden budget anders besteed dan bedoeld, dan zal het college het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Daarbij zal leidend zijn of er opzet in het spel is geweest, of dat sprake is geweest van onwetendheid. In die laatste situatie kan overlegd worden dat deze situatie in de toekomst vermeden dient te worden. Bij opzet moet afgewogen worden of terugvordering in verhouding staat tot wat er bewust onjuist is gedaan.

Artikel 2.3 Zorg in natura

Wordt een voorziening niet als persoonsgebonden budget verstrekt, maar in natura, dan zal toekenning ook bij beschikking plaatsvinden. In de beschikking worden de voorwaarden opgenomen waaronder verstrekking plaatsvindt.Goederen/voorzieningen in natura worden aan de gehandicapte in bruikleen toegekend, waarbij de huur nihil is. Het voordeel van een verstrekking in bruikleen is dat de voorziening kan worden hergebruikt. De cliënt dient een bruikleenovereenkomst te ondertekenen. 

Artikel 2.4 Eigen bijdragen en eigen aandeel

Eigen bijdrages in het kader van de Wmo worden berekend door het Centraal Administratie Kantoor (CAK).Het CAK werkt met verzamelinkomens vanuit een peiljaar, welk jaar twee jaar voor het lopende jaar ligt. Dit is noodzakelijk om over de verzamelinkomens, die afkomstig zijn van de belastingdienst, te kunnen beschikken. In 2006 doet men aangifte over 2005, dus dat jaar is nog niet bekend. Vandaar dat het verzamelinkomen over 2004 in 2006 gebruikt wordt. Dit betekent dat er soms een voorlopige vaststelling zal plaatsvinden en achteraf een definitieve vaststelling. Het in mindering brengen van eigen bijdragen of een eigen aandeel zal daardoor vaak niet mogelijk zijn. Al deze activiteiten zullen door het CAK worden uitgevoerd. In Oldambt wordt uitsluitend voor de voorziening huishoudelijke verzorging door het college een eigen bijdrage gevraagd.

Een eigen aandeel in de kosten kan worden gevraagd in die situaties dat de cliënt zelf kiest voor een luxere uitvoering van een woonvoorziening. De meerkosten kunnen in die situatie gezien worden als een eigen aandeel in de kosten. 

Artikel 2.5 Besparingsbijdrage

Indien een te verstrekken voorziening een algemeen gebruikelijke voorziening vervangt, zou de aanvrager de kosten voor deze algemeen gebruikelijke voorziening niet hoeven te maken. Gelet op het principe van het uitsluitend vergoeden van de meerkosten die een persoon met beperkingen heeft, wordt voor sommige voorzieningen een besparingsbijdrage gevraagd aan de aanvrager.

Een voorbeeld is een scootmobiel, een driewielfiets of een fiets in een bijzondere uitvoering. Deze vervangt een reguliere, algemeen gebruikelijk fiets.

 

Hoofdstuk 3 Huishoudelijke verzorging

Artikel 3.1 Inleiding

De huishoudelijke verzorging, ook wel hulp bij het huishouden genoemd, is afkomstig uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, waar de functie huishoudelijke verzorging één van de zeven functies was die onder de AWBZ vielen en uitgewerkt werden in het besluit zorgaanspraken AWBZ. Op 1 januari 2007 is deze functie uit de AWBZ geschrapt (artikel 41, lid 2 Wmo) en heeft de Wmo op basis van artikel 4 lid 1 onder a. deze functie overgenomen. Hierbij wordt gesproken over “een huishouden te voeren” waaronder in de verordening Wmo zowel huishoudelijke verzorging wordt verstaan als de woonvoorzieningen uit de Wvg.

Huishoudelijke verzorging is gericht op het motiveren, aansturen, instrueren en zo nodig overnemen van het huishouden, het organiseren en structureren ervan. Huishoudelijke verzorging omvat (geen limitatieve opsomming):- De essentiële hygiëne van de huishouding: schone bedden, kleding, sanitair, vloeren stofzuigen en dweilen;- Incidentele werkzaamheden als het schoonhouden van ramen, kasten, enz;- Verzorgen van dieren en planten;- Het zorgen voor eten en drinken: aanschaffen van voedingsmiddelen, bereiden en tot zich doen nemen van voeding en drinken, afvoeren van vuilnis;- Het verzorgen van de aanwezige hulpbehoevende personen (kinderen).

Huishoudelijke verzorging is aangewezen indien de aanvrager beperkingen ondervindt in het voeren van het huishouden die gerelateerd zijn aan beperkingen op het gebied van sociale redzaamheid en/of mobiliteit.Huishoudelijke verzorging komt in beeld als disfunctioneren dreigt. Dat kan zich uiten in vervuiling (van de woning of de kleding), verwaarlozing (gezondheidsrisico’s, persoonlijke verzorging, voeding en vocht) of ontreddering van zichzelf of van afhankelijke huisgenoten waardoor het functioneren in huis maar ook buitenshuis belemmerd wordt. 

Artikel 3.2 Tijdelijke situaties overgangsrecht ex artikel 41 Wmo

De Wmo regelt in artikel 41 overgangsrecht voor huishoudelijke verzorging als opvolging van de functie huishoudelijke verzorging uit de AWBZ. Dit houdt in dat wie op het moment van inwerkingtreding van de Wmo (1 januari 2007) een indicatie heeft voor de functie HV, deze rechten ziet blijven gelden zo lang de indicatie loopt met een maximum van één jaar, dus maximaal gedurende het jaar 2007. Daarbij is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders in de plaats treedt van de zorgverzekeraar van betrokkene en dat betrokkene de eigen bijdrage niet meer verschuldigd is aan het Centraal Administratiekantoor (CAK) maar aan het college.Daarnaast is geregeld dat op aanvragen voor huishoudelijke verzorging door het college tot drie maanden nadat de gemeenteraad de verordening Wmo heeft vastgesteld, doch weer uiterlijk tot na een jaar na inwerkingtreding van de Wmo, een beslissing wordt genomen volgens de regels zoals die onder de AWBZ golden, waarbij het college optreedt als onafhankelijk indicatieorgaan.De gemeenten Reiderland, Scheemda en Winschoten hebben vóór 1 oktober 2006 de Verordening Wmo vastgesteld en hebben geen nieuw beleid in die Verordening:a. voor diegenen die een geldige indicatie hebben in 2007 ten aanzien van hen, zolang de indicatie duurt, de oude AWBZ-rechten voortzetten tot de indicatie afloopt of tot 1 januari 2008;b. voor diegenen die voor het eerst een aanvraag doen, of die met een lopende AWBZ-indicatie een aanvraag indienen voor meer zorg, een besluit nemen met toepassing van de regels zoals die in de Verordening Wmo zijn vastgesteld.Uiteraard kunnen zorgvragers tot en met 31 december 2006 aanvragen indienen bij het CIZ voor een indicatie. Het kan zelfs voorkomen dat aanvragers bewust besluiten niet te wachten tot na 1 januari 2007 omdat zij het AWBZ-beleid prefereren boven het Wmo-beleid. Ook bij de invoering van de Wvg hebben we de situatie gezien dat nog onder het AAW-regime bruikleenauto´s werden aangevraagd en verstrekt, omdat verwacht werd dat dit onder de Wvg aanzienlijk moeilijker zou worden.Het Protocol van overdracht heeft hierover het volgende bepaald:“Eind 2006 zullen cliënten zich nog aanmelden voor AWBZ-zorg, terwijl enkele weken later de Wmo zal ingaan. Strikt genomen geldt het volgende: tot en met 31 december 2006 23.59 uur kunnen nog indicaties worden afgegeven onder het AWBZ-regime (AWBZ-beslissing);per 1 januari 0.00 uur worden indicaties afgegeven onder het Wmo-regime (Wmo-beslissing).

Het ministerie van VWS heeft in afstemming met CIZ, ZN, VNG de volgende afspraken gemaakt ten aanzien van de nieuwe aanvragen die eind 2006 binnen komen:

- Tot en met 31 december 2006 kunnen cliënten zich melden bij het CIZ voor een indicatie voor huishoudelijke verzorging.- Indien aanvragen vóór 1 januari 2007 door het CIZ zijn afgehandeld betreft het AWBZ-besluiten. Deze cliënten zijn overgangscliënten. Leidend is de datum van het indicatie-besluit.- Indien aanvragen ná 1 januari 2007 worden afgehandeld, geeft het CIZ een advies op basis van de regels voor een AWBZ-indicatie aan de gemeente. Het CIZ hanteert altijd een termijn van maximaal zes weken voor de afhandeling van de aanvragen. Het college van B&W neemt een beslissing onder het Wmo-regime. Dit zijn géén overgangscliënten.

Voor de hulpvragen die na 1 januari 2007 binnenkomen geldt het volgende: het CIZ zal de vraag naar ondersteuning bij het huishouden doorsturen naar de gemeente.”

Dit betekent dat er vanaf 1 januari 2007 door het CIZ aanvragen worden afgehandeld waarvoor het college een advies krijgt op basis van de AWBZ-regelgeving zoals die gold tot 1 januari 2007. Het college neemt op basis van deze adviezen een besluit volgens het dan binnen de gemeente onder de Wmo geldende regime.Voor alle aanvragen die door het CIZ zijn afgehandeld tot en met 31 december 2006 geldt de AWBZ en dus het beschreven overgangsrecht van artikel 41 Wmo.Voor aanvragen die vanaf 1 januari 2007 bij het CIZ worden ingediend geldt dat het CIZ deze aanvragen doorzendt naar de gemeente. Voor deze aanvragen geldt dat de datum van indiening bij het CIZ geldt als datum van aanvraag en als datum waarna het college binnen 8 weken op deze aanvragen een besluit dient te nemen. 

Artikel 3.3 Mogelijke voorzieningen

Huishoudelijke verzorging kan in een tweetal vormen worden verstrekt:a. huishoudelijke verzorging in natura;b. een persoonsgebonden budget te besteden aan huishoudelijke verzorging.

Huishoudelijke verzorging in natura of door middel van een persoonsgebonden budget.Artikel 9 van de Verordening bepaalt dat indien de algemene huishoudelijke verzorging niet aanwezig is, of indien deze algemene huishoudelijke verzorging een onvoldoende oplossing biedt, men in aanmerking kan komen voor huishoudelijke verzorging in natura of een persoonsgebonden budget, te besteden aan huishoudelijke verzorging. Ook in deze situatie moet er sprake zijn van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek of van problemen bij het uitvoeren van de mantelzorg.Er dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek. Die ziekte of dat gebrek kunnen liggen op de terreinen als vermeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de Wmo: mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem. De vaststelling hiervan zal op objectieve wijze plaats moeten vinden en in het grote deel van de gevallen op basis van een medische beoordeling. In dat kader kan het noodzakelijk zijn medisch advies te vragen aan een medisch adviseur die daartoe de nodige deskundigheid bezit. Daarbij dient bijzondere aandacht te bestaan voor de zogenaamde medisch moeilijk te objectiveren aandoeningen (mmoa’s), waarbij gewaakt moet worden voor het verlenen van anti-revaliderende hulp. Daarnaast kan ook huishoudelijke verzorging verstrekt worden in situaties dat de mantelzorg problemen heeft bij de uitvoering daarvan. In situaties dat die problemen (deels) opgelost kunnen worden door het toekennen van huishoudelijke verzorging is dat een reden voor toekenning. Daarbij dient er van uitgegaan te worden dat de huishoudelijke verzorging plaats vindt bij de hulpvrager, die de mantelzorg ontvangt, en niet bij de mantelzorger thuis, indien die een ander woonadres heeft als de hulpvrager.Is er sprake van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek dan komt men in principe in aanmerking voor huishoudelijke verzorging.

 

Artikel 3.4 Algemene huishoudelijke verzorging

Indien als gevolg van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek of problemen bij het uitvoeren van de mantelzorg het zelf uitvoeren van één of meer huishoudelijke taken onmogelijk is en de algemene huishoudelijke verzorging dit snel en adequaat op kan lossen, men voor deze eerste vorm, algemene huishoudelijke verzorging in aanmerking kan komen.Bij algemene hulp bij het huishouden ligt zodoende het primaat. Daarvoor is het allereerst noodzakelijk dat deze vorm van hulp binnen de gemeente bestaat. Is dat niet zo, dan vervalt automatisch deze vorm van hulp. Is deze vorm van hulp wel aanwezig, dan gaat het, om een snelle en eenvoudige dienstverleningsoplossing zonder veel administratieve rompslomp voor gemeente en aanvrager. Gedacht moet worden aan vormen van direct beschikbare huishoudelijke verzorging vanuit bijvoorbeeld een wijksteunpunt met name voor eenvoudige werkzaamheden, al dan niet op basis van een kortdurende hulpbehoefte.

De regels voor algemene voorzieningen zijn de volgende:- Het gaat om een voorziening die in tijd een korte duur heeft;- Het gaat om een voorziening die betrekking heeft op lichte, niet complexe zorg;- Of het gaat om een voorziening ten behoeve van een incidentele zorgbehoefte.

Wat betreft het eerste aspect zal beoordeeld moeten worden of het gaat om een kortdurende voorziening. Vervolgens moet vastgesteld worden of het gaat om lichte, niet complexe zorg, zoals bijvoorbeeld tijdelijke huishoudelijke verzorging na een ziekenhuisopname.Tot slot kan nagegaan worden of het gaat om een incidentele zorgbehoefte, eveneens zoals een periode na een ziekenhuisopname. Hierbij is helder dat de hulp noodzakelijk is: dit wordt aangegeven door de behandelend arts van het ziekenhuis. De duur is beperkt, ook de omvang is beperkt. Een uitgebreide aanvraagprocedure zou in die situatie leiden tot een te lange periode dat men op hulp moet wachten. Met de vorm algemene huishoudelijke verzorging kan dit snel en adequaat opgelost worden. Men meldt zich met de verwijsbrief bij het cluster Wmo. Daar wordt gecontroleerd of de verwijzing er is, of die duidelijk aangeeft wat overgenomen moet worden en wordt nagegaan of er geen huisgenoot is die een en ander over kan nemen. Heeft die controle plaatsgevonden en komt men voor deze hulp in aanmerking, dan wordt deze toegekend en direct in gang gezet. Hierbij is geen sprake van een keuze voor een persoonsgebonden budget. Dit is overigens geen beperking ten opzichte van de situatie onder de AWBZ: ook onder de AWBZ werd bij een vraag die naar verwachting niet langer zou duren dan drie maanden, geen mogelijkheid voor een persoonsgebonden budget geboden.Er vindt een eenvoudige toets plaats naar de noodzaak van de hulp, er wordt direct toegekend en gerealiseerd, hetgeen in een brief wordt bevestigd.Mocht men aan het loket aangeven niet met deze vorm van hulp in te kunnen stemmen, dan wordt een normale procedure opgestart met een aanvraagformulier en het gebruikelijke onderzoek. Deze vorm van algemene hulp bij het huishouden wordt dus alleen gerealiseerd indien men het daar mee eens is. De brief is dan alleen maar een bevestiging en geen beschikking waartegen bezwaar en beroep openstaat. Wil men een beschikking, bijvoorbeeld omdat men een persoonsgebonden budget wil, dan wordt die afgegeven. Er moet dus altijd overeenstemming bestaan over deze vorm van hulp.Deze vorm van hulp zal altijd uitsluitend voor een kortdurende periode worden toegekend. Daarbij moet gedacht worden aan situaties die maximaal drie tot zes maanden voortduren.

Het hospiceIn Winschoten is gevestigd het hospice “Sint Maartenhuis”. Voorwaarde voor verblijf in het hospice is dat een gast de diagnose terminaal stadium heeft (een levensverwachting van maximaal drie maanden). Middels een “overeenkomst verblijf en verzorging” gaat de gast in het hospice onder meer akkoord met de inzet van professionele zorg door een zorgaanbieder, i.c. stichting Oosterlengte. Hoewel het hier geen thuissituatie betreft, wordt getracht zoveel mogelijk de thuissituatie te benaderen. De gemeente Oldambt maakt een uitzondering op de regel dat een indicatie voor huishoudelijke verzorging slechts mogelijk is indien het een thuissituatie betreft en maakt het mogelijk een indicatie voor huishoudelijke verzorging te stellen bij opname in het hospice.Indicatiestelling wordt gemandateerd aan de zorgaanbieder, op dezelfde wijze als met de transferafdelingen van het ziekenhuis gebeurt. Het indicatieadvies wordt bekrachtigd door een indicatiebesluit van de gemeente. De verplichting tot het afdragen van een eigen bijdrage zoals genoemd in artikel 3 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning komt te vervallen bij opname in het hospice. Indien een situatie ontstaat, bijvoorbeeld bij spoedopname, dat een nieuwe gast bovengenoemde indicatie nog niet heeft, dan is de mogelijkheid voor een spoedindicatie voor het hospice geregeld.Er wordt standaard HV2, klasse 3 geïndiceerd. Reden hiervoor is dat de gast veelal niet meer de regie kan voeren en naasten niet in staat zijn dit over te namen. Daarbij is de administratieve taaklast behorende bij HV1 niet gewenst. Het aantal uren is voldoende om de zorg te kunnen borgen bij een wisselende bezetting in het hospice. De zorguren worden door het hospice apart gedeclareerd bij de gemeente.Bij opname van een gast die ingeschreven staat bij de gemeente Oldambt in een ander hospice dan het hospice te Winschoten geldt eveneens een maximum aan de te declareren zorgkosten bij de gemeente ter hoogte van HV2, klasse 3 per gast gedurende de opname. Hetzelfde geldt voor opname van een gast van buiten de gemeente. Veel gemeenten hebben immers (nog) geen regeling wanneer de situatie opname in een hospice zich voordoet. Ook bij opname van een gast zonder vaste woon- of verblijfplaats in het hospice staat de gemeente garant voor de kosten van de huishoudelijke verzorging confom bovenstaande systematiek. 

Artikel 3.5 Gebruikelijke zorg en omvang huishoudelijke verzorging

Artikel 10 van de Verordening bepaalt dat, “als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten” men niet in aanmerking komt voor huishoudelijke verzorging. Deze beperking heet “gebruikelijke zorg” en is overgenomen uit de beleidsregels zoals het CIZ die hanteerde ten aanzien van de functie HV in de AWBZ tot de uitvoering van de Wmo.Gebruikelijke zorg wil zeggen dat als de hulpvrager huisgenoten heeft die het huishoudelijk werk over kunnen nemen, zij verondersteld worden dit door een herverdeling van taken te doen, zodat er geen ruimte meer bestaat huishoudelijke verzorging te indiceren.Dit principe is gebaseerd op de achterliggende gedachte dat een leefeenheid in gezamenlijkheid verantwoordelijk is voor het huishoudelijke werk. Dat betekent dat indien degene die gewend is het huishoudelijk werk te doen hiertoe niet meer in staat is, andere leden van de leefeenheid verondersteld worden dit over te nemen.Dit principe heeft een verplichtend karakter en betreft alle huisgenoten ouder dan 18 jaar. Vanaf 18 jaar wordt men verondersteld in verband met studie op kamers te kunnen wonen en een eenpersoonshuishouden te kunnen draaien. Vanaf 23 jaar wordt men verondersteld een volledig huishouden te kunnen draaien. Vanaf 12 jaar wordt men verondersteld te helpen bij het huishouden, zoals het bijhouden van de eigen kamer, het helpen dekken van de tafel, het helpen bij de afwas enz. Ook met deze activiteiten kan rekening gehouden worden bij de indicatie.Daarbij wordt er geen rekening mee gehouden of men het al dan niet wil of al dan niet gewend is te doen. In situaties dat personen uit de leefeenheid die nog nooit huishoudelijk werk hebben gedaan, dit niet kunnen, kan via een tijdelijke indicatie hulp geboden worden bij het aanleren hiervan. De taak wordt dan niet overgenomen maar via instructies gestuurd.Ook studie of werkzaamheden vormen in principe geen reden om van de gebruikelijke zorg af te zien. Immers, iedereen die werkt zal naast zijn werk het huishouden moeten doen of hier eigen oplossingen voor zoeken (zoals het inhuren van particuliere hulp). Dat geldt ook voor tweeverdieners. Ook ouderen die in staat zijn tot het verrichten van huishoudelijk werk vallen onder de gebruikelijke zorg. Een (zeer) hoge leeftijd kan in omstandigheden aanleiding te zijn niet te vragen het huishoudelijk werk aan te leren.Wanneer in redelijkheid niet (meer) kan worden verondersteld dat een nieuwe taak als huishouden nog is te trainen of aan te leren, zoals bij ouderen op hoge leeftijd (ouder dan 75 jaar) kan, indien nodig, hulp voor de zwaar huishoudelijke taken worden geïndiceerd die anders tot de gebruikelijke zorg zouden worden gerekend.Het cluster Wmo kan besluiten dat een huisgenoot of partner geen gebruikelijke zorg kan leveren vanwege gezondheidsproblemen of (dreigende) overbelasting. De (medische) gegevens ter onderbouwing hiervan moeten door de betrokkene worden aangeleverd. Ingevallen waarin vastgesteld wordt dat cliënt in een terminale fase verkeert, zal geen beroep worden gedaan op een huisgenoot of partner voor het leveren van gebruikelijke zorg.Bij werkenden wordt geen rekening gehouden met zeer drukke werkzaamheden en (zeer) lange werkweken. Over het algemeen kan alleen rekening worden gehouden met personen die vanwege hun werkzaamheden langdurig van huis zijn. Daardoor zijn zij immers niet in staat het huishoudelijk werk over te nemen. Maar in alle situaties dat daarbij sprake is van een eigen keuze, zal daar geen rekening mee worden gehouden. De afwezigheid moet een verplichtend karakter hebben. Het gaat te ver chauffeurs die op het buitenland reizen, medewerkers in de off-shore of marinemensen die maanden achtereen van huis zijn, te dwingen een andere functie te zoeken.Onder personen die lid zijn van de leefeenheid worden niet verstaan personen die een (pension)kamer huren. Het moet dan gaan om personen die in generlei familiebetrekking staan tot elkaar en er moet daadwerkelijk een huurovereenkomst liggen.In die situaties worden overigens de werkzaamheden ten aanzien van de huurder door de verhuurder als zijnde beroepsmatig niet geïndiceerd!Voor AWBZ-instellingen geldt dat huishoudelijke verzorging in de functie verblijf is opgenomen en dus niet geïndiceerd kan worden.Voor particuliere tehuizen die verzorging bieden geldt dat daar huishoudelijke verzorging voor het eigen appartement of de eigen kamer geïndiceerd kan worden in zoverre de zorg niet door betrokkene wordt betaald. Dan gaat het immers om reeds aanwezige professionele zorg en is er geen tekort of probleem. Dit geldt ook voor door het tehuis verzorgde wasverzorging of maaltijdverzorging.

 

Artikel 3.6 Voorliggende voorzieningen huishoudelijke verzorging

Bij al deze onderdelen geldt dat voorliggende voorzieningen voorgaan. Op basis van de hardheidsclausule kan in bijzondere situaties altijd – maar bij uitzondering – van deze regels worden afgeweken.Aan de hand van de normtijden zoals verderop in dit Verstrekkingenboek genoemd kan voor de individuele situatie worden bepaald hoeveel tijd noodzakelijk is. De toekenning is in principe, omdat er nog gekeken dient te worden naar voorliggende voorzieningen. Voorliggende voorzieningen, die altijd algemeen gebruikelijk zijn, kunnen gevonden worden in: kinderopvang (crèche, kinderdagverblijf, overblijfmogelijkheden op school, voor- of naschoolse opvang); oppascentrales; maaltijddiensten; hondenuitlaat-service; boodschappendiensten enz.De voorliggende voorziening moet ter plaatse wel beschikbaar zijn. Is dat niet zo, dan is er geen sprake van een voorliggende voorziening. Hiertoe is het nodig rekening te houden met de sociale kaart zoals die ter plekke bestaat.INVIS is een organisatie op het gebied van digitale sociale kaarten. Zoals op de website wordt aangegeven houdt men de informatievoorziening (over ruim 1800 organisaties) richting burgers en professionals optimaal bij. Ook de gemeente Oldambt werkt mee aan informatievoorziening aan INVIS. Voor raadpleging van de sociale kaart: www.lokaalloket.nlNiet relevant is of men gebruik wil maken van een voorliggende voorziening. Ook is in principe niet relevant welke kosten aan de voorliggende voorziening zijn verbonden, tenzij sprake zou kunnen zijn van een zogenaamd extreem laag inkomen als geldt bij het begrip algemeen gebruikelijk: een inkomen dat door kosten op grond van de ziekte of het probleem onder de bijstandsnorm uitkomt of dreigt uit te komen door deze kosten.Er is geen indicatie voor huishoudelijke verzorging als de problemen van de cliënt afdoende kunnen worden opgelost met technische hulpmiddelen. Hulpmiddelen kunnen bestaan uit algemeen gebruikelijke huishoudelijke apparatuur, zoals een wasmachine of stofzuiger. Deze hulpmiddelen dienen uit oogpunt van verantwoorde werkomstandigheden ook voor de helpende aanwezig te zijn. Daarnaast kan gebruik gemaakt worden van al aanwezige hulpmiddelen, zoals een droogtrommel of een afwasmachine. Als dergelijke apparaten niet aanwezig zijn maar wel een adequate oplossing zouden bieden voor het probleem, hebben deze hulpmiddelen de voorkeur boven het inzetten van hulp. Hulpmiddelen kunnen ook gefinancierd zijn uit een andere betalingsregeling, gericht op of aangepast aan de handicap van de cliënt (AWBZ, Regeling Hulpmiddelen of Wmo). Zonodig kan de cliënt gewezen worden op de mogelijkheid van de eerstelijns ergotherapie voor ergonomische consultatie bij het leren omgaan met hulpmiddelen/het reorganiseren van het huishouden. De cliënt kan voor de tijd dat de hulpmiddelen er niet zijn in aanmerking komen voor AWBZ –zorg (er is dus een vorm van overbruggingszorg). 

Artikel 3.7 Spoedhulp

Indien er sprake is van spoed, kan er binnen 24 uur gestart worden met de hulpverlening. Het cluster Wmo heeft dan nog geen indicatie gesteld, maar zal dit binnen 14 dagen doen. Na de gestelde indicatie wordt hulp geleverd conform dit besluit. 

Artikel 3.8 Handreiking normering huishoudelijke verzorging

Is er geen sprake van gebruikelijke zorg, dan dient de omvang van de huishoudelijke verzorging te worden vastgesteld.Hiervoor moet bepaald worden welke activiteiten de hulpvrager zelf niet kan uitvoeren en welke normtijden hiervoor gelden. Er is, in navolging van de AWBZ gekozen voor normtijden, om een uitgangspunt te hebben voor de omvang van de verschillende taken die in het huishoudelijk werk verricht moeten worden.

Licht poetswerk in huis, kamers opruimen.Hieronder vallen de volgende activiteiten:Indien geen maaltijdvoorziening is geïndiceerd: afwassen, handmatig 15-30 minuten per keer, machine in- en uitruimen 10 minuten per keer.Opruimen, stof afnemen, bedden opmaken en wekelijkse beurt interieur; dit is afhankelijk van de grootte van de woning en de specifieke kenmerken van de gezinssamenstelling en bedraagt 15 tot 40 minuten per keer.Bij kinderen onder de 12 jaar, bij allergie (alleen als het gaat om een gesaneerde woning) bij ernstige beperkingen in armen en handen die leidt tot extra rommel kan meer tijd worden toegekend. Dit geldt alleen voor de kamers die in gebruik zijn en uitgaande van een woning niveau sociale woningbouw. Extra toegekende tijd in principe maximaal 3 maal per week 20-30 minuten.Totaal betekent dit minimaal 60-90 minuten, maximaal 180 minuten.

Zwaar huishoudelijk werk.Hieronder vallen: stofzuigen, schrobben, dweilen, soppen van sanitair en keuken, bedden verschonen, opruimen huishoudelijk afval.Omvang bij een eenpersoonshuishouden en een huis met 2 kamers 1 x 3 uur per 14 dagen, of 90 minuten per week, Bij een meerpersoonshuishouden en een huis met meer dan 3 kamers geldt de omvang van klasse 2.In grote woningen met een hoge bezettingsgraad, bij een hoge vervuilingsgraad (door de situatie, niet door verwaarlozing) bij COPD-problematiek in een gesaneerde woning, bij aanwezigheid van jonge kinderen kunnen extra uren, afhankelijk van de situatie, worden toegekend. Verzorging huisdieren wordt meegenomen en niet extra geïndiceerd.

Verzorging kleding/linnengoed.Hier wordt onder gerekend: sorteren en wassen kleding met behulp van een wasmachine, centrifugeren, ophangen en afhalen of was drogen in droger, vouwen, strijken en opbergen, ophangen/afhalen wasgoed.Hiervoor wordt bij 1 persoon 60 minuten per week toegekend, bij 2 personen 90 minuten per week.Meer per week: bij kinderen onder de 16 jaar 30 minuten per week extra, bij bedlegerige personen 30 minuten per week extra, bij extra wassen door overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies etc. 30 minuten per week extra. Bij huishoudens met kleine kinderen kan tot maximaal 3x per week wassen worden toegekend, in andere situaties wordt uitgegaan van éénmaal per week.Het doen van boodschappen voor het dagelijkse leven.Hieronder vallen het samenstellen van een boodschappenlijst en het inkopen en opbergen van boodschappen. Dit kan 1x per week worden gedaan en daar kan tot en met 4 personen 60 minuten per week voor worden toegekend.Als het gaat om meer dan 4 personen of als er kinderen jonger dan 12 jaar aanwezig zijn, kan 2x per week boodschappen worden toegekend.Dat betekent dat voor boodschappen de marge voor toekennen bedraagt 60 tot 150 minuten. Eigen keuzen, zoals de keuze voor speciaal voedsel dat maar beperkt te koop aangeboden wordt, zodat extra gereisd moet worden, of het doen van boodschappen in een groot aantal winkels, worden in principe niet gehonoreerd.Alleen medisch noodzakelijke afwijkingen kunnen gehonoreerd worden.

Maaltijdverzorging: broodmaaltijd, warme maaltijd.Hieronder vallen wat betreft de broodmaaltijd: broodmaaltijd klaarzetten, tafel dekken en afruimen, koffie/thee zetten en afwassen, met de machine of handmatig.Wat betreft de warme maaltijd vallen hieronder: eten bereiden (voorbereiden en koken) tafel dekken en afruimen, afwassen en opruimen plus opslaan en beheer levensmiddelenvoorraad.Voor de broodmaaltijd kan per keer 15 minuten, voor de warme maaltijd per keer 30 minuten worden toegekend.Zijn er kinderen jonger dan 12 jaar dan kan per keer 20 minuten extra worden toegekend.Per dag kan het dus gaan om 2 broodmaaltijden en 1 warme maaltijd, waarbij de variatie kan liggen tussen 60 minuten en 120 minuten.

Organisatie van het huishouden.Hiertoe worden gerekend opvang en/of verzorging van kinderen/volwassen huisgenoten (anderen helpen met zelfverzorging) en anderen helpen bij het bereiden van maaltijden.Het gaat hierbij om een ouder die tijdelijk niet in staat is de ouderrol op zich te nemen.Totaal omvang tot maximaal 40 uur per week aanvullend op de eigen mogelijkheden, te besteden aan wassen en aankleden, hulp bij eten en/of drinken, maaltijd voorbereiden, sfeer scheppen, spelen, opvoedingsactiviteiten.Meer of minder kan worden geïndiceerd vanwege het aantal kinderen, de leeftijd van de kinderen, de gezondheidssituatie, het functioneren van kinderen/huisgenoten, aanwezigheid gedragsproblematiek, samenvallende activiteiten. 

Artikel 3.9 Normering huishoudelijke taken

Al in de AWBZ werd de omvang van huishoudelijke verzorging uitgedrukt in klassen. Gekozen is om dat te handhaven. Klassen zijn te vergelijken met standaardporties. Elke klasse is gekoppeld aan een minimaal en een maximaal aantal uren per week binnen een vaste bandbreedte. Normering door de gemeente is nodig om een uitgangspunt te hebben en eindeloze discussies te voorkomen over de benodigde tijd voor bepaalde activiteiten.

Klasse 1: 0 t/m 1,9 uur per week.Klasse 2: 2 t/m 3,9 uur per week. Klasse 3: 4 t/m 6,9 uur per week.Klasse 4: 7 t/m 9,9 uur per week.Klasse 5: 10 t/m 12,9 uur per week.Klasse 6: 13 t/m 15,9 uur per week.

Alle huishoudelijke taken die zijn genoemd in de twee categorieën huishoudelijke verzorging hebben een normering in minuten, uren en klasse. Door individuele omstandigheden kan er een noodzaak zijn voor een verhoging of eventueel een verlaging van de normering. Op basis van de normering wordt uiteindelijk bepaald hoeveel huishoudelijke verzorging noodzakelijk is en welke klasse uiteindelijk dient te worden toegekend. 

Artikel 3.10 Categoriën huishoudelijke verzorging

In categorie 1 kan de huishoudelijke verzorging bepaald worden aan de hand van de volgende normering:

Activiteit:Minuten Uren1.1 Licht huishoudelijke werk 1 persoon: 60 per week 1u2 of meer personen: 90 per week 1u301.2. Zwaar huishoudelijk werk 1 pers. in flat: 90 per week 1u301 pers. in een-gezinswoning: 180 per week 3u2 of meer per-sonen: 180 per week 3u1.3. De was doen 1 persoon: 60 per week 1u2 of meer per-sonen: 90 per week 1u301.4. Huishoudelijke spullen op orde houden - -

Ad 1.1. Factoren voor meer werk:- Psychogeriatrische problematiek;- Aantal kinderen < 12 jaar;- Huisdieren: bij allergie- Allergie voor huisstofmijt COPD- Ernstige lichamelijke beperkingen Frequentie: in principe maximaal 3 maal per week 20-30 minuten

Ad 1.2. Factoren voor meer werk:- In grote woningen met hoge bezettingsgraad, vervuilingsgraad, COPD problematiek of aanwezigheid van jonge kinderen is een hogere klasse reëel. Verzorgen van huidieren valt in de marge van de klasseFrequentie: met de genoemde verrichtingen worden de wekelijkse activiteiten genoemd

Ad 1.3. Factoren voor meer werk:- Aantal kinderen < 16 jaar: + 30 minuten per kind per week;- Bedlegerige patiënten: + 30 minuten per week;- Extra bewassing i.v.m. overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies, etc.: + 30 minuten per week.Frequentie: eenmaal per week, huishoudens met kleine kinderen maximaal 3 keer per week

In categorie 2 kan de huishoudelijke verzorging bepaald worden aan de hand van de volgende normering:

Activiteit: Minuten Uren2.1. Boodschappen doen 60 per week 1 u2.2. Maaltijd bereiden Warme maaltijd:30 per keerBroodmaaltijd:15 per keer 3u30 perweek

1u45 per week2.3. (Dagelijkse) organisatie van het huishouden 30 per week 0u30

2.4. Anderen in huis helpen met zelfverzorging en anderen helpen bij het bereiden van de maaltijden Tot een maximum van 40 uur per week aanvullen op eigen mogelijkheden

Ad. 2.1. Factoren voor meer werk:- Indien het cliëntensysteem bestaat uit meer dan 4 personen of er zijn kinderen < 12 jaar, dan kan er 2 keer per week boodschappen worden geïndiceerd- Wanneer de afstand tot de winkels groot is: + 30 min

Ad.2.2. Factoren voor meer werk:- Aanwezigheid van kinderen < 12 jaar: + 20 minuten per keer

Ad. 2.3. Factoren voor meer werk:- Communicatieproblemen;- Aantal huisgenoten, vooral kinderen < 16 jaar;- (Psychosociale) problematiek bij meerdere gezinsleden;Frequentie: 1 keer per week

Ad.2.4. Factoren voor meer/minder werk:- Aantal kinderen/leeftijd kinderen: -/+;- Gezondheidssituatie/functioneren van kinderen/huisgenoten;- Aanwezigheid gedragsproblematiek: +;- Samenvallende activiteiten: -.Klasse: afhankelijk van de situatie, indien kinderen < 6 jaar en gecombineerd met huishoudelijke activiteiten, dan tot een maximum van 40 uur per weekDe grondslag ligt bij de ouder, deze is tijdelijk niet in staat om de ouderrol op zich te nemen. 

 

 

 

Artikel 3.11 Persoonsgebonden budget bij huishoudelijke verzorging

De omvang van het persoonsgebonden budget zal bepaald moeten worden.Bij diensten inzake de huishoudelijke verzorging gaat het om de betaling van tijd aan dienstverleners. Dit is zorg afkomstig uit de AWBZ. De AWBZ kende al een dergelijk systeem van persoonsgebonden budgetten. Daarbij werd het persoonsgebonden budget vastgesteld op 75% van de tarieven zoals die berekend werden in de thuiszorg (gewogen gemiddelde van het uurbedrag bij zorg in natura). Vanuit die tarieven werd het tarief voor de diverse functies bepaald. Diegenen die op basis van overgangsrecht op 31 december 2006 een indicatie hebben zullen ook in het jaar 2007 deze bedragen nog ontvangen zo lang als de indicatie duurt, doch maximaal tot en met 31 december 2007. Daarna vallen zij onder de gemeentelijke regels. De gemeentelijke regel met betrekking tot de vaststelling van het persoonsgebonden budget volgt in grote lijnen bovenstaande regel. Ook hier is gekozen voor 75% van de tarieven voor zorg in natura van de gecontracteerde zorgaanbieders. Artikel 5 van het Besluit gaat hier nader op in.Voor zover huishoudelijke verzorging nodig is die klasse 6 overstijgt is het mogelijk additionele uren aan deze hoogste klasse toe te voegen. Indien hier gebruik van wordt gemaakt dan wordt per uur het bedrag van klasse 1 toegepast.Over een bedrag van 1,5% van het netto persoonsgebonden budget voor huishoudelijke verzorging, met een minimum van € 250,00 en een maximum van € 1250,00 per jaar hoeft geen verantwoording afgelegd te worden. De budgethouder kan dit bedrag gebruiken voor bijvoorbeeld het plaatsen van personeelsadvertenties, voor postzegels, voor telefoonkosten en voor andere kosten die gemaakt moeten worden in het kader van het persoonsgebonden budget. 

Artikel 3.12 Eigen bijdrage

Artikel 3 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning geeft de hoogte van de te betalen eigen bijdrage aan.Deze eigen bijdrage wordt berekend door het Centraal Administratie Kantoor (CAK).Het CAK werkt met verzamelinkomens vanuit een peiljaar, welk jaar twee jaar voor het lopende jaar ligt. Dit is noodzakelijk om over de verzamelinkomens, die afkomstig zijn van de belastingdienst, te kunnen beschikken. In 2006 doet men aangifte over 2005, dus dat jaar is nog niet bekend. Vandaar dat het verzamelinkomen over 2004 in 2006 gebruikt wordt. Dit betekent dat er soms een voorlopige vaststelling zal plaatsvinden en achteraf een definitieve vaststelling. Het in mindering brengen van eigen bijdragen of een eigen aandeel zal daardoor vaak niet mogelijk zijn. Al deze activiteiten zullen door het CAK worden uitgevoerd. 

Artikel 3.13 Uitbetaling persoonsgebonden budget

Als het persoonsgebonden budget berekend is, kan het bij beschikking aan de aanvrager worden bekendgemaakt. In deze beschikking wordt vermeld wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en voor hoeveel jaar het persoonsgebonden budget bedoeld is.Om volstrekt duidelijk te laten zijn wat met het persoonsgebonden budget dient te worden aangeschaft en meer precies: aan welke vereisten de voorziening dient te voldoen. In de beschikking zal ook opgenomen moeten worden dat er een eigen bijdrage/eigen aandeel in de kosten verschuldigd is. Omdat die eigen bijdrage vastgesteld en geïnd zal worden door het CAK, zal in de meeste gevallen uitsluitend een aankondiging opgenomen kunnen worden.Is de beschikking verzonden, dan kan het persoonsgebonden budget beschikbaar worden gesteld. Dat zal in termijnen plaatsvinden, per kwartaal beschikbaar te stellen.

Artikel 3.14 Controle van het persoonsgebonden budget

Iedere budgethouder dient de volgende stukken te bewaren:- de nota/factuur van de dienstverlening;- een betalingsbewijs;- of een overzicht van de salarisadministratie met bewijsmiddelen.Steekproefsgewijs zal het college bepalen bij welke budgethouders deze stukken zullen worden opgevraagd om te controleren of het persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. Dit telkens na afloop van enig kalenderjaar. De steekproef heeft een minimale omvang van 10% van de verstrekte persoonsgebonden budgetten.Is het budget besteed aan het doel waarvoor het verstrekt is, dan hoeft er verder niets te gebeuren. Is het persoonsgebonden budget anders besteed dan bedoeld, dan kan het college overwegen het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. Daarbij zal leidend zijn of er opzet in het spel is geweest, of dat sprake is geweest van onwetendheid. In die laatste situatie kan overlegd worden dat deze situatie in de toekomst vermeden dient te worden. Bij opzet moet afgewogen worden of terugvordering in verhouding staat tot wat er bewust onjuist is gedaan.Een deel van het persoonsgebonden budget voor huishoudelijke verzorging is vrij besteedbaar. Hierover hoeft geen verantwoording afgelegd te worden. Het gaat daarbij om een bedrag van 1,5% van het netto persoonsgebonden budget, met een minimum van € 250,00 en een maximum van € 1250,00 per jaar. Dit bedrag kan bijvoorbeeld gebruikt worden voor het plaatsen van personeelsadvertenties, voor postzegels, voor telefoonkosten en voor andere kosten die gemaakt moeten worden in het kader van het persoonsgebonden budget.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen

Artikel 4.1 Inleiding

De woonvoorzieningen zijn afkomstig uit de Wet voorzieningen gehandicapten, met als voorloper de Regeling geldelijke steun huisvesting gehandicapten.

Een woonvoorziening wordt verstrekt indien de aanvrager objectief aantoonbare belemmeringen ten gevolge van ziekte of gebrek ondervindt bij het normale gebruik van de woonruimte. Vereist is in dat geval dat de woonvoorziening de belemmeringen opheft of vermindert. Onder woonruimte wordt verstaan zelfstandige woonruimte. Iemand die bijvoorbeeld in een AWBZ-instelling verblijft, kan niet in aanmerking komen voor een woonvoorziening. 

Artikel 4.1.1 Normale gebruik van de woning

Artikel 13 van de Verordening geeft aan dat er sprake dient te zijn van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek welke het normale gebruik van de woning belemmeren. Het normale gebruik van de woning omvat de elementaire woonfuncties, dat zijn de activiteiten die de gemiddelde Nederlander in zijn woning in elk geval verricht. Het gaat daarbij om slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel, het zich horizontaal en verticaal verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daar bij het veilig kunnen spelen in de woonruimte (CRvB 23 april 1999, reg.nr. 98/1424 WVG RO11 93).Het feit dat alleen problemen bij het normale gebruik van de woning worden gecompenseerd, houdt in dat geen rekening wordt gehouden met voorzieningen met een therapeutisch doel (bijvoorbeeld dialyseruimten, therapeutisch baden). Daarvoor blijft de AWBZ van kracht.Evenmin wordt er rekening gehouden met problemen die een incidenteel karakter hebben, dan wel voorzieningen die puur als noodvoorziening worden ingezet (bijvoorbeeld incidenteel gebruikte en niet-essentiële onderdelen van de woning respectievelijk vluchtvoorzieningen of branddeuren). Ook ten behoeve van het gebruik van hobbyruimtes en studeerkamers worden geen compenserende woonvoorzieningen getroffen, aangezien het daarbij niet gaat om ruimten met een elementaire woonfunctie. Uitzondering op het beginsel dat woonvoorzieningen worden verstrekt ter compensatie van problemen bij het normale gebruik van de woning vormt de uitraaskamer. Deze voorziening heeft een specifiek doel, namelijk het tot rust doen komen van personen met een specifieke beperking. Bij een indicatiestelling voor woonvoorzieningen wordt integraal beoordeeld in hoeverre huishoudelijke verzorging en AWBZ-functies kunnen voorzien in respectievelijk compensatie en oplossing van de ondervonden woonproblematiek. Verder wordt -conform de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder de Wvg- beoordeeld in hoeverre de problematiek kan worden opgelost door redelijkerwijs te vergen inspanningen van huisgenoten, inclusief het treffen van redelijkerwijs te vergen oppasmaatregelen van ouders. Verder wordt rekening gehouden met algemeen gebruikelijke oplossingen als een andere organisatie van taken en een herschikking van de inrichting dan wel wijziging van de opstelling van inrichtingselementen in de woning.

Artikel 4.1.2 Aard van de in de woning gebruikte materialen

Vervallen.

Artikel 4.1.3 Hoofdverblijf

Artikel 19 van de Verordening bepaalt in lid 1:“Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.”Het hoofdverblijf is de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de betrokkene zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven Ook kan het gaan om het feitelijke adres, indien de betrokkene een briefadres heeft. De gemeente waar de woning staat heeft compensatieplicht, behalve in de situatie waarin de persoon uit de Wmo-doelgroep verhuist van de ene gemeente naar een andere gemeente. Een aanvraag voor een woonvoorziening in de vorm van een verhuiskostenvergoeding behoort dan tot de compensatieplicht van de vertrekgemeente.In uitzonderingssituaties is er sprake van twee hoofdverblijven. Daarbij moet worden gedacht aan gehandicapte kinderen van gescheiden ouders, die in co-ouderschap door beide ouders worden opgevoed en daadwerkelijk de ene helft van de tijd bij de ene ouder wonen en de andere helft van de tijd bij de andere ouder. Alleen in die situatie kunnen in beide ouderlijke woningen woonvoorzieningen getroffen worden, en niet in situaties waarin sprake is van bezoekregelingen. Als de woningen van de ouders in een dergelijke situatie in twee verschillende gemeenten zijn gesitueerd, rust de compensatieplicht alleen op de gemeente waar de woning van de betreffende ouder is gelegen.Artikel 19 van de verordening biedt in de leden 2 tot en met 5 een uitzondering op deze hoofdregel:“2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ instelling. 3. De bezoekbaar te maken woning / aan te passen woning moet in de gemeente Oldambt staan. 4. De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woonruimte met een door het college in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldambt vast te leggen maximumbedrag. 5. Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de aanvrager de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken.”

 

Artikel 4.1.4 Beperkingen woonvoorzieningen

Als het gaat om woonvoorzieningen zijn er nog een aantal beperkingen, zoals in de Verordening vastgelegd in artikel 20:“De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd indien:a. de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolge van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;b. de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;c. deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen;d. de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak;e. de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen, verhuisd is vanuit of naar een woonruime die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden, verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg, of er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden;f. de aanvrager verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden;g. de aanvrager verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg;h. in de verlaten woning geen problemen bestonden met het normale gebruik van de woning;i. de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen.”De onder a genoemde beperking geldt vooral in situaties waarbij vanuit een aangepaste en geschikte woning verhuisd wordt naar een niet of minder aangepaste en geschikte woning. Deze verhuizingen van adequaat naar inadequaat kunnen alleen leiden tot aanpassingen als daar een belangrijke reden voor is. Daaronder kan verstaan worden het aannemen van een functie op een zodanige afstand dat verhuizen noodzakelijk is, de situatie na een echtscheiding waarbij de aangepaste woning niet meer bewoond kan blijven worden enz. In deze uitzonderingssituaties mag verwacht worden dat de aanvrager van tevoren contact opneemt met de gemeente, zodat de gemeente mee kan bepalen wat de goedkoopst-adequate oplossing is.Onder b wordt aangegeven dat (uiteraard) bij verhuizing gezocht wordt naar de meest geschikte woning, gezien de omstandigheden van betrokkene. Dat betekent dat als er een keuze is tussen een geschikte en een (minder) niet geschikte woning, gekozen dient te worden voor de geschikte woning. Gebeurt dat niet, dan zal dat aanleiding zijn tot afwijzing. Daarbij kan meegewogen worden of tevoren overleg heeft plaatsgevonden. Ook kan rekening gehouden worden met de informatie die een gemeente heeft van op enig moment beschikbare geschikte woningen.Aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten kunnen, zo blijkt uit de jurisprudentie, gelimiteerd worden. Dit uitgangspunt is onder punt c vastgelegd. Andere dan de limitatief opgesomde voorzieningen hoeven niet verstrekt te worden. Onder d. worden uitzonderingen gemaakt voor algemeen gebruikelijke verhuizingen en verhuizingen die te voorzien zijn. Op dit punt wordt sterk aangesloten bij de eigen verantwoordelijkheid van de aanvragers. Wie weet dat traplopen, wat nu al lastig is, binnen 5 jaar onmogelijk gaat worden, moet op tijd maatregelen nemen en gaan zoeken naar een alternatieve woning. Wachten tot het niet langer kan gaat aan deze eigen verantwoordelijkheid voorbij en zal daarom aanleiding zijn tot afwijzing.

Het laatste punt, onder e, tenslotte, is bij de verhuiskostenvergoeding al besproken.

Artikel 4.1.5 Algemene woonvoorziening

Indien een aanvrager voldoet aan de criteria “aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek” en een aanpassing aan de woning nodig heeft, kan men voor een algemene woonvoorziening in aanmerking komen als deze het woonprobleem snel en adequaat op kan lossen.Een algemene woonvoorziening is bedoeld voor situaties waarbij er een eenvoudige voorziening/oplossing wordt geboden die in korte tijd geleverd kan worden.Te denken valt aan een herverstrekking van in depot aanwezige woonvoorzieningen zoals bijvoorbeeld een douchestoelGaat het om een algemene voorziening, dan zal geen aanvraag worden ingediend. Een melding bij het cluster Wmo is voldoende. Na een beperkte toets zal geregeld worden dat de algemene woonvoorziening wordt gerealiseerd.

Artikel 4.1.6 Vormen van woonvoorzieningen

Als een algemene voorziening niet de oplossing is voor het woonprobleem, of als de aanvrager die niet wenst, zal een aanvraag voor een woonvoorziening moeten worden ingediend. In dat geval komen de in artikel 15 van de Verordening genoemde verstrekkingsmogelijkheden in aanmerking.

Artikel 13 van de Verordening geeft aan dat deze voorzieningen kunnen worden verstrekt in natura, als PGB of als een financiële tegemoetkoming.

Artikel 4.2 De afweging tussen verhuizen en woningaanpassing / primaat van verhuizen

Artikel 16 regelt het primaat van de verhuizing. Dat wil zeggen dat als vast staat dat een aanpassing noodzakelijk is, eerst beoordeeld wordt of verhuizing naar een reeds geheel aangepaste woning, of naar een goedkoper en gemakkelijker aan te passen woning een oplossing is die in aanmerking komt.In de Wvg-jurisprudentie is het hanteren van het primaat van de verhuizing op zichzelf geaccepteerd door de Centrale Raad van Beroep. Onder de Wmo zal dan ook van deze mogelijkheid gebruik worden gemaakt ter compensatie van woonproblemen. In feite gaat het bij het hanteren van het primaat van de verhuizing om een uitwerking van het principe dat wordt gekozen voor een adequaat, doelmatig en sobere oplossing. Er zijn echter wel grenzen aan het hanteren van het primaat van de verhuizing, met name op het gebied van de woonlasten, het tijdsbestek waarbinnen een oplossing kan/moet worden gevonden en de verhouding tussen de besparing van de gemeente bij toepassing van het primaat en de negatieve gevolgen voor de aanvrager. In alle gevallen zal een goed gemotiveerd besluit moeten worden genomen, waarin alle relevante factoren, in onderling verband, worden afgewogen. Daarbij gaat het dus om factoren die spelen aan de kant van de gemeente en aan de kant van de belanghebbende. Als op verantwoorde wijze inhoud gegeven is aan toepassing van het primaat van de verhuizing, is daarmee een adequate oplossing geboden en heeft de gemeente aan haar compensatieverplichting voldaan.Het is niet mogelijk een uitputtend overzicht te geven van alle mogelijke afwegingsfactoren die een rol kunnen spelen, omdat elke situatie weer anders is. Wel wordt hieronder in grote lijnen een overzicht gegeven van een aantal vaak voorkomende factoren, die afhankelijk van de situatie, een rol kunnen spelen bij de besluitvorming.- De snelheid waarmee het probleem kan worden gecompenseerd.De snelheid waarmee het woonprobleem kan worden opgelost speelt een rol in het afwegingsproces. In een aantal gevallen kan verhuizen het woonprobleem sneller oplossen, als er snel een geschikte aangepaste of eenvoudig aan te passen woning beschikbaar is. Het hele traject van het maken van een plan, het vragen van offertes, de uitvoering en keuring vervalt dan of speelt een minder belangrijke rol. Omgekeerd kan het ook zo zijn dat het aanpassen van een woning een snellere oplossing biedt als er niet binnen een bepaalde tijd een geschikte woning vrij komt. Uit de Wvg-jurisprudentie blijkt dat het essentieel is dat uit het indicatie-advies blijkt binnen welke medisch aanvaardbare termijn een oplossing gevonden moet zijn voor het woonprobleem.- Rekening houden met mantelzorgSociale omstandigheden waarmee het college rekening houdt zijn bijvoorbeeld de voorkeur van de gehandicapte, de binding van de gehandicapte met de huidige woonomgeving, de nabijheid van voor de gehandicapte belangrijke voorzieningen. Ook de waardering van de aanwezigheid van vrienden, kennissen en familie in de nabijheid van de woning van de gehandicapte kan een rol spelen in het afwegingsproces, met name in situaties waarin sprake is van mantelzorg. De sociale omstandigheden moeten in het indicatie-onderzoek zoveel mogelijk geobjectiveerd worden. De sociale factor zal minder zwaar wegen in het voordeel van aanpassen, als dicht in de buurt van de huidige woning een geschikte of goedkoper aan te passen woning kan worden gevonden. Als de beoogde nieuwe woning dicht bij belangrijke voorzieningen, zoals winkels en werkplek is gelegen, kan dat de beslissing in het voordeel van verhuizen beïnvloeden, bijvoorbeeld omdat dan ook minder vervoersvoorzieningen nodig zijn. Als de aanvrager zijn werk "aan huis" heeft (eigen bedrijf), dienen de consequenties van verhuizing ook vanuit de bedrijfsmatige kant meegewogen te worden. Het is immers mogelijk dat de vestiging van het bedrijf op een andere, in commercieel opzicht minder aantrekkelijke, locatie negatieve gevolgen voor het inkomen uit eigen bedrijf kan hebben.- Rekening houden met woonlasten en financiële draagkracht van de gehandicapte. Rekening houdend met eventuele mogelijkheden op het gebied, maakt het college een vergelijking tussen de woonlasten van de huidige en de mogelijke nieuwe woning. Alle relevante woonlasten moeten daarbij in aanmerking worden genomen.Als de aanvrager eigenaar van de woonruimte is, zal een verhuizing of woningaanpassing andere gevolgen met zich meebrengen dan wanneer deze de woning huurt. Het verhuizen vanuit een koopwoning heeft meer emotionele en financiële consequenties dan verhuizing vanuit een huurwoning.Bij het verkopen van een huis komen meer aspecten aan de orde dan bij het verlaten van een huurwoning. Een aantal aspecten zal pleiten voor het verkopen van de woning en verhuizen naar een huurwoning. Andere aspecten daarentegen zullen de balans naar het aanpassen van de eigen woning doen doorslaan. Een punt betreft de vraag in hoeverre vermogenswinsten of -verliezen optreden. Een eigenaar heeft doorgaans geld geleend en/of een hypotheek op het huis. Ook indien de aanvrager, al dan niet geheel op eigen kosten, veel aan de woning heeft verbeterd of aanpassingen heeft getroffen, ligt verhuizing soms minder voor de hand. Als de financiële situatie van een eigenaar van een woning, die gehandicapt raakt, door zijn handicap drastisch verandert (doorgaans brengt een handicap negatie¬ve inkomensgevolgen met zich mee), kunnen moeilijkheden optreden met het opbren¬gen van de woonlasten van de eigen woning, en zal de aanvrager ook problemen hebben met verhuizen.- Vergelijking aanpassingskosten huidige versus nieuwe woonruimteHet college maakt een kostenafweging tussen het aanpassen van de huidige woonruimte enerzijds en verhuizen (inclusief eventuele aanpassingskosten in de nieuwe woonruimte) anderzijds. Daarbij worden de volgende kosten in elk geval meegenomen in de overwegingen:

1. Huidige en voorzienbare toekomstige aanpassingskosten van de reeds bewoonde woonruimte;2. a. de kosten van een tegemoetkoming in de verhuiskostenb. de eventuele aanpassingskosten van de nieuwe woning;c. kosten van het eventueel vrijmaken van de woning;d. een eventuele financiële tegemoetkoming voor huurderving.

De kosten zijn het uitgangspunt bij deze afweging, maar ook andere factoren kunnen een rol spelen.- De mogelijke gebruiksduur van de aanpassingEr dient ook rekening te worden gehouden met het feit dat een aan te passen koopwoning naar alle waarschijnlijkheid minder makkelijk kans heeft om voor hergebruik in aanmerking te komen.- Een revisiebeding (onderhoud), zoals bij huurwoningen, bestaat niet voor eigen woningen; - De gemeente heeft geen instrument om de woning vrij te krijgen;- Het zal niet eenvoudig zijn om een geschikte kandidaat voor die woning te vinden, die zowel financieel als ergonomisch gezien geschikt is voor de betreffende woonruimte.Consequentie hiervan zal zijn dat eigen woningen meestal voor één enkele belanghebbende aangepast worden.Aanpassingen aan sociale huurwoningen zijn vaker opnieuw in te zetten dan aanpassingen aan koopwoningen, omdat deze huurwoningen opnieuw kunnen worden verhuurd aan personen met een beperking, waardoor de gebruiksduur van de aanpassing wordt verlengd. Dit speelt in de afweging dan ook een belangrijke rol. Ook de medische prognose speelt in dit verband een rol. Indien vaststaat dat iemands toestand naar verwachting zodanig zal verslechteren, en als gevolg daarvan de aanpassing slechts voor beperkte tijd zal volstaan, kan dat gegeven een rol spelen in de afweging tussen verhuizing of aanpassen.Vaak zal een aangeboden mogelijkheid te verhuizen naar een andere woning door de aanvrager als negatief worden beoordeeld: vaak zal men graag willen blijven wonen in de vertrouwde woning. Als de bovenomschreven afweging in het voordeel van verhuizing uitvalt, is die wens niet meer doorslaggevend. Dat heeft gevolgen voor het weigeren van aangeboden geschikte woningen. Na weigering beoordeelt het college of er van uit kan worden gegaan dat voldoende is gedaan om een compenserende oplossing te bieden. Dit wordt afgemeten aan de oorzaak voor het weigeren.Na het afwegen van deze factoren kan een beslissing worden genomen over het al dan niet hanteren van het primaat van de verhuizing.Valt die afweging uit in het voordeel van verhuizing, dan gaat de verhuiskostenvergoeding een rol spelen. Een verhuiskostenvergoeding zal veelal in de vorm van een financiële tegemoetkoming worden toegekend. Dit is in drie situaties mogelijk aan de orde:1. De aanvrager gaat vanwege problemen met het normale gebruik van de woning verhuizen naar een adequate woning;2. De aanvrager vraagt een woonvoorziening aan in de vorm van een woningaanpassing, maar na onderzoek blijkt verhuizing de goedkoopst adequate oplossing te zijn voor het woonprobleem. Ook mogelijk is dat de betreffende woning niet kan worden aangepast;3. Voor het vrijmaken van een aangepaste woning door een persoon die in een aangepaste woning woont.Een financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuis- en herinrichtingskosten is bedoeld als adequaat, doelmatig en sober alternatief voor een dure woningaanpassing in gevallen waarin die verhuizing niet algemeen gebruikelijk is, gelet op leeftijd, gezins- of woonsituatie. Verhuizingen wegens gezinsuitbreiding of om als jongvolwassene zelfstandig te gaan wonen zijn in beginsel algemeen gebruikelijk, evenals voorspelbare verhuizingen van senioren.Voor verhuizingen naar AWBZ-instellingen of andere zorginstellingen wordt geen tegemoetkoming verstrekt, evenmin voor verhuizingen naar woningen die niet geschikt of bestemd zijn voor permanente bewoning, zoals in artikel 20 onder f van de Verordening wordt bepaald. De achterliggende gedachte bij de Wmo is immers het stimuleren van zo lang mogelijk zelfstandig blijven wonen.Een verhuis- en inrichtingskostenvergoeding kan verstrekt worden wanneer er sprake is van ondervonden belemmeringen bij het normale gebruik van de woning, die door middel van een verhuizing op een adequaat, doelmatig en sobere manier kunnen worden opgelost. Deze eis wordt niet gesteld als het gaat om een verhuizing naar een ADL-woning en evenmin in situaties waarin het gaat om een persoon buiten de Wmo-doelgroep een aangepaste woning te laten vrijmaken. Alleen als het vrijmaken van de woning op verzoek van het college gebeurt, is er aanspraak op een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten.Voor de bedragen van deze tegemoetkomingen wordt verwezen naar artikel 9 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 4.2.1 Voorwaarden voor een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten

Een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten kan worden geadviseerd wanneer er sprake is van objectief aantoonbare beperkingen als gevolg een plotseling optredende ziekte of gebrek die het normale gebruik van de woning belemmeren en indien:

- de woning van de gehandicapte niet kan worden aangepast; of- de woning wel aangepast kan worden, maar de gemeente uit doelmatigheidsoverwegingen kiest voor het aanbieden van een aangepaste of makkelijker aanpasbare woning.

De tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten wordt niet verstrekt indien:- de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen (iedereen gaat immers eens zelfstandig wonen en die kosten zijn algemeen gebruikelijk);- de aanvrager verhuist vanuit en/of naar een woonruimte die niet geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden;- de aanvrager verhuist vanuit of naar een niet zelfstandige wooneenheid zoals een AWBZ-instelling of een gezinsvervangend tehuis of verhuist vanuit of naar een situatie waarin sprake is van het huren van een kamer of sprake is van inwoning;- de aanvrager verhuist naar een woonruimte waarvan het normale gebruik wordt belemmerd door diens beperkingen, met andere woorden de nieuwe woonruimte niet voldoet aan de in de beschikking gestelde eisen;- de aanvrager voor een andere wettelijke regeling in aanmerking komt;- de noodzaak tot verhuizen voortkomt uit een verhuizing uit het verleden waarvan destijds reeds te voorzien was dat de woning binnen afzienbare tijd niet meer adequaat zou zijn;- de aanvrager reeds een huurcontract of een voorlopig koopcontract heeft getekend voorafgaand aan de datum waarop de beschikking op de aanvraag is genomen, tenzij het college hiervoor schriftelijk zijn toestemming heeft verleend.

Een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten kan verstrekt worden wanneer er sprake is van ondervonden belemmeringen bij het normale gebruik van de woning die door middel van een verhuizing op de adequaat, doelmatig en soberste wijze kunnen worden opgelost. Deze eis wordt niet gesteld als het gaat om een verhuizing naar een ADL-woning en evenmin in situaties waarin het gaat om een persoon buiten de Wmo-doelgroep een aangepaste woning te laten vrijmaken. Alleen als het vrijmaken van de woning op verzoek van het college gebeurt, is er aanspraak op een persoonsgebonden budget voor verhuis- en herinrichtingskosten.Het college verstrekt geen persoonsgebonden budget voor verhuizing en herinrichting, indien de verhuizing heeft plaatsgevonden voordat op de aanvraag is beschikt. Deze tegemoetkoming geldt slechts in onderstaande gevallen:1. onvrijwillige verhuizing op medisch advies of; 2. opname op de gemeentelijke voorranglijst.De tegemoetkoming kent een maximumbedrag van € 2.000,00 per kalenderjaar per gezin.In bijzondere gevallen kan het college besluiten af te wijken van deze beleidsregels. 

Sociaal-medische redenen zoals de afstand tot het centrum, het niet meer kunnen onderhouden van de tuin, het feit dat het huis te groot is nu de kinderen de deur uit zijn, zijn geen redenen om een indicatie te rechtvaardigen. Evenmin kan zorgafhankelijkheid of het ontbreken van zorg op afroep zoals bij Focuswoningen of levensloop bestendige woningen het geval is een indicatie tot gevolg hebben.

Aangezien niet verwacht mag worden dat in iedere woning al verhoogde toiletpotten en douchezittingen aanwezig zijn worden losse woonvoorzieningen en eenvoudige woningaanpassingen wel verstrekt om de nieuwe woning adequaat te maken.

Het college verstrekt slechts één tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten per huishouden.

Indien het college nadat alle factoren in aanmerking zijn genomen en afgewogen zijn, besloten heeft dat verhuizen de goedkoopst adequate oplossing is en er geen sprake is van een algemeen gebruikelijke verhuizing, komt de aanvrager voor een verhuis- en inrichtingskostenvergoeding in aanmerking. Indien in de nieuw te betrekken woning eerst nog eenvoudige aanpassingen gedaan moeten worden (conform programma van eisen), komt de aanvrager daarvoor eveneens in aanmerking via de Wmo.

Artikel 4.2.2 Voorrangscommissie woonruimteverdeling

Als de gehandicapte is aangewezen op een verhuizing naar een gelijkvloerse senioren (sociale) huurwoning verloopt de toewijzing via de Voorrangscommissie Woonruimteverdeling. De Wmo consulent brengt een programma van eisen (waaraan een woning moet voldoen) in de commissie.De commissie plaatst de kandidaat op de wachtlijst voor dit type woningen en zorgt voor een aanbod binnen -een medisch aanvaardbare- termijn. Dit in nauwe samenwerking met de verhuurder Acantus.Tevens vindt er nauw overleg plaats inzake toewijzing van beschikbaar gekomen seniorenwoningen bij nieuwbouw.

Artikel 4.2.3 Reeds acceptatie van de woning

In artikel 20 van de Verordening wordt bepaald dat geen tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten wordt verstrekt indien de aanvrager (of iemand anders voor de aanvrager) reeds een huurcontract of een voorlopig koopcontract heeft getekend voorafgaand aan de datum waarop de beschikking op de aanvraag is genomen, tenzij de Wmo hiervoor schriftelijk toestemming heeft verleend. Deze weigeringgrond is opgenomen om te voorkomen dat achteraf, nadat een contract is getekend, of zelfs nadat is verhuisd, alsnog een verhuiskostenvergoeding ingediend kan worden. Het achteraf in aanmerking laten komen van een verhuiskostenvergoeding strookt ook niet met de achterliggende gedachte van de verhuiskostenvergoedingsregeling die immers in het leven is geroepen om een verhuizing mogelijk te maken indien er belemmeringen ondervonden worden in de oude woning die ofwel niet verminderd of weggenomen kunnen worden omdat de woonvoorzieningen niet gerealiseerd kunnen worden ofwel omdat de voorzieningen die getroffen dienen te worden om de woning adequaat te maken dermate hoog zijn, dat een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten de goedkoopst adequate oplossing is. Een verhuiskostenvergoeding is zeker niet bedoeld als inkomenssuppletie achteraf.Uit uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (24-08-98, 97/5398 WVG en 09-01-98, 97/804 WVG) blijkt dat indien de verhuiskostenvergoeding pas is aangevraagd na de verhuizing, het bepaalde in de Verordening hieromtrent het toekennen van die vergoeding in de weg kan staan. De Raad heeft hier ondermeer over opgemerkt dat het een imperatief en volstrekt helder voorschrift betreft, dat beoogt een verantwoorde uitvoering van de Verordening te dienen en niet voor tweeërlei uitleg vatbaar is, die een honorering van de aanvraag in de weg staat. Een verhuizing die plaatsvindt voordat beschikt is over een verhuiskostenvergoeding, maakt het onmogelijk om te beoordelen of in de verlaten woning belemmeringen zijn ondervonden. Ook ziet de Raad niet in dat een dergelijk voorschrift in strijd zou zijn met de zorgplicht of met enige (hogere) vorm van geschreven of ongeschreven recht.

Een uitzondering kan gemaakt worden indien zich feiten en omstandigheden voor hebben gedaan of voordoen, die nopen tot afwijken van de in de vaste jurisprudentie als dwingendrechtelijk aangemerkte artikel 20 van de Verordening, zoals bij tijdsdruk voor een verhuizing bij een acute lichamelijke beperking.

Bij onbekendheid van de wet- en regelgeving is volgens vaste jurisprudentie geen reden om een uitzondering te maken. Aangezien hierover regelmatig wordt gepubliceerd, kan de aanvrager op de hoogte zijn. Bovendien ligt het op de weg van de aanvrager om zich te verdiepen in de voorwaarden die gelden om voor een verhuiskostenvergoeding in aanmerking te komen of, indien nodig, informatie op te vragen over de gang van zaken. Dit uitgangspunt wordt ondersteund door vaste jurisprudentie. In de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 22 januari 2004 (Reg. nr.: WVG 03/156-LAME) heeft de rechtbank overwogen dat het in beginsel op de weg van de aanvrager ligt om te informeren naar de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een voorziening.

Ten behoeve van een zorgvuldige afhandeling van de aanvragen voor een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten, laat het cluster Wmo de aanvrager reeds op het aanvraagformulier aangeven of er al een woning geaccepteerd is. Hiermee wordt voorkomen dat een onnodig medisch onderzoek wordt gestart, waardoor er verwachtingen worden gewekt bij de aanvrager.Om te voorkomen dat men gedurende de lopende aanvraagprocedure een woning accepteert voordat de het college een beslissing heeft genomen op de aanvraag, wordt men in de ontvangstbevestiging op een aanvraag voor een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten geadviseerd om voor het tekenen van een huurcontract of een voorlopig koopcontract altijd contact op te nemen met het cluster Wmo. Het cluster Wmo heeft dan de mogelijkheid om te beoordelen of schriftelijk toestemming verleend moet worden om alvast de woning te mogen accepteren.

Artikel 4.2.4 Verhuizing ook zonder beperkingen algemeen gebruikelijk

Artikel 20 onder d van de Verordening bepaalt dat geen tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten wordt verstrekt indien de aanvrager verhuist op een moment dat op basis van onder meer leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie, de verhuizing ook zonder handicap algemeen gebruikelijk zou zijn geacht. Het gaat hierbij om een voorspelbare verhuizing. De aanvrager kan een dergelijke verhuizing van tevoren zien aankomen, waardoor men er geld voor kan reserveren.Met de eerdergenoemde bepaling wil het college voorkomen dat verhuiskostenvergoedingen worden verstrekt aan personen die op zich al jaren hadden (kunnen) zien aankomen dat zij zouden moeten verhuizen. Iemand die zelf uit voorzorg vast verhuist, krijgt geen verhuiskostenvergoeding in het kader van de Wmo, terwijl iemand die afwacht tot het echt niet langer gaat in de woning en dan pas verhuist, wel een verhuiskostenvergoeding zou krijgen. Verhuizingen die behoren onder verhuizingen die in de lijn der verwachting liggen zijn bijvoorbeeld het voor het eerst zelfstandig gaan wonen, met een partner groter gaan wonen, vanwege kinderen groter gaan wonen, omdat de kinderen de deur uit zijn kleiner gaan wonen en bij een gevorderde leeftijd in een meer op de leeftijd afgestemde woning gaan wonen. Voor personen van gevorderde leeftijd is verhuizen naar een kleinere, meer comfortabele, eventueel meer op de leeftijd afgestemde woning gebruikelijk. Dit blijkt ook uit jurisprudentie van de Rechtbank Haarlem, 13-3-2003, reg.nr. 02/1006 WVG. Ook in een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, 14-8-2000, reg.nr. 00/381 WVG wordt gesteld dat een verhuizing naar een zorgwoning (aanleunwoning) past bij de levensfase van senioren, zodat deze verhuizing als algemeen gebruikelijke stap beschouwd kan worden, op basis waarvan geen voorziening verstrekt hoeft te worden.

De vraag of er een medische indicatie bestaat voor de verhuizing is bij een dergelijke algemeen gebruikelijke verhuizing niet doorslaggevend. Een uitzondering hierop kan gemaakt worden indien er bij de aanvrager sprake is van een plotseling opgetreden handicap. Voor de beoordeling is dan ook van belang of de aanvrager al geruime tijd via de reguliere manier reageert op woningen of al geruime tijd staat ingeschreven voor een senioren- of aanleunwoning.

Artikel 4.2.5 Verhuizing naar (niet-)zelfstandige woonruimte

Indien een persoon verhuist naar een AWBZ-instelling (verzorgingcentrum of verpleeghuis), kan hij niet in aanmerking komen voor een verhuis- en inrichtingskostenvergoeding. Anders ligt het bij het verhuizen naar een zelfstandige woonruimte, zoals in- en aanleunwoning, seniorenwoning, servicewoning, levenloopbestendige woning en Focuswoning. Het betreft hier zelfstandige wooneenheden, waarvoor de persoon zelf huur betaalt en volledig zelfstandig kan functioneren.

Indien deze woningen aan het programma van eisen behorende bij de verhuisindicatie voldoen en er geen sprake is van een algemeen gebruikelijke verhuizing, kan de aanvrager in aanmerking komen voor de verhuis- en inrichtingskostenvergoeding.

Artikel 4.2.6 Verhuizing naar een andere gemeente

Als de aanvrager een woning vindt, die voldoet aan het programma van eisen, maar deze woning bevindt zich in een andere gemeente, kan hij ook in aanmerking komen voor de verhuis- en inrichtingskostenvergoeding. De gemeente waar de belanghebbende zich vestigt, heeft vervolgens wel de zorgplicht ten aanzien van eventuele woningaanpassingen, vervoersvoorzieningen etc.Ditzelfde verhaal gaat op als een aanvrager vanuit een andere gemeente naar een woning in de gemeente Oldambt verhuist. Als die woning voldoet aan het programma van eisen van de gemeente, waaruit de aanvrager vertrekt, is het college niet verantwoordelijk voor de verhuis- en inrichtingskostenvergoeding, maar wel voor de eventuele aanpassingen die nog in de woning dienen te geschieden. Het cluster Wmo kan daarbij wel bij de andere gemeente nagaan wat er geïndiceerd was en wat de redenen van de indicatie waren, om te voorkomen dat zij met grote woningaanpassingen geconfronteerd wordt, omdat de aanvrager eigenlijk naar een inadequate woning verhuisd is (afwenteling van de ene gemeente op de andere gemeente).

Artikel 4.3 Bouwkundige of woontechnische woonvoorziening

Bouwkundige of woontechnische woonvoorzieningen zijn alle voorzieningen die aard- en nagelvast aan de woning worden aangebracht.

Artikel 4.3.1 Medewerking woningeigenaar

Indien onroerende woonvoorzieningen (aard- en nagelvast) geïndiceerd zijn, dienen deze met toestemming van de woningeigenaar aangebracht te worden. Dit kan zowel de hoofdbewoner(s) van de woning zijn, als een (particulier) verhuurder.

Artikel 4.3.2 Bouwkundige of woontechnische woonvoorziening in bruikleen

Trapliften bijvoorbeeld zijn bouwkundige of woontechnische woonvoorzieningen die in bruikleen worden verstrekt. Er is hiervoor gekozen omdat het relatief dure voorzieningen zijn die goed hergebruikt kunnen worden.

Artikel 4.3.3 Uitraasruimte

Bepaalde gedragsproblemen van gehandicapten, bijvoorbeeld hyperactiviteit en moeilijkheden in het doseren van omgevingsprikkels, kunnen (op bepaalde tijden) aanleiding geven tot problemen bij het verblijf van de verstandelijk gehandicapte in de woonruimte. Deze problemen kunnen worden opgevangen door in de woning over een uitraasruimte te beschikken.Gezien Jurisprudentie Wvg wordt een uitraasruimte als woonvoorziening aangemerkt. Bij een uitraasruimte gaat het om een kamer (verblijfsruimte) waarin de aanvrager tot rust kan komen. Het kan ook een slaapkamer van de aanvrager zijn. De uitraasruimte is bedoeld om de aanvrager tegen zichzelf te beschermen, alsmede om de ouders/verzorgers in staat te stellen beter toezicht uit te oefenen. Het moet er om gaan dat de uitraasruimte het belang van de aanvrager dient. Gaat het bij de gevolgen van de gedragsproblemen niet om de belangen van de aanvrager, maar om die van anderen, bijvoorbeeld doordat zij hinder veroorzaken voor die anderen, dan is er geen sprake van een uitraasruimte.

Artikel 4.3.4 Speciale gevallen

ZonweringDe Wmo is gericht op de normale (elementaire) woonfuncties zoals slapen, eten en lichaamsreiniging. Het beleid van de Wmo schaart ook het algemeen dagelijks functioneren, en dus ook het verblijven in de woning, onder het begrip ‘elementaire woonfuncties’.Zonneschermen kunnen belangrijk zijn als mensen veel in een bepaalde ruimte verblijven. Zij worden echter niet aangebracht omdat anders mensen niet zelfstandig kunnen functioneren in hun woning. Met andere woorden: een zonnescherm is niet noodzakelijk voor het wegnemen of verminderen van belemmeringen in de dagelijkse woonfuncties. Om die reden behoort een zonnescherm niet tot het Wmo voorzieningenpakket. De Wmo beschouwt zonneschermen als algemeen gebruikelijke voorziening.In de bediening van een zonnescherm kunnen mensen om medische redenen belemmeringen ondervinden (bijv. omdat men de kracht er niet meer voor heeft). Een voorziening als een elektrische zonneweringbediening zou deze belemmering op kunnen heffen. Alhoewel een elektrisch bedienbaar zonnescherm niet algemeen gebruikelijk is, zal een dergelijke voorziening niet onder de Wmo vallen omdat de bediening van een zonnescherm geen activiteit is, zonder welke zelfstandig functioneren onmogelijk is. Het heeft geen betrekking op een elementaire woonfunctie.Speel-/hobby-kamerBij een woonvoorziening gaat het alleen om het opheffen van beperkingen die het normale gebruik van de woning omvatten. Het gaat hierbij om de normale (elementaire) woonfuncties zoals slapen, eten en lichaamsreiniging. Aanpassingen ten behoeve van het gebruik van een hobby-, werk- of recreatieruimte worden dan ook niet verstrekt, evenmin als het treffen van een voorziening uit oppas- of verzorgingsoogpunt.Indien een aanvrager bijvoorbeeld alleen via de hobbyruimte toegang tot de woning kan verkrijgen, kan deze wel daarop aangepast worden, maar dan geldt de aanpassing niet de hobbyruimte, maar de toegangsmogelijkheid.

Stallingsruimte scootmobielDe aanwezigheid van een stalling in of vlakbij de woning is een voorwaarde voor de verstrekking van een scootmobiel of een elektrische rolstoel. De bestaande stalling kan zo nodig in het kader van de Wmo worden aangepast. Deze aanpassingen kunnen zijn: de aanleg van elektriciteit in de hal of berging, nivelleren van het hoogteverschil van de schuurdeur, verbreden van de schuurdeur en het toegangspad naar de berging geschikt maken. Bij huurwoningen zal de gemeente alvorens de voorziening te verstrekken eerst uitsluitsel moeten krijgen van de woningbouwvereniging/eigenaar of deze akkoord gaat met de geadviseerde stalling. Indien de woningbouwvereniging niet akkoord gaat met de geadviseerde stalling, dan kan de gemeente na overleg met betrokkene overgaan tot het aanbieden van een geschikte woning of een gedeeltelijke individueel aanvullende vervoersvoorziening te gebruiken voor eigen auto of taxi.Het realiseren van een garage wordt niet vergoed. Reden hiervan is dat de woning in principe aangepast wordt conform het uitvoeringsniveau van een woning in de sociale huursector. In de sociale woningbouw worden ook geen garages gerealiseerd. Wel is de gemeente bereid de garage aan te passen als een vervoersvoorziening is verstrekt en de garage fungeert als berging en oplaadruimte voor dit hulpmiddel. Daaronder valt geen garage-opener. Deze is algemeen gebruikelijk.

Losse woonunit.Komt verhuizing niet in aanmerking, dan zal beoordeeld moeten worden welke aanpassingen noodzakelijk zijn.Indien een bouwkundige woonvoorziening bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning die niet het eigendom is van een verhuurder, die bereid is de aangepaste woning blijvend ter beschikking te stellen van personen die op basis van aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek behoefte hebben aan een dergelijke woning, zal het college een herplaatsbare losse woonunit verstrekken indien daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan.

Hiermee kan voorkomen worden dat grote bedragen over een gering aantal jaren afgeschreven moeten worden: na aanpassing van een eigen woning is de kans op hergebruik immers gering.

Hierbij moet uiteraard de mogelijkheid tot het plaatsen van een losse unit bestaan, bijvoorbeeld doordat er voldoende ruimte is. Daarbij zal het meestal zo zijn dat als er voldoende ruimte is voor het plaatsen van een losse unit als er ook ruimte is voor het plaatsen van een aanbouw. Ook op dit punt geldt dat de wens van betrokkene een aanbouw te realiseren niet doorslaggevend is: een aanbouw is niet herbruikbaar, een losse unit wel.

Het program van eisen zoals dat geldt voor een aanbouw kan gebruikt worden voor een losse woonunit. Het is daarbij van belang in de beschikking vast te leggen dat - als de unit niet meer nodig is - dit aan de gemeente gemeld dient te worden. De gemeente kan er dan zorg voor dragen dat de unit verwijderd wordt en de woning in de oude staat wordt teruggebracht. Deze kosten maken onderdeel uit van de verstrekking van een losse woonunit.Is een losse unit niet mogelijk, of is de aanpassing niet zodanig dat deze afweging gemaakt moet worden, dan kan de stap naar de al dan niet bouwkundige aanpassing worden gemaakt.

Artikel 4.3.5 Verzekering

Voor het verkrijgen van een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening dienen de te treffen voorzieningen toereikend te worden verzekerd en in de toekomst verzekerd te blijven. Dit houdt in dat de woningeigenaar zijn verzekering aan moet passen aan de gewijzigde situatie.

Dit zal met name het geval zijn bij ingrijpende woningaanpassingen die in eigendom worden verstrekt. Indien in een woning een dure voorziening is aangebracht of aanpassing is gerealiseerd, heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Het aanpassen van de opstalverzekering is een verantwoordelijkheid van de woningeigenaar van de woning.

Artikel 4.3.6 Uitbreiding van ruimten

Als de woningaanpassing een uitbreiding van een bestaande woning tot gevolg heeft kan het college een bijdrage verstrekken voor het verwerven van extra grond die noodzakelijk is om de woningaanpassing te realiseren. Bij het bepalen van de bijdrage wordt uitgegaan van de prijs per vierkante meter grond die betaald is. Vervolgens wordt aan de hand van de onderstaande tabel bekeken hoeveel vierkante meter grond maximaal voor vergoeding in aanmerking komt.1. Aantal m2 waarvoor ten hoogste een bijdrage kan worden verleend, aangegeven per vertrek in een zelfstandige woning:

Soort vertrek Bij aanbouw Bij uitbreidingWoonkamer 30 6Keuken 10 41 persoonsslaapkamer 10 42 persoonsslaapkamer 18 4Toiletruimte 2 1Badkamer - wastafelruimte 2 1- doucheruimte 3 2entree/hal/gang 5 2Berging 6 42. Het aantal m2 verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte, dan wel tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort dat bij het nieuw aanleggen van paden, dan wel bij het aanpassen van bestaande paden ten hoogste voor vergoeding in aanmerking komt bedraagt 20 m2.

Artikel 4.3.7 Terugbetaling bij verkoop

Artikel 19 van de Verordening geeft aan dat de eigenaar-bewoner, die krachtens deze Verordening een financiële tegemoetkoming in de kosten van het treffen van een voorziening heeft ontvangen en die binnen een periode van tien jaar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden de woning verkoopt is gehouden om binnen een week na het passeren van de akte burgemeester en wethouders hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen. De meerwaarde die door het treffen van de voorziening is ontstaan dient eventueel gedeeltelijk aan de gemeente te worden teruggestort.

Artikel 14 onder b van het Besluit maatschappelijke ondersteuning geeft aan op welke wijze de restitutie te berekenen is. 

Artikel 4.4 4.4. Niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorzieningen

Naast woningaanpassingen kan een aanvrager ingevolge artikel 15 onder c van de Verordening ook in aanmerking worden gebracht voor woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of niet woontechnische aard. Bij deze woonvoorzieningen gaat het om twee categorieën:

a. woningsanering;b. roerende (losse) woonvoorzieningen, zoals douchehulpmiddelen, patiëntentilliften.

Artikel 4.4.1 Woningsanering

Vocht en tocht komen in iedere woonruimte voor. Hiervoor kan op grond van de Verordening geen voorziening wordt verstrekt. Ook het opheffen van klachten die hun oorzaak vinden in de aard van de in of aan de woonruimte gebruikte materialen valt niet onder de werking van de Verordening. Dit neemt niet weg dat belemmeringen die voortvloeien uit bijvoorbeeld COPD of astma op grond van de Verordening weggenomen kunnen worden. Dit overeenkomstig het rapport van de COPD/astma-verpleegkundige.

Onder woningsanering in het kader van de Wmo wordt verstaan vervanging van vloerbedekking en raambekleding ten behoeve van COPD en astma patiënten. Andere voorzieningen (inrichtingselementen, zoals bijvoorbeeld allergeenvrije kussens, matrashoezen etc.) vallen niet onder de Wmo.Men kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming voor woningsanering die als gevolg van astma of COPD noodzakelijk zijn. Er dient sprake te zijn van een calamiteit, dat wil zeggen een acuut probleem door de klachten. Vastgesteld moet worden of en wanneer de klachten medisch gezien zijn geobjectiveerd, dat wil zeggen door de specialist of de huisarts vastgesteld, en wat de aard van de klachten van COPD/astma is (Zie ook CRvB 18 juli 2000, 99/5895 WVG). De aanvraag dient binnen 1 jaar na vaststelling van de allergie gedaan te worden. Er moet worden vastgesteld dat er sprake is van een longfunctiestoornis met een allergie voor huisstofmijtDe noodzaak voor het verstrekken van een vergoeding, wordt mede in relatie tot het levenspatroon en leefregels, de gehele woninginrichting en ventilatiemogelijkheden en -gedrag bepaald. Het college kan hierover advies vragen eventueel met inschakeling van een gespecialiseerde COPD-verpleegkundige. Verwacht wordt dat de betrokkene zich in het vervolg bij de aanschaf van nieuwe materialen aan het programma van eisen voor de woninginrichting zal houden. Ook mag verwacht worden dat betrokkenen zelf maatregelen treft ter voorkoming van astma of COPD-klachten.In de regel kan een vergoeding worden verstrekt indien:- de aanvrager bij de aanschaf niet van tevoren had kunnen weten dat astma of COPD zou ontstaan/verergeren;- vervanging van het artikel medisch gezien op zeer korte termijn noodzakelijk is.

Geen vergoeding wordt verstrekt indien:- het treffen van een voorziening niet tot verbetering van de situatie van de cliënt leidt;- de cliënt bij aanschaf van het artikel redelijkerwijs had kunnen weten dat hij overgevoelig op bepaalde stoffen reageert.De woningsanering betreft in de regel het vervangen van tapijt in het slaapvertrek. De woonkamer kan ook worden gesaneerd indien de aanvrager jonger is dan vier jaar.

AfschrijvingstermijnEen vergoeding wordt alleen verstrekt in die gevallen dat de betreffende te vervangen stoffering nog niet is afgeschreven. Indien een artikel is afgeschreven (in de regel na 8 jaar) wordt geen financiële tegemoetkoming verleend.Hierbij wordt voor de hoogte van de vergoeding als volgt rekening gehouden met de reeds verlopen afschrijvingsperiode. De vergoeding bedraagt een percentage van de kosten, afhankelijk van de afschrijvingsperiode:100% indien het artikel jonger is dan twee jaar;75% indien het artikel tussen de twee en vier jaar oud is;50% indien het artikel tussen de vier en zes jaar oud is;25% indien het artikel tussen de zes en acht jaar oud is. - Indien het artikel acht jaar of ouder is, wordt geen vergoeding verstrekt;- Hetzelfde geldt bij verhuizing, omdat bij verhuizing de woning opnieuw moet worden ingericht en dan rekening kan worden gehouden met de ondervonden klachten.

Artikel 4.4.2 Roerende (losse) woonvoorzieningen

Of de cliënt in aanmerking komt voor een losse (roerende) of een vaste (onroerende) woonvoorziening, hangt af van de bouwkundige situatie van de woning en van de ondervonden beperkingen en belemmeringen. Het gaat bij losse woonvoorzieningen bijvoorbeeld om tilliften, badliften, douche/toiletstoelen, douchestretchers, badtransfer-planken. Waar mogelijk zal uit oogpunt van herbruikbaarheid gekozen worden voor verstrekking van losse woonvoorzieningen. Zoals al vermeld gaat het hier niet om inrichtingselementen. De losse woonvoorziening moet voorzien in een oplossing voor een elementaire woonfunctie, die eventueel ook kan worden geboden middels een bouwkundige voorziening. Meestal zal de losse voorziening een goedkoop en adequaat alternatief zijn voor een vaste voorziening. Een voorbeeld: in plaats van een vaste plafondlift als transferhulpmiddel kan ook een losse tillift worden verstrekt of een transferplank. Ook zal bij voorkeur met losse voorzieningen worden gewerkt in situaties waarin mensen wachten op opname in een zorginstelling of in andere situaties waarin de voorziening langdurig noodzakelijk is, maar waarin de verstrekking van vaste woonvoorzieningen als risico met zich meebrengt dat deze voorziening op zichzelf niet efficiënt is. Voorbeelden zijn terminale situaties, maar ook situaties waar mensen in een slooppand wonen.

Artikel 4.4.2.1 Patiëntenlift

Het transport van een aanvrager vanuit bed naar rolstoel of van één plaats naar een andere kan in een aantal gevallen problemen opleveren. Een patiëntenlift kan een oplossing bieden. Een patiëntenlift wordt in een aantal gevallen ook gebruikt voor het verplaatsen van de aanvrager van bijvoorbeeld het bed naar de douche of het bad.

Patiëntenliften zijn hulpmiddelen voor het boven en buiten inrichtingselementen brengen van personen, die niet zelf voor de duur van het transport, de totale lichaamsondersteuningskracht kunnen leveren. Er zijn zowel mobiele als vaste (onroerend) patiëntenliften. In principe wordt eerst gekeken of een losse patiëntenlift verstrekt kan worden, omdat losse patiëntenliften eenvoudiger herverstrekbaar zijn.

Afhankelijk van de te verwachten transfers en hun bestemming, de mogelijkheden van de aanvrager en van de indeling van de woning en de aanwezige inrichtingselementen kan een keus voor een type patiëntenlift gemaakt worden.

In eerste instantie moet duidelijk zijn aan welke transfers behoefte is. Aan de hand hiervan wordt bekeken welke ruimten bereikt moeten worden en welke obstakels men daarbij tegenkomt, drempels e.d.

Patiëntenliften (mobiel) zijn eigendom van het college en worden in bruikleen verstrekt inclusief onderhoud, keuring en reparatie.

Vaste patiëntenliften zijn onroerende voorzieningen; verstrekking vindt plaats conform hetgeen is bepaald omtrent onroerende voorzieningen.

Artikel 4.4.2.2 Wel of niet verrijdbare toiletstoel

Toiletstoelen kunnen verstrekt worden als de aanvrager bijv. het normale toilet op bepaalde momenten (bijv. s nachts) moeilijk bereiken kan. Een oplossing kan dan het verstrekken van een losse toiletstoel zijn, waarvan men dan ‘s nachts gebruik kan maken.Indien er op de begane grond wel, maar op de eerste verdieping geen toilet is, is het verstrekken van een losse toiletstoel ten opzichte van het aanbrengen van een vast toilet (bijv. in de badkamer) in principe de goedkoopst adequate oplossing. 

Artikel 4.4.2.3 Wel of niet verrijdbare douchestoel

Als iemand problemen ondervindt bij het douchen in verband met het niet kunnen staan onder de douche, kan een douchestoel een oplossing bieden. Douchestoelen (douchezitje) kunnen zowel vast (onroerend) als los (roerend) zijn. De voorkeur gaat uit naar een douchezitje vast aan de wand. De beperkingen van de aanvrager en de bouwkundige situatie bepalen onder andere of er een vaste of een losse douchestoel komt. Ook de wijze waarop de douchestoel gebruikt wordt kan een bepalende factor zijn. Zo kan iemand de douchestoel alleen gebruiken als hij onder de douche zit of ook gebruiken om zich in de badkamer te verplaatsen, zich te wassen bij de wastafel, of de transfer van gewone rolstoel naar douche te kunnen maken. In die laatste gevallen is een losse douchestoel aangewezen.

Artikel 4.4.2.4 Overige roerende woonvoorzieningen

Losse woonvoorzieningen zijn onder andere:- douchestretcher;- douchebrancards;- losse toiletverhoger met of zonder armleuningen;- dubbele toiletbril;- aankleedtafel.

Artikel 4.4.3 Gemeenschappelijke ruimten

Artikel 2, lid 1 onder c van de Verordening bepaalt dat mensen alleen in aanmerking kunnen komen voor een voorziening, als deze voor de aanvrager als individu bedoeld is.

Een uitzondering hierop kan ingevolge artikel 20 onder c van de Verordening gemaakt worden, als belemmeringen in de gemeenschappelijke ruimten van het woongebouw van belanghebbende, de toegang tot de eigen woning van de aanvrager verhinderen of bijna niet mogelijk maken. In dat geval kunnen er aanpassingen aan de gemeenschappelijke ruimte plaatsvinden in de vorm van het verbreden van de toegangsdeuren, het aanbrengen van elektrische deuropeners, aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw (mits de woningen in het woongebouw te bereiken zijn met een rolstoel), drempelhulpen of vlonders, het aanbrengen van een extra trapleuning bij een portiekwoning, een opstelplaats voor een rolstoel bij de toegangsdeur van het woongebouw. Deze worden beschouwd als onroerende woonvoorzieningen.

Afhankelijk van de situatie zal het cluster Wmo bekijken welke aanpassingen aan welke ruimte noodzakelijk zijn om de eigen woning weer toegankelijk te maken. Hierbij dient altijd met het primaat van verhuizen rekening gehouden te worden.

Artikel 4.4.4 Aanpassingen buitenshuis (trottoir e.d.)

In sommige gevallen kan het noodzakelijk zijn dat er ook buiten de woning aanpassingen plaats vinden omdat de aanvrager anders alsnog belemmeringen ondervindt. Bijvoorbeeld als de woning een zeer hoge voordeurdrempel kent. Een ander voorbeeld kan zijn als er een scootmobiel is verstrekt, waarvoor de oprit naar het huis of de stalling aangepast dient te worden.

De Wmo moet mensen die belemmeringen ondervinden met betrekking tot bereikbaarheid en toegankelijkheid van de woning en die belemmeringen ondervinden als gevolg van het gebruik van een door het cluster Wmo verstrekte voorziening een oplossing bieden. De algemene regel in dit geval is daarom:

Als de aanpassing:- noodzakelijk is om de belemmeringen die de aanvrager bij het betreden van het huis ondervindt op te heffen of te verminderen; of- het gevolg is van een Wmo-verstrekking als bijv. een rolstoel; of- niet algemeen gebruikelijk is;kunnen de kosten van de aanpassing vergoed worden in het kader van de Wmo. Ze worden dan beschouwd als woonvoorzieningen.

Artikel 4.4.5 Tegemoetkoming in kosten aanleg invalidenparkeerplaats

Indien men geen gebruik kan maken van een collectieve vervoersvoorziening in het kader van de Wmo en derhalve is aangewezen op een eigen vervoersmiddel, is het mogelijk om een financiële tegemoetkoming te verstrekken in de kosten van het aanleggen van een invalidenparkeerplaats.

De voorwaarden om in aanmerking te komen voor een dergelijke tegemoetkoming zijn:- men dient in het bezit te zijn van een invalidenparkeerkaart;- men dient in het kader van de Wmo/Wvg een financiële tegemoetkoming in de kosten van gebruik van de eigen auto toegekend te hebben gekregen.

De afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling van de gemeente Oldambt zal de regiopolitie vragen een advies uit te brengen voor de aanleg van de parkeerplaats.Indien dit advies positief is, wordt er een verkeersbesluit gemaakt.Daarna worden omwonenden op de hoogte gesteld door middel van een brief en gevraagd of men geen bezwaar heeft tegen de aanleg. Tevens komt er een melding in de krant.Bij geen bezwaar van de omwonenden kan de aanleg zes weken na publicatie plaatsvinden.Deze gehele procedure wordt verzorgd door de afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling.

In het kader van de Wmo zal een financiële tegemoetkoming worden vastgesteld in de kosten van aanleg van de invalidenparkeerplaats. De aanvrager wordt hiervan door middel van een beschikking door het cluster Wmo op de hoogte gesteld. 

Artikel 4.4.6 Onderhoud, keuring en reparatie voorzieningen

Reparatie, verzorgings- en vervangingswerkzaamheden, alsmede eventuele verplicht gestelde periodieke keuringen, behoren tot de verplichting van de verhuurder. De gemeente heeft ervoor gekozen om voor sommige voorzieningen vergoedingen te verstrekken voor kosten van onderhoud en reparatie.Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie indien de woonvoorziening in het kader van de Verordening Wmo, Wvg dan wel de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten is verleend en de woonvoorziening voorkomt op de onderstaande lijst voorzieningen mits de gehandicapte ten tijde van het onderhoud, de keuring of reparatie de woonruimte als hoofdverblijf bewoont.

Alleen de werkelijk gemaakte kosten (met een maximum van adequaat, doelmatig en sober) van keuring, onderhoud en reparatie aan de hieronder genoemde onderdelen komen in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming.a Stoelliften (het Liftinstituut spreekt van traplift); b Rolstoelliften (het Liftinstituut spreekt van traplift);c Woonhuisliften (met kooi); d Staplateaulift of hefplateauliften (het Liftinstituut spreekt van een platformlift zonder schacht tot maximaal 1.80 meter hoogte); e Balansliften (worden niet meer gemaakt);f De mechanische/electrisch inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel; g Elektromechanische openings- en sluitingsmechanismen van deuren.Voor installaties geplaatst buiten de woning, die meer dan 1 verdieping overbruggen, dan wel uitgevoerd zijn met elektrisch aangedreven plateaus en/of afrijdbeveiliging respectievelijk elektrisch wegklapbare raildelen geldt dat de kosten van onderhoud gemiddeld 50% hoger zullen uitvallen. 

Artikel 4.5 Tijdelijke huisvesting

Burgemeester en wethouders kunnen een financiële tegemoetkoming verstrekken in de kosten van tijdelijke huisvesting indien de gehandicapte, voor de periode dat de aan te passen woning ten gevolge van het realiseren van de woningaanpassing niet kan worden bewoond, tijdelijk dubbele woonlasten heeft. De tegemoetkoming wordt slechts verleend in het geval dat kosten gemaakt worden voor:- het tijdelijk betrekken van zelfstandige woonruimte;- het tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte;- het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte.

Wanneer de nieuwe woning in een andere gemeente staat en de gehandicapte als gevolg van de woningaanpassing tijdelijk voor dubbele lasten komt te staan, verstrekt de gemeente waar de aan te passen woning staat een vergoeding in de kosten van de extra huurlasten. Dit met een maximum van zes maanden. Zodra de noodzakelijke woningaanpassing in de nieuwe woning gereed zijn, wordt het vergoeden van de dubbele huurlasten beëindigd. 

Artikel 4.6 Huurderving

De gemeente acht het redelijk om aan een verhuurder van een rolstoel toe- en doorgankelijke woning of een woning die voor veel kosten is aangepast, een financiële tegemoetkoming te verlenen indien ten gevolge van huurbeëindiging sprake is van derving van huurinkomsten. De aanpassingen aan deze woning dienen wel met financiële steun vanuit de Wmo, Wvg of de RGSH gerealiseerd te zijn. Zowel gemeenten als verhuurders hebben er belang bij dat reeds aangepaste woningen weer opnieuw aan gehandicapten worden toegewezen. Het vinden van een geschikte kandidaat, die baat heeft bij de (aangepaste) woonruimte, zal veelal enige tijd in beslag nemen. Om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming in de kosten van huurderving, moet de woningeigenaar/verhuurder schriftelijk een verzoek indienen bij de gemeente.

Aan de eigenaar van de woonruimte kan een financiële tegemoetkoming worden verleend voor een periode van maximaal zes maanden, te rekenen vanaf de tweede maand van de leegstand. Voor de berekening wordt uitgegaan van de kale huur. De hoogte van de huurderving is nooit hoger dan de maximumhuur waarvoor individuele huursubsidie wordt verleend.

Artikel 4.7 Afbakening AWBZ-voorzieningen/inrichtingselementen

In het algemeen kan tussen de AWBZ en de WMO betreffende ADL-hulpmiddelen de volgende scheiding worden aangehouden: hulpmiddelen voor gebruik in de ‘natte cel’ vallen onder de verantwoordelijkheid van de Wmo. Het gaat hierbij bijv. om badzitjes, bad-planken, douchestoelen en douchebrancards. De verstrekking van de overige ADL-hulpmiddelen (voor het aan- en uitkleden, slapen, eten, drinken en zitten) vallen onder de verantwoordelijkheid van de AWBZ.

De volgende categorieën hulpmiddelen vallen in principe onder de AWBZ:- mobiliteitshulpmiddelen (m.u.v. rolstoelen en vervoersvoorzieningen);- inrichtingselementen, zoals tafels, stoelen en bedden;- hulpmiddelen voor zitten, slapen en communicatie;- (aangepaste) telefoons;- alarmeringssystemen (mits medisch geïndiceerd).

Een aantal woonvoorzieningen die op grond van de Wmo verstrekt kunnen worden, kunnen indien slechts tijdelijk nodig, via de Thuiszorg verstrekt worden (denk aan toiletverhogers, tijdelijke hulpmiddelen voor douchen en baden).

Artikel 4.8 Procedure bij bouwkundige aanpassing

Procedure aanvraag woningaanpassing1 Vaststellen programma van eisenNadat de aanvraag is ingediend wordt een indicatie gesteld, waarbij een gemeentelijke functionaris met ergonomische, sociale en bouwtechnische deskundigheid of een externe adviseur een programma van eisen voor de goedkoopst adequate woningaanpassing opstelt. De woningeigenaar vraagt op basis van dat programma van eisen verschillende offertes bij aannemers op. 2 Het college beoordeelt welke offerte een adequaat, doelmatig en sobere oplossing biedtDe gemeente beoordeelt welke bouwofferte in aanmerking komt voor het verlenen van een financiële tegemoetkoming of als basis geldt voor het vaststellen van het PGB. 3 Het college geeft toestemmingHet college geeft vervolgens toestemming voor de woningaanpassing, op voorwaarde dat niet reeds zonder toestemming een begin is gemaakt met de werkzaamheden waarop de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget betrekking heeft. 4 De eigenaar voert uitDe woningeigenaar is verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningaanpassing conform het programma van eisen. 5 Het college controleert Het college verleent slechts een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming voor een woningaanpassing indien de door hen aangewezen personen toegang is verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt verricht. Controle vindt in beide gevallen achteraf plaats.De genoemde personen moeten ook inzicht krijgen in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing en de gelegenheid krijgen de woningaanpassing te controleren.6 Uitbetaling aan de woningeigenaar en gereedmeldingDe financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald aan de woningeigenaar.Terstond na de voltooiing van de werkzaamheden, dient diegene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald (de woningeigenaar) de betreffende factuur in bij het college.Diegene aan wie het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald, dient gedurende een periode van 5 jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden.

Artikel 4.9 Voorwaarden voor verstrekking pgb en uitbetaling financiële tegemoetkoming

Om te bewerkstelligen dat de woningaanpassing wordt uitgevoerd conform het programma van eisen en er aldus een adequate aanpassing wordt verstrekt is een aantal voorwaarden gesteld om de toegekende tegemoetkoming ook daadwerkelijk uit te betalen. De voorwaarden moeten ook middels de beschikking aan de aanvrager en eventueel aan de woningeigenaar, als die niet de aanvrager is, worden bekendgemaakt. Het zijn immers de voorwaarden waaraan het besluit is gebonden.

De volgende voorwaarden zijn van toepassing:a. Er mag niet reeds voorafgaand aan de beschikking een begin worden gemaakt met de uitvoering van de werkzaamheden waarop de financiële tegemoetkoming betrekking heeft, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het college;b. Aan door het college aangewezen personen wordt door de eigenaar of huurder toegang verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt aangebracht;c. Aan de onder b. genoemde personen moet inzicht worden geboden in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing;d. Aan de onder b. genoemde personen wordt gelegenheid geboden tot het controleren van de woningaanpassing;e. Terstond na de voltooiing van de werkzaamheden doch uiterlijk binnen 12 maanden na het toekennen van de financiële tegemoetkoming verklaart de gerechtigde van de financiële tegemoetkoming aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid comform het programma van eisen (PvE);f. De gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming;g. De gereedmelding, gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële tegemoetkoming is verleend. Alle rekeningen en betalingsbewijzen worden bijgevoegd.

Artikel 4.10 Kosten van woningaanpassingen

De volgende kosten in het kader van een woningaanpassing kunnen in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van (het persoonsgebonden budget of) de financiële tegemoetkoming:1. De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;2. De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;3. Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen.4. De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;5. De leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;6. De verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;7. Renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;8. De prijs van bouwrijpe grond, indien noodzakelijk als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden, volgens tabel bladzijde 46;9. De door burgemeester en wethouders (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;10. De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;11. De kosten van aansluiting op een openbare nutsvoorziening;12. De administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de gehandicapte, voor zover de kosten onder 1 tot en met 11 meer dan € 1.000,-- bedragen, 10% van die kosten, met een maximum van € 350,--. Deze kosten kunnen gezien worden als onderhandelingsfactor warmee de medewerking van de verhuurder kan worden verkregen.

Artikel 4.11 Financiële tegemoetkoming in de kosten van woonvoorzieningen

Bij verstrekking van woonvoorzieningen wordt de financiële tegemoetkoming niet op het inkomen afgestemd, maar wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte, eventueel verminderd met een eigen aandeel.

Artikel 4.12 Persoonsgebonden budget bij woonvoorzieningen

In artikel 6 van de Wet en in artikel 6, lid 1 onder a van de Verordening is bepaald dat een persoonsgebonden budget alleen wordt verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen. Voor de woonvoorzieningen geldt dat deze individuele voorzieningen worden opgesomd in artikel 15 van de Verordening.Bij woonvoorzieningen, niet zijnde een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten wordt uitgegaan van het bedrag van de door het college goedgekeurde offerte. Daarin kan een aantal kosten teruggevonden worden. Te denken valt bij een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening, aan de kosten van bouw, maar ook aan eventuele kosten voor een architect, kosten van vergunningen en kosten van toezicht. Bij niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorzieningen, zoals toiletstoelen, toiletverhogers, badplanken, tilliften, zal het gaan om een offerte van de vaste leverancier, waarin de korting die het cluster Wmo heeft bij deze leverancier ook wordt meegenomen en inclusief, indien dit van toepassing is, een bedrag voor instandhoudingskosten. Er wordt uitgegaan van een adequaat, doelmatig en sobere voorziening (zoals in de verordening bepaald). Door uit te gaan van de kosten van de goedgekeurde offerte is het mogelijk per offerte andere kosten mee te nemen. Zo zullen toezichtkosten bij een kleine verbouwing geen rol spelen.

Het bedrag van het persoonsgebonden budget is gelijk aan 100 % van de kosten voor de adequaat, doelmatig en sobere voorziening.

Het college gaat uit van een afschrijvingsduur van zeven jaar voor woonvoorzieningen. Dit betekent dat het persoonsgebonden budget wordt toegekend voor een periode van minimaal zeven jaar.Het bedrag wordt beschikbaar gesteld aan de budgethouder (dus niet aan de woningeigenaar).

Artikel 4.13 4.13 Omvang van eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten bij woonvoorzieningen

In artikel 15 van de Wmo, is vastgelegd dat bij het verstrekken van individuele voorzieningen een eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten kan worden gevraagd. Net als in het kader van de Wvg was vastgesteld, wordt voor woonvoorzieningen geen eigen bijdrage aan de aanvrager gevraagd.Een eigen aandeel in de kosten kan worden gevraagd in die situaties dat de cliënt zelf kiest voor een luxere uitvoering van een woonvoorziening. De meerkosten kunnen in die situatie gezien worden als een eigen aandeel in de kosten. 

Artikel 4.14 Drempelbedrag bij woonvoorzieningen

In artikel 8 van het Besluit wordt aangegeven dat op alle woonvoorzieningen waarvan de hoogte van de financiële tegemoetkoming in dat Besluit wordt geregeld een drempelbedrag van € 45,-- van toepassing is. Dit artikel is overgenomen uit het Besluit financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen voorzieningen gehandicapten (Wvg).

Hoofdstuk 5 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 5.1 Inleiding

Een vervoersvoorziening op grond van de Wmo is noodzakelijk als het verplaatsingsgedrag van de gehandicapte in belangrijke mate is verstoord door de ondervonden belemmeringen en deze niet (langer) van het openbaar vervoer gebruik kan maken of niet (meer) (ver) kan lopen, fietsen en of autorijden. Met behulp van een vervoersvoorziening kan deelname aan het maatschappelijk verkeer in stand worden gehouden en bevorderd. De gemeente Oldambt hanteert het primaat van het collectief vervoer. De gemeente Oldambt gaat bij de verstrekking van vervoersvoorzieningen uit van het uitgangspunt ‘collectief als het kan, en individueel als het moet’. Het primaat is gelegd bij het collectieve vervoer, TaxiPlus. Indien het collectieve vervoer niet volstaat dan bekijken we in tweede instantie pas of en zoja welke individuele vervoersvoorziening we kunnen verstrekken. Een combinatie van vervoersvoorzieningen is ook mogelijk. Zo verstrekt de gemeente een vervoersvoorziening op maat. Artikel 20 van de Verordening geeft de verschillende vormen van vervoersvoorzieningen aan. Deze kunnen bestaan uit een (combinatie van) collectief vervoerssysteem, voorzieningen in natura, financiële tegemoetkomingen in de kosten van vervoersvoorzieningen of een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening.

Artikel 5.2.1 Mobiliteitsbeperkingen

Mobiliteit is te definiëren als het vermogen van de mens om zich te verplaatsen van het ene naar het andere punt op een wijze, die de situatie verlangt. Wanneer iemand ten gevolge van een stoornis in zijn/haar vermogen om zich te verplaatsen is beperkt, wordt de mobiliteit kleiner. Aangezien mobiliteit een belangrijke voorwaarde is voor het participeren in de samenleving is er sprake van een probleem. Hoe ernstig dit probleem is voor de betrokkene hangt af van de verhouding tussen de verplaatsingsbehoefte en de reële verplaatsingsmogelijkheden. De mobiliteitsbeperking van een belanghebbende kunnen we verminderen door verstrekking van een vervoersvoorziening. De geïndiceerde oplossing voor het vervoersprobleem vermindert de beperkingen die de gehandicapte op het gebied van mobiliteit ondervindt; zij hoeft en kan deze niet volledig weg te nemen.

Artikel 5.2.2 De zorgplicht

Directe leefomgeving en het leven van alle dag De zorgplicht van de gemeente beperkt zich in eerste instantie tot de directe leefomgeving van de cliënt en het leven van alle dag. Bij de Wmo gaat het om maatschappelijk verkeer, het verkeer dat nodig is voor het leven van alle dag. Slechts bij hoge uitzondering kan de zorgplicht van de gemeente worden uitgebreid. De Centrale Raad van Beroep (Wvg) hanteert als uitgangspunt dat slechts uitzonderingen dienen te worden gemaakt op de stelregel dat de zorgplicht van de gemeente zich beperkt tot de directe leefomgeving van de gehandicapte, indien er in redelijkheid moet worden geconcludeerd dat er sprake is van dusdanig wezenlijke, uitsluitend door persoonlijk bezoek te handhaven, bovenregionale contacten dat betrokkene bij het wegvallen daarvan in een sociaal isolement zou geraken.

Indien de gehandicapte een beroep doet op een vervoersvoorziening in het kader van bovenregionaal vervoer dient men aan een aantal voorwaarden te voldoen:- in de eigen directe woon- en leefomgeving zijn weinig tot geen sociale contacten waardoor men niet deelneemt aan het sociale leven;- het bovenregionaal contact is zo wezenlijk en kan men alleen eenzijdig invullen en niet op een andere wijze, dat het een uitzondering vormt op de stelregel dat de regio waarin de zorgplicht geldt beperkt is;- het niet hebben van deze bovenregionale contacten zou tot sociale vereenzaming kunnen leiden.

Vervoersvoorzieningen op grond van andere wettelijke regelingen.Gehandicapten kunnen ook op grond van andere wettelijke regelingen in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening. Dat zijn voorliggende voorzieningen. In dat geval heeft de gehandicapte geen recht op een Wmo vervoersvoorziening. Alvorens over te gaan tot advisering van een Wmo vervoers-voorziening dient helder te zijn dat er geen andere wettelijke regeling van toepassing is of kan zijn. Daarom vragen we de beschikking tot verstrekking van een vervoersvoorziening op grond van een andere wettelijke regeling bij een aanvraag voor een Wmo vervoersvoorziening te overleggen. Vervolgens kunnen we beoordelen of deze reeds verstrekte vervoersvoorziening gezien alle omstandigheden minimaal adequaat is of dat een aanvullende Wmo vervoersvoorziening dient te worden verstrekt. Vervoer naar medische instellingen in verband met medisch onderzoek of behandeling, schoolvervoer en woon-werkverkeer vallen niet onder de zorgplicht van de Wmo. Werknemers van de Dienst Sociale Werkvoorziening vallen niet onder de UWV, maar hebben een eigen (beperkte) vervoersregeling voor het woon-werkverkeer. Voor de vervoersbehoefte naar buiten de regio van het collectief vervoer is de landelijke regeling Valys van toepassing.Ziekte of gebrekVervoersproblemen met enkel een sociale of financiële achtergrond vallen niet onder de Wmo; het moet immers gaan om beperkingen op grond van ziekte of gebrek.

Artikel 5.2.3 Het leven van alle dag

Met betrekking tot het zich verplaatsen buitenshuis moeten we de cliënt in staat stellen in ieder geval dat te doen wat mensen, door de bank genomen, van dag tot dag plegen te doen, zoals:winkelen / boodschappen doen;bezoek aan familie / kennissen;bezoeken van bijeenkomsten en (sport)activiteiten;bezoek bank / postkantoor;recreatie / hobby.Bij het bepalen van de vervoersbehoefte gaat het niet om de vraag hoe vaak de cliënt een bepaalde bestemming wil kunnen bereiken, maar om de vraag hoe vaak hij dat moet kunnen doen om deel te nemen aan het ‘leven van alle dag’ en om de daarvan deel uitmakende wezenlijke sociale contacten te kunnen onderhouden. Een belangrijke steun voor beantwoording van de vraag of het ‘leven van alle dag’ voor een individu dusdanig wordt verstoord dat een vervoersvoorziening getroffen moet worden, is het in beschouwing nemen van het 'leven van alle dag' van een niet gehandicapte in een zelfde situatie. Het kan bijvoorbeeld voorkomen dat een gehandicapte aangeeft een ruimer verplaatsingspatroon te hebben. De wens van de gehandicapte om veel te reizen hoeft geen aanleiding te zijn om een hoger bedrag toe te kennen. Het gemeentelijk beleid is dat niet gekeken wordt naar het patroon dat men wil hebben maar naar het patroon dat noodzakelijk is voor de normale contacten van het dagelijks bestaan. Dat wil zeggen dat een gehandicapte die, door omstandigheden, op grote afstand van zijn familie woont, in dezelfde omstandigheden verkeert als elke niet - gehandicapte in zo’n situatie. Als men er in die situatie voor kiest de familie zeer frequent te bezoeken, zal dit aanzienlijke vervoerskosten met zich meebrengen.Bij de beoordeling van een aanvraag voor een vervoersvoorziening dient ook naar alternatieven gezocht te worden voor het vervoersprobleem (bijvoorbeeld in de persoonlijke levenssfeer van de cliënt of in substitutiemogelijkheden), waarmee de cliënt (voor een deel) in zijn behoefte kan voorzien. Hierbij gaan we ervan uit dat we van de cliënt kunnen vragen om zijn leven enigszins anders in te richten. De substitutiemogelijkheden dienen wel reëel te zijn.Onder 5.3.3.6 wordt verder ingegaan op andere relevante factoren in het leven van alle dag zoals recreatieve verplaatsing, vervoer in verband met werk of vrijwilligerswerk etc.

Artikel 5.2.4 Adequaat, doelmatig en sobere voorziening: bijbetaling duurdere vervoersvoorzieningen

De gemeente verstrekt de adequaat, doelmatig en soberste vervoersvoorziening. Op verzoek -na betaling van de meerkosten- kan een duurdere vervoersvoorziening in bruikleen worden verstrekt. Uiteraard moet deze duurdere voorziening wel adequaat zijn en in het kern- of leveringsassortiment staan opgenomen. (i.v.m. herinzetbaarheid, kosten en onderhoud van de voorziening). De betrokkene draagt zelf het risico dat de voorziening voordat deze is afgeschreven dient te worden vervangen door een andere voorziening.

Artikel 5.2.5 Rol van het advies

De gemeente moet uit het advies kunnen opmaken op welk gebied de cliënt problemen heeft in het vervullen van zijn / haar vervoersbehoefte. In dit (vervoersbehoefte-) onderzoek zal moeten staan:Belemmeringen, wat de aard is van de belemmeringen;wat zijn de consequenties voor lopen, zitten, opstaan, opstap, fietsen, openbaar vervoer enz.Vervoersbehoefte van de gehandicaptede frequentie van verplaatsen;de verplaatsingsbestemmingen (waarheen, hoelang, waarvoor);de wijze van verplaatsen nu en de problemen die gehandicapte ondervindt in het vervullen van zijn vervoersbehoefte.Type vervoersmogelijkhedenInventarisatie van de vervoersmogelijkheden op de korte en middellange afstand binnen de gemeente Oldambt:collectief vervoer (met of zonder begeleiding);andere individueel aanvullende vervoersvoorziening.

5.3 Vormen van vervoersvoorzieningen

Artikel 5.3.1 De algemene vervoersvoorziening

Algemene voorzieningen zijn voorzieningen die een probleem snel en effectief op kunnen lossen.De regels voor algemene voorzieningen zijn de volgende:- Het gaat om een voorziening die in tijd een korte duur heeft;- Het gaat om een voorziening die betrekking heeft op lichte, niet complexe voorziening;- Of het gaat om een incidentele voorziening.In diverse verzorgingshuizen in de gemeente Oldambt zijn scootmobielpools aangelegd. Het betreft hier een pool voor personen die slechts in beperkte mate van een scootmobiel gebruik kunnen/willen maken. Voor hen kan een dergelijke pool een adequate oplossing zijn, terwijl daar tegenover staat dat bespaard wordt ten aanzien van permanent verstrekte scootmobiels. Het gaat dus om (zeer) incidenteel gebruik. Bij de toelatingstoets hoort in ieder geval het antwoord op de vraag of betrokkene veilig van de voorziening gebruik kan maken. Indien nodig is bij een beperkte (aanvullende) instructie mogelijk. Een scootmobielpool bestaat uit één of een paar scootermobielen die vanuit een centraal punt in de zorgcentra kunnen worden uitgeleend aan bewoners die van het college toestemming hebben om gebruik te maken van de scootmobielpool. Hierdoor kunnen meerdere personen gebruik maken van een scootmobiel. De Wmo voorziet met een scootmobielpool in verzorgingshuizen in de meeste gevallen de vervoersbehoefte van de bewoners.Het cluster Wmo stelt de indicatie voor de aanvragers die gebruik mogen maken van de scootmobielen van de pool. De verzorgingshuizen zijn zelf verantwoordelijk aan wie een scootmobiel wordt uitgeleend.Het college is verantwoordelijk voor onderhoud, reparatie en de WA-verzekering van de scootmobielen van de pool.Bij algemene voorzieningen geldt dat wie daar niet mee geholpen denkt te zijn uiteraard altijd een aanvraag kan indienen. Dan geldt echter de reguliere aanvraagprocedure. 5.3.2 Collectieve Vervoersvoorzieningen: een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer

Artikel 5.3.2.1 Primaat collectief vervoer

De gemeente Oldambt biedt in het kader van de Wmo een collectief vervoerssysteem aan waardoor aan een bepaalde groep gehandicapten een alternatief wordt geboden om zich te verplaatsen. Dit betekent dat, wanneer een cliënt -niet alleen of geen- gebruik kan maken van het regulier openbaar vervoer -de (stads)bus- we in eerste instantie bekijken in hoeverre het gebruik van het collectief vervoer een oplossing biedt. De uitdrukking ‘het openbaar vervoer niet kunnen bereiken of geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer’ wordt door de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep geoperationaliseerd middels het loopafstands-criterium “maximale loopafstand 800 meter”. Kan men geen 800 meter zelfstandig, al dan niet met hulpmiddelen en in een redelijk tempo, afleggen dan wordt men verondersteld het openbaar vervoer niet te kunnen bereiken. Kan men dat wel, maar is het onmogelijk in het openbaar vervoer te komen, dan ook komt men voor vervoersvoorzieningen in aanmerking.Er ligt overigens geen letterlijke relatie met het openbaar vervoer. Het opheffen van een buslijn, waardoor een halte op grote(re) afstand komt te liggen, is geen aanleiding een vervoersvoorziening te verstrekken. Indien nog gefietst kan worden over grotere afstanden kan hier ook rekening mee worden gehouden.Komt men op grond van deze criteria voor een vervoersvoorziening in aanmerking, dan zijn er twee terreinen waarop vervoer mogelijk is. Het eerste terrein is het vervoer op de korte afstand, in de woonomgeving, het “loop” en “fietsvervoer”. Het tweede terrein is op wat langere afstand, de afstand waarvoor niet-gehandicapten het openbaar vervoer zouden kunnen nemen. Als op beide terreinen problemen bestaan moet op beide terreinen bekeken worden welke oplossingen noodzakelijk zijn. Alleen bij personen met een zeer beperkte loopafstand (dat is een loopafstand tot maximaal 100 meter) moet ingevolge de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep op beide terreinen een oplossing worden geboden. Dit wil niet zeggen dat dit niet hoeft bij mensen met een grotere loopafstand, maar tot 100 meter is het dwingend voorgeschreven!Wie problemen heeft op de afstanden gelijklopend met het openbaar vervoer komt op basis van artikel 21 van de Verordening in aanmerking voor collectief vervoer indien dit medisch gezien adequaat is. Dat zal het in zeer veel gevallen zijn: uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep blijkt dat alleen bij onbeheersbare incontinentie (hetgeen zelden voorkomt) of bij ernstige gedragsproblemen of in andere uitzonderlijke situaties collectief vervoer niet adequaat geacht moet worden. In bijna alle andere situaties is collectief vervoer de eerste voorziening die in aanmerking komt voor verstrekking.De Tweede Kamer heeft op 29 maart 2006 tijdens een Algemeen Overleg over het bovenregionaal vervoer Valys uitgesproken dat bij aanwezigheid van collectief vervoer geen persoonsgebonden budget hoeft te worden verstrekt aangezien het niet de bedoeling is het collectief vervoer in gevaar te brengen.

De kosten voor de gebruiker zijn gerelateerd aan de kosten van het overige openbaar vervoer. Op grond van het medisch advies kan de gemeente beoordelen in hoeverre de gehandicapte niet langer van het openbaar vervoer gebruik kan maken. Daarbij speelt onder andere een rol de afstand die de cliënt nog (met hulpmiddelen) kan lopen, hoe lang hij kan staan, en of deze nog de hoge op en afstap in een bus kan maken.TaxiPlus kan voor een bepaalde of onbepaalde tijd worden verstrekt.  

Artikel 5.3.2.2 TaxiPlus voor vervoer binnen de gemeente Oldambt en de nabije regio

TaxiPlus is een collectief vervoerssysteem. Het is een vraagafhankelijk, regionaal taxisys¬teem, dat de gehandicapte van deur tot deur vervoert. - het taxisysteem is toegankelijk voor TaxiPlus-gerechtigden op vertoon van een persoonsgebonden TaxiPlus-taxipas;- ‘vraagafhankelijk’ wil zeggen dat TaxiPlus alleen op afroep rijdt;- ‘regionaal’ betekent dat de gemeente Oldambt het vervoergebied van de TaxiPlus-pashouder niet beperkt tot de gemeente zelf. (maximaal 5 zones)- iedere pashouder heeft per kalenderjaar de beschikking over 500 ritzones.

De gehandicapte kan alleen gebruik maken van TaxiPlus, wanneer hij hiervoor medisch geïndiceerd is. Een uitzondering is gemaakt voor personen van 75 jaar en ouder. Deze kunnen zonder medische indicatie een TaxiPlus-pas krijgen, indien geen begeleiding of andere aantekeningen op de TaxiPlus-pas noodzakelijk zijn.

Op grond van de Verordening voorzieningen gehandicapten kan er alleen een collectieve vervoersvoorziening worden toegekend indien er sprake is van lichamelijke beperkingen. De achterliggende gedachte hierbij was dat men met een geestelijk handicap, onder begeleiding gebruik kan maken van het openbaar vervoer met een begeleiderspas.Echter aangezien men tegenwoordig in de tehuizen geen tijd meer heeft voor het begeleiden van de bewoners tijdens het reizen is er besloten hierop het beleid aan te passen.

Derhalve is het beleid daarop aangepast: Geestelijk gehandicapten in instellingen komen, zonder GGD advies, voor taxi plus in aanmerking, mits men geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer.

Wanneer de pashouder een jaar lang geen gebruik heeft gemaakt van zijn vervoerspas vervalt deze.

TaxiPlus is zo opgezet dat deze volledig toegankelijk is voor mensen met een handicap, ook wanneer zij een (elektrische) rolstoel gebruiken en die mee willen nemen. Uitzondering hierop is een scootmobiel die dient voor deelname aan het leven van alledag in de directe woon- en leefomgeving. Deze kan niet worden meegenomen in een TaxiPlus.De chauffeur van TaxiPlus helpt de klant bij het in- en uitstappen.

Variaties op de normale TaxiPlus-pas zijn:

Vervoer met begeleidingOp medische gronden kan begeleiding tijdens het vervoer noodzakelijk zijn. Als de gehandicapte niet zelfstandig kan reizen komt deze in aanmerking voor een begeleidings-indicatie, zodat de begeleider gratis kan meereizen. Gehandicapten die alleen reizen en problemen hebben bij het in- en uitstappen krijgen hulp van de chauffeur. Omdat de TaxiPlus pas vervoer van deur tot deur verzorgt krijgt de gehandicapte geen begeleidingsindicatie als ze na het uitstappen medisch noodzakelijke begeleiding nodig hebben. Indien het op basis van ziekte of gebrek bij het vervoer noodzakelijk is dat acuut medisch ingegrepen moet worden zal medische begeleiding noodzakelijk zijn. Veelal zal dit ingrijpen niet door de chauffeur plaats kunnen vinden, zodat het meenemen van een extra persoon die ook deskundig is om in te grijpen noodzakelijk is. Dit levert meerkosten op die in het kader van de zorgplicht vergoed kunnen worden, voor zover het de vervoerkosten betreft. Betaling van uren (tijd) komt niet voor vergoeding in aanmerking.

MeereizendenEen TaxiPlus-pashouder kan ook iemand anders meenemen in de taxi van TaxiPlus dit tegen een gereduceerd tarief. De begeleider, gezinsleden, huisgenoten en meereizenden moeten op dezelfde plaats in- en uitstappen als de pashouder.

Extra ritzones TaxiPlusIedere pashouder heeft per kalenderjaar de beschikking over 500 ritzones. Een ieder moet tenminste 1500 kilometer, met een uitloop (bandbreedte) van 500 km. af kunnen leggen met de combinatie van voorzieningen die zijn verstrekt. Op deze manier wordt een compensatie geboden die voldoet aan de Wvg - jurisprudentie van de Centrale Raad.Omgerekend komt men dan op ruim 500 ritzones per kalenderjaar.In speciale gevallen kan afgeweken worden van de maximale zones van 500. Hieromtrent zijn de volgende beleidsregels vastgesteld:1. Om in aanmerking te komen voor extra ritzones dient men schriftelijk een aanvraag in te dienen;2. extra aangevraagde ritzones kunnen alleen betrekking hebben op het vervoersgebied van maximaal 5 ritzones (enkele reis);3. toegekende extra ritzones gelden slechts voor het jaar waarin is aangevraagd. Ieder jaar moet opnieuw aangevraagd worden;4. extra aangevraagde ritzones komen boven op de reeds verstrekte 500 ritzones;5. bij bezoek aan een gezinslid die opgenomen is in een verzorgings- of verpleeghuis of ziekenhuis worden maximaal 3 ritten per week vergoed. De aanvrager dient aan te tonen dat er sprake is van opname en de duur ervan aangeven;6. reizen in daluren zal bij het vaststellen van de extra ritzones voor de heen óf voor de terugreis worden berekend;7. wanneer de aanvrager van extra zones ook de beschikking heeft over een scootmobiel worden de hiermee verreden kilometers vertaald naar ritzones en in mindering gebracht op de extra toe te kennen ritzones.8. aanvragen die hierboven niet zijn genoemd of aanvragen die een sterk individueel karakter hebben kunnen onder gebruikmaking van de hardheidsclausule afgehandeld worden.

Artikel 5.3.2.3 Bovenregionaal vervoer: Valys

TaxiPlus is bestemd voor lokale en nabije regionale bestemmingen. Daar de zorgplicht van de gemeenten in de meeste gevallen niet verder reikt, subsidieert de centrale overheid een boven-regionale vervoersketen: Valys. Dit ketenvervoer verzorgt vervoer van huis naar station: per trein naar de plaats van bestemming en tenslotte van station naar het huis van de eindbestemming. De reis wordt volledig georganiseerd, inclusief assistentie bij in-, uit- en overstappen. Valys gaat er vanuit dat het, met begeleiding op de stations, voor mensen met een mobiliteitshandicap mogelijk is om met het openbaar vervoer te reizen. Alle Valys-reizigers dienen zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te kunnen maken en met verstoringen om te kunnen gaan. Een begeleider kan gratis meereizen, indien men in hetbezit is van een begeleiderkaart of als dit geïndiceerd is. Alle reizigers die met Valys reizen, dienen te beschikken over een Valys-pas. Valys is 7 dagen per week, 24 uur per dag bereikbaar. De kosten die verbonden zijn aan het reizen met Valys zijn gebaseerd op de kosten die verbonden zijn aan het reizen met openbaar vervoer. Het bovenregionaal vervoer fungeert ook als vervoersysteem voor sporters met een handicap, die in teamverband aan erkende wedstrijden meedoen.

5.3.3 Individuele vervoersvoorzieningen

Artikel 5.3.3.1 Inleiding

Het primaat van het vervoer ligt bij het collectief vervoer. Wanneer men met name op medische gronden geen gebruik kan maken van een collectieve vervoersvoorziening, kunnen we een individuele vervoersvoorziening verstrekken. Deze individuele vervoersvoorziening verstrekken we in de vorm van een tegemoetkoming in de kosten van aanschaf, een persoonsgebonden budget, of gebruik in natura van deze voorziening.

In welke gevallen kunnen we een individuele vervoersvoorziening verstrekken:- de gehandicapte kan niet vervoerd worden in eenTaxiPlus- (rolstoel) taxi;- de gehandicapte kan door de taxichauffeur in alle redelijkheid geweigerd worden (bijv. ernstige gedragsstoornissen);- de gehandicapte heeft een dusdanige vervoersbehoefte in het ’leven van alle dag’ dat TaxiPlus niet als adequaat kan worden aangemerkt;- de gehandicapte heeft allerlei hulpmiddelen nodig in verband met de handicap, die niet in de TaxiPlus- taxi meegenomen kunnen worden;

Artikel 5.3.3.2 Vormen van individuele vervoersvoorzieningen

Op basis van artikel 20, onder b, c en d van de Verordening kunnen de volgende individuele vervoersvoorzieningen verstrekt worden:b. een vervoersvoorziening in natura in de vorm van:1. een al dan niet aangepaste bruikleenauto; 2. een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen; 3. een open elektrische buitenwagen; 4. een ander verplaatsingsmiddel; c. een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening; d. een tegemoetkoming of een vergoeding in de kosten van: 1. aanpassing van een eigen auto; 2. gebruik van een bruikleenauto; 3. gebruik van een taxi of een eigen auto; 4. gebruik van een rolstoeltaxi; 5. aanschaf of gebruik van een ander verplaatsingsmiddel. 6. medisch noodzakelijke begeleiding tijdens het vervoer.  

Artikel 5.3.3.3 Individuele vervoersvoorzieningen in natura

Onder natura verstrekkingen vallen goederen en diensten die de gemeente aan de gehandicapte in bruikleen toekent. Het voordeel van een verstrekking in bruikleen is dat we de voorziening kunnen hergebruiken. Vervoersvoorzieningen in natura worden in beginsel in bruikleen verstrekt voor een bepaalde periode. Daarna bekijken we of de omstandigheden zijn gewijzigd en stellen we de vervoersbehoefte/frequentie opnieuw vast.

De bruikleenautoBinnen het gemeentelijk beleid is de bruikleenauto het sluitstuk van de vervoersvoorzieningen. In vrijwel alle gevallen is het verstrekken van een (bruikleen-) auto de duurste oplossing en deze optie komt dus alleen aan de orde als er geen andere oplossingen zijn. Het gaat hier om een vervoersvoorziening die voorziet in de totale vervoersbehoefte op de korte en middellange afstanden. Dit kan zowel een (aangepaste) personenauto zijn als een (aangepaste) bus. Deze voorziening, die door de gemeente in bruikleen wordt verstrekt, kan gecombineerd worden met een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van dit vervoermiddel.Uitgangspunt van deze voorziening is dat hiermee alle vervoersbehoeften kunnen worden ingevuld omdat het openbaar vervoer, collectief vervoer en andere verplaatsingsmiddelen (bijvoorbeeld fiets, (rolstoel) taxi, scootmobiel) niet in aanmerking komen. Vaak is een aangepaste rolstoelbus de enige mogelijkheid om het gehandicapte gezinslid te verplaatsen. Uiteraard zal eerst afgewogen moeten worden of het gebruik van collectief vervoer of een individuele rolstoel-taxi een voldoende minimaal adequate oplossing biedt.

Criteria voor verstrekkingen van een aangepaste (bruikleen) bus / auto:- zeer ernstig gehandicapt persoon.- Naast de medische noodzaak moet er tevens sprake zijn van:- grote vervoersbehoefte op de korte en middellange afstand in het kader van het leven van alledag;- veelvuldig dagelijks flexibel vervoer noodzakelijk (bijvoorbeeld door aanwezigheid van jonge, nietzelfstandige kinderen < 12 jaar);- afstanden kunnen niet met andere verplaatsings- of vervoersmiddelen worden afgelegd;- het gezinsleven staat volledig in het teken van het gehandicapte gezinslid. Bij elke verplaatsing moet het gezinslid mee of moet er oppas worden geregeld;- taxivervoer of een andere combinatie van vervoersvoorzieningen kan gezien de vervoersbehoefte niet als een adequate voorziening worden beschouwd worden;- afwezigheid van een aangepaste bruikleenbus of -auto leidt tot ernstige sociale ontwrichting van het gezin;- inkomen van de gehandicapte en zijn gezin. Voor een bruikleenauto geldt een inkomenstoets.

- Boven een bepaald norminkomen wordt geen bruikleenauto verstrekt of moet een eigen bijdrage worden betaald. De gemeente gaat ervan uit dat een auto boven een bepaald inkomen algemeen gebruikelijk is. Is de gehandicapte ouder dan 18 jaar dan telt het eigen inkomen van de gehandicapte.- bij de verstrekking van een auto of busje aan een gezin met een gehandicapt gezinslid onder de 18 jaar houden we rekening met het inkomen van de thuiswonende gezinsleden.- de bruikleenauto is niet bedoeld om alleen te worden gebruikt voor bovenregionaal en/of recreatief vervoer, maar mag men er wel mede voor gebruiken. Bij verstrekking van een bruikleenauto komen de kosten van onderhoud, verzeke¬ring, motorrijtui¬genbelasting voor rekening van de gemeente.Bij de verstrekking van een bruikleenauto hanteren we een inkomensgrens van 1,5 keer het norminkomen. Boven deze inkomensgrens stellen we dat een 'normale auto' algemeen gebruikelijk is. Alleen meerkosten voor speciale aanpassingen, of een speciale auto, bijvoorbeeld een busje, kunnen voor vergoeding in aanmerking komen. Dit betekent dat een deel van de kosten van een bruikleen-auto voor rekening komt van de gehandicapte en zijn of haar familie. De gemeente volgt hierin het door de VNG gehanteerde verstrekkingenbeleid inzake bruikleenauto's.Een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen Een gesloten buitenwagen is een specifiek invalidenvoertuig. Het is dan ook als zodanig omschreven in het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens en moet aan bepaalde eisen voldoen. Een invalidenvoertuig is een (artikel 1 onder RVV-1990): ‘voertuig dat is ingericht voor het vervoer van een invalide, niet breder is dan een meter en niet is uitgerust met een motor dan wel is uitgerust met een verbrandingsmotor met een cilinderinhoud van ten hoogste 50 cm3 of met een elektromotor’.Ingevolge artikel 7 RVV-1990 dienen bestuurders van een invalidenvoertuig het trottoir, het voetpad, het fietspad of de rijbaan te gebruiken, al naar gelang deze aanwezig zijn en in voorkeursvolgorde weergeven. Maximumsnelheid binnen de bebouwde kom is 30 km, buiten de bebouwde kom 40 km. Deze gesloten buitenwagens kunnen een adequate voorziening zijn indien het collectief vervoerssysteem bij een grote vervoersbehoefte niet of onvoldoende adequaat is en de gehandicapte wisselende weersomstandigheden slecht verdraagt op grond van bijvoorbeeld ernstig hart- of longlijden of een sterk gestoord thermoregulatiesysteem. De gesloten buitenwagen is met name geschikt voor de korte en de middellange afstanden. De gesloten buitenwagen wordt in bruikleen verstrekt.Een open elektrische buitenwagen: de scootmobielDe scootmobiel is met name geschikt voor vervoer over de korte afstand. In principe verstrekken we een scootmobiel met een snelheid van 8 tot 10 km per uur.Criteria die we hanteren voor toekenning van een scootmobiel:- de cliënt kan (met loophulpmiddelen, bv. rollator) minder dan 100 meter lopen;- de cliënt kan niet lang staan;- hulpmiddelen (rollator, stok, elleboogkruk, handbewogen rolstoel, handbike) stellen gezien de zeer beperkte loopafstand de gehandicapte onvoldoende in staat deel te nemen aan het leven van alledag;- de gehandicapte kan geen gebruik (meer) maken van normale algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen als een fiets, fiets met hulpmotor, brommer of snorscooter;- de voorzieningen liggen binnen een straal van 100 - 1500 meter;- TaxiPlus is onvoldoende adequaat;- er is een substantiële vervoersbehoefte in de directe omgeving van de woning: gebruik van scootmobiel voor maatschappelijk verkeer zoals boodschappen doen, bezoek aan familie / kennissen, bezoek aan vereniging e.d.;- gebruik van scootmobiel is niet alleen voor infrequente recreatieve doeleinden.

De Centrale Raad van Beroep heeft in enkele uitspraken (onder meer CRvB 27-11-1998, 97/5424 en 21-01-1997, 95/5106 WVG) bepaald dat de omstandigheid dat er bij een aanvrager sprake is van een zo geringe mobiliteit dat hij of zij voor vrijwel iedere verplaatsing buitenshuis is aangewezen op enigerlei vorm van gemotoriseerd vervoer, er - in verband met mogelijk daardoor optredende meerkosten ten opzichte van niet in hun mobiliteit beperkte personen - toe kan leiden dat een vervoersvoorziening welke uitsluitend strekt tot deelname aan collectief vervoer, onvoldoende compensatie biedt. Eén van de mogelijkheden is in zo’n geval het verstrekken van een scootmobiel voor het vervoer over zeer korte afstanden.

De aard van het gebruik van de scootmobiel door de aanvrager is van belang. De scootmobiel dient gebruikt te worden voor noodzakelijke dagelijkse activiteiten en niet alleen voor recreatieve uitstapjes. Bovendien is de vraag van belang hoe vaak de aanvrager de scootermobiel zal gebruiken. Wordt de scootmobiel dagelijks gebruikt om bijvoorbeeld boodschappen te doen of voornamelijk gebruikt om een eindje te kunnen rijden bij mooi weer? Voorwaarden voor de verstrekking van een scootmobiel is dat de gehandicapte verkeersinzicht heeft en dat er een berging is voor de scootmobiel. Een hoes of klein afdakje is geen adequate stalling voor een scootmobiel. Bij levering van de scootmobiel dienen de eventuele noodzakelijke aanpassingen van deze stalling al te zijn gerealiseerd. Bij stalling van scootmobielen in een gemeenschappelijke ruimte in een wooncomplex moet de gemeente voordat ze een beslissing op de aanvraag kan nemen zeker weten dat de woningeigenaar toestemming heeft gegeven en dat ook de medebewoners geen bezwaren hebben. Een aantal accessoires worden standaard of op verzoek bijgeleverd. De gemeente verschaft indien noodzakelijk gratis lessen/training in het rijden met de scootmobiel.Bij de advisering van een scootmobiel wordt altijd eerst gekeken of een standaard scootmobiel een adequate oplossing biedt. Is deze om medische redenen niet adequaat dan kan een ander model worden geadviseerd.Er bestaan scootmobielen die voorzien zijn van extra goede vering. Deze scootmobielen zijn duurder dan de standaard scootmobielen. Een aanvrager kan uitsluitend voor een geveerde scootmobiel in aanmerking komen indien deze vering medisch gezien noodzakelijk is. Dit moet derhalve blijken uit een medisch advies.

Voordat de scootmobiel wordt verstrekt dient ingevolge artikel 18 van het Besluit door de aanvrager een besparingsbijdrage te worden betaald. Dit is het bedrag dat door de aanvrager wordt bespaard, omdat hij door de verstrekking van een voorziening, zoals een scootmobiel, zelf geen algemeen gebruikelijk hulpmiddel (reguliere fiets) hoeft te kopen. De afschrijvingsduur is vastgesteld op 7 jaar.Zodra de besparingsbijdrage is betaald en de bruikleenovereenkomst is ondertekend zal door het cluster Wmo de scootmobiel worden besteld bij de leverancier.Rijlessen:Indien een aanvrager beschikt over een voorziening van de Wmo of gaat beschikken over een voorziening, kunnen rijlessen verstrekt worden als onderzoeksmethode, om te bepalen of iemand gebruik kan maken van de (gevraagde) voorziening of om de aanvrager te leren omgaan met de voorziening. Een serie rijlessen wordt in principe slechts één maal verstrekt per voorziening en wordt verzorgd door de leverancier. Indien er meerdere rijlessen noodzakelijk zijn, is het mogelijk om dit via de Thuiszorg, afdeling ergotherapie aan te vragen. Indien medisch noodzakelijk en het verzoek via de Wmo wordt ingediend kunnen de kosten in rekening worden gebracht bij de Wmo.

Een ander verplaatsingsmiddelAangepaste fietsenHet meest gebruikelijke verplaatsingsmiddel is de fiets. Derhalve kan de fiets (ook met verlaagde instap) als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Een fiets met hulpmotor c.q. elektrische fiets wordt ook als algemeen gebruikelijk beschouwd en komt niet voor verstrekking in aanmerking

Andere aangepaste fietsen zijn:Driewiel (lig) fietsenDeze fietsen worden speciaal gebruikt door gehandicapten met een slecht evenwicht, verstandelijk gehandicapten of mensen met een gestoorde motoriek. De gemeente verstrekt een driewielfiets met of zonder hulpmotor en een driewielligfiets in bruikleen aan degenen die voor fietsvervoer in het dagelijks leven daarop zijn aangewezen. Leeftijd hoeft daarbij niet van belang te zijn, hoewel er bij kinderen voor verstrekking wel sprake moet zijn van behoefte aan verplaatsing. Ook voor deze voorziening geldt een besparingsbijdrage zoals genoemd in artikel 18 van het Besluit met een afschrijvingsduur van 7 jaren. Een normale (kinder) driewieler wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd en komt niet voor verstrekking in aanmerking. Tandem of duofietsDe tandem is een vervoersmogelijkheid voor personen die zonder hulp van een bestuurder niet zelfstandig tot fietsen in staat zijn. Hierbij kan gedacht worden aan visueel gehandicapten (zeer slechtziend of blind) of aan sommige groepen motorisch gehandicapten of aan verstandelijk gehandicapten, waarvoor het noodzakelijk is dat een ander een vast tempo aangeeft en het stuur ter hand neemt. Gehandicapten met een ruime vervoersbehoefte en een vervoersbehoefte die voor een substantieel deel met de tandem kan worden ingevuld komen in aanmerking voor een tandem (minus de kosten van een normale fiets) Voorwaarde is wel dat een goede berging aanwezig is. Ook voor deze voorziening geldt een besparingsbijdrage zoals genoemd in artikel 18 van het Besluit met een afschrijvingsduur van 7 jarenHandbikeDit hulpmiddel is een al dan niet elektrisch fietsdeel, dat gekoppeld wordt aan een bestaande rolstoel. De handbike verstrekken we in bruikleen aan gehandicapten die zijn aangewezen op een rolstoel en met de combinatie rolstoel / fietsdeel een substantieel deel van de bestemming in het kader van het leven van alle dag bereiken.

Artikel 5.3.3.4 Persoonsgebonden budget bij individuele vervoersvoorzieningen

Het bedrag van het persoonsgebonden budget is gelijk aan 100 % van de kosten voor de adequaat, doelmatig en sobere voorziening, vermeerderd met instandhoudingskosten. Voor het bepalen van een adequaat, doelmatig en sobere voorziening zal een offerte opgevraagd worden bij de leverancier die het cluster Wmo ook bij verstrekking in natura inschakelt. Daarbij zal veelal sprake zijn van kortingen, omdat via een contract met een leverancier een grote hoeveelheid voorzieningen afgenomen wordt. Deze korting wordt doorberekend naar het persoonsgebonden budget. Het is immers niet de bedoeling dat een persoonsgebonden budget meer geld gaat kosten dan verstrekking in natura. Over het algemeen zal ervan uitgegaan kunnen worden dat ook met een persoonsgebonden budget een voorziening met korting zal kunnen worden aangeschaft.

Tevens wordt er rekening gehouden met artikel 18 van het Besluit, namelijk dat bij een aantal vervoersvoorzieningen er een besparingsbijdrage wordt gevraagd. Dit bedrag zal in mindering op het persoonsgebonden budget worden gebracht.

De instandhoudingskosten worden gebaseerd op het bedrag dat het college kwijt is aan het onderhoud en de reparaties van een adequaat, doelmatig en sobere voorziening. Deze bedragen zijn ofwel bij verstrekking uit het verleden bekend of zijn bij de vaste leverancier op te vragen.

Het college gaat uit van een afschrijvingsduur van 7 jaar. Dit betekent dat het persoonsgebonden budget wordt toegekend voor een periode van 7 jaar.Bij deze voorzieningen dient de aanvrager een onderhouds-/reparatiecontract en een WA-verzekering af te sluiten.

Het bedrag wordt beschikbaar gesteld aan de budgethouder. Het college behoudt het recht om de voorziening te controleren.Het persoonsgebonden budget voor instandhoudingskosten wordt in 4 termijnen telkens na afloop van elk kwartaal, achteraf overgemaakt. 

Artikel 5.3.3.5 Een tegemoetkoming in de kosten van individuele vervoersvoorzieningen

gebruik van een eigen auto of een (rolstoel)taxiWanneer de betrokkene om medische redenen geen gebruik kan maken van het collectief vervoer of het collectief vervoer is voor een deel van de reëel geachte vervoersbehoefte niet minimaal adequaat, kan een geheel of gedeeltelijke tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een eigen auto of een (rolstoel-) taxi worden verstrekt. De individuele vervoersvoorziening, betreft een tegemoetkoming voor het vervoer op de korte en de middellange afstand. De hoogte van de toegekende financiële tegemoetkoming kan variëren. De hoogte van de te verlenen tegemoetkomingen staat vermeld in artikel 20 van het Besluit. Tevens kan de hoogte worden beoordeeld aan de hand van de beperkingen, de vervoersbehoefte en andere reeds verstrekte voorzieningen. Een gehandicapte die gebruik kan maken van TaxiPlus maar een hele beperkte loopafstand heeft (< dan 100 meter) kan in plaats van een rolstoel of een scootmobiel voor deze afstanden ook in aanmerking komen voor een gedeeltelijke individueel aanvullende vervoersvoorziening te gebruiken voor de eigen auto, taxi of vervoer door derden. Ook ingeval de gehandicapte niet beschikt over een berging voor een scoot-mobiel en de gehandicapte nog een substantiële vervoersbehoefte heeft op de korte afstand wordt een gedeeltelijke individueel aanvullende vervoersvoorziening verstrekt. Deze vervoersvoorzieningen worden voor korte (1-2 jaar) of voor langere tijd (maximaal 5 jaar) verstrekt en dan opnieuw beoordeeld.De vervoerskostenvergoeding wordt altijd beschikbaar gesteld in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

Gebruik van een bruikleenauto De gemeente Oldambt verstrekt een tegemoetkoming in de kosten van gebruik van een bruikleenauto aan gehandicapten. Voorwaarde is dat de gehandicapte geen leefkilometervergoeding ontvangt op grond van een andere wettelijke regeling. Indien een aanvrager een inkomen heeft boven de inkomensgrens zoals genoemd in het Besluit, dan wordt het bezit van een auto of een hiermee vergelijkbare voorziening als algemeen gebruikelijk beschouwd.

De hoogte van deze tegemoetkoming is niet inkomensafhankelijk. De hoogte van de vergoeding staat opgenomen in het Besluit.

Aanpassingen van een eigen autoUitgangspunt voor de verstrekking van auto aanpassingen is het gebruik van een auto voor gehandicapten mogelijk te maken, indien zij op de auto zijn aangewezen voor het vervoer. Bij de verstrekking van deze autoaanpassing is primair de vraag aan de orde of het mogelijk maken van het gebruik van de auto een goedkopere oplossing is dan de verlening van andere adequate vervoersvoorzieningen.

Wanneer de gehandicapte voor de eigen auto kiest, terwijl adequate, goedkopere alternatieven beschikbaar zijn, dan is dat zijn keus voor een duurdere oplossing. Indien dan vervolgens de keuze ook het aanbrengen van aanpassingen impliceert, dient de gehandicapte die voor eigen rekening te nemen. Aanpassingen aan de eigen auto moeten functioneel noodzakelijk zijn voor mensen met een handicap en niet algemeen gebruikelijk of standaard ingebouwd zijn. De autoaanpassing kan bestaan uit een tegemoetkoming in de kosten van een aanpassing of een verstrekking in bruikleen.

De door de gehandicapte gebruikte auto mag niet ouder zijn dan 5 jaar. Bij de kosten van de aanpassing wordt rekening gehouden met de prijsklasse tot en met het normbedrag van de referentie-auto. De aanpassing van een auto voor besturing vanuit een rolstoel wordt gezien de hoge kosten en gezien het feit dat de verstrekking van een rolstoeltaxi een minimaal adequate oplossing is, niet verstrekt.

Aanpassingen kunnen betreffen:- de bediening en besturing van de auto;- het in en uit de auto komen;- de zithouding; - het in de auto meenemen van hulpmiddelen;- rolstoelvergrendeling;- oprijplateau.

Speciale autostoelIndien een belanghebbende geen gebruik kan maken van de bij de auto behorende standaardstoel kunnen we tevens een tegemoetkoming verstrekken in de aanpassingskosten. Een vergoeding wordt niet verstrekt indien:- een autostoel voornamelijk als doel heeft de zithouding te verbeteren;- de stoel is, ook voor niet-gehandicapten, normaal in de handel verkrijgbaar;- de belanghebbende pas klachten krijgt na het rijden van middellange afstanden (75-100 km) of lange rijtijden (1 uur);- de aanschaf van de stoel uit preventief oogpunt geschiedt;- de in de auto aanwezige standaardstoel aan redelijke normen voldoet;- de gehandicapte bij de aankoop van de auto rekening had kunnen houden met zijn/haar beperkingen en het noodzakelijke zitcomfort;- andere hulpmiddelen de stoel adequaat maken voor de korte en middellange afstand.

Artikel 5.3.3.6 Overige vervoersvoorzieningen

Recreatieve verplaatsingen kunnen deel uitmaken van het dagelijkse patroon van het leven van alledag. In dat geval wordt met het treffen van een Wmo-vervoersvoorziening ook met deze bestemmingen rekening gehouden. Een vervoersvoorziening die uitsluitend wordt aangevraagd met het oog op recreatie en ontspanning, wordt echter niet in het kader van de Wmo verstrekt. Te denken valt hierbij aan bewoners van een AWBZ-instelling die de voorziening uitsluitend aanvragen om het vervoer van het jaarlijkse uitje te kunnen bekostigen/regelen.Onder de Wvg is een uitgebreide jurisprudentie ontstaan uit zaken die handelden om het doel van het vervoer. Deze jurisprudentie behoudt zijn betekenis onder de Wmo en fungeert dan ook als kader voor de Wmo-compensatieplicht.

Vervoer in verband met werkBij de beoordeling van aanspraken op vervoersvoorzieningen wordt geen rekening gehouden met vervoersbehoefte in verband met werk. Voor mensen die in dienstbetrekking werken en mogelijk voor zelfstandigen zijn er voorliggende voorzieningen, zoals de voormalige Wet-Rea-voorzieningen die zijn overgeheveld naar WAO/WIA, Wajong, Waz en ZW. Deze regelingen worden uitgevoerd door het UWV. Werknemers die werkzaam zijn in de sociale werkvoorzieningen (Wsw) kunnen voor woon-werkverkeer op basis van de CAO-Wsw een beroep doen op hun werkgever.Vervoer in verband met vrijwilligerswerkOok (extra) vervoersbehoefte in verband met vrijwilligerswerk is geen aanleiding voor verstrekking van vervoersvoorzieningen, zo heeft de Centrale Raad van Beroep bepaald.De Centrale Raad gaat er van uit dat vervoerskosten betaald kunnen worden door de organisatie waarvoor het vrijwilligerswerk verricht wordt.Vervoer in verband met therapie, dagbehandeling/dagopvang of bezoek aan medische behandelaarsVervoer van en naar medische behandelaars viel niet onder de Wvg en valt evenmin onder de Wmo. Het is niet te beschouwen als vervoer in het kader van het leven van alledag. Bovendien zijn er voor bepaalde situaties voorliggende voorzieningen, zoals de Regeling Zorgverzekering.Het vervoer naar bijvoorbeeld dagopvang of dagverzorging valt in principe evenmin onder de Wmo-compensatieplicht. Deze bestemmingen zijn niet te vatten onder de verplaatsingen die mensen - in de regel - van dag tot dag plegen te ondernemen, hoewel er op basis van jurisprudentie spaarzaam uitzonderingen worden gemaakt. Een duidelijke lijn is nog niet te ontdekken, omdat het in die uitspraken om uitzonderlijke gevallen ging.Aanvragen voor vervoersvoorzieningen met dit doel zullen daarom kritisch moeten worden beoordeeld. Medische noodzaak, het al dan niet (overwegend) therapeutische karakter van de dagopvang en de erkenning/financiering van de dagopvang op basis van de AWBZ spelen volgens de jurisprudentie een rol. Heeft de dagopvang een overwegend therapeutisch karakter, of wordt die erkend of gefinancierd in AWBZ-kader, dan is er aanleiding om het vervoer in verband daarmee niet te beschouwen als vervoer in het kader van het leven van alledag. Vervoer in verband met het volgen van onderwijsVervoer in verband met onderwijs valt evenmin onder de Wmo-compensatieplicht. Er zijn voorliggende voorzieningen, zoals het leerlingenvervoer op grond van de onderwijswetgeving, en voorzieningen die via het UWV worden verstrekt, de voormalige Wet-Rea-voorzieningen.Vervoer van kinderen door ouders met een beperkingBij de verstrekking van vervoersvoorzieningen moet rekening worden gehouden met het verzorgen van kinderen door ouders met een beperking. Daarbij kan echter ook rekening worden gehouden met alternatieven voor vervoer door de ouders zelf, zo stelt de Centrale Raad van beroep.Vervoer voor AWBZ-instellingsbewoners.Op basis van artikel 2 van de Wvg werd een wettelijk onderscheid gemaakt tussen de reguliere inwoners van de gemeente en de in de gemeente woonachtige AWBZ-bewoners. Dat onderscheid werd via een ministeriële regeling, de Regeling sociaal vervoer AWBZ-instellingen, voor wat betreft vervoersvoorzieningen weer ongedaan gemaakt voor AWBZ-bewoners.Onder de Wmo is het wettelijk onderscheid tussen AWBZ-bewoners en overige Wmo-doelgroep inwoners van de gemeente komen te vervallen. Dat houdt overigens niet in dat er op gelijke wijze geoordeeld wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte van AWBZ-bewoners. Deze categorie mensen zal in de regel een lagere vervoersbehoefte hebben dan zelfstandig wonenden, omdat zij bijvoorbeeld niet of in mindere mate boodschappen hoeven te doen. Soms wonen aanvragers in een complex waarin voorzieningen, zoals een winkel, kapper, recreatieruimte voor diverse sociale activiteiten, zijn ondergebracht of in de dichte nabijheid zijn gerealiseerd. Te denken valt met name aan verzorgingshuizen eventueel met aanleunwoningen erbij, verpleeghuizen en andere AWBZ-instellingen. Bovendien geldt dat een aantal 'bestemmingen in het kader van het leven van alledag' vervallen, omdat daarin op andere wijze wordt voorzien. Bewoners van intramurale instellingen hoeven bijvoorbeeld minder vaak boodschappen te doen, omdat de instellingen de maaltijden bereidt. Ook sommige gezamenlijke sociale activiteiten waarvoor vervoer nodig is, worden vanuit de AWBZ-instelling georganiseerd, inclusief vervoer. Met deze verminderde vervoersbehoefte wordt bij de beoordeling van aanvragen voor vervoersvoorzieningen dan ook rekening gehouden. Bijvoorbeeld door in individuele gevallen ervan uit te gaan dat voor bewoners van een intramurale instelling in een aanzienlijk gedeelte van hun bestemmingen in het kader van het leven van alledag is voorzien. Aan bewoners van een intramurale instelling kan bijvoorbeeld op basis van het Besluit maatschappelijke ondersteuning een gehalveerd PGB voor vervoerskosten worden verstrekt. Uitzonderingen moeten echter mogelijk blijven, als blijkt dat er een grotere vervoersbehoefte is.

Begeleiding bij het vervoer van AWBZ-bewonersOok hier heeft invulling plaatsgevonden op basis van jurisprudentie. Begeleidingskosten kunnen onder de compensatieplicht vallen. Bij AWBZ-bewoners kan er echter rekening gehouden worden met de agogische taak van personeel van de instelling, met name bij gezinsvervangende tehuizen. Ook bij grotere AWBZ-instellingen geldt een beperking bij de zorgplicht c.q. compensatieplicht ten aanzien van de begeleiding. Weekendvervoer voor AWBZ-bewonersOnder de Wvg is de omvang van de zorgplicht voor AWBZ-bewoners door jurisprudentie geconcretiseerd. Uitgangspunt is een gelijke zorgplicht voor AWBZ-bewoners en overige bewoners van de gemeente. Categoriale beperking van de omvang van de zorgplicht voor AWBZ-bewoners is ook mogelijk, maar daarop moeten uitzonderingen mogelijk zijn voor individuele gevallen. De compensatieplicht zal onder de Wmo voor AWBZ-bewoners niet afwijken van de bestaande jurisprudentie.De reguliere zorgplicht voor vervoer houdt in dat er in beginsel zorgplicht is voor regionaal vervoer voor AWBZ-bewoners, en slechts bij wijze van uitzondering - bij dreigende vereenzaming - zorgplicht voor bovenregionaal vervoer. Bij jonge, verstandelijk gehandicapte AWBZ-bewoners van grote instellingen wordt in deze situatie onder de Wvg-jurisprudentie omgedraaid. Daarbij wordt uitgegaan van een dreigend sociaal isolement, tenzij het tegendeel kan worden aangetoond. Uitgangspunt is dat ook bovenregionaal weekendvervoer van en naar het ouderlijk huis onder de zorgplicht valt. Voor wat betreft de frequentie wordt in de Wvg-jurisprudentie uitgegaan van bezoek om en om, dus de ene week bezoek van ouders aan de instelling, de andere week bezoek van de AWBZ-bewoners aan het ouderlijk huisRecreatief vervoer voor AWBZ-bewoners vanuit het ouderlijk huis valt niet onder de Wvg-zorgplicht, zo blijkt uit de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep.

Hoofdstuk 6 Verplaatsen in en rond de woning; de rolstoel

.

Artikel 6.1 Algemeen

Met ‘rolstoelen’ worden voorzieningen bedoeld die gebruikt kunnen worden voor het zittend verplaatsen binnen, dan wel buiten de woonruimte. Het zijn handbewogen rolstoelen zoals duwwandelwagens, zelfbewegers, of elektrische rolstoelen. Ook een sportrolstoel wordt als Wmo-voorziening verstrekt.

Een rolstoel is gericht op het opheffen of verminderen van problemen met betrekking tot het verplaatsen die de aanvrager vanwege ziekte of gebrek ervaart binnen en buiten de woning. Met binnen of buiten de woning wordt de directe leefomgeving bedoeld. Dit onderscheidt rolstoelen van vervoersvoorzieningen.

Bij verstrekking van een rolstoelvoorziening in natura is gekozen voor bruikleen. Het verstrekken in bruikleen geeft de mogelijkheid van hergebruik, hetgeen grote voordelen oplevert. Een uitzondering vormt de sportrolstoel. Voor een sportrolstoel kan men uitsluitend een persoonsgebonden budget verstrekt krijgen.

Het criterium om in aanmerking te komen voor een rolstoelvoorziening is de vaststelling dat de aanvrager objectief aantoonbare beperkingen heeft door ziekte of gebrek en regelmatig of de gehele dag is aangewezen op zittend verplaatsen in en om de woonruimte. Bovendien moeten loophulpmiddelen, zoals rollators, onvoldoende uitkomst bieden. Artikel 25 van de Verordening bepaalt waar een door de Wmo te verstrekken rolvoorziening uit kan bestaan.

Alle door de gemeente Oldambt in bruikleen verstrekte rolstoelen voldoen aan de hoogste kwaliteitsnormen. De gemeente verstrekt adequate, doelmatige en sobere voorzieningen.

De Wmo voorziet ook in aanpassingen van rolstoelen, in een vergoeding van de aanschafkosten van accessoires en in onderhoud en reparatie.

Individuele aanpassingen zullen vaak tegelijk met de verstrekking van de rolstoel worden gerealiseerd. Het kan voorkomen dat de aanpassingen afzonderlijk van de rolstoel worden aangevraagd en worden verleend, omdat de rolstoel al eerder is verstrekt.

Artikel 6.2 Algemene rolstoelvoorzieningen

Het college kan algemene rolstoelvoorzieningen opzetten. Eventuele mogelijkheden zijn:- rolstoelpools in zorgcentra;- rolstoelpool in het depot.  

Artikel 6.3 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen door AWBZ-bewoners

Bewoners van AWBZ-instellingen die ingevolge artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen zijn erkend komen, ingevolge artikel 27 van de Verordening, slechts voor een rolstoel in aanmerking indien zij vanuit de AWBZ geen rolstoel krijgen. Hiervan zal sprake zijn als artikel 15 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ van toepassing is. Dat betekent dat de combinatie verblijf en behandeling, ontvangen in dezelfde instelling, het verblijf in een ziekenhuis en het verblijf in een revalidatiecentrum redenen zijn om een rolstoel uit de AWBZ te ontvangen. Wie in een ziekenhuis of revalidatiecentrum bezig is terug te gaan naar huis zal uiteraard een rolstoel aanvragen in het kader van de Wmo.Door ontwikkelingen als extramuralisering zijn er steeds meer voorzieningen ontstaan waarbij het niet zonder meer duidelijk is of er sprake is van een toegelaten instelling. In die situatie zal moeten worden nagegaan of op betrokken persoon één of meer facetten van de werking van artikel 15 Besluit zorgaanspraken van toepassing is. Hiernaar kan geïnformeerd worden bij de zorgaanbieder of bij het zorgkantoor. 

Artikel 6.4 Individuele rolstoelvoorzieningen

De Wmo voorziet in de volgende rolstoelvoorzieningen:

1. Rolstoelen; 2. Elektrische rolstoelen;3. Sportrolstoel (persoonsgebonden budget); 4. Aanpassingen; 5. Accessoires; 6. Instandhoudingskosten (onderhoud en reparatie). 

Artikel 6.4.1 Rolstoelen

Een rolstoel is een zitvoorziening waarmee gebruikers zich rollend kunnen voortbewegen. Het type rolstoel dat door het college verstrekt wordt, is onder andere afhankelijk van de mate van gebruik van de aanvrager. Rolstoelen worden verstrekt voor permanent en kortdurend oftewel incidenteel gebruik en alles wat daar tussen in kan zitten. De voorziening kan naast andere voorzieningen, zoals TaxiPlus of de scootmobiel, worden verstrekt.

Artikel 6.4.2 Buggy

Een buggy is een zitvoorziening waarmee gebruikers rollend kunnen worden voortbewogen. De gebruikers zijn veelal kinderen. Aangepaste buggy’s zijn breder en groter dan de buggy’s uit de reguliere handel. Het college verstrekt een buggy in eigendom, dan wel in bruikleen. Dit hangt van de intensiviteit van het gebruik van de buggy af. Bij verstrekking in bruikleen is immers de achterliggende gedachte dat de voorziening opnieuw ingezet kan worden. Bij het verstrekken van een buggy dient eveneens meegewogen te worden of een handbewogen duwrolstoel geen adequate oplossing is.

Artikel 6.4.3 Elektrische rolstoelen

Een elektrische rolstoel is een zitvoorziening waarmee gebruikers zich rollend kunnen voortbewegen of voortbewogen worden door elektrische aandrijving. Een elektrische rolstoel heeft accu’s die opgeladen moeten worden en wordt meestal bestuurd door middel van een joystick. Oplaadkosten voor elektrische voorzieningen dienen door de aanvrager zelf betaald te worden. Bij het verstrekken van elektrische rolstoelen wordt een onderscheid gemaakt tussen rolstoelen voor binnen, binnen en buiten en buiten gebruik.

Bij verstrekking in natura:- De voorziening wordt in bruikleen verstrekt zonder eigen kosten voor de aanvrager;- Een depotverstrekking heeft altijd de voorkeur. Een economische afweging om uit te zoeken wat een adequaat, doelmatige en sobere oplossing is, dient gemaakt te worden als de aanwezige elektrische rolstoel veel aanpassingen nodig heeft;- Alleen indien de voorziening niet in het depot aanwezig is of aanpassingen niet economisch verantwoord zijn, wordt een nieuwe rolstoel besteld.Rijlessen:Indien een aanvrager beschikt over een voorziening van de Wmo of gaat beschikken over een voorziening, kunnen rijlessen verstrekt worden als onderzoeksmethode, om te bepalen of iemand gebruik kan maken van de (gevraagde) voorziening of om de aanvrager te leren omgaan met de voorziening. Een serie rijlessen wordt in principe slechts één maal verstrekt per voorziening en wordt verzorgd door de leverancier. Indien er meerdere rijlessen noodzakelijk zijn, is het mogelijk om dit via de Thuiszorg, afdeling ergotherapie aan te vragen. Indien medisch noodzakelijk en het verzoek via de Wmo wordt ingediend kunnen de kosten in rekening worden gebracht bij het college. 

Artikel 6.4.3.1 Elektrische rolstoelen binnengebruik

Om in aanmerking te kunnen komen voor een elektrische rolstoel voor binnengebruik dient de aanvrager geheel rolstoelafhankelijk te zijn voor alle verplaatsingen. Indien de aanvrager zich binnenshuis functioneel met een handbewogen rolstoel kan verplaatsen, komt de aanvrager niet in aanmerking voor een elektrische rolstoel voor binnengebruik. Er moet bovendien sprake zijn van een zelfstandige verplaatsingsbehoefte in de woning en de rolstoelvoorziening dient bij te dragen aan de zelfstandigheid in het deelnemen van het leven van alledag. De aanvrager die in een verpleeghuis woont, komt hiervoor niet in aanmerking.Een aanvrager die in een zorgcentrum woont, kan in aanmerking komen voor een elektrische binnenrolstoel indien met de verstrekking van deze voorziening een wezenlijke bijdrage aan de zelfstandigheid van de aanvrager binnen de zorginstelling wordt geleverd.

De aanvrager dient de transfers bij voorkeur zelfstandig uit te kunnen voeren in verband met bijvoorbeeld verplaatsingen buitenshuis in een andere rolstoelvoorziening of transfers naar het toilet. De woning van de aanvrager dient rolstoeltoe- en doorgankelijk te zijn en de aanvrager dient over een goede rijvaardigheid te beschikken.

 

Artikel 6.4.3.2 Elektrische rolstoel binnen en buiten gebruik

Om in aanmerking te kunnen komen voor een elektrische rolstoel voor binnen en buiten gebruik dient de aanvrager geheel rolstoelafhankelijk te zijn voor alle verplaatsingen. Indien de aanvrager zich binnenshuis functioneel met een handbewogen rolstoel kan verplaatsen komt de aanvrager niet in aanmerking voor deze rolstoelvoorziening. De aanvrager die in staat is gebruik te maken van een scootmobiel, en geen transferproblematiek of onvoldoende zitstabiliteit heeft, komt eveneens niet in aanmerking voor deze voorziening.

De aanvrager dient afhankelijk te zijn van anderen voor de transfers en de voorziening dient bij te dragen aan de zelfstandigheid in het deelnemen van het leven van alledag. De aanvrager die in een AWBZ-gefinancieerde instelling (verpleeghuis of zorgcentrum) woont, komt niet in aanmerking voor deze voorziening. De achterliggende gedachte hierbij is dat men geen zelfstandig huishouden meer voert waarvoor men boodschappen moet doen en dat veelal het maatschappelijk leven plaatsvindt binnen de instelling. De woning dient bovendien rolstoeltoe- en doorgankelijk te zijn. Een elektrische binnen/buitenrolstoel heeft wat betreft gebruiksdoel een overlap met een scootmobiel. Het college verstrekt dan ook geen scootmobiel naast een elektrische binnen- en buitenrolstoel.

Artikel 6.4.3.3 Elektrische rolstoel buiten

Om in aanmerking te kunnen komen voor een elektrische rolstoel voor buitengebruik dient de aanvrager geheel rolstoelafhankelijk te zijn voor alle verplaatsingen buitenshuis. Indien de aanvrager zich buitenshuis functioneel met een handbewogen rolstoel kan verplaatsen of gebruik kan maken van een scootermobiel, komt men niet in aanmerking voor deze rolstoelvoorziening. De elektrische rolstoel dient alleen buitenshuis gebruikt te worden. De voorziening dient bij te dragen tot de zelfstandigheid in het deelnemen van het leven van alledag. De aanvrager die in een AWBZ-gefinancieerde instelling (verpleeghuis of zorgcentrum) woont, komt niet in aanmerking voor deze voorziening. De achterliggende gedachte hierbij is dat men geen zelfstandig huishouden meer voert waarvoor men boodschappen moet doen en dat veelal het maatschappelijk leven plaatsvindt binnen de instelling.In de situatie dat de aanvrager niet zelfstandig transfers kan uitvoeren is een elektrische rolstoel die zowel binnen als buitenshuis te gebruiken is, de aangewezen voorziening. Er dient bovendien een stalling aanwezig te zijn voor de voorziening.

Een elektrische buitenrolstoel heeft wat betreft gebruiksdoel een overlap met een scootmobiel. De uitvoeringsorganisatie verstrekt dan ook geen scootermobiel naast een elektrische buitenrolstoel. 

Artikel 6.4.4 Aanpassingen

Een door het college te verstrekken voorziening kan bestaan uit een aanpassing van een rolstoelvoorziening. Vaak zijn individuele aanpassingen nodig om een rolstoel adequaat te maken. Een deel van deze aanpassingen kan worden uitgevoerd door standaardonderdelen aan de rolstoel toe te voegen. Aanpassingen aan rolstoelen worden volledig vergoed.

Individuele aanpassingen zijn te onderscheiden in aanpassingen aan:- zit-, rug- en ondersteuningsdelen;- rijgedeelte;- bediening en/of besturing;- fixatie.

Wanneer zitondersteuningen (zitschaal of zitorthese) en anti-decubituskussen van een rolstoel of duwwandelwagen een vast onderdeel vormen, in die zin dat zij niet zonder elkaar zijn te gebruiken, worden zij als onderdeel van de rolstoel beschouwd en vallen onder de werking van de WMO.  

Artikel 6.4.4.1 Vijfde wiel

Een vijfde wiel (handbike) is een wiel met handbediende trappers die aan een rolstoel aan- en afgekoppeld kan worden. Indien een vijfde wiel aan een rolstoel is gekoppeld, kan de gebruiker zich met de cranks met grotere snelheid en over grotere afstanden voortbewegen. De voorziening kan alleen verstrekt worden als er een adequate rolstoel aanwezig is en als de aanvrager kiest voor een vijfde wiel in plaats van een scootmobiel.

De voorziening kan niet verstrekt worden als de aanvrager gebruik maakt van een scootmobiel of een andere voorziening die het gebruik overlapt. 

Artikel 6.4.4.2 Duwbekrachtiger

Een duwbekrachtiger is een elektrisch aangedreven wiel welke onder een rolvoorziening gekoppeld kan worden. De bediening wordt bij de duwhandvatten van de rolvoorziening geplaatst zodat de begeleider die de rolstoel duwt de duwbekrachtiger kan bedienen. Een duwbekrachtiger kan de begeleider van de rolstoel assisteren in het vooruit en achteruit rijden waardoor deze minder kracht hoeft te gebruiken.

De voorziening kan niet verstrekt worden als de aanvrager gebruik maakt van een scootermobiel, een elektrische rolstoel of een andere voorziening die het gebruik overlapt.

Artikel 6.4.5 Accessoires

De Wmo voorziet tevens in een vergoeding van de aanschafkosten van accessoires. Te denken valt hierbij onder andere aan: - grip op hoepels rolstoel/coating;- verlengde remhandels;- spaakbeschermers;- jasbeschermers;- stokhouder;- standaardmaat (winter)schootskleed;- boodschappenmandje.Andere accessoires worden in individuele situaties en/ of bij medische noodzakelijkheid verstrekt. Zo worden in de gemeente Oldambt losse anti-decubituskussens als vast onderdeel van de rolstoel op grond van de Wmo vergoed. Een regencape wordt in beginsel niet vergoed, aangezien dit algemeen gebruikelijk is. Een uitzondering wordt gemaakt voor gehandicapten met een dusdanig vormgegeven rolstoel, dat normale regenkleding niet voldoet. Been en voetenzakken zijn voor mensen die als gevolg van een verminderde bloedsomloop buitenshuis voortdurend koude voeten en benen hebben van groot belang. Een ander voorbeeld zijn de op het wiel aangesloten spaakbeschermers. Vooral voor kinderen zijn deze spaakbeschermers van belang om te voorkomen dat zij met hun vingers tussen de spaken komen. Zonneschermen worden uitsluitend vergoed indien de gehandicapte allergisch is voor zonnestralen. Winterbekleding wordt alleen op grond van een medische indicatie en/of hoge vervoersfrequentie verstrekt

Een rolstoeltaxifixatie betreft een aanpassing aan een rolstoel waardoor de gebruiker veilig vervoerd kan worden in een rolstoelbus. Veelal heeft de aanpassing betrekking op het plaatsen van houders op de rolstoel waar de taxibeugel aan vast gemaakt kunnen worden. De voorziening wordt alleen verstrekt als er een adequate rolstoel door het college verstrekt is. Tevens dient de aanvrager een vervoer/verplaatsingsbehoefte te hebben en gebruik te maken van een rolstoelbus. 

Artikel 6.4.6 Onderhoud en reparatie

Rolstoelen hebben onderhoud nodig. Het soort onderhoud en de kosten van dit onderhoud variëren per type rolstoel. Voor de onderhoudskosten sluit het college voor elke in bruikleen verstrekte rolstoelvoorziening een onderhoudscontract af. Dit houdt in dat maandelijks een vast bedrag aan onderhoudskosten wordt betaald aan de leverancier. De hoogte van dit bedrag is afhankelijk van de prijs van de rolstoel. De leverancier sluit een verzekering af. In de onderhoudskosten is een bedrag aan verzekeringskosten opgenomen.

De aanvrager die een voorziening in bruikleen heeft, dient alle zorg aan het middel te besteden die een zorgzame eigenaar in het algemeen aan zijn middelen besteedt om de duurzaamheid van het middel te waarborgen. De aanvrager mag geen veranderingen aan de rolstoel aanbrengen. Bovendien dient de aanvrager de leverancier in de gelegenheid te stellen het middel te controleren, te onderhouden of te repareren. Voor de exacte inhoud wordt naar de bruikleenovereenkomst tussen het college en de gebruiker verwezen.

Reparatiekosten door schade vallen onder het onderhoudscontract. Indien schade aan een middel in bruikleen door de gebruiker opzettelijk is veroorzaakt of door grove nalatigheid is ontstaan, kunnen de kosten voor rekening van de gebruiker komen. Tevens kan de voorziening worden ingenomen.

Artikel 6.5 Persoonsgebonden budget bij sportrolstoel

Het criterium om in aanmerking te komen voor een persoonsgebonden budget voor de aanschaf en het onderhoud van een sportrolstoel, is de vaststelling dat de aanvrager zonder sportrolstoel zijn sport niet kan beoefenen. Een sportrolstoel dient gericht te zijn op het individu. Dit betekent dat uitsluitend de aanvrager er gebruik van moet maken. Een sportrolstoel wordt uitsluitend verstrekt indien de aanvrager lid is van een gehandicaptensportvereniging.

Sportrolstoelen kunnen zijn:- marathon- of sprintrolstoel;- de basketbalrolstoel;- tennisrolstoel;- dansrolstoel.

Voor sportrolstoelen wordt uitsluitend een persoonsgebonden budget in de kosten van aanschaf en onderhoud gegeven voor een periode van drie jaar. Dit is inclusief kosten voor aanpassing, onderhoud en reparatie. Voor de hoogte van het persoonsgebonden budget wordt verwezen naar artikel 22 lid 2 van het Besluit.

Het bedrag wordt beschikbaar gesteld aan de budgethouder. Het college behoudt het recht om de voorziening te controleren.

Artikel 6.5.1 Persoonsgebonden budget bij een rolstoelvoorziening

Het bedrag van het persoonsgebonden budget is gelijk aan 100 % van de kosten voor de goedkoopst adequate voorziening, vermeerderd met instandhoudingskosten. Voor het bepalen van de goedkoopst adequate voorziening zal een offerte opgevraagd worden bij de leverancier die het college ook bij verstrekking in natura inschakelt.Daarbij zal veelal sprake zijn van kortingen, omdat via een contract met een leverancier een grote hoeveelheid voorzieningen afgenomen wordt. Deze korting wordt doorberekend naar het persoonsgebonden budget. Het is immers niet de bedoeling dat een persoonsgebonden budget meer geld gaat kosten dan verstrekking in natura. Over het algemeen zal ervan uitgegaan kunnen worden dat ook met een persoonsgebonden budget een voorziening met korting zal kunnen worden aangeschaft.

De instandhoudingskosten worden gebaseerd op het bedrag dat het college kwijt is aan het onderhoud en de reparaties van de goedkoopst adequate voorziening. Deze bedragen zijn ofwel bij verstrekking uit het verleden bekend of zijn bij de vaste leverancier op te vragen

Bij een rolstoelvoorziening gaat het college uit van een afschrijvingsduur van 7 jaar. Dit betekent dat het persoonsgebonden budget wordt toegekend voor een periode van 7 jaar.Bij deze voorzieningen dient de aanvrager een onderhouds-/reparatiecontract af te sluiten. Bij elektrische rolstoelvoorzieningen is de aanvrager tevens verplicht om een WA-verzekering af te sluiten.

Het bedrag wordt beschikbaar gesteld aan de budgethouder. Het college behoudt het recht om de voorziening te controleren.Het persoonsgebonden budget voor instandhoudingskosten wordt in 4 termijnen telkens na afloop van elk kwartaal, achteraf overgemaakt. 

Hoofdstuk 7 Het verkrijgen van voorzieningen en motiveren van besluiten

Artikel 7.1 Het indienen van een aanvraag

Een aanvraag kan uitsluitend schriftelijk worden ingediend. De aanvrager dient gebruik te maken van een door het college beschikbaar gesteld aanvraagformulier.Op een aanvraag is de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.De werking van de Algemene wet bestuursrecht wordt in dit verstrekkingenboek bekend verondersteld. Hier wordt niet nader op ingegaan. Het cluster Wmo kan eventueel hieromtrent informatie verstrekken.Algemene voorzieningen zijn een uitzondering op het schriftelijk aanvragen. Het karakter van deze algemene voorzieningen: een snelle oplossing in weinig complexe en niet langdurige situaties, zonder administratieve rompslomp, dus met weinig bureaucratie, geen eigen bijdragen en geen beschikkingen, is zodanig dat bij algemene voorzieningen andere wijzen van aanvragen dan uitsluitend schriftelijk mogelijk moet zijn.Volstrekt helder moet wel zijn:- wanneer het verzoek om een algemene voorziening is gedaan;- door wie dat verzoek is behandeld;- welke beperkte toets is uitgevoerd;- wat daar het effect van is;- zodat vast ligt welke algemene voorziening van toepassing is;- op welke wijze verstrekt;- en voor welke periode.Dit kan vastgelegd kunnen worden in een eenvoudige rapportage van de hand van degene die heeft behandeld, op maximaal één A4.Voor zover het geen algemene voorziening betreft zal de aanvraag schriftelijk plaats moeten vinden. Dit gebeurt ingevolge artikel 30 van de Verordening aan de hand van een speciaal aanvraagformulier. Voordeel van een dergelijk formulier is dat als het geheel ingevuld is, alle voor de behandeling noodzakelijke gegevens beschikbaar zijn.De aanvraag dient volgens artikel 31 van de Verordening bij het college van b & w ingediend te worden, waar een loket bestaat dat tevens bedoeld is voor het indienen van aanvragen in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Is op het terrein van de Wmo en op het terrein van de AWBZ tegelijkertijd een aanvraag noodzakelijk, dan kan die aanvraag in één keer worden gedaan. Op deze wijze is voldaan aan het vereiste van de Wmo dat er een relatie gelegd dient te worden tussen de indicatie ten aanzien van de AWBZ en aanvragen ten aanzien van de Wmo.Als het aanvraagformulier volledig is en alle noodzakelijke gegevens tegelijkertijd verstrekt zijn, kan de aanvraag in behandeling worden genomen. Voor het behandelen van de aanvraag geldt een afhandelingstermijn van 8 weken.Als het niet lukt binnen de voorgeschreven 8 weken op een aanvraag een beschikking te nemen, dan zal voor het verstrijken van deze termijn betrokkene gemotiveerd daarvan op de hoogte moeten worden gesteld, onder vermelding van de nieuwe termijn waarbinnen nu een besluit verwacht kan worden.

Artikel 7.2.1 Onderzoek – doelgroep

Het eerste dat bij een aanvraag moet gebeuren is beoordelen of de aanvrager behoort tot de doelgroep van de Wmo. Daarvoor liggen enkele uitgangspunten in de Wmo zelf en aanvullend hierop enkele uitgangspunten in de modelverordening.In de Wmo zelf liggen de volgende uitgangspunten:Artikel 2 Wmo bepaalt: “Er bestaat geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat.”Er zal dus altijd moeten worden nagegaan of de aangevraagde voorziening wellicht valt onder andere regelingen. Het gaat hierbij uitsluitend om wettelijke bepalingen.Daaronder kan de AWBZ worden gerekend, maar ook de WIA.Artikel 4 van de Wmo spreekt van “de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4° , 5° en 6°, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie”.De persoon uit het eerste lid onder g, onderdeel 4, 5 en 6 is: “4 het ondersteunen van mantelzorgers daar onder begrepen steun bij het vinden van adequate oplossingen indien zij hun taken tijdelijk niet kunnen waarnemen, alsmede het ondersteunen van vrijwilligers;5 het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijke verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem;6 het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en aan mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behouden en het bevorderen van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijke verkeer;”Het gaat daarbij om 1. mantelzorgers,2. mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en mensen met een psychosociaal probleem ten aanzien van deelname aan het maatschappelijk verkeer en zelfstandig functioneren;3. mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en mensen met een psychosociaal probleem ten aanzien van voorzieningen ten behoeve van het behouden en bevorderen van het zelfstandig functioneren of deelname aan het maatschappelijk verkeer.Als het gaat om het onderdeel “mantelzorgers” in relatie tot voorzieningen geldt dat zij alleen voor voorzieningen in aanmerking kunnen komen als zij die voorzieningen zelf nodig hebben. Heeft degene die de mantelzorg ontvangt voorzieningen nodig, dan zullen die uiteraard op zijn of haar naam aangevraagd moeten worden.Ten aanzien van huishoudelijke verzorging kan een uitzondering worden gemaakt. Als de mantelzorger bijvoorbeeld de mantelzorg (bestaande uit persoonlijke verzorging) door overbelasting niet meer (geheel) aan zou kunnen, zou een indicatie huishoudelijke verzorging gesteld kunnen worden, zodat de mantelzorger die hulp niet meer hoeft te geven en meer tijd overhoudt voor de persoonlijke verzorging.Het is dus niet zo dat de mantelzorger hulp bij het huishouden in zijn eigen huishouden aan kan vragen ter ontlasting, zodat de mantelzorg gemakkelijker te verlenen is. Het moet altijd gaan om het huishouden van de zorgvrager.Ten aanzien van de onder 2 en 3 genoemde groepen, mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en mensen met een psychosociaal probleem zal vaak een medisch advies nodig zijn om vast te stellen waar de beperkingen/belemmeringen uit bestaan, of dat te objectiveren is en welke mogelijkheden er zijn om de problemen op te lossen. Daarbij zal gebruik gemaakt worden van de ICF, wat verderop in dit Verstrekkingenboek is uitgewerkt.In de Verordening is in de verschillende hoofdstukken een eis vastgelegd bestaande uit “beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek” .Er wordt dus een aanvullende eis gesteld dat er sprake moet zijn van (aantoonbare) beperkingen op grond van ziekte of gebrek. Het gaat hierbij om een medisch oordeel. Ook binnen de Wmo zal, net als binnen de Wvg en de AWBZ, de medische noodzaak centraal staan bij het toekennen van voorzieningen.Via een medisch onderzoek zal vastgesteld moeten worden of er inderdaad medische noodzaak bestaat. Op het medisch onderzoek wordt verderop in dit hoofdstuk nader ingegaan.Als is vastgesteld of er medisch gezien sprake is van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek en als de beperkingen zijn geïnventariseerd en de oplossingen helder zijn speelt de vraag of er algemene voorzieningen zijn.Deels zal deze vraag ook eerder spelen. Immers: het heeft weinig zin een uitgebreid medisch onderzoek te starten als tevoren duidelijk is dat het probleem tijdelijk is en dus niet voldaan kan worden aan het criterium langdurig-noodzakelijk.Bij de behandeling van de aanvraag van voorzieningen spelen enkele algemene bepalingen, zoals vastgelegd in de Verordening in artikel 2. Het gaat daarbij om de begrippen langdurig noodzakelijk, adequaat, doelmatig en sober en in overwegende mate op het individu gericht.Verder wordt in een aantal situaties geen voorziening toegekend. Dit is het geval bij een algemeen gebruikelijke zaak, als de aanvrager niet woonachtig is binnen de gemeente waar de aanvraag wordt ingediend, voor zover de ondervonden problemen voortvloeien uit de aard der gebruikte materialen, voor zover de aanvraag gericht is op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau sociale woningbouw, voor zover geen sprake is van meerkosten, voor zover de kosten gemaakt zijn voorafgaand aan het moment van beschikken en tot slot voor zover de aanvraag een verloren gegane zaak betreft.Deze punten zijn reeds onder hoofdstuk 1 van dit Verstrekkingenboek uitgewerkt.

Artikel 7.2.2 Inlichtingen, onderzoek en advies

Ten behoeve van de beoordeling van de aanvraag kan de aanvrager opgeroepen worden en kan hij ondervraagd en/of onderzocht worden. De aanvrager dient de relevante gegevens te verstrekken, zoals gegevens inzake de medische toestand, het inkomen, de woonsituatie. Weigert de aanvrager echter de voor het nemen van het besluit noodzakelijke gegevens - na hiertoe in de gelegenheid te zijn gesteld binnen een door het college gestelde termijn - te verstrekken, dan wordt volgens artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht de aanvraag buiten behandeling gelaten.

Artikel 7.2.3 Het medisch advies

Bij toekenning van voorzieningen op grond van de Wvg of bij indicatiestelling ten behoeve van de functie Huishoudelijke Verzorging AWBZ was het begrip “medische noodzaak” doorslaggevend. Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep op beide terreinen blijkt dat die medische noodzaak in de ogen van de Raad noodzakelijk is om voorzieningen te verstrekken. Dit heeft tot gevolg dat een medisch advies van een onafhankelijk sociaal medisch adviseur, ook in de op de Wvg en de AWBZ-functie HV volgende Wmo van cruciaal belang is.In de Verordening heeft dit vorm gekregen in artikel 32:

1. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend:a. op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen;b. op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en/of onderzoeken.2. Het college vraagt een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie, de GGD, om advies indien:a. de aanvrager die nog niet eerder een aanvraag in het kader van deze verordening heeft ingediend en het een voorziening betreft waarvan de kosten naar verwachting het bedrag als genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldambt te boven zal gaan;b. de gevraagde voorziening om medische redenen zal worden afgewezen;c. het college dat voor het overige gewenst vindt.3. (vervallen)4. Bij de advisering zoals genoemd in het eerste lid wordt door de adviseur gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de ICF classificatie.5. De beschikking vermeldt op welke wijze in dat individuele geval wordt bijgedragen aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem.Zorgvuldig onderzoekLid 1 van artikel 32 van de verordening biedt de basis voor een zorgvuldig onderzoek om te bepalen of er al dan niet sprake is van medische noodzaak. Uit de jurisprudentie blijkt dat indien een aanvrager geen medewerking verleent de aanvraag afgewezen mag worden op grond van de onmogelijkheid voldoende onderzoek te doen, mits het inderdaad zo is dat zonder dit onderzoek de medische noodzaak niet vast te stellen is. Er zal dus altijd beoordeeld moeten worden of op een andere wijze de medische noodzaak vastgesteld kan worden.In welke situatie medisch advies noodzakelijkIn lid 2 van artikel 32 van de verordening worden een aantal situaties genoemd waarin het college de door haar aangewezen adviesinstantie om advies dient te vragen, met andere woorden wanneer vraagt de gemeente medisch advies.Het belang van de eerste situatie genoemd onder a. van deze regel is dat er voor het college een uitgangssituatie geschapen wordt, waarin medisch geobjectiveerd is vastgesteld wat er met de aanvrager (medisch) aan de hand is, welke problemen ervaren worden en wat de prognose is. Met deze vaststelling is een kader geschapen vanuit welk kader een verantwoorde compensatie van beperkingen plaats kan vinden.Het bedrag waarvan sprake is in lid 2 onder a van artikel 32 van de verordening en nader wordt genoemd in artikel 23 van het Besluit, is niet al te hoog vastgesteld. Het verstrekken van voorzieningen zonder een medische scan van de huidige (uitgangs-)situatie houdt het risico in dat in situaties waarbij vanuit medisch oogpunt beter geen compensatie plaats had kunnen vinden (bijvoorbeeld omdat compensatie anti-revaliderend werkt, of zelfs afhankelijk maakt) toch compenserende voorzieningen worden verstrekt. Boven dit bedrag zal bij nieuwe aanvragers altijd medisch advies worden gevraagd.Daarnaast wordt steeds als een aanvraag om medische reden wordt afgewezen de medisch adviseur om een advies gevraagd. Zonder een medisch advies zou in deze situatie het besluit onvoldoende gemotiveerd zijn. De rechter zou een dergelijk besluit vernietigen als onvoldoende gemotiveerd.Tot slot kan het college altijd aanleiding zien om medisch advies te vragen. Dat zal bijvoorbeeld plaatsvinden bij een progressief ziektebeeld, maar zeker ook bij medisch moeilijk te objectiveren aandoeningen. Per situatie zal dit beoordeeld worden. Bij twijfel wordt altijd een medisch advies gevraagd.Verstrekking gegevensLid 3 van artikel 32 van de Verordening bepaalt dat die gegevens die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag verschaft moeten worden aan het college. Hierbij kan gedacht worden aan medische gegevens, maar ook aan financiële gegevens of aan medische indicatiegegevens op grond van de AWBZ. Bij medische gegevens komt het frequent voor dat informatie van de behandelende sector noodzakelijk is. Dit kan -zeker als dit schriftelijk moet- geruime tijd in beslag nemen. Dat werkt vertragend op de doorlooptermijn van de aanvraag. Ook in dit soort situaties kan met inschakeling van de aanvrager vaak sneller over de benodigde gegevens beschikt worden, met name indien de aanvrager aangeeft welk (grote) belang hij heeft bij het verstrekken van de gevraagde informatie aan de medische adviseur.Overigens mag het opvragen van medische gegevens bij de behandelende sector uitsluitend plaatsvinden met toestemming van de aanvrager. Daarbij dient in de verklaring opgenomen te worden welke adviserende arts de gegevens opvraagt, bij welke behandelaren de gegevens opgevraagd worden, om welke gegevens het gaat en met welk doel.

ICF classificatieLid 4 van artikel 32 van de Verordening bepaalt dat bij de advisering de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie, gebruikt moet worden. De ICF is een classificatie van het menselijk functioneren. De classificatie is systematisch geordend in gezondheidsdomeinen en met de gezondheid verband houdende domeinen. Op elk niveau zijn de domeinen verder gegroepeerd op grond van gemeenschappelijke kenmerken, en in een zinvolle ordening geplaatst.Van de zeer uitgebreide ICF zijn met name de lijsten met “functies” en “activiteiten en participatie” van belang. Daarom zijn deze lijsten als bijlage bij dit Verstrekkingenboek gevoegd.Onder “functies” wordt verstaan: fysiologische en mentale eigenschappen van het menselijke organisme.Een “activiteit” is onderdeel van iemands handelen. Een activiteit is de aard en mate van functioneren op het niveau van de persoon (in tegenstelling tot stoornissen die op orgaan-niveau worden gedefinieerd). In de classificatie zoals in de bijlage is opgesomd worden zowel eenvoudige activiteiten genoemd (zoals vanuit zit tot staan komen etc.) als complexe activiteiten zoals toiletgebruik. Het is duidelijk dat complexe activiteiten als toiletgebruik of deelnemen aan het verkeer een breed spectrum van elementaire activiteiten bevatten. In de classificatie wordt een opsomming gegeven van eenvoudige naar complexe activiteiten.“Participatie” is iemands deelname aan het dagelijkse en maatschappelijke leven. Participatie is de wijze en mate van deelname van een persoon aan het dagelijks leven in relatie tot stoornissen, activiteiten, gezondheidscondities en omgevingsfactoren. Participatie kan belemmerd zijn belemmerd zijn in aard, duur en kwaliteit. Een opsomming van de domeinen en categorieën van participatie is in de bijlage te vinden.“Participatieproblemen”: Een verminderde participatie werd voorheen handicap genoemd. Participatie is te kenschetsen als de uitkomst of het resultaat van een complexe wisselwerking tussen, aan de ene kant de persoonlijke gezondheidscondities en in het bijzonder de stoornissen of beperkingen in activiteiten, en aan de andere kant aspecten van de omgeving, die de omstandigheden verklaren waarin een persoon leeft en handelt. Bijvoorbeeld als de persoon beperkt is in de activiteit van het traplopen dan is dit alleen een probleem in participatie als er een trap aanwezig is en men bovendien bij de dagelijkse activiteiten van die trap gebruik moet maken. We kunnen niet enkel uit de aanwezigheid van de stoornis of beperking afleiden of een persoon belemmerd is in de participatie, en ook niet uitsluitend uit de kenmerken van de omgeving.Alhoewel een belemmering van de participatie dus duidelijk het gevolg is van persoonsgerelateerde beperkingen in activiteiten, is het participatieprobleem meer een sociaal probleem. Resumerend kan gezegd worden dat het vaststellen van het participatieprobleem alleen mogelijk is als naast een activiteitenanalyse (welke beperkingen in activiteiten zijn er) er tevens een analyse van de omgevingsfactoren plaats vindt. De adviseur dient van de ICF gebruik te maken op de volgende wijze. Door de adviseur wordt allereerst aangegeven om welke stoornissen het bij de aanvrager gaat (de ICF is gericht op functiestoornissen). Het gaat daarbij met name om de zogenaamde classificatie op het tweede niveau, en dan met name in de vorm van de op het tweede niveau aangegeven functies.Hierbij dienen alleen die functies genoemd te worden die relevant zijn voor de aanvraag, omdat een volledig overzicht geen meerwaarde heeft. Indien dat wel het geval is moeten ook niet direct relevante functies worden aangegeven.Problemen met functies leiden tot stoornissen bij activiteiten en participatie. Het is op dit niveau dat de compensatie op basis van de Wmo plaats zal moeten vinden. Ook bij de vermelding van deze stoornissen in “activiteiten en participatie” zal gebruik gemaakt worden van het begrippenkader van de ICF. Samengevat betekent dit dat de medisch adviseur in het licht van de aanvraag de stoornis en de daaruit volgende beperkingen evenals de mate van die beperkingen dient te vermelden, gerelateerd aan de mogelijke compensatie of de te verstrekken voorzieningen, waarbij het vocabulaire van de ICF wordt gebruikt.Het medisch advies wordt door het college beoordeeld en leidt tot (gedeeltelijke) toekenning of afwijzing van de aangevraagde compensatie/voorziening.

Artikel 7.3 Samenhangende afstemming

Vanuit de Wet is vastgelegd dat voorzieningen samenhangend worden afgestemd op de situatie van de aanvrager. Het doel hiervan is om de inhoud van de voorzieningen zelf, vanuit cliëntperspectief, in samenhang te bezien.

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek door het cluster Wmo, indien van toepassing, aandacht besteed aan:- de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;- de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek;- de woning en de woonomgeving van de aanvrager;- het psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;- de sociale omstandigheden van de aanvrager.

Artikel 7.3 Motivering van besluiten

Artikel 26, lid 1 Wmo, luidt:“1. De motivering van een beschikking op een aanvraag om een individuele voorziening vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.”Op basis van deze bepaling zal in de beschikking aangegeven moeten worden op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van betrokkene.Gaat het om een positieve beschikking, dan zal dit niet zo moeilijk zijn. Door in de beschikking aan te geven welke mogelijkheden betrokkene krijgt door de toegekende voorziening(en) is in feite voldaan aan deze opdracht. Enkele voorbeelden:Bij toekenning van een woonvoorziening, bijvoorbeeld een traplift, kan aangegeven worden dat door deze voorziening betrokkene, die voordien problemen had bij het normale gebruik van de woning, doordat de verdieping niet te bereiken was, thans met de traplift weer op de verdieping kan komen om de slaapkamer en de sanitaire ruimte te bereiken, waarmee het participatieprobleem is gecompenseerd.Bij toekenning van een scootmobiel kan aangegeven worden dat betrokkene voordien problemen had bij verplaatsing in de directe woonomgeving, en daardoor problemen bij het bezoeken van winkels, familie en kennissen enz. Deze problemen zijn gecompenseerd middels een persoonsgebonden budget waarmee betrokkene een scootermobiel kan aanschaffen waarmee gedurende zeven jaar de verplaatsingen in de directe woon en leefomgeving gemaakt kunnen worden.Is er geen sprake van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, bestaat er om een andere reden geen medische noodzaak voor het verstrekken van de aangevraagde voorziening of de aangevraagde hulp bij het huishouden, ook dan zal ingevolge artikel 26 lid 1 Wmo gemotiveerd moeten worden op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van betrokkene.Dit is uiteraard niet mogelijk op de wijze zoals bij een positieve beschikking is aangegeven.Bij een afwijzing zal men moeten denken aan een formulering waarbij aangegeven wordt dat compensatie niet noodzakelijk of zelfs ongewenst is, omdat betrokkene zonder de gevraagde voorzieningen ook in staat is zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie te behouden of te bevorderen.Enkele voorbeelden:Een aanvrager wil graag een rolstoel bij het verplaatsen in en om de woning en huishoudelijke verzorging. Uit medisch onderzoek blijkt dat de diagnose fibromyalgie gesteld is door de huisarts en dat er nog geen behandeling heeft plaatsgevonden. In deze situatie kan niet zonder meer toegekend worden, omdat daarbij het risico bestaat dat er geen behandeling plaats gaat vinden en er dus afhankelijkheid van zorg en voorzieningen ontstaat terwijl er dus nog behandelmogelijkheden onbenut zijn. De medisch adviseur zal mevrouw naar de huisarts verwijzen met het advies behandelmogelijkheden te benutten. Hangende die behandelmogelijkheden zal geen rolstoel noch huishoudelijke verzorging worden toegekend. Mocht mevrouw in behandeling gaan, bijvoorbeeld bij een revalidatiecentrum, dan zal hooguit in overleg met de behandelaren besloten worden tot een beperkte of tijdelijke inzet van een rolstoel of huishoudelijke verzorging, voor zover deze inzet de behandeling niet in de weg staat.De motivering zal dus kunnen zijn:Door u is een rolstoel en huishoudelijke verzorging aangevraagd. Uit medisch onderzoek is gebleken dat er nog behandelingsmogelijkheden zijn. Als wij u nu een rolstoel ter beschikking zouden stellen bestaat de mogelijkheid dat u door gebruikmaking van de rolstoel behandelmogelijkheden in de weg staat. Het doel van de Wmo is niet aanvragers afhankelijk te maken van voorzieningen, maar te compenseren als duidelijk is dat er geen verbetering mogelijk is. Daarom zullen wij u op dit moment geen rolstoel noch huishoudelijke verzorging toekennen. Mocht uit uw behandeling in overleg met uw behandelaars blijken dat verstrekking past in uw behandeling, dan kunt u opnieuw contact met ons opnemen, onder overlegging van een verklaring van uw behandelaars. Daarna zal door het cluster Wmo worden beoordeeld.

Artikel 7.4 Wijzigingen in de situatie

In de Verordening is in artikel 34 opgenomen dat men verplicht is om wijzigingen in de situatie te melden:Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Ondanks dat deze regel in de verordening staat, is het van belang deze voorwaarde ook in de beschikking of in een bijlage bij de beschikking op te nemen, zodat bij elke toekenning de aanvrager hierop weer attent wordt gemaakt.Voorbeelden van wijzigingen zijn:- wijzigingen in naam, adres, woonplaats en telefoonnummer;- wijzigingen in samenstelling van de leefeenheid of de burgerlijke staat;- wijzigingen in inkomen;- gewijzigde gemachtigde/wettelijk vertegenwoordiger;- wijzigingen in de medische situatie (indien relevant voor de voorziening). 

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldambt op 5 januari 2010.De secretaris, De burgemeester,

 

H.J.J. Groothuis Mr. M. Zijlstra.