Organisatie | Buren |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels voorzieningen Wmo gemeente Buren 2013 |
Citeertitel | Beleidsregels voorzieningen Wmo gemeente Buren 2013 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
22-05-2013 | 01-01-2016 | Wijziging | 21-05-2013 Stad Buren op 22 mei 2013 | B&W/13/00884 | |
09-06-2011 | 09-07-2013 | Nieuwe regeling | 06-06-2011 | B&W/11/00046 | |
09-06-2011 | Nieuwe regeling | 06-06-2011 | B&W/11/00046 |
Deze nieuwe beleidsregels vormen met de nieuwe Verordening voorzieningen wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Buren (verder te noemen ‘de verordening’) een trendbreuk met de oude regels (ooit verstrekkingenboek geheten), zoals die gehanteerd werden onder de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en sinds 2007 onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).
De beleidsregels die er nu liggen moeten bevorderen dat de doelstellingen van de compensatieplicht, zoals die door de wetgever in de Wmo geformuleerd zijn, te weten zelfredzaamheid en participatie door burgers met beperkingen, ook daadwerkelijk gerealiseerd wordt. Een goed gesprek, heldere resultaten en oplossingen op maat zijn daartoe nodig.
Was onder de Wvg sprake van een zorgplicht en tamelijk nauwkeurig omschreven voorzieningen, de compensatieplicht van de Wmo vraagt om een andere aanpak. Die andere werkwijze heeft de VNG samen met CG-Raad en CSO ontwikkeld. Kernbegrippen zijn nu het leveren van maatwerk, uitgaan van te bereiken resultaten en eigen verantwoordelijkheid. Bij de beoordeling van een aanvraag, of al tijdens het gesprek voorafgaand aan de aanvraag, komt eerst het resultaat dat bereikt moet worden aan de orde, daarna passeren de verschillende oplossingen de revue, en niet alleen de individuele op indicatie. Omdat maatwerk nodig is vindt een uitgebreid gesprek plaats ter verkenning van de mogelijkheden, ook de eigen.
Art 4 van de Wmo geeft allereerst aan op welke terreinen resultaten bereikt dienen te worden. Daarnaast geeft dit artikel aan dat het in de Wmo gaat om maatwerk. Daar was onder de Wvg veel minder sprake van. Het meest duidelijke voorbeeld is gelegen in het collectieve vraagafhankelijke vervoer (cvv). Onder de Wvg hadden verreweg de meeste gemeenten het primaat van het cvv in hun verordening opgenomen. Daar kon onder de Wvg redelijk consequent mee worden omgegaan, zo leerde de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Als er geen medische noodzaak bestond voor een andere vervoersvoorziening kon de gemeente dat cvv toekennen en werd het adequaat geacht, zelfs goedkoopst-adequaat. De Wmo-jurisprudentie van de Centrale Raad heeft inmiddels duidelijk gemaakt, dat het primaat van het collectief vervoer weliswaar gehanteerd mag worden, maar dat dit niet zo consequent meer kan als vroeger. Er moet altijd beoordeeld worden of er aanleiding is af te wijken. Allereerst kan dat het geval zijn als iemand een persoonsgebonden budget vraagt. Dat mag niet categorisch worden afgewezen: daar moet individueel onderzoek naar worden gedaan. En die afwijking van de hoofdregel moet in ieder geval als er sprake is van twee voorzieningen: een voor het vervoer over de korte afstand en een over de langere afstand. Maar ook als er sprake is van maar één voorziening moet die individuele beoordeling plaats vinden. Gebeurt dat niet, zo leert de jurisprudentie, dan is de kans heel groot dat de rechter het besluit hierop zal vernietigen[1].
De aanleiding kan ook zijn dat het cvv in het individuele geval niet als goedkoopst-compenserend betiteld kan worden. Bijvoorbeeld omdat het concreet in deze situatie onpraktisch is.
Dit voorbeeld van het cvv maakt duidelijk dat de Wmo andere eisen stelt aan een besluit dan de Wvg deed. De nadruk zal nu veel meer moeten liggen op zorgvuldig onderzoek van het individuele geval. En ook al is het eindresultaat gelijk aan dat wat het onder de Wvg geweest zou zijn: de onderbouwing en motivering moeten er geheel anders uit zien. En aan die onderbouwing toetst de rechter het besluit.
De Wmo is uitsluitend bedoeld om mogelijkheden te bieden door middel van voorzieningen als het niet in iemands eigen vermogen ligt het probleem op te lossen. Ook die eigen verantwoordelijkheid komt tijdens het gesprek aan de orde.
Een oplossing van problemen kan bijvoorbeeld al aanwezig zijn in die zin dat deze feitelijk al jaren behoort tot iemands normale levenspatroon. Bij problemen met het schoonhouden van het huis zijn er talloze mensen die gewend zijn daar iemand voor in te huren, zoals tweeverdieners of mensen met voldoende inkomen. In deze situatie hoeft niets te veranderen, als men op basis van leeftijd of een ongeval beperkingen krijgt. Door voort te zetten wat men had ontstaat er geen probleem dat om een oplossing vraagt. Dat zou anders kunnen zijn als door het ontstaan van de beperking het inkomen daalt. Het kan dan zijn dat iemand de eerder ingehuurde schoonmaakhulp niet meer kan betalen. Dat zou aanleiding kunnen zijn wel te compenseren. Daarvoor zal een zorgvuldig onderzoek verricht moeten worden, met name naar de eerdere situatie, zowel wat betreft hulp als wat betreft inkomen, en de veranderde situatie.
Het kan ook zijn dat er (veel) meer hulp in de huishouding nodig is. Dan zou het kunnen zijn dat er wel sprake is van meerkosten en dat er daardoor gecompenseerd moet worden.
Eigen verantwoordelijkheid betekent daarnaast bijvoorbeeld ook de aanschaf en het gebruik van zoveel mogelijk strijkvrije kleding om onnodig beroep op een hulp te voorkomen. Ook nieuwe technische mogelijkheden, zoals een robotstofzuiger, kunnen bekeken worden. Mogelijk is dat een hulpmiddel waardoor iemand meer zelf kan gaan doen in huis.
Een ander voorbeeld is het vervoer. Heel veel mensen zijn op dit moment gewend al bijna hun hele leven gebruik te maken van een auto. Als zij een beperking krijgen, door leeftijd of door een ongeval, hoeft er in feite niets te veranderen, als zij met diezelfde auto in staat blijven hun verplaatsingen te maken. Er hoeft dan niet gecompenseerd te worden. Dat zou anders kunnen zijn als zij door hun beperking veel meer verplaatsingen moeten gaan maken, of als de auto voor hun handicap aangepast zou moeten worden. In het eerste geval kan onderzoek verricht worden naar de aard van de extra ritten en de kosten daarvan, in relatie tot het eerdere verplaatsingspatroon en zou compensatie mogelijk zijn als er blijkt dat er sprake is van meerkosten. In het tweede geval, waarin sprake is van noodzakelijke autoaanpassingen, is er sprake van meerkosten: zonder beperking waren de autoaanpassingen niet nodig geweest.
Ook bij woonvoorzieningen speelt de eigen verantwoordelijkheid een grote rol. Als iemand 65 is en zijn badkamer gaat renoveren mag een gemeente veronderstellen dat hij - ook al zijn er nog geen beperkingen - rekening houdt met het gegeven dat hij een dagje ouder wordt. Dat betekent dat de persoon in kwestie aan een douche moet denken in plaats van uitsluitend een bad. Daar spelen allerlei individuele factoren natuurlijk in mee, zoals: is er plaats voor, wat is de rol van het bad voor therapie e.d. Er speelt ook nog iets anders mee: weten mensen wel dat van hen verwacht wordt dat ze via het denken aan dit soort dingen anticiperen op mogelijk komende problemen? Een gemeente zal ook daarover voorlichting moeten geven, duidelijk moeten maken waar verwachtingen mogen beginnen maar ook kunnen ophouden wat betreft de inzet van gemeenten in het geschikt maken van woningen.
In art 4 lid 2 van de Wmo is bepaald dat gemeenten rekening houden met de mogelijkheden die iemand heeft om zelf in financiële zin kosten van een voorziening geheel of gedeeltelijk voor eigen rekening te nemen. Dat is wat anders dan de eigen bijdrage regeling. Die speelt een rol nadat een voorziening is verstrekt. Feitelijk zegt de gemeente bij toepassing van dit artikel: als gemeente hoeven we niets te doen want u kunt het zelf betalen, compensatieplicht is niet aan de orde. De discussie loopt of gemeenten op basis van dit artikel ook rekening mogen houden met het vermogen van iemand. Dus niet alleen met het inkomen uit vermogen. Mag je van iemand met een redelijk vermogen, met geld op de bank of aandelen of een eigen huis met overwaarde verlangen dat hij dat gebruikt om een noodzakelijke woningaanpassing te financieren? Mag je van iemand in dergelijke omstandigheden verlangen dat hij zelf zijn eigen vervoer bekostigt, en zijn eigen hulp in huis betaalt? En welke grenzen zouden dan gehanteerd kunnen worden? Juist omdat hierover geen jurisprudentie is, is het lastig hierin te adviseren. Veel gemeenten vinden het onbevredigend dat juist bij dure woningaanpassingen bij eigen woningen slechts drie jaar een eigen bijdrage gevraagd mag worden, die de kosten bij lange na niet dekt. Het wachten is op de eerste gemeente die dit gaat toepassen.
