Organisatie | Landerd |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening maatschappelijke ondersteuning 2008 |
Citeertitel | Verordening maatschappelijke ondersteuning 2008 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | sociale zaken |
geen
Financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning
Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2008 | 01-01-2010 | nieuwe regeling | 21-09-2007 Koerier, 3-10-2007 | -1.84/GL |
Overwegende dat het noodzakelijk is het verlenen van voorzieningen aan personen met beperkingen bij verordening te regelen;
Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 15 mei 2007;
Gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en gelet op artikel 5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo);
Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2008
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen.
In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:
Persoon met beperkingen: een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen, aantoonbare beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden, bij het normale gebruik van de woning; bij het verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel of bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden;
Maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning; het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven;
Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten: een door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen bijdrage, die bij respectievelijk de verstrekking van een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget (een eigen bijdrage) of een financiële tegemoetkoming (een eigen aandeel) betaald moet worden en waarop de regels van het Financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning van toepassing zijn;
Leefeenheid: een eenheid bestaande uit gehuwde personen die al dan niet samen met één of meer ongehuwde minderjarige personen duurzaam een huishouden voeren, dan wel uit een meerderjarige ongehuwde persoon die met één of meer ongehuwde minderjarige personen duurzaam een huishouden voert. Onder gehuwde personen worden ook begrepen de ongehuwd samenwonenden en andere meerderjarigen die met elkaar en/of met minderjarigen duurzaam een huishouden voeren.
Geen voorziening wordt toegekend indien:
een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze, dan wel krachtens de aan deze verordening voorafgaande Verordening voorzieningen gehandicapten is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen;
Hoofdstuk 2. Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen.
Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, als financiële tegemoetkoming en als persoonsgebonden budget. Het college stelt vast in welke situaties de bij wet verplichte keuze tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget niet wordt geboden aan de hand van de in het financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning neergelegde criteria.
Artikel 4. Voorziening in natura.
Indien een voorziening in natura wordt verstrekt, is de bruikleenovereenkomst, huurovereenkomst of dienstverleningsovereenkomst die wordt gesloten tussen de leverancier en/of de gemeente met de aanvrager van toepassing.
Artikel 5. Financiële tegemoetkoming.
Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming worden de toepasselijke voorwaarden zoals genoemd in het financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning in de beschikking opgenomen.
Artikel 6. Persoonsgebonden budget.
Op het persoonsgebonden budget zoals genoemd in artikel 6 van de wet, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:
de omvang van het persoonsgebonden budget is de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate te verstrekken voorziening in natura, indien nodig aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingkosten, zoals vastgelegd in het financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning;
Na aanschaf van de voorziening, waarvoor het persoonsgebonden budget verstrekt is, dan wel na afloop van de periode waarop het persoonsgebonden budget van toepassing is, wordt, op verzoek, aan het college door de budgethouder, verstrekt:
volgens de voorschriften zoals door het college in het financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning opgenomen.
Artikel 7. Eigen bijdragen en eigen aandeel.
Bij het verstrekken van individuele voorzieningen op grond van de wet is de aanvrager een eigen bijdrage verschuldigd of wordt de financiële tegemoetkoming afgestemd op het inkomen. Het college legt in het financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning de omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel vast.
Hoofdstuk 3. Hulp bij het huishouden.
Artikel 8. Vormen van hulp bij het huishouden.
De door het college, ter compensatie van beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek bij het voeren van een huishouden, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:
Artikel 9. Gebruikelijke hulp.
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 4, 5 en 6 van de wet komt niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten.
Artikel 10. Omvang van de hulp bij het huishouden.
De omvang van de hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in klassen, waarbij de volgende klassen met de daarbij behorende uren kunnen worden toegekend:
Klasse 1, 0 tot en met 1,9 uur per week;
Klasse 2, 2 tot en met 3,9 uur per week;
Klasse 3, 4 tot en met 6,9 uur per week;
Klasse 4, 7 tot en met 9,9 uur per week;
Klasse 5, 10 tot en met 12,9 uur per week;
Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen.
Artikel 12. Vormen van woonvoorzieningen.
De te verstrekken woonvoorziening ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning en het zich verplaatsen in de woning, te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:
Artikel 13. Soorten individuele woonvoorzieningen.
De in artikel 12 genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit:
Artikel 14. Primaat van de verhuizing.
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 13, onder d. in aanmerking worden gebracht wanneer sprake is van een op basis van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen.
Artikel 15. Primaat van de losse woonunit.
Het college kan een herplaatsbare losse woonunit verstrekken, mits daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan, indien:
De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, kamerverhuur en specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.
Artikel 18. Weigeringsgronden.
Een woonvoorziening wordt geweigerd indien:
De aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen, verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden, verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg, of er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden.
Artikel 19. Terugbetaling bij verkoop.
De eigenaar-bewoner, die krachtens deze verordening een woonvoorziening heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 10 jaar na gereedmelding van de voorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden. De meerwaarde van de woning dient volgens het in het financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning door het college vastgelegde afschrijvingsschema te worden terugbetaald.
Hoofdstuk 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.
Artikel 20. Vormen van vervoersvoorzieningen.
De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken voorziening kan bestaan uit:
Artikel 21. Het primaat van het collectief vervoer.
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 20, onder b. en c. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht wanneer:
Artikel 22. Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen.
Indien het inkomen van een ongehuwde persoon of het gezamenlijk inkomen van gehuwde personen meer bedraagt dan 1,5 maal het geldende norminkomen, wordt het bezit van een personenauto algemeen gebruikelijk geacht, zodat de gebruikskosten van een auto of een met een auto vergelijkbare voorziening en de daarmee samenhangende onderhoudskosten niet in aanmerking komen voor verstrekking of vergoeding.
Artikel 23. Omvang in gebied en in kilometers.
Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.
Hoofdstuk 6. Verplaatsen in en om de woning.
Artikel 24. Vormen van rolstoelvoorzieningen.
De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het verplaatsen in en om de woning dan wel voor sportbeoefening te verstrekken voorziening kan bestaan uit:
Artikel 25. Dagelijks rolstoelgebruik en sportrolstoel.
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 24, onder a. en b. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.
Artikel 26. Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners.
In uitzondering op het gestelde in artikel 25, lid 1 komt een persoon die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling uitsluitend voor een rolstoel in aanmerking indien hij geen recht heeft op een rolstoel, verstrekt op grond van de AWBZ.
Hoofdstuk 7. Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten.
Artikel 27. Gebruik aanvraagformulier.
Een aanvraag dient te worden ingediend door middel van een door het college ter beschikking gesteld formulier.
Artikel 28. Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.
De aanvraag dient te worden ingediend bij het zorgloket van de gemeente Landerd gevestigd in het gemeentehuis aan de kerkstraat 39 te Zeeland zowel aanvragen voor voorzieningen inzake de wet alsook aanvragen zorg inzake de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten kunnen worden ingediend.
Artikel 30. Samenhangende afstemming.
Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager verricht het college onderzoek naar de situatie van de aanvrager.
Artikel 31. Wijzigingen in de situatie.
Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.
Artikel 34. Hardheidsclausule.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex alle huishoudens volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.
Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per twee jaar geëvalueerd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt deze verordening aangepast. Het college zendt hiertoe telkens na twee jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effectiviteit van de verordening in de praktijk.