Organisatie | Nuth |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Re-integratieverordening Werk en bijstand gemeente Nuth 2009 |
Citeertitel | Re-integratieverordening Werk en bijstand gemeente Nuth 2009 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Re-integratieverordening Werk en bijstand.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
21-07-2011 | 01-01-2011 | 21-07-2011 | Intrekking | 07-06-2011 Nuth & Omstreken, 20-07-2011 | FLO/2011/664 |
07-10-2009 | 01-01-2009 | 21-07-2011 | Nieuwe regeling | 29-09-2009 Nuth & Omstreken, 09-12-2009 | WEBU/2009/12975 |
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders in de vergadering van 29 september 2009, met kenmerk WEBU/2009/12213
gelet op artikel 8 lid 1 sub a van de Wet werk en bijstand (Stb. 2003, 375);
gelet op de artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
gelet op de artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;
gelet op de EG-verordening Werkgelegenheidssteun (nr. 2204/2002, Pb EG 2002, L 337/3) en de EG-verordening de minimisteun (nr. 69/2001, Pb EG 2001, L 10/30), alsmede de Beleidsaanbeveling van belang voor het opstellen van de gemeentelijke re-integratieverordeningen in het kader van de Wet Werk en Bijstand (Verzamelcirculaire SZW, april 2004),
HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE BEPALINGEN
In deze verordening wordt verstaan onder:
re-integratieplicht: zolang betaalde arbeid nog niet aan de orde is, de plicht van belanghebbenden van 18 tot 65 jaar gebruik te maken van een door het College aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, alsmede de plicht om mee te werken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;
voorziening gericht op arbeidsinschakeling: activiteiten die het College uitvoert of doet uitvoeren om de belanghebbende uiteindelijk aan ongesubsidieerde arbeid te helpen. Hiervan uitgesloten zijn onderzoeken en besluiten inzake de aard, hoogte en duur van de uitkering, besluiten tot het niet inzetten van een voorziening alsmede de basisdienstverlening van het Centrum voor Werk en Inkomen. Indien naar het oordeel van het College belanghebbende in staat is om op eigen kracht arbeid te vinden, is er geen sprake van een voorziening;
leerwerkplek: een tijdelijke werkplek in een reële werksetting. Naast een productiedoelstelling is ook een leerdoelstelling geformuleerd waarbij professionele begeleiding wordt geboden. De leerwerkplek biedt de mogelijkheid om vaktechnische, sociale en werknemersvaardigheden op te doen. Er is ruimte voor (extra) instructies
HOOFDSTUK 2 ALGEMENE BEPALINGEN INZAKE DE GEMEENTELIJKE RE-INTEGRATIEPLICHT
Artikel 2 Gemeentelijke re-integratieplicht
Het college ondersteunt personen, als bedoeld in art. 7 lid 1 sub a van de wet, en uitkeringsgerechtigden met een uitkering ingevolge de Ioaw, Ioaz, BBZ of Anw alsmede personen als bedoeld in art. 6, onder a, van de Wet, bij de arbeidsinschakeling, indien naar het oordeel van het College een aanbod van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling voor deze personen noodzakelijk is. Artikel 40, eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.
Uitgesloten van deze doelgroep zijn:
personen wier voor werkzaamheden beschikbare tijd voor tenminste 19 uur per week in beslag wordt genomen door of in verband met het volgen van onderwijs of van een beroepsopleiding, tenzij het betreft een scholing of opleiding die door de gemeente in het kader van een re-integratietraject als noodzakelijk wordt aangemerkt.
Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen in het kader van de beoordeling, toekenning, beëindiging, weigering, voorwaarden, betaling en financiering van voorzieningen en flankerende voorzieningen op grond van deze verordening, met inachtneming van hetgeen in de wet, in de Ioaw, in de Ioaz en in deze verordening is bepaald.
HOOFDSTUK 5 RECHTEN EN PLICHTEN VOOR DE KLANT
Artikel 16 Verplichtingen voor de klant
Indien een uitkeringsgerechtigde op grond van de wet, die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de verordening inzake afstemming van de bijstand als bedoeld in art. 8 lid 1 sub b van de wet.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van een persoon uit de doelgroep afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van deze bepalingen tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.
Artikel 21 Overgangsbepalingen
Het college neemt in het kader van het overgangsrecht de bepalingen van de Invoeringswet Wet werk en bijstand (Stb. 2003, 376) in acht.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Nuth op 29 september 2009
De Voorzitter, De Griffier,
De WWB stelt meer nog dan de Abw de eigen verantwoordelijkheid van de burger centraal om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan door middel van arbeid. Pas als mensen niet in staat blijken te zijn in het eigen bestaan te voorzien hebben zij aanspraak op ondersteuning door de gemeente. De gemeente krijgt daartoe de volledige verantwoordelijkheid, de middelen en ruimte voor het voeren van een actief re-integratiebeleid.
Artikel 8, lid 1, sub a van de Wet Werk en Bijstand (WWB) eist dat de regels met betrekking tot re-integratie worden neergelegd in een verordening die de raad vaststelt. Deze opdracht wordt ingevuld met deze verordening, die op DATUM door de gemeenteraad van Nuth is vastgesteld.
De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers IOAW), en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), worden niet ingetrokken. De artikelen uit de WWB die zien op re-integratie zijn geïntegreerd in deze wetten, door wijziging via de Invoeringswet Wet werk en bijstand (Stb. 2003, 376). Op grond van de artikel 35 Ioaw en art. 35 Ioaz dient in het kader van deze wetten een re-integratieverordening te worden opgesteld.
De inhoudelijke basis voor de verordening is ook voor de Ioaw en de Ioaz de hiervoor genoemde nota Re-integratiebeleid Werk en Bijstand.
Gemeentelijke verantwoordelijkheid.
De gemeente draagt een algemene zorg voor de re-integratie van WWB-ers, Nug-ers, Anw-ers en mensen die gebruik maken van een voorziening, maar die niet behoren tot een van de vorengenoemde doelgroepen. De gemeente dient, mede met behulp van het CWI, te beoordelen of belanghebbende op eigen kracht in staat is algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden of daarbij ondersteuning nodig heeft. Wanneer belanghebbende ondersteuning nodig heeft dan is de gemeente verantwoordelijk voor het leveren daarvan. Voorzieningen die de gemeente in deze kan aanbieden zijn scholing, activering, loonkostensubsidies, werken met behoud van uitkering, stages, premies, kinderopvang, sociale activering en gesubsidieerde arbeid. Aan de vormgeving en de mate waarin deze voorzieningen worden ingezet stelt de wet geen eisen. Hierdoor kan de gemeente de ondersteuning optimaal afstemmen op andere gemeentelijke beleidsterreinen, zoals zorg en onderwijs, en op de lokale arbeidsmarkt. Ook krijgt de gemeente ruimere mogelijkheden om personen met medische belemmeringen en/of meervoudige problemen een passend aanbod te doen, zo nodig in samenwerking met zorg- en welzijnsinstellingen. Op grond van artikel 8 WWB dient de gemeente het re-integratiebeleid in een verordening te concretiseren en hierbij een evenwichtige aanpak in doelgroepen te laten zien. Dit betreft dan zowel een evenwichtige aanpak van de doelgroepen die in de wet worden genoemd als categorieën daarbinnen, zoals ouderen, jongeren, vrouwen, allochtonen etc.
De gemeente voert geen specifiek doelgroepenbeleid. Dat is ook niet nodig omdat, uitgaande van een sluitende aanpak voor iedere klant, voor iedere klant een traject wordt gemaakt richting arbeidsmarkt.
Algemeen geaccepteerde arbeid.
Centraal in de WWB staat het uitgangspunt van werk boven inkomen. De introductie van het begrip algemeen geaccepteerde arbeid in plaats van passende arbeid beoogt dit uitgangspunt sterker te benadrukken. Alle inspanningen van belanghebbende en de gemeente dienen te zijn gericht op arbeidsinschakeling. Hieronder wordt verstaan het verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid, zonder dat daarbij gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7 lid 1 sub a WWB. Gesubsidieerde arbeid is, als voorziening in het kader van de wet, in deze opvatting weliswaar algemeen geaccepteerde arbeid, maar kan geen einddoel zijn. Hierbij dient overigens te worden aangetekend, dat voor sommige groepen van belanghebbenden gesubsidieerde arbeid het hoogst haalbare is en deze voorziening dus voor langere tijd aangeboden kan worden. Voor hen dient vanuit de gesubsidieerde arbeid wel steeds aandacht te zijn voor begeleiding en ondersteuning. De werknemer in gesubsidieerde arbeid kan dus ook aanspraak maken op ondersteuning door de gemeente.
Gesubsidieerde arbeid wordt dus beschouwd als algemeen geaccepteerde arbeid; dit geldt niet voor de Wsw-dienstbetrekking. Hierbij dient echter aangetekend te worden, dat daarbij recht moet worden gedaan aan het vrijwillig karakter van de Wsw. Dit houdt in dat een indicatiestelling wel verplicht kan worden gesteld, maar dat de klant niet verplicht kan worden om het indicatieadvies te volgen.
Re-integratie is het geheel van activiteiten dat leidt tot arbeidsinschakeling. De WWB stelt het college van burgemeester en wethouders daarvoor mede verantwoordelijk door de opdracht de cliënt bij zijn arbeidsinschakeling te ondersteunen. Daarbij wordt een voorziening aangeboden indien dit naar het oordeel van het college noodzakelijk is. Het primaat van arbeidsinschakeling laat onverlet dat de gemeente de mogelijkheid heeft een voorziening aan te bieden in plaats van arbeid wanneer daarmee voor belanghebbende de kans op duurzame arbeidsinschakeling wordt vergroot. Onder duurzaamheid wordt hierbij verstaan ten minste een half jaar een reguliere baan vervullen en geen uitkering meer ontvangen (5e voortgangsrapportage SUWI d.d. 21 mei 2003).
De WWB legt aan iedereen de verplichting op om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden. Er wordt geen beperkende voorwaarde meer opgelegd aan aard en omvang van het werk en aan de aansluiting op opleiding en ervaring
Voor personen tussen 18 en 65 jaar, wordt het niet wenselijk geacht om groepen uit te sluiten van re-integratie; iedereen heeft immers mogelijkheden en talenten. Categoriale ontheffingen zijn dan ook niet meer toegestaan. Wel kan het college van burgemeester en wethouders in individuele gevallen om dringende redenen afzien van het opleggen van re-integratieverplichtingen, voor zover en voor zolang re-integratie niet in redelijkheid mogelijk is. Zorgtaken kunnen hierbij als dringende reden worden aangemerkt voor zover met deze taken geen rekening kan worden gehouden in het kader van een voorziening als bedoeld in artikel 7 lid 1 sub a WWB. De gemeente houdt hierbij rekening met een verantwoorde invulling van de combinatie arbeid en zorg en dient ook voorzieningen ter beschikking te stellen die deze combinatie mogelijk maken. Voor personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt kan sociale activering een eerste stap zijn. Deelname aan deze activiteiten is derhalve geen grond om tijdelijke ontheffing van de arbeidsverplichtingen te verlenen. Anderzijds geldt echter ook, dat de verplichtingen afgestemd moeten worden op de mogelijkheden om eventueel pas op termijn uit te stromen naar regulier werk.
Eventuele belemmeringen om deelname aan arbeid te realiseren, kunnen worden weggenomen door het aanbieden van voorzieningen. Bij uitzondering kunnen zich tijdelijk echter situaties voordoen waarbij ook dit niet mogelijk is. Het college van burgemeester en wethouders dient dan de op te leggen verplichtingen aan te passen aan de mogelijkheden die de betrokkene wel nog heeft. Medische belemmeringen zijn als zodanig dus geen aanleiding voor een ontheffing. Om een juiste, individuele beoordeling te garanderen dient het college gebruik te maken van adviezen van extern deskundigen, zoals het CWI, gespecialiseerde re-integratiebedrijven, Wsw-indicatiecommissie etcetera.
Naast de verantwoordelijkheid van gemeente om voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling aan te bieden, heeft de belanghebbende een aanspraak op ondersteuning door de gemeente bij re-integratie. Het gaat daarbij niet om een recht op een specifieke voorziening, maar om het recht om door de gemeente geholpen te worden bij de re-integratie. Zo´n aanspraak stimuleert de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende voor zijn re-integratie en kan ertoe bijdragen dat gemeenten dat niet ten onrechte negeren of over het hoofd zien bij het aanbieden van voorzieningen. Het is aan de gemeente om te beoordelen op welke wijze het verzoek van de belanghebbende wordt gehonoreerd. De gemeente bepaalt op de eerste plaats of ondersteuning richting arbeidsinschakeling noodzakelijk is. Zij doet dit mede op basis van het re-integratieadvies van het CWI. Vervolgens moet de gemeente bepalen uit welke elementen deze ondersteuning bestaat. Het uiteindelijke aanbod zal moeten passen binnen wat de gemeente, mede gelet op de beschikbare financiële kaders, in een verordening heeft opgenomen over haar re-integratiebeleid.
Van belang bij de uiteindelijke keuze voor een traject is een actieve opstelling van de belanghebbende in de contacten met de casemanager en met het re-integratiebedrijf. Belanghebbenden die hun eigen traject mee kunnen samenstellen zijn meestal gemotiveerd. Inspelen op persoonlijke voorkeur en persoonlijke aandacht zijn belangrijke succesfactoren voor een geslaagde re-integratie. De ideeën en voorstellen van de belanghebbende worden hierbij beoordeeld op hun bijdrage aan het vergroten van het arbeidsperspectief en aan het realiseren van de doelstelling van een (op termijn) duurzame plaatsing in een reguliere baan. De aanspraak op ondersteuning door de gemeente bij re-integratie geldt ook voor personen aan wie de gemeente tijdelijk een ontheffing heeft verleend. Het kan immers voorkomen dat de belanghebbende van mening is dat de situatie is veranderd en dat toeleiding naar de arbeidsmarkt weer aan de orde is. Wanneer bijstand aan gehuwden wordt verleend geldt de aanspraak op een voorziening voor beide partners. Ook geldt de aanspraak voor personen die op grond van artikel 7 lid 1 sub a WWB werkzaam zijn in gesubsidieerde arbeid.
Wanneer het college van burgemeester en wethouders een aanspraak op ondersteuning afwijst, zal dit met redenen omkleed moeten gebeuren. Tegen deze beslissing staat bezwaar en beroep open.
Het college van burgemeester en wethouders moet bij het besluit op deze aanvraag maatwerk leveren. Dat geldt voor alle doelgroepen en categorieën die de gemeente op een evenwichtige wijze moet bedienen. Diverse aspecten maken deel uit van die individuele afweging zoals de individuele capaciteiten, mogelijkheden en omstandigheden, de noodzaak van een traject, het re-integratieadvies van het CWI, de beoordeling van het re-integratieadvies, de aanwezigheid van de benodigde voorzieningen of alternatieven daarvoor, de beschikbaarheid van zorg- en hulpverlening en de financiële middelen die beschikbaar zijn gesteld door de gemeenteraad op basis van de gemeentelijke verordening. De gemeente moet dus naar aanleiding van een aanspraak altijd een individuele afweging maken of zij die aanspraak wil of kan honoreren. Het ontbreken van financiële middelen alleen is onvoldoende als afwijzingsgrond. Een alternatief aanbod zou immers mogelijk kunnen zijn. Aan de andere kant is het uitdrukkelijk aan de gemeente om te beoordelen of er überhaupt ondersteuning noodzakelijk is en welke vorm die moet krijgen, gelet op het te bereiken doel van arbeidsinschakeling, al dan niet op langere termijn.
Niet-uitkeringsgerechtigden (Nug-ers) en Anw-gerechtigden.
Gemeenten hebben sinds 1 januari 2002 de taak om ook niet/uitkeringsgerechtigden en personen met een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw), indien nodig een traject aan te bieden. Deze taak vloeit voort uit het algemeen belang om te komen tot verhoging van de arbeidsparticipatie als voorwaarde voor een economisch gunstige ontwikkeling. In de WWB is derhalve uitdrukkelijk de taak voor de gemeente opgenomen om ook te voorzien in voorzieningen voor deze beide doelgroepen. Van de andere kant hebben deze doelgroepen eveneens een aanspraak op re-integratie. Ook hierbij geldt dat het gaat om een voorziening die via de kortste weg leidt naar duurzame arbeidsparticipatie.
Ter voorkoming van langdurige werkloosheid zijn binnen de EU richtsnoeren opgesteld. Het betreft de afspraak om te realiseren dat alle nieuwe werklozen binnen één jaar (jongeren binnen zes maanden) een traject wordt aangeboden (richtsnoer 1). De sluitende aanpak wordt niet dwingend voorgeschreven in de WWB; doordat de wet condities en mogelijkheden creëert voor gemeenten meent het Kabinet dat het niet nodig is een sluitende aanpak wettelijk vast te leggen. De gemeente heeft door haar financiële verantwoordelijkheid, in met name het Inkomensdeel, al het belang om iedereen een aanbod te doen. De schadelast van het jarenlang in de uitkering laten zitten van cliënten kan aanzienlijk oplopen. Daarbij heeft de gemeente door de verruimde beleidsvrijheid en het vrije re-integratiebudget de mogelijkheid iedere klant een traject op maat aan te bieden. Voor jongeren geldt het nog sterker dat het voor de gemeente loont om op korte termijn een aanbod te doen. Jongeren zonder werkervaring zijn een gevoelige groep die in een vroeg stadium een aanbod moeten krijgen. Hiermee wordt voorkomen dat zij langdurig in een uitkeringssituatie terechtkomen en hieraan wennen. Hierbij kan gekozen worden voor duale trajecten om werken te combineren met het behalen van een startkwalificatie.
De gemeente handhaaft dus de sluitende aanpak van het bestand van werkloos werkzoekende uitkeringsgerechtigden. Dit betekent dat iedere uitkeringsgerechtigde die nieuw instroomt als werkloos werkzoekende binnen één jaar een aanbod in het kader van de inschakeling in de arbeid krijgt. Ook voor het zittende bestand geldt dat deze personen allen een aanbod richting werk krijgen.
Ten aanzien van jongeren geld de sluitende aanpak zoals voren omschreven. Wanneer blijkt dat gesubsidieerde arbeid nodig is kan deze worden aangeboden. Naar verwachting zal het rijk in 2009 de toegang tot de WWB voor jongeren tot 27 jaar afsluiten. Dan geldt een verplichting om hen een dienstbetrekking aan te bieden. Ook voor ouderen geldt nog steeds dat gesubsidieerde arbeid indien nodig en mogelijk kan worden aangeboden.
Het begrippenkader in het kader van deze verordening zoekt aansluiting bij de toepasselijke wet- en regelgeving inclusief de Wwb statistiekregelingen 2005.
Dit artikel geeft invulling aan de aanspraak van de belanghebbende op ondersteuning bij re-integratie. De gemeente heeft een wettelijke plicht om uitkeringsgerechtigden met een uitkering ingevolge de WWB, de Ioaw en de Ioaz te reïntegreren naar arbeidsinschakeling. Verder vallen ook uitkeringerechtigden met een uitkering in gevolge de Algemene nabestaandenwet en niet-uitkeringsgerechtigden onder de re-integratieplicht van de gemeente.
De definitie van arbeidsinschakeling als bedoeld in art. 6 lid 2 WWB, art. 4a sub b Ioaw en art. 4a sub b Ioaz luidt: het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening. Met een voorziening wordt bedoeld de voorziening uit de onderscheiden wet en zoals ook genoemd in art. 2 lid 2 van deze verordening.
Bij de definiëring van de doelgroepen die aanspraak kunnen maken op voorzieningen is enerzijds aansluiting gezocht bij de wet zelf, en anderzijds is in lid 2 van dit artikel met name de laatst genoemde groep (onder e) toegevoegd. Bij deze laatste groep zijn de regels zoals die in de Abw golden overgenomen. Hierbij wordt er van uit gegaan dat iemand die meer dan 19 uur per week bezig is met scholing daar zodanig mee belast is dat van reële arbeidsinschakeling nauwelijks sprake kan zijn. Door de bepaling onder d wordt voorkomen dat personen die geacht worden zelf de kosten van hun re-integratie te kunnen dragen een beroep op de gemeente doen.
Het college is bevoegd om te bepalen wanneer een voorziening noodzakelijk wordt geacht voor de arbeidsinschakeling en biedt die voorziening vervolgens aan.
Hoewel de sluitende aanpak niet dwingend is voorgeschreven in de WWB wenst de gemeente de sluitende aanpak, zoals die ook vóór 1 januari gold, te handhaven. Dat betekent derhalve dat iedere klant binnen 12 maanden na inschrijving bij het CWI een passend traject krijgt aangeboden gericht op arbeidsinschakeling. De afspraken die in het kader van de sluitende aanpak tussen gemeenten en het Rijk zijn gemaakt in de Agenda van de Toekomst zijn hierbij de leidraad.
Gelet op de toename van het aantal jongeren is het van belang dat hier extra aandacht wordt geschonken, om te voorkomen dat deze groep, en dat met name de groep die zonder diploma de school verlaten hebben, langdurig in de uitkering komen. Naast de overweging dat dit voor deze groep klanten van het hoogste belang is geldt hier bovendien de overweging dat daarmee het re-integratiebudget niet onnodig lang belast wordt en daardoor de schadelast van de gemeenten beperkt kan worden.
Gemeenten in Parkstad, inclusief Nuth, hebben vanaf 1 januari 2004 het inkoopbeleid regionaal nieuw vormgegeven. Daarin is een gezamenlijke indeling van klanten in doelgroepen en daaraan gekoppelde profielen gehanteerd.
Deze praktijk wordt in deze verordening voortgezet. Het college zal nadere regels stellen over de inhoud van de profielen en het onderhoud daarvan.
Artikel 10 van de WWB vermeldt dat personen die vallen onder de doelgroep van de verordening, aanspraak kunnen maken op voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. Gemeenten zullen die aanspraak mede beoordelen op basis van het beschikbare budget. De WWB vermeldt echter uitdrukkelijk dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. Om die reden zijn in de nota Beleidsregels Re-integratie Werk en Bijstand de criteria vermeld die gelden bij de beoordeling van een aanvraag voor een voorziening op grond van deze verordening.
De bevoegdheid daartoe ontleent het college aan lid 5.
Voorzieningen worden in beginsel beschikbaar gesteld in het kader van een re-integratietraject. Om die manier wordt gestreefd naar een integrale benadering van de noodzakelijkheid van voorzieningen en daarmee gemoeide kosten. Zeker vanuit het oogpunt van adequaat financieel beheer is dat van belang.
Voorzieningen kosten gemeenschapsgeld en in die zin is het ook van belang dat de voorzieningen worden ingezet als de belanghebbende daar gebaat bij is. Daaruit vloeit voort dat het College de bevoegdheid moet hebben om verplichtingen te verbinden aan de voorziening, waarmee kan worden bewerkstelligd dat voorzieningen tot het gewenste effect komen. Het betekent ook dat een voorziening moet kunnen worden beëindigd indien de belanghebbende niet meewerkt of indien de belanghebbende niet meer tot de doelgroep behoort. In het vierde lid zijn gronden geformuleerd die het college de bevoegdheid geven om een voorziening te beëindigen.
Het college regelt in beleid de zaken rond beoordeling, toekenning, beëindiging, weigering, voorwaarden, betaling en financiering van voorzieningen en flankerende voorzieningen.
Ten aanzien van de groep NUG-ers en Anw-ers wenst gemeente beperkende regels te hanteren voor meerdere verzoeken (of herhaald verzoek) voor een voorziening als er sprake is van een verwijtbare onderbreking van het eerste traject. De gemeente heeft immers in het eerste traject kosten gemaakt. Deze kosten zullen bij verwijtbare onderbreking zoveel mogelijk van betrokkene teruggevorderd worden. In het zesde lid is dan ook bepaald dat zij slechts één keer in aanmerking kunnen komen voor een traject als de eerdere onderbreking van een traject aan henzelf te wijten is.
De uitvoering van re-integratie wordt, via de geldende aanbestedingsprocedures, opgedragen aan re-integratiebedrijven.
In het tweede lid is de mogelijkheid geopend om in het kader van een project of experiment op een andere wijze dan via de re-integratiebedrijven re-integratietrajecten uit te voeren. Het wettelijk kader is daarbij van toepassing.
In dit artikel wordt geregeld dat een gesubsidieerde arbeidsplaats zoals bedoeld in de met de inwerkingtreding van de WWB bedoelde wetten of besluiten niet meer wordt aangeboden. Het kostenaspect speelt in die overweging een grote rol. Verder is gebleken dat die soorten van gesubsidieerde arbeid tot weinig doorstroom naar de reguliere arbeidsmarkt hebben geleid.
Het tweede lid regelt de voorziening voor bestaande gevallen, met in het derde lid de opdracht aan het college om doorstroom naar de reguliere arbeidsmarkt voor deze bestaande gevallen te blijven bevorderen.
Bij de invoering van de WWB zijn de gesubsidieerde regelingen ID en WIW vervallen. Gemeenten krijgen daardoor de beleidsvrijheid om de wijze van subsidieverlening aan werkgevers zelf in te vullen. Daarbij geldt dat het “nieuwe” beleid zoveel mogelijk regionaal wordt afgestemd, vanwege het feit dat ook de beleidsafstemming en uitvoering van de regelingen op regionale schaal plaatsvonden.
In de situatie dat bestaande gevallen met dienstbetrekkingen in het kader van de Wet inschakeling werkzoekenden (Wiw) niet kunnen doorstromen omdat werkgevers terughoudend zijn om een werknemer in dienst te nemen, wordt gekozen voor een “WIW-achtige” constructie. Concreet betekent dit dat dan zoveel mogelijk gewerkt wordt met detacheringconstructies met inleenvergoedingen.
Een nieuwe vorm van gesubsidieerde arbeid, als onderdeel van het pakket van voorzieningen, wordt door het college vastgesteld. Door gebruik van de term ‘Werken met subsidies’ wordt expliciet gemaakt dat het om een andere vorm van gesubsidieerde arbeid gaat dan de voormalige vorm.
Deze voorziening wordt ingezet bij een opstap naar regulier werk, waarbij het wel moet gaan om een reguliere baan.
Het zou in het geval van ‘werken met subsidies’ mogelijk ook kunnen gaan om een ‘permanente’ voorziening of om loonkostensubsidies.
De doelgroep zal overwegend bestaan uit re-integratieklanten van fase 3 en de activeringsklanten van fase 4.
Het college wordt op basis van dit artikel de ruimte gegeven om vanuit een integrale benadering een nieuwe vorm van gesubsidieerde arbeid in te richten.
De voorziening zal alleen openstaan voor klanten met een WWB-, een Ioaw- of een Ioaz-uitkering.
Met werken met behoud van uitkering wordt bedoeld: het verrichten van al dan niet productieve werkzaamheden in het kader van een opgesteld re-integratietraject gedurende een door het college vooraf vastgestelde termijn, met als doel werkervaring op te doen, dan wel als eindresultaat van een re-integratietraject.
Verschil met de werkstage is dat het in deze gevallen gaat om een laatste steuntje in de rug naar een reguliere baan. De fase van oriënteren is voorbij, het gaat nu om het opdoen van concrete werkervaring. De intentie is dat aansluitend een arbeidscontract wordt geboden van tenminste één jaar. De werkgever kan immers een langere periode bezien of de potentiële werknemer in te passen is en kan in die tijd ook beoordelen of een arbeidscontract reëel is.
De maximale duur is 6 maanden, met de mogelijkheid tot verlenging van maximaal eenzelfde periode. Het moet immers een steuntje in de rug blijven en zeker geen al te lang voortdurende situatie
De doelgroep zal overwegend bestaan uit re-integratieklanten van fase 3.
Met een werkstage wordt bedoeld: het verrichten van werkzaamheden met behoud van uitkering in het kader van een opgesteld trajectplan gedurende een korte periode waarbij een stageovereenkomst inclusief verzekering door de stagewerkgever van toepassing is.
Het gaat om werkervaring zonder prestatiedruk, waarbij de cliënt kan wennen aan een arbeidsritme en ervaring kan opdoen in een aantal werksituaties.
Doelstelling van de werkervaring is dat de cliënt zich een duidelijk beeld kan vormen van zijn toekomstige baan. Na beëindiging van de stage moet de cliënt gereed zijn voor bemiddeling naar regulier werk.
Onder dit instrument kan ook een leerwerkplek worden begrepen, waarbij de werkervaring dus wordt gebruikt om een bepaalde startkwalificatie te halen.
Scholing en opleiding zijn voorzieningen die in het kader van een re-integratietraject kunnen worden aangeboden. Dit instrument staat open voor de hele doelgroep.
Het persoonsgebonden budget is een instrument waarbij de klant een budget krijgt om zelf invulling te geven aan de re-integratie. Dit fenomeen is bekend vanuit de gezondheidszorg. In het kader van de re-integratie wordt van dit instrument nog weinig gebruik gemaakt. Waar dat wel wordt gedaan, zijn de ervaringen wisselend.
Dit artikel geeft in elk geval de mogelijkheid voor de colleges om beleid te ontwikkelen ten aanzien van het persoonsgebonden budget en om dit instrument op termijn eventueel in te zetten.
Als tegenhanger van de arbeidsverplichting die de gemeente de klant oplegt, dient de gemeente ervoor te zorgen dat voldoende ondersteunende voorzieningen voorhanden zijn, die het voor de klant ook mogelijk maken om aan een traject deel te nemen. Hiermee worden de z.g. flankerende voorzieningen bedoeld.
Een belangrijke flankerende voorziening is de kinderopvang. Artikel 9,lid 4 WWB bepaalt in dat kader dat voor de alleenstaande ouder met kinderen tot 12 jaar de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden slechts geldt “nadat het college zich genoegzaam heeft overtuigd van de beschikbaarheid van passende kinderopvang, de toepassing van voldoende scholing en de belastbaarheid van de betrokkene”.
Met de inwerkingtreding van de nieuwe Wet kinderopvang op 1 januari 2005 is de alleenstaande ouder primair verantwoordelijk voor het sluiten van een contract met een professionele instelling voor kinderopvang welke in het gemeentelijk register opgenomen is. De nieuwe wet heeft een belangrijk uitgangspunt: de financiering van de kinderopvang is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van ouders, werkgevers en overheid. Dit laat overlet dat de gemeente vanuit de Wwb een aanvullende tegemoetkoming kan verstrekken indien de vergoedingen op basis van de Wet kinderopvang ontoereikend blijken te zijn, bijvoorbeeld doordat opvang nodig is in “dure uren”.
Een andere belangrijke voorziening om klanten te ondersteunen in hun traject is het verstrekken van een premie ter stimulering om aan een traject te blijven deelnemen of te belonen als delen in dat traject succesvol worden afgesloten.
Een andere belangrijke voorziening om klanten te ondersteunen in hun traject is het verstrekken van een premie ter stimulering tot het blijven deelnemen aan een traject of te belonen als delen in dat traject succesvol worden afgesloten.
De re-integratieverordening kent vier premies, te weten:
De voorziening zal alleen openstaan voor klanten met een WWB-, een Ioaw- of een Ioaz-uitkering.
Op grond van de WWB, de Ioaw of Ioaz is het mogelijk om gedurende 6 maanden 25% van de inkomsten uit werkzaamheden vrij te laten. Voorwaarde die de wet daarbij stelt is dat het college beoordeeld of die werkzaamheden bijdragen aan de arbeidsinschakeling van de klant. In lid 3 wordt geregeld dat dit aan de orde is als de werkzaamheden worden verricht in het kader van een re-integratietraject.
Andere flankerende voorzieningen zijn vergoedingen voor specifieke kosten, zoals verhuiskosten en reiskosten. Deze kostensoorten worden niet vooraf gelimiteerd omdat ze zich in individuele gevallen in verschillende mate van noodzakelijkheid kunnen voordoen. Of een vergoeding wordt verstrekt wordt per individueel geval bezien in het licht van het re-integratietraject.
De klanten hebben een aanspraak op ondersteuning bij de re-integratie. Dat staat niet gelijk aan het recht op een concrete voorziening. Dat is in de WWB uitdrukkelijk bepaald in de Memorie van Toelichting en naar aanleiding van de behandeling in de Tweede Kamer.
Los daarvan kan het in de praktijk uiteraard wel voorkomen dat een klant een verzoek indient om een concrete voorziening. In lid 2 van dit artikel is daartoe een beslistermijn van 13 weken opgenomen. In lid 3 is aangegeven dat deze termijn nog kan worden verlengd.
De reden om dit op te nemen heeft te maken van de werking van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Als er geen termijn is opgenomen is de termijn van acht weken van art. 4:13 Awb van toepassing. In de praktijk kan de termijn van acht weken mogelijk te krap zijn, omdat in gevallen extern advies nodig kan zijn. Daarom is aangesloten bij de termijn van dertien weken uit het Besluit bijstandverlening zelfstandigen, waarin ook sprake is van een adviestraject.
Als een klant een voorziening krijgt aangeboden, dient daaraan te worden meegewerkt. Verder zijn ook de verplichtingen uit wetgeving en de verplichtingen die het college heeft opgelegd van toepassing. Tegenover de aanspraak op ondersteuning bij de re-integratie staat dus de verplichting om mee te doen.
Indien de klant met een uitkering ingevolge de WWB niet in voldoende mate aan de verplichtingen voldoet, kan de uitkering worden verlaagd conform de afstemmingsverordening WWB. De afstemmingsverordening stelt de gemeente vast op grond van art. 8 lid 1 sub b WWB. In dit artikel 16 wordt dus expliciet de verbinding gemaakt tussen de re-integratieverordening en de afstemmingsverordening.
Deze relatie kan niet worden gelegd bij klanten met een uitkering ingevolge de Ioaw en de Ioaz, bij klanten met een uitkering ingevolge de Anw en bij klanten zonder uitkering.
In het kader van Ioaw en Ioaz bestaat geen afstemmingsverordening, maar is het regime van die wetten van toepassing van toepassing. Derhalve wordt de verbinding gemaakt tussen deze re-integratieverordening en de relevante artikelen uit de Ioaw en Ioaz.
Bij Anw’ers en niet-uitkeringsgerechtigden bestaat geen mogelijkheid om als gemeente in de sfeer van de uitkering een verlaging toe te passen. Derhalve worden de kosten van het trajectplan op grond van artikel 16 in combinatie met art. 8 lid 1 sub a WWB teruggevorderd.
De WWB gaat ervan uit dat alle klanten een arbeidsverplichting hebben. Burgemeester en wethouders bepalen het kader en uitgangspunten die bij het opleggen van de arbeidsverplichting gelden, zoals het maximaal aantal werkuren voor bepaalde groepen (bijv.alleenstaande ouders), de wijzen waarop met reistijden en reiskosten wordt omgegaan. In de nota Re-integratiebeleid Werk en Bijstand worden de uitgangspunten nader uitgewerkt.
De gemeente kan in individuele gevallen afzien van het opleggen van re-integratieverplichtingen, maar dan moet er sprake zijn van z.g. dringende redenen. Daartoe wordt in artikel 17 een kader geboden. Vanaf 1 januari 2009 is de Wet Stimulering Arbeidsparticipatie in werking getreden. Deze wet regelt de mogelijkheid van vrijstelling van de verplichtingen voor alleenstaande ouders met kinderen tot 12 jaar. Het is verder aan het college om de beoordeling te doen en om nadere regels te stellen over de duur van de ontheffing.
De gemeente dient de financiële risico’s te beheersen. Voorzieningen kunnen niet uitputtend worden beschikbaar gesteld. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan zonder nadere regeling nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken wordt in deze verordening een budgetplafond ingesteld.
Bij dit artikel wordt de bevoegdheid om het budgetplafond in te stellen bij het college gelegd. Het ligt voor de hand dat het W-deel van de rijksuitkering WWB als algemeen plafond zal gelden. Een algemeen plafond is die zin niet toegestaan dat de gemeente bij een aanvraag altijd moet nagaan of er een ander, goedkoper alternatief is. Wat daarom wel kan is een plafond instellen per voorziening. Dit laat de mogelijkheid open om naar een ander instrument uit te wijken als het budget voor de gevraagde voorziening niet meer toereikend is. Het college krijgt daarom in lid 3 de opdracht om hiertoe regels te stellen.
Artikel 19 bevat een hardheidsclausule. Bijzondere omstandigheden in individuele gevallen zouden aanleiding kunnen zijn om af te wijken van deze verordening, zeker als toepassing leidt tot aanwijsbare onbillijkheden. Derhalve wordt in dit artikel de mogelijkheid geboden om de hardheidsclausule toe te passen.
De verordening dient zoveel mogelijk de voorzieningen waar de klant aanspraak op kan maken te regelen. In de praktijk kan het echter voor komen dat zich een specifieke situatie voordoet waar de verordening niet in voorzien heeft.
In dat geval hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid om een besluit te nemen.
Deze artikelen spreken voor zich en behoeven geen afzonderlijke toelichting