Mantelzorgers en vrijwilligers
Een bijzondere groep onder de Wmo vormen de mantelzorgers en vrijwilligers. Zij vallen onder de werking van prestatieveld 6. De vraag is of dat leidt tot ‘eigen’ aanspraken van mantelzorgers in het kader van dit prestatieveld, of dat het gaat om afgeleide aanspraken, omdat er een persoon is waarvoor de mantelzorger zorgt en ook de mantelzorger op naam van deze persoon aanspraak kan maken op individuele voorzieningen. Nadrukkelijk moet een gemeente immers rekening houden met de belangen van de mantelzorger en diens dreigende overbelasting. Bij de verschillende onderdelen komt dit aan de orde. Het gaat hierbij overigens om een principieel verschil van inzicht, waarover de jurisprudentie tot op heden nog geen uitsluitsel heeft gegeven[2]. Tot dat gebeurt wordt er door de VNG voor gekozen, vooral uit uitvoeringstechnisch oogpunt, uit te gaan van een afgeleid recht op voorzieningen. Beschikkingen zullen dan ook op naam staan en gericht zijn tot degene die de mantelzorg ontvangt.
In deze beleidsregels laten we de nieuwe plannen rond de functie begeleiding uit de AWBZ, zoals aangekondigd in het regeerakkoord van VVD en CDA, buiten beschouwing.
De beleidsregels zijn opgebouwd in tabbladen. Het eerste tabblad gaat over de 8 te behalen resultaten. Tabblad 2 gaat in het algemeen over de drie wijzen waarop een resultaat bereikt kan worden als deze op individuele grond geïndiceerd is; natura, pgb of financiële tegemoetkoming. Ook wordt aandacht besteed aan het heffen van een eigen bijdrage. Achter tabblad 3 zit de informatie die te maken heeft het de procedurele afhandeling van een aanvraag. Dit is dus niet Het Gesprek, want dat speelt zich aan de voorkant van het proces af. De onderwerpen richten zich vooral op het inroepen van extern advies en afwijzingsgronden. Achter tabblad 4 zitten diverse bijlagen ter ondersteuning van datgene dat in de eerdere tabbladen is behandeld.
De opbouw van deze beleidsregels maakt het mogelijk om tussentijds bij te stellen zonder direct het totale boekwerk aan te passen.
[1] Zie LJN BK2500, BK2502, BK2504.
[2] Bij uitspraak van 22 september 2010 heeft de Centrale Raad, omdat de aanvraag was gedaan door de persoon met een handicap en niet door de mantelzorgers, geen oordeel gegeven over de mogelijkheid een huis van ouders aan te passen (bezoekbaar te maken) terwijl hun dochter het hoofdverblijf in een andere plaats heeft. Dit zou een rechtstreeks recht op individuele voorzieningen voor mantelzorgers zijn geweest. (LJN BO0285)
Hoofdstuk 1 Te bereiken resultaten
Resultaat 1 Een schoon en leefbaar huis
Tot een schoon en leefbaar huis behoort het zwaar en licht huishoudelijk werk, zoals voor 2007 benoemd onder de AWBZ. Het gaat daarbij concreet om het stofzuigen van de woning, het soppen van badkamer, keuken, toilet, het dweilen van vloeren en het overig schoonhouden van de ruimten die onder de compensatieplicht vallen.
Deze ruimten zijn die ruimten die - op het niveau sociale woningbouw - voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Niveau sociale woningbouw betekent dat dit niveau als uitgangspunt wordt genomen. Daarbij kunnen persoonskenmerken en behoeften het noodzakelijk maken hiervan af te wijken.
Het gaat om alle activiteiten teneinde het huis, exclusief de tuin, maar inclusief balkon en berging, schoon en leefbaar te houden.
Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Een voorbeeld hiervan is het gebruik van de glazenwasser voor het reinigen van de ramen aan de buitenkant. Of het inschakelen van de stomerij om gordijnen en vitrage te laten reinigen. Bij kortdurende inzet van hulp om het huis schoon te houden (na operatie, bij herstel/revalidatie e.d.) kan belanghebbende misschien gebruik maken van de zorgverzekering. In bepaalde (aanvullende) pakketten is deze inzet opgenomen en dus verzekerd. Dit moet nagevraagd worden.
Vervolgens beoordeelt het college of er andere eigen mogelijkheden zijn. Bijvoorbeeld de situatie waarin men al jaren op eigen kosten iemand voor deze werkzaamheden inhuurt. Als tegelijk met het optreden van de beperking geen inkomenswijziging heeft plaatsgevonden en er geen aantoonbare meerkosten zijn in relatie tot de handicap, is het oordeel in zijn algemeenheid dat er geen compensatie nodig is, omdat het probleem al opgelost is. Dit is uiteraard anders als aangetoond kan worden dat er zodanige wijzigingen zijn dat het niet meer mogelijk is deze hulp zelf te betalen. Is sprake van een latrelatie, dan zal de gemeente nagaan of en in hoeverre de partner bij kan dragen aan het huishouden.
Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg. Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Dit is afdwingbaar. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of sprake is van inwonendheid wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. Vanaf 18 tot 23 jaar wordt van de huisgenoten verwacht dat zij huishoudelijke werkzaamheden overnemen die gelijk staan aan het zelfstandig voeren van een 1-persoons huishouden. Dit betekent alle voorkomende schoonmaakwerkzaamheden en het doen van de was. De achterliggende gedachte is dat deze leeftijdsgroep redelijkerwijs ook zelfstandig woont in een appartement met ≤ 3 kamers in gebruik. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Deze taken worden dan alleen overgenomen als de huisgenoot 7 dagen en nachten aaneengesloten afwezig is. Alleen als schoonmaken niet kan blijven liggen (regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten) zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijk gebruikelijke zorg wel voor geïndiceerd worden.
Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, zal het college compenseren. Bij dit compenseren wordt als norm aangehouden de systematiek zoals beschreven in bijlage 1. De gemeente maakt in beginsel gebruik van deze normtijden. Er moet echter altijd wel een zorgvuldige afweging gemaakt worden waarbij de persoonskenmerken van belanghebbende worden meegenomen. Individuele omstandigheden kunnen dus leiden tot een afwijking van deze normtijden.
Bij een persoonsgebonden budget wordt het bedrag van dit pgb afgegeven als tegenwaarde van de hulp in natura. Gemeente Buren verstrekt een persoonsgebonden budget ter hoogte van 80% van de kosten van de goedkoopst adequate voorziening. Tot de invoering van de Wmo werd in de AWBZ de hoogte van het persoonsgebonden budget bij hulp bij het huishouden vastgesteld op 75% van de prijs die wordt gerekend voor zorg in natura omdat er minder overheadkosten in de waardebepaling van het persoonsgebonden budget zijn doorberekend.
Ook bij mantelzorgers kan sprake zijn van problemen met een schoon huis. Dit is een afgeleid recht van de verzorgde, zodat geen zelfstandig recht ontstaat.
Als een persoon door de gebruikelijke zorg overbelast dreigt te geraken door de combinatie van werk en verzorging van de zieke partner/ huisgenoot (dus mantelzorger!), kan een indicatie worden gesteld op de onderdelen die normaliter tot de gebruikelijke zorg worden gerekend. In de eerste instantie zal die indicatie van korte duur zijn om de leefeenheid de gelegenheid te geven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen. In situaties waarin deze korte indicatie geen oplossing is, zal een structurele oplossing geboden moeten worden. Hetzelfde geldt als een partner/ ouder ten gevolge van het plotselinge overlijden van de andere ouder dreigt overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen.
Als de ondersteuningsvrager een zeer korte levensverwachting heeft (minder dan 3 maanden), kan ter ontlasting van de huisgenoot/ partner afgeweken worden van de normering gebruikelijke zorg.
Resultaat 2 Wonen in een geschikt huis
In de Wmo is in artikel 4 lid 1 geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen resultaten die bereikt moeten worden op het huishoudelijke vlak en resultaten voor wat betreft een voor de persoon en zijn kenmerken geschikte woning. De term ‘voeren van een huishouden’ geeft daar geen duidelijkheid over. Daarbij is er één belangrijke voorwaarde voordat er gecompenseerd kan worden: er moet een woning zijn. Als er geen woning is, is het niet de taak van de gemeente om voor een woning te zorgen. Iedere Nederlandse burger dient zelf voor een woning te zorgen. Bij de keus van een woning wordt uiteraard rekening gehouden met de eigen situatie. Dat betekent ook dat er met bestaande of bekende komende beperkingen rekening wordt gehouden. Als de woning dan nog niet geschikt is kan het college compenseren.
Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg dient te dragen voor een woning. Daarbij mag er van uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst.
Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. In de gemeente Buren zijn geen (woon)boten aanwezig, wel woonwagens. Deze afwijkende situaties mits met vaste standplaats worden in principe ook aangemerkt als woning.
Het college beoordeelt allereerst of het resultaat ‘wonen in een geschikt huis’, ook te bereiken is via een verhuizing. Hierbij zullen onder andere de volgende aspecten worden meegewogen: - financiële consequenties van de verhuizing; - de termijn waarop een woning beschikbaar komt (in verband met de medische verantwoorde termijn); - de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de betrokkene; en - argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg. Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd.
De resultaatsverplichting van de aanpassing moet allereerst het normale gebruik van de woning betreffen. Dit omvat de elementaire woonfuncties, dat zijn de activiteiten die de gemiddelde Nederlander in zijn woning in elk geval verricht. Het gaat daarbij om slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel, het zich horizontaal en verticaal verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daar bij het veilig kunnen spelen in de woonruimte.
Gemeente Buren houdt bij de beoordeling van de noodzakelijke aanpassingen rekening met de algemeen gebruikelijke levensduur van de aanwezige basisuitrusting. Hierbij sluit zij in beginsel aan bij de afschrijvingstermijnen die door de vereniging Overleg Voorzitters Huurcommissie zijn vastgesteld in het Beleid Huurverhoging na Woonverbetering (www.huurcommissie.nl).
Het feit dat alleen problemen bij het normale gebruik van de woning worden gecompenseerd, houdt in dat geen rekening wordt gehouden met voorzieningen met een therapeutisch doel (bijvoorbeeld dialyseruimten, therapeutisch baden). Soms zullen deze voorzieningen vergoed worden vanuit de Zorgverzekeringswet, soms zal men de therapeutische effecten ook kunnen bereiken door de therapie elders te ontvangen.
Uitzondering op het beginsel dat woonvoorzieningen worden verstrekt ter compensatie van problemen bij het normale gebruik van de woning vormt de uitraaskamer. Deze voorziening heeft een specifiek doel, namelijk het tot rust doen komen van personen met een specifieke beperking. De uitraasruimte zal later besproken worden.
Als voor het bereiken van het resultaat noodzakelijk is dat er een aanbouw geplaatst wordt besluit het college vanwege financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw als tevoren vast staat dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van woningcorporaties. Bij eigen woningen zal de kans op hergebruik miniem zijn. Daarom kiest het college bij eigen woningen als het maar enigszins kan voor het plaatsen van een herbruikbare losse woonunit en heeft aandacht voor de RO-vergunning.
Als het gaat om een aanbouw bij een eigen woning zal het college allereerst beoordelen wat iemands mogelijkheden zijn om uit een oogpunt van kosten zelf in de compenserende voorziening te voorzien. Als het mogelijk is deze aanbouw zelf te financieren, bijvoorbeeld door een hypotheek op de woning te vestigen zal eerst naar deze mogelijkheid gekeken worden.
Zonder het aanpassen van gemeenschappelijke ruimten is het bereiken en gebruiken van de eigen woning niet mogelijk. Het betreft hier alleen voorzieningen die de toegang tot de eigen woning mogelijk maken, zoals de automatische deuropener, hellingbaan en extra trapleuning. Hierbij speelt verder een rol dat het alleen om woongebouwen gaat die niet al voor een specifieke doelgroep is beoogd te gebruiken.
Als sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning gaat het college ook daarbij uit van de eigen verantwoordelijkheid voor hebben van een woning. Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij is uitgangspunt dat de uitgaven die de verzorgde(n) had(den) voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen. De gemeente Buren kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen op het gebied van de ruimtelijke ordening.
Bij het bepalen van al dan niet bouwkundige woonvoorzieningen houdt het college rekening met de belangen van mantelzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers bediend moeten worden.
Resultaat 3 Goederen voor primaire levensbehoeften
In elk huishouden zijn boodschappen voor de dagelijkse activiteiten nodig. De compensatieplicht is beperkt tot de levensmiddelen en schoonmaakmiddelen, zaken die dagelijks/wekelijks gebruikt worden in elk huishouden. Niet hieronder vallen de grotere inkopen zoals kleding en duurzame goederen, zoals apparaten.
Het is heel normaal dat mensen deze boodschappen geclusterd doen door één maal per week de grote voorraad in huis te halen. Daar kan de Wmo bij aansluiten door uit te gaan van één maal per week boodschappen. Indien mogelijk wordt daarbij gebruik gemaakt van boodschappendiensten. Deze wordt volgens de jurisprudentie aanvaardbaar geacht als er niet al te hoge kosten aan verbonden zijn.
Ook het bereiden van maaltijden valt onder dit resultaat. In veel situaties kan van een maaltijdservice gebruik worden gemaakt. Ook zijn er kant- en klaar maaltijden te koop in de supermarkt die soms (tijdelijk) een oplossing kunnen bieden.
Onder dit resultaat worden gerekend de boodschappen inzake levens- en schoonmaakmiddelen die dagelijks nodig zijn en zo nodig de bereiding van maaltijden.
Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Voor de inwoners van de gemeente Buren zijn de mogelijkheden van bezorgdiensten beschreven in bijlage 2. Een maaltijdservice is in de meeste gevallen voorliggend. Voorbeelden zijn Apetito, kant-en klaarmaaltijden uit de supermarkt, gebruik van het restaurant behorende bij een verzorgingshuis. Uitzonderingen moeten op het individu beoordeeld worden. Te denken valt aan de samenstelling van de leefeenheid. Indien belanghebbende samenwoont met partner en kind(eren) is het structureel inzetten van een maaltijdservice niet meer voorliggend. Een ander voorbeeld is de noodzaak voor een dieet welke niet via een maaltijdservice geleverd kan worden. Het niet lekker vinden van de kant-en-klaar maaltijden is geen reden om af te wijken van deze voorliggende voorziening. Als belanghebbende de verpakking niet open krijgt en/of in de magnetron kan opwarmen zal hiervoor een oplossing gezocht moeten worden.
Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg.Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Dit is afdwingbaar. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of sprake is van inwonendheid zal naar de concrete feiten beoordeeld moeten worden. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Daarbij wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende 7 aaneengesloten dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Het doen van boodschappen is uitstelbare hulp, het bereiden van maaltijden is niet-uitstelbare hulp. Hier kan wel voor geïndiceerd kunnen worden.
Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college compenseren met een individuele voorziening. Bij dit compenseren wordt als norm aangehouden de systematiek zoals die tot 2007 ook onder de AWBZ werd gehanteerd (zie bijlage 1) Deze systematiek bestaat uit normen uitgedrukt in uren en is indertijd tot stand gekomen in overleg met de toenmalige koepel van zorgaanbieders en is door de Centrale Raad van Beroep als niet-onredelijk aangemerkt.
Bij boodschappen is het uitgangspunt: één maal in de week boodschappen doen. Een uitzondering wordt door het college alleen gemaakt als volstrekt helder is dat dit niet in één maal per week mogelijk is.
Het resultaat: beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften, als individuele voorziening, kan door het college in natura als ook via een persoonsgebonden budget bereikt worden.
Het college houdt rekening met de belangen van mantelzorgers. Zo kan in geval van dreigende overbelasting een individuele voorziening aan de verzorgde worden toegekend. Deze voorziening kan dan niet – als het een pgb betreft - door de mantelzorger worden ingevuld: het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting Ook hier gaat het om een afgeleid recht.
De gemeente Buren zal bij (dreigende) overbelasting van de mantelzorger in principe geen individuele voorziening voor dit resultaat inzetten. De compensatie zal meer op resultaat 1 liggen zodat de mantelzorger kan blijven compenseren op resultaat 3. Of er wordt gebruik gemaakt van de voorliggende voorzieningen.
Resultaat 4 Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding
De dagelijkse kleding moet met enige regelmaat schoongemaakt worden. Dit betekent het wassen, drogen en in bepaalde situaties strijken van kleding. We spreken hier uitsluitend over normale kleding voor alledag. Daarbij is het uitgangspunt dat zo min mogelijk kleding gestreken hoeft te worden. Met het kopen van kleding kan hier rekening mee worden gehouden. Bij het wassen en drogen van kleding is het normaal gebruik te maken van de beschikbare - algemeen gebruikelijke - moderne hulpmiddelen, zoals een wasmachine en een droger.
De inhoud van het resultaat schone en doelmatige kleding bestaat uit het wassen en drogen daarvan en eventueel licht verstelwerk, zoals het vastzetten van een naadje of het aanzetten van een knoop.
Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg.Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of sprake van inwonendheid zal naar de concrete feiten beoordeeld moeten worden. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Daarbij wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. Vanaf 18 tot 23 jaar wordt van de huisgenoten verwacht dat zij huishoudelijke werkzaamheden overnemen die gelijk staan aan het zelfstandig voeren van een 1-persoons huishouden. Dit betekent alle voorkomende schoonmaakwerkzaamheden en het doen van de was. De achterliggende gedachte is dat deze leeftijdsgroep redelijkerwijs ook zelfstandig woont in een appartement met ≤ 3 kamers in gebruik. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende 7 aaneengesloten dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding zal het over het algemeen gaan om uitstelbare taken. Alleen als de was niet kan blijven liggen zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijke gebruikelijke zorg wel voor geïndiceerd kunnen worden.
Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college compenseren met een individuele voorziening. Bij dit compenseren wordt als norm aangehouden de systematiek zoals die tot 2007 ook onder de AWBZ werd gehanteerd (zie bijlagen) Deze systematiek bestaat uit normen uitgedrukt in uren en is indertijd tot stand gekomen in overleg met de toenmalige koepel van zorgaanbieders en is door de Centrale Raad van Beroep als niet-onredelijk aangemerkt.
Er zal met de mantelzorger rekening worden gehouden met het oog op (dreigende) overbelasting. Als er een indicatie wordt gesteld, gebeurt dat als afgeleide van de verzorgde op zijn of haar naam.
Resultaat 5 Het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren
De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is in eerste instantie een taak van de ouders. Daarnaast moeten werkende ouders er ook zorg voor dragen dat er op tijden dat zij beide werken opvang voor de kinderen is. Dat kan op de manier waarop zij dat willen (oppasoma, kinderopvang), maar het is een eigen verantwoordelijkheid. Dat is niet anders in de situatie dat beide ouders mede door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie zal men een permanente oplossing moeten zoeken.
De Wmo heeft bij de opvang van kinderen vooral een taak om tijdelijk in te springen zodat de ruimte ontstaat om een al dan niet tijdelijke oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden opgelost zodat er gezocht kan worden naar een permanente oplossing.
Bij tijdelijke opvang gaat het om die tijden dat de partner vanwege werkzaamheden niet thuis is. Verlofregelingen en alle voorliggende en algemene voorzieningen worden maximaal benut. Er wordt uitgegaan van het arbeidscontract van de partner met een maximum van 40 uur per week. In uitzonderingsgevallen kan hiervan afgeweken worden. Gedacht kan worden aan het compenseren van noodzakelijke reistijden van de partner.
Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen als het gaat om het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren.
Resultaat 6 Verplaatsen in en om de woning
Verplaatsing in en om de woning werd onder de Wvg aangeduid als: de rolstoel. Onder de Wvg werd met de rolstoel aanvankelijk bedoeld: de rolstoel die iemand nodig heeft voor dagelijks zittend gebruik. Zo was het ook in de gemeentelijke verordeningen geformuleerd. Daarnaast werd een sportrolstoel als - bovenwettelijke - voorziening verstrekt, over het algemeen in de vorm van een bedrag ineens. De rolstoel voor incidenteel gebruik, uiteindelijk onder de Wvg de meest verstrekte rolstoel, had eigenlijk geen plaats.
Onder de Wmo is er een andere omschrijving. Het gaat dan om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat sluit op zich de rolstoel voor incidenteel gebruik bijna altijd uit, omdat die nu juist daar niet voor bedoeld is, maar voor verplaatsingen over langere afstanden elders, tijdens uitstapjes. Deze rolstoel past daarmee meer onder resultaat 8 en kan ook als algemene voorziening verstrekt worden.
Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik zal, zo nodig met externe expertise, door het college een programma van eisen worden opgesteld.
Een rolstoel kan door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.
Bij verstrekking in natura vallen alle kosten van onderhoud en verzekering onder de verstrekking.
Bij een verstrekking als persoonsgebonden budget wordt de rolstoel die betrokkene zou hebben gekregen als voorziening in natura als uitgangspunt genomen. Zou betrokkene een geschikte, gebruikte rolstoel ontvangen hebben, dan zal het te verstrekken bedrag gebaseerd zijn op deze rolstoel, qua prijs maar ook qua beperkte levensduur vanwege het al afgeschreven deel. Gemeente Buren maakt bij de bepaling van de hoogte van het pgb gebruik van de offerte van de gecontracteerde leverancier. Deze beschrijft de (fictieve) aanschafprijs/restwaarde van de beoogde rolstoel en 7% cataloguswaarde van de voorziening ten behoeve van onderhoud/reparaties gedurende de te verwachten levensduur van de voorziening.
Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen.
Resultaat 7 Lokaal verplaatsen per vervoermiddel
Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Er wordt gesproken over lokaal verplaatsen, waarbij gedacht moet worden aan verplaatsingen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het boven-regionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht.
Het collectief vraagafhankelijk vervoer binnen de gemeente Buren (Regiotaxi) is op twee manieren geregeld. Het geldt als regulier openbaar vervoer, in gebieden waar de ‘normale’ bus niet rijdt. Daarnaast is het een individuele voorziening indien belanghebbende niet in staat is het openbaar vervoer te bereiken en gebruiken. Het niet in staat zijn is zowel op grond van de fysieke, psychische en/of psychosociale beperkingen, als ook op grond van de financiële onmogelijkheid.
Er wordt geen onbeperkte kostenloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als voor personen zonder beperkingen geldt, dient men voor het vervoer een bijdrage te betalen al dan niet in de vorm van een tarief.
Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor (men heeft al 40 jaar een auto en is gewend daar alles mee te doen) zal er geen noodzaak zijn te compenseren omdat er geen probleem is of omdat men het zelf kan oplossen. Dat kan anders zijn indien door het optreden van de beperkingen ook het inkomen daalt.
Om voor een individuele voorziening in aanmerking te komen zal het college eerst nagaan of in het gesprek alle mogelijke alternatieven al zijn beoordeeld. Dat kunnen ook fietsen in bijzondere uitvoering zijn, zoals fietsen met trapondersteuning en dergelijke. Een andere oplossing is het gebruik maken van de Regiotaxi tegen het normale tarief.
Aan de hand van deze vervoersbehoefte zal het college beoordelen of deze behoefte bij een persoon met een maximale loopafstand van 800 meter ingevuld kan worden met de Regiotaxi Rivierenland. Hierbij houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager. Dit betekent dat ook de financiële zelfredzaamheid (draagkracht) van de aanvrager, om zelf in de kosten van maatregelen te voorzien, wordt beoordeeld. Een aanvrager die altijd auto heeft gereden en deze heeft verkocht, kan het vrijgekomen geld gebruiken om het vervoer zelf te betalen. Hij betaalt immers geen wegenbelasting, autoverzekering en benzine meer.
Met het systeem (Regiotaxi) of met een andere individuele voorziening dient een afstand van 1500 - 2000 km per jaar te kunnen worden afgelegd. Indien daar aanleiding voor is kan het college dit aantal ophogen. Bij dit aantal kilometers kan het gebruik van een andere, verstrekte, voorziening zoals een scootmobiel of driewielfiets, meegenomen worden hetgeen invloed kan hebben op het aantal kilometers.
Voorzieningen kunnen door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. Een uitzondering hierop is de voorziening Regiotaxi. Voor deze voorziening geldt geen keuze voor een pgb. De onderbouwing van deze keuze staat beschreven in de bijlage.
Bij een verstrekking als persoonsgebonden budget wordt de voorziening die betrokkene zou hebben gekregen als voorziening in natura als uitgangspunt genomen. Zou betrokkene een geschikte, gebruikte voorziening uit depot ontvangen hebben, dan zal het te verstrekken bedrag gebaseerd zijn op deze voorziening, qua prijs maar ook qua beperkte levensduur vanwege het al afgeschreven deel. Gemeente Buren maakt bij de bepaling van de hoogte van het pgb gebruik van de offerte van de gecontracteerde leverancier. Deze beschrijft de (fictieve) aanschafprijs/restwaarde van de beoogde voorziening en 7% cataloguswaarde van de voorziening ten behoeve van onderhoud/reparaties gedurende de te verwachten levensduur van de voorziening.
Op grond van de compensatieplicht kan bij een mogelijke oplossing in de vorm van een scootmobiel volstaan worden met een snelheid van max. 12 kilometer per uur. De voorziening is primair bedoeld voor de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving. Hiermee wijkt gemeente Buren af van de jurisprudentie. Deze stelt dat een snelheid van 8-10 kilometer per uur voldoende compenserend is. Voor grotere verplaatsingen is de Regiotaxi beschikbaar waar een scootmobiel zo nodig in mee kan.
Met de positie van mantelzorgers kan rekening worden gehouden bij het bepalen van de vervoersvoorziening. Zij kunnen echter niet zelf in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening.
Resultaat 8 Hebben van contacten en deelname recreatieve, maatschappelijk en religieuze activiteiten
Het laatste op grond van artikel 4 lid 1 Wmo genoemde resultaat is een heel algemene. Het gaat daarbij om de mogelijkheid deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten, dat wil zeggen deel te kunnen nemen aan het leven van alledag.
Een belangrijke voorwaarde hiervoor zit in een ander te bereiken resultaat: het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.
Rolstoelen voor het zogenaamde ‘incidentele’ gebruik, waarbij de rolstoel in de auto wordt meegenomen om elders, bij het winkelen of bij uitstapjes, te gebruiken, vallen eventueel onder dit te bereiken resultaat. Gemeente Buren heeft deze voorziening ter beschikking gesteld via een algemene voorziening in de vorm van een rolstoelpool (bijlage 8). Daarnaast moet tevens de vraag gesteld worden of belanghebbende in staat is om een tweedehands eenvoudige rolstoel aan te schaffen.
Onder de Wvg bestond de mogelijk een woning bezoekbaar te maken. Met de Wmo zijn de kaders veranderd. Het kan van groot belang zijn dat een belanghebbende, woonachtig in een AWBZ-instelling een belangrijk woonadres moet bezoeken. Dan bestaat de mogelijkheid om een woning bezoekbaar te maken. Het gaat, net als onder de Wvg, om de mogelijkheid de woning te bereiken, de woonkamer te bereiken en het toilet te bereiken en gebruiken. Geen overnachting met verzorging. Het college zal moeten beoordelen in hoeverre het te bezoeken adres voor belanghebbende een belangrijke bijdrage levert aan het te bereiken resultaat. Anders gesteld: kan het probleem ook anders opgelost worden, namelijk het bezoeken van belanghebbende in de instelling.
De sportrolstoel wordt gezien als een mogelijkheid om deel te nemen aan recreatieve activiteiten. In de afweging moet worden meegenomen dat belanghebbende een recreatieve, erkende sport (in erkend verenigingsverband) beoefent en hij/zij niet in staat is deze sport te beoefenen zonder sportrolstoel. Gehandicapten die een speciale rolstoel nodig hebben om topsport te kunnen bedrijven, dienen door middel van sponsoring of uit eigen middelen de nodige financiën daarvoor bijeen te brengen.
Voor het bezoekbaar maken van een woning geldt een financiële tegemoetkoming die gemaximeerd is tot de hoogte van de verhuiskostenvergoeding. Als de beoogde oplossing een losse woonvoorziening betreft bestaat de mogelijkheid deze in de vorm van natura te verstrekken. Gedacht kan worden aan een tillift om het gebruik van toilet mogelijk te maken. Bij losse woonvoorzieningen (als onderdeel van de gemaximeerde vergoeding) gelden dezelfde regels (bruikleen, eigendom of tot de woning blijven behoren) als bij resultaat 2: wonen in een geschikt huis.
Hoofdstuk 2 Verstrekkingsvormen & Eigen bijdrage en eigen aandeel
Verstrekking in natura, als persoonsgebonden budget en als financiële tegemoetkoming.
Artikel 6 van de Wmo bepaalt in lid 1 het volgende:
“Het college van burgemeester en wethouders biedt personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.”
Door deze bepaling zijn er in de Wmo drie vormen van verstrekking mogelijk om het resultaat dat bereikt moet worden: het compenseren van problemen die een aanvrager ondervindt, te bereiken.
De eerste mogelijkheid is de voorziening in natura. Daarmee wordt bedoeld dat de gemeente de aanvrager een voorziening verstrekt, die hij of zij kant en klaar krijgt. En met de voorziening die betrokkene in natura krijgt moet het probleem voldoende gecompenseerd zijn.
Bij een voorziening in natura verstrekt het college deze.
Wordt een voorziening in natura verstrekt, dan zal toekenning ook bij beschikking plaatsvinden. In de beschikking worden de voorwaarden opgenomen waaronder verstrekking plaatsvindt. Bij een voorziening in natura wordt een eigen bijdrage gevraagd. Ook nu geldt dat een eventueel te betalen eigen bijdrage door de gemeente alleen aangekondigd kan worden aangezien berekening en inning plaats zal vinden door het CAK.
Gemeente Buren hanteert bij het innen van een eigen bijdrage een bedenktijd van 5 werkdagen. In deze tijd kan de aanvrager zelf de hoogte van de eigen bijdrage berekenen. Vindt hij deze te hoog? Dan belt hij met de gemeente om af te zien van de voorziening. Als de aanvrager niet belt wordt automatisch na 5 werkdagen de opdracht tot levering gegeven.
De gemeente Buren blijft eigenaar van de voorziening. Er is sprake van een vorm van overeenkomst tussen de aanvrager en de gemeente. In sommige gevallen heeft de gemeente afspraken met leveranciers die de voorziening leveren. De overeenkomst wordt dan afgesloten tussen de aanvrager en de leverancier. De gemeente ontvangt een kopie van deze overeenkomst. Bij verstrekking van een losse woonvoorziening (bijv. tillift, dure douchestoel) of rolstoelvoorziening wordt de bruikleenovereenkomst ondertekend en door de leverancier in kopie naar de gemeente verstuurd.
De tweede mogelijkheid is de in artikel 6 Wmo verplicht gestelde mogelijkheid een alternatief te ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget. Na een wetswijziging die sinds 1 januari 2010 van kracht is, zijn er voor het persoonsgebonden budget als het gaat om hulp bij het huishouden twee mogelijkheden om dit in te vullen. Gemeente Buren heeft besloten geen alfahulp in de vorm van een pgb aan te bieden.
Een persoonsgebonden budget is een geldbedrag bedoeld om zelf hulp bij het huishouden of een voorziening mee aan te schaffen of te betalen. Het college bepaalt of een persoonsgebonden budget wordt toegekend. Het betreft een bruto bedrag. Op dit persoonsgebonden budget wordt een eigen bijdrage in mindering gebracht, tenzij het om een rolstoel gaat. Ook kan eventueel met een algemeen gebruikelijk deel rekening worden gehouden, waardoor alleen de meerkosten voor compensatie in aanmerking kunnen komen. Ook hier geldt de uitzondering van de rolstoel.
In de parlementaire behandeling van de Wmo is aangegeven dat er uitzonderingen mogelijk zijn op deze keuzevrijheid, met name als het gaat om personen waarvan verwacht kan worden dat zij niet met het beschikbare geld kunnen omgaan. Het college heeft in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Buren de uitzonderingen beschreven.
Naast deze uitzonderingen komt het voor dat bij een aanvrager met een zeer progressief ziektebeeld al op voorhand vast staat dat binnen korte tijd vervanging van de voorziening nodig is, wellicht daarna weer. Het is dan ook de vraag of deze situatie zich wel leent voor een persoonsgebonden budget. Dit zal per situatie besproken moeten worden met de aanvrager.
Het college verstrekt een persoonsgebonden budget alleen ten aanzien van individuele voorzieningen. Dat betekent dat bij algemene voorzieningen geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt. De Centrale Raad van Beroep onderschrijft dit in diverse uitspraken. Voor deze voorzieningen geldt ook de eigen bijdragen systematiek niet. Daarbij is er een alternatieve mogelijkheid: indien de aanvrager van mening is dat de algemene voorziening zijn problemen niet voldoende compenseert en daarom een persoonsgebonden budget verstrekt moet worden, dan kan hij een aanvraag indienen, die volgens de reguliere regels van de Algemene wet bestuursrecht wordt afgehandeld.
Het college bepaalt de omvang van het persoonsgebonden budget. Hierbij dienen twee mogelijkheden te worden onderscheiden: enerzijds het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden, anderzijds het persoonsgebonden budget voor voorzieningen, zoals hulpmiddelen, woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen.
Bij diensten gaat het om de betaling van tijd aan dienstverleners. De uitbetaling zal dan ook plaats vinden per uur of een gedeelte daarvan. Het uurbedrag wordt door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld en zal elk jaar aangepast worden aan de economische ontwikkelingen. Het bedrag wordt vastgelegd in het besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Buren. Bepaald is in artikel 6 lid 1 Wmo dat het uurbedrag vergelijkbaar met zorg in natura moet zijn en bovendien toereikend. Dat betekent dat het bedrag tenminste het minimumloonbedrag zal moeten zijn.
Wat betreft de voorzieningen maakt het college per toekenning een berekening. Daarbij moet het bedrag voldoende zijn om de voorziening aan te schaffen en dus de bestaande problemen voldoende te compenseren. Bij het bepalen van het bedrag van de voorziening wordt uitgegaan van het bedrag dat de voorziening bij verstrekking in natura zou kosten. Daarbij zal veelal sprake zijn van kortingen, omdat via een contract met een leverancier een grote hoeveelheid voorzieningen afgenomen wordt. Deze korting wordt doorberekend naar het persoonsgebonden budget. Het is immers niet de bedoeling dat een persoonsgebonden budget meer geld gaat kosten dan verstrekking in natura. Verder zal worden uitgegaan van de situatie die er zou zijn als de voorziening in natura zou worden verstrekt. Zou dat een nieuwe voorziening zijn of een voorziening die verstrekt zou worden uit depot. In de eerste situatie wordt het bedrag bepaald op een nieuwe voorziening, met korting. In het tweede geval wordt het bedrag bepaald op het bedrag dat het zou kosten om de voorziening uit depot aan te schaffen. Gemeente Buren heeft een contract afgesloten met de leverancier van hulpmiddelen waarbij alleen onderhoud wordt betaald over een drietal aangewezen productgroepen (permanent rolstoel, elektrische rolstoel en scootmobiel). Overige productgroepen worden niet in rekening gebracht. Het doorberekenen van alleen deze kosten is geen reële weergave van de werkelijkheid om de belanghebbende in staat te stellen zelf een voorziening te kopen en onderhouden. Daarom is besloten te kiezen voor de fictieve aanschafprijs/restwaarde opgeteld met 7% van de cataloguswaarde (bedoeld voor kosten voor onderhoud/reparaties). Dit benadert de werkelijkheid het meest.
Het persoonsgebonden budget voor individuele voorzieningen wordt verstrekt voor een maximale periode van zeven jaar. Uitzondering hierop zijn de kindervoorzieningen. Het persoonsgebonden budget wordt dan verstrekt voor de duur van maximaal vijf jaar. In de van toepassing zijnde periode wordt verondersteld dat de aanvrager zelf de verantwoording neemt om een compenserende voorziening aan te schaffen en in stand te houden. Binnen de van toepassing zijnde periode wordt voor dezelfde voorziening niet tweemaal een persoonsgebonden budget of een voorziening in natura verstrekt. Een uitzondering hierop is van toepassing in situaties waarin de beperkingen van de aanvrager dusdanig zijn veranderd dat de al verstrekte voorziening niet meer compenserend is.
De gemeente Buren blijft zoveel als mogelijk eigenaar van de voorziening welke met een persoonsgebonden budget is aangeschaft. Het gaat om gemeenschapsgeld. In sommige gevallen kan de voorziening niet in bruikleen worden verstrekt. Te denken is nagelvaste voorzieningen. Per verstrekking zal aangegeven worden hoe deze plaatsvindt; in bruikleen of eigendom.
Uitbetaling persoonsgebonden budget. Bij beschikking maakt het college zijn besluit aan de aanvrager bekend. In deze beschikking vermeldt het college wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en voor hoeveel jaar het persoonsgebonden budget bedoeld is. Om volstrekt duidelijk te laten zijn wat met het persoonsgebonden budget dient te worden aangeschaft en meer precies: aan welke vereisten de aan te schaffen voorziening dient te voldoen, wordt een zo nauwkeurig mogelijk omschreven programma van eisen bij de beschikking gevoegd. Hierdoor kan voorkomen worden dat door onduidelijkheid omtrent de eisen die aan de voorziening gesteld moeten worden een verkeerde voorziening wordt aangeschaft. Dat wil zeggen een voorziening waarmee het beoogde resultaat niet bereikt kan worden. Dat zou tot inadequate voorzieningen kunnen leiden, waardoor het te bereiken resultaat, het compenseren van problemen, niet bereikt wordt, wat op zich weer tot nieuwe aanvragen aanleiding zou kunnen zijn. Dit is uitsluitend te voorkomen door een programma van eisen onderdeel uit te laten maken van de beschikking. Wordt dan toch een voorziening aangeschaft die niet aan dat program van eisen voldoet, dan is gehandeld in strijd met de beschikking.
Zodra de beschikking door het college is verzonden, wordt het bruto persoonsgebonden budget beschikbaar gesteld. Bij het aanschaffen van een voorziening wordt het bedrag in één keer vooraf beschikbaar gesteld. De uitbetaling van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden vindt plaats in de eerste week van iedere periode van 4 weken waarin recht bestaat op een persoonsgebonden budget.
De controle van het persoonsgebonden budget vindt als volgt plaats. Iedere budgethouder dient de volgende stukken 2 jaar te bewaren: de nota/factuur van de aangeschafte voorziening; een betalingsbewijs van aanschaf van de voorziening of een overzicht van de salarisadministratie met bewijsmiddelen. Via een beperkte steekproef van 20% zal het college bepalen bij welke budgethouders deze stukken zullen worden opgevraagd om te controleren of het persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is.
Is dat het geval, dan hoeft er verder niets te gebeuren. Is het persoonsgebonden budget anders besteed dan bedoeld, dan kan het college overwegen het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. Daarbij zal leidend zijn of er opzet in het spel is geweest, of dat sprake is geweest van onwetendheid. In die laatste situatie kan overlegd worden dat deze situatie in de toekomst vermeden dient te worden. Bij opzet moet afgewogen worden of terugvordering in verhouding staat tot wat er bewust onjuist is gedaan.
De gemeente behoudt zich het recht voor om een voorziening die is aangeschaft met het persoonsgebonden budget en niet langer door de aanvrager wordt gebruikt in te nemen en voor herverstrekkingsdoeleinden in te zetten. Als richtsnoer voor inname geldt een persoonsgebonden budget voor een voorziening > € 3000 die binnen een jaar niet meer wordt gebruikt. Ook de door de aanvrager op eigen kosten aangebrachte opties worden ingenomen.
De derde mogelijkheid van verstrekking is de financiële tegemoetkoming, zo blijkt uit artikel 7, lid 2 Wmo:
‘Een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte wordt verleend aan de eigenaar van de woonruimte. Artikel 6 is van overeenkomstige toepassing’.
Als het gaat om bouwkundige woonvoorzieningen is de gemeente verplicht om een financiële tegemoetkoming uit te betalen aan de eigenaar van de woning. Een dergelijke financiële tegemoetkoming kan alleen al om die reden in sommige situaties geen persoonsgebonden budget zijn. Dat gaat immers rechtstreeks naar de aanvrager.
Ook is soms sprake van een financiële tegemoetkoming bij een taxi- of rolstoeltaxikostenvergoeding op declaratiebasis.
Als het gaat om nagelvaste voorzieningen die bij verhuizing in de nieuw te betrekken woning ook weer gebruikt kunnen worden, dan worden deze voorzieningen in natura en eigendom verstrekt. De aanvrager kan de voorziening bij verhuizing meenemen. Te denken valt aan een douchezitje en wandgrepen, of een tillift welke op het plafond is gemonteerd.
Ook bij een financiële tegemoetkoming zal de beschikking waarin dit bedrag wordt toegekend voorwaarden kunnen bevatten over de besteding van de financiële tegemoetkoming. En ook bij een financiële tegemoetkoming moet verantwoording afgelegd worden over de besteding van de tegemoetkoming, tenzij het om een forfaitair bedrag gaat: een forfaitair bedrag voor een verhuizing kan vrij worden besteed, mits er daadwerkelijk verhuisd wordt. De verantwoording kan in de vorm van een factuur.
Gemeente Buren hanteert voor diverse voorzieningen eigen bijdragen.
Deze eigen bijdrage wordt berekend door het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Het CAK werkt met verzamelinkomens vanuit een peiljaar, welk jaar twee jaar voor het lopende jaar ligt. Dit is noodzakelijk om over de verzamelinkomens, die afkomstig zijn van de belastingdienst, te kunnen beschikken. In 2013 doet men aangifte over 2012, dus dat jaar is nog niet bekend. Vandaar dat het verzamelinkomen over 2011 in 2013 gebruikt wordt. Dit betekent dat er soms een voorlopige vaststelling zal plaatsvinden en achteraf een definitieve vaststelling. Het in mindering brengen van eigen bijdragen of een eigen aandeel zal daardoor vaak niet mogelijk zijn. Al deze activiteiten zullen door het CAK worden uitgevoerd.
Het CAK int die bijdragen op grond van artikel 16 van de Wmo.
Van wie mag een eigen bijdrage worden gevraagd?
Een eigen bijdrage wordt gevraagd van elke persoon van 18 jaar of ouder aan wie een voorziening is verstrekt. Voor personen jonger dan 18 jaar geldt geen eigen bijdrage.
Hoe wordt het bedrag berekend waarover een eigen bijdrage wordt gevraagd?
De eigen bijdrage voor een individuele voorziening wordt berekend over de kostprijs van de voorziening. De kostprijs van een voorziening bestaat uit de (fictieve) aanschafprijs en de eventuele voor rekening van de aanschaffende partij komende structurele kosten voor onderhoud en verzekering. Zie verder bij ‘persoonsgebonden budget: uitwerking’.
Krijgt belanghebbende hulp om bijvoorbeeld het huis schoon te houden? Dan wordt het uurtarief gebruikt. Het aantal uren per periode wordt door de zorgleverancier aan het CAK doorgegeven.
Voor woningaanpassingen heeft de gemeente Buren opgenomen dat deze in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt. Hiermee is het mogelijk om een eigen bijdrage te laten innen door het CAK. De offerteprijs, uiteindelijk de factuurprijs (indien deze afwijkt van de offerte) is het bedrag wat aan het CAK wordt doorgegeven.
Hoe lang mag de eigen bijdrage worden gevraagd?
Een eigen bijdrage voor een voorziening in natura of persoonsgebonden budget mag elke 4 weken gevraagd worden, maar mag nooit de grens die in het besluit is vastgelegd, te boven gaan. Ook mag een eigen bijdrage de kostprijs van de voorziening niet te boven gaan. Wordt een voorziening in eigendom verstrekt, dan mag de eigen bijdrage niet meer dan 39 perioden van 4 weken worden gevraagd. Gaat het om een doorlopende zaak die niet in eigendom wordt verstrekt, dan mag de eigen bijdrage worden gevraagd zo lang als de voorziening wordt gebruikt.
Gemeente Buren kiest er voor om ook voor doorlopende voorzieningen (voorzieningen in bruikleen) de periode waarin de eigen bijdrage gevraagd mag worden te maximeren tot 39 perioden. Uitzondering hierop is de levering van uren hulp. De eigen bijdrage blijft doorlopen zolang de hulp geleverd wordt.
Bij vervanging van een voorziening waarover een eigen bijdrage wordt gevraagd worden de eerder betaalde periodes in mindering gebracht op het totaal van maximaal 39 periodes.
Wie levert de gegevens aan het CAK?
De gemeente levert gegevens aan het CAK. Die betreffen de kosten van de voorziening, de aard van de voorziening en het aantal periodes waarover de eigen bijdrage in rekening moet worden gebracht. Op basis van deze gegevens en de inkomensgegevens die het CAK bij de belastingdienst betrekt, stelt het CAK de hoogte van de eigen bijdrage vast.
Voor het leveren van een dienst zoals hulp bij het huishouden worden de gegevens door de zorgleverancier aangeleverd. Dit gebeurt ook rechtstreeks aan het CAK. De gemeente zit hier niet tussen.
Wordt over alle voorzieningen een eigen bijdrage worden gevraagd?
Geen eigen bijdrage mag gevraagd worden voor een rolstoel. Verder mag over elke voorziening die leidt tot het bereiken van een resultaat een eigen bijdrage gevraagd worden. Het berekenen van een eigen aandeel (bij een financiële tegemoetkoming) wordt niet door het CAK uitgevoerd. De gemeente moet dit zelf doen. De gemeente Buren heeft in het ‘Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Buren’ vastgelegd dat over een financiële tegemoetkoming geen eigen aandeel (is gelijk aan een eigen bijdrage voor een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget) wordt berekend. Het berekenen is intensief. Daarnaast is geen inzage in lopende eigen bijdrage.
Hoofdstuk 3 Procedure bepalingen & Slotbepalingen
In de Toelichting op de verordening wordt uitgelegd wat algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn. Wat in een concreet geval algemeen gebruikelijk is, hangt in beginsel af van de aard van de gevraagde voorziening. Daarnaast speelt de -financiële- situatie van de ondersteuningsvrager een rol, bezien in relatie tot de maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag. Met name die financiële situatie van de ondersteuningsvrager kan leiden tot een uitzondering op het beginsel dat geen algemeen gebruikelijke voorzieningen worden verstrekt. Een andere uitzondering is het ten gevolge van een plotseling optredende beperking moeten vervangen van zaken die nog niet zijn afgeschreven; dat zou zonder die handicap immers ook niet gebeuren. In bijlage 6 is een lijst opgenomen met voorzieningen die in beginsel als algemeen gebruikelijk aangemerkt worden. Een individuele toets is altijd noodzakelijk. De lijst is niet limitatief.
Procedurele bepalingen rond onderzoek, advies, besluitvorming, intrekking en terugvordering
Bij toekenning van voorzieningen op grond van de Wvg of bij indicatiestelling ten behoeve van de functie Huishoudelijke Verzorging AWBZ was het begrip ‘medische noodzaak’ doorslaggevend. Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep op beide terreinen blijkt dat die medische noodzaak in de ogen van de Raad aanwezig moet zijn om voorzieningen te verstrekken. Dit heeft – als dit uitgangspunt ook onder de Wmo geldt - tot gevolg dat een medisch advies van een onafhankelijk sociaal medisch adviseur, van cruciaal belang is.
Onder de Wmo, waar het ook kan gaan om psychische of psychosociale problemen, kan een advies van een andere deskundige dan een medicus noodzakelijk zijn. Dit gold onder de Wvg al bij de “uitraasruimte” waar soms het advies van een psycholoog of (ortho)pedagoog werd gevraagd. Onder de Wmo zal dit vaker nodig kunnen zijn. Maar of het nu een medicus of een andere deskundige is, het deskundigenadvies is in bepaalde situaties van groot belang.
Daarom is hierover een apart onderdeel opgenomen.
Lid 1 van artikel 25 van de verordening biedt de basis voor een zorgvuldig onderzoek om te bepalen of er al dan niet sprake is van medische noodzaak. Uit de jurisprudentie blijkt dat indien een aanvrager geen medewerking verleent de aanvraag afgewezen mag worden op grond van de onmogelijkheid voldoende onderzoek te doen, mits het inderdaad zo is dat zonder dit onderzoek de medische noodzaak niet vast te stellen is. Er zal dus altijd beoordeeld moeten worden of op een andere wijze de medische noodzaak vastgesteld kan worden.
De eerste situatie betreft een aanvrager die nog niet eerder een aanvraag heeft ingediend, dus niet bekend is bij het college, én die een voorziening aanvraagt die een bepaald bedrag te boven gaat. Het belang van deze regel is dat er voor het college een uitgangssituatie geschapen wordt, waarin medisch geobjectiveerd is vastgesteld wat er met de aanvrager (medisch) aan de hand is, welke problemen ervaren worden en wat de prognose is. Met deze vaststelling is een kader geschapen vanuit welk kader een verantwoorde compensatie van beperkingen plaats kan vinden. Het bedrag waarvan sprake is dat door het college is te bepalen, is niet al te hoog vastgesteld. Het verstrekken van voorzieningen zonder een medische scan van de huidige (uitgangs-)situatie houdt het risico in dat in situaties waarbij vanuit medisch oogpunt beter geen compensatie plaats had kunnen vinden (bijvoorbeeld omdat compensatie anti-revaliderend werkt, of zelfs afhankelijk maakt) toch compenserende voorzieningen worden verstrekt. Om die reden is het bedrag vastgesteld op € 10.000,-. Boven dit bedrag zal bij nieuwe aanvragers altijd medisch advies worden gevraagd. Het gaat hier om een aanschafbedrag van een voorziening en/of een geschat bedrag dat de gemeente denkt per jaar kwijt te zijn aan hulp bij het huishouden. Daarnaast wordt steeds als te verwachten is dat een aanvraag om medische reden zal worden afgewezen de medisch adviseur om een advies gevraagd. Zonder een medisch advies is in deze situatie het besluit onvoldoende gemotiveerd. De rechter kan een dergelijk besluit vernietigen als onvoldoende gemotiveerd. Tot slot kan het college altijd aanleiding zien om medisch advies te vragen. Dan zal bijvoorbeeld plaatsvinden bij een progressief ziektebeeld, maar zeker ook bij medisch moeilijk te objectiveren aandoeningen. Per situatie zal dit beoordeeld worden. Bij twijfel wordt altijd een medisch advieaagd.s gevr
Op grond van lid 3 van dit artikel moet belanghebbende die gegevens die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag aan het college verschaffen. Hierbij kan gedacht worden aan medische, maar ook aan financiële gegevens of aan medische indicatiegegevens op grond van de AWBZ. Bij medische gegevens komt het frequent voor dat informatie van de behandelende sector noodzakelijk is. Dit kan – zeker als dit schriftelijk moet - geruime tijd in beslag nemen. Dat werkt vertragend op de doorlooptermijn van de aanvraag. Ook in dit soort situaties kan met inschakeling van de aanvrager vaak sneller over de benodigde gegevens beschikt worden, met name indien de aanvrager aangeeft welk (grote) belang hij heeft bij het verstrekken van de gevraagde informatie aan de medische adviseur. Overigens mag het opvragen van medische gegevens bij de behandelende sector uitsluitend plaatsvinden met toestemming van de aanvrager. Daarbij dient in de verklaring opgenomen te worden welke adviserende arts de gegevens opvraagt, bij welke behandelaren de gegevens opgevraagd worden, om welke gegevens het gaat en met welk doel.
Lid 4 bepaalt dat bij de medische advisering de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie, gebruikt moet worden. De ICF is een classificatie van het menselijk functioneren. De classificatie is systematisch geordend in gezondheidsdomeinen en met de gezondheid verband houdende domeinen. Op elk niveau zijn de domeinen verder gegroepeerd op grond van gemeenschappelijke kenmerken, en in een zinvolle ordening geplaatst. [1]Van de zeer uitgebreide ICF[2] zijn met name de lijsten met ‘functies’ en ‘activiteiten en participatie’ van belang. De adviseur dient van de ICF gebruik te maken op de volgende wijze. Door de adviseur wordt allereerst aangegeven om welke stoornissen het bij de aanvrager gaat (de ICF is gericht op functiestoornissen). Het gaat daarbij met name om de zogenaamde classificatie op het tweede niveau, en dan met name in de vorm van de op het tweede niveau aangegeven functies. Hierbij dienen alleen die functies genoemd te worden die relevant zijn voor de aanvraag, omdat een volledig overzicht geen meerwaarde heeft. Indien dat wel het geval is moeten ook niet direct relevante functies worden aangegeven. Problemen met functies leiden tot stoornissen bij activiteiten en participatie. Het is op dit niveau dat de compensatie op basis van de Wmo plaats zal moeten vinden. Ook bij de vermelding van deze stoornissen in ‘activiteiten en participatie’ zal gebruik gemaakt worden van het begrippenkader van de ICF. Samengevat betekent dit dat de medisch adviseur in het licht van de aanvraag de stoornis en de daaruit volgende beperkingen evenals de mate van die beperkingen dient te vermelden, gerelateerd aan de mogelijke compensatie of de te verstrekken voorzieningen, waarbij het vocabulaire van de ICF wordt gebruikt.
Indien de belanghebbende die hulp bij het huishouden krijgt overlijdt en er nog een partner/huisgenoot achterblijft, blijft de hulp van de thuiszorgorganisatie gedurende twee weken doorlopen. Gedurende deze periode kan de achterblijvende partner/huisgenoot een nieuwe aanvraag indienen.
Deze beleidsregels treden, onder intrekking van de Beleidsregels voorzieningen Wmo gemeente Buren 2011, in op 22 mei 2013.
[1] Uit Nederlandse vertaling van de ‘International Classification of Functioning, Disability and Health Compilatie, blz. 22, dit is een toelichting op de ICF, zie http://www.rivm.nl/who-fic/in/ICFwebuitgave.pdf
[2] http://www.rivm.nl/who-fic/ICD-O-3.htm
In beginsel maken wij gebruik van onderstaande normtijden. Individuele omstandigheden kunnen leiden tot een afwijkende indicatie. Deze motiveren wij dan.
Het volgende uitgangspunt geldt bij de normtijden:
Het gaat om het normale gebruik van de woning[1]. Alleen de kamers die in gebruik zijn, worden schoongehouden. Met kamers wordt de hoeveelheid ruimtes in een woning bedoeld, exclusief de keuken, badkamer en het toilet. Het gaat dus om de woonkamer en het aantal slaapkamers dat in gebruik is.
HH1: Hulp bij huishoudelijke werkzaamheden
De indicatie voor het bereiden van de maaltijd wordt alleen gesteld in geval van uitzonderlijke situaties: hele specifieke diëten die niet verkrijgbaar zijn via de maaltijdservice of in de supermarkt als kant-en-klaarmaaltijd.
Vouwen, strijken[2], opbergen |
|
HH2: Hulp bij de organisatie van het huishouden
Het inkopen van boodschappen wordt in de gemeente Buren niet geïndiceerd. De boodschappenservice is algemeen gebruikelijk en binnen de gemeente aanwezig (zie bijlage 2). In situaties waar sprake is van een regieprobleem of daar waar cliënt dusdanig beperkt is dat hij niet in staat is om een boodschappenlijst samen te stellen en eventueel door te bellen kan tijd geïndiceerd worden.
De grondslag ligt bij de ouder. Deze is tijdelijk niet in staat om de ouderrol op zich te nemen.
Deze normtijden worden gebruikt bij het berekenen van de totale benodigde tijd voor de activiteiten met betrekking tot kinderen. Hiervoor wordt de normtijd vermenigvuldigd met het aantal keren per dag en het aantal keren per week. Dit levert dan de totaal op van de activiteiten met betrekking tot kinderen.
Het is hierbij mogelijk om taken te combineren. Als kinderen op hetzelfde tijdstip naar bed gaan, telt dat voor 1 keer en niet per kind. De frequentie is gerelateerd aan de leeftijd en ontwikkelingsfase van het kind.
Administratieve werkzaamheden t.b.v. klant[3] |
|
[1] Het normale gebruik van de woning betreffen de elementaire woonfuncties. Dit zijn de activiteiten die de gemiddelde Nederlander in zijn woning in elk geval verricht. Het gaat daarbij om slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel, het zich horizontaal en verticaal verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daar bij het veilig kunnen spelen in de woonruimte.
[2] Alleen bovenkleding
[3] Alleen in combinatie met andere huishoudelijke activiteiten, valt bij beperkt regelvermogen onder OB
Bijlage 3 Supermarkten in de "grote" plaatsen, bezorgservice (update 22-01-2013)
Bijlage 4 Informatie aanbieders particuliere huishoudelijke hulp
www.ikzoekhuishoudelijkehulp.nl |
||||
* De contributie bedraagt €19,00 per jaar. Leden van de Kruiswerkservice hoeven geen contributie te betalen.
**** Exclusief voor verzekerden bij Univé, VGZ, IZA en Trias
Bijlage 5 Financiële richtlijnen "Wonen in een geschikt huis"
Financiële tegemoetkoming woningsanering en rolstoeltapijt
De hoogte van de financiële tegemoetkoming is afhankelijk van de afschrijvingstermijn van de te saneren artikelen:
a. 100% indien het artikel nieuwer is dan twee jaar;
b. 75% indien het artikel tussen de twee en vier jaar oud is;
c. 50% indien het artikel tussen de vier en zes jaar oud is;
d. 25% indien het artikel tussen de zes en acht jaar oud is;
e. geen vergoeding indien het artikel ouder is dan acht jaar.
Financiële tegemoetkoming tijdelijke huisvesting
In die gevallen waarin de belanghebbende tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar andere woonruimte moet uitwijken, en in die gevallen waarin de belanghebbende tijdens het aanbrengen van de voorzieningen in de nieuwe woning, nog in de te verlaten woning moet blijven wonen of tijdelijk naar andere woonruimte moet uitwijken, kan voor de periode dat hij noodzakelijkerwijs dubbele woonlasten heeft, een vergoeding in de dubbele woonlasten worden verstrekt. Als voorwaarde geldt hierbij dat een financiële tegemoetkoming in deze kosten alleen wordt verstrekt als het redelijkerwijs buiten de mogelijkheden van de belanghebbende ligt om te voorkomen dat er dubbele woonlasten opgebracht moeten worden.
De hoogte van de te verlenen financiële tegemoetkoming voor tijdelijke huisvesting bedraagt de werkelijke kosten van de kale huur met een maximum van zes maanden.
Financiële vergoeding verwijderen voorziening
In principe wordt geen vergoeding voor het verwijderen van voorzieningen verstrekt.
De financiële tegemoetkoming voor het verwijderen van woonvoorzieningen uit een huurwoning wordt verstrekt indien: a. de woning langer dan 3 maanden leeg staat en het is aannemelijk dat de woning niet binnen 6 maanden opnieuw verhuurd kan worden aan een persoon met een beperking of probleem die is aangewezen op een woning met de betreffende voorzieningen; en b. de woning door aanwezigheid van de betreffende voorziening(en) niet verhuurd kan worden aan een persoon zonder beperking of probleem.
In alle gevallen minus het percentage dat voor rekening van de eigenaar van de woonruimte is gekomen.
Vóór aanvang van een woningaanpassing waarvan de totale kosten € 20.000,- of hoger zijn ten tijde van de toekenning én na gereedmelding van de woningaanpassing, dient de eigenaar-bewoner van de woning aan het college een taxatierapport van de woning te verstrekken. De vaststelling van de eventuele meerwaarde geschiedt door een beëdigd taxateur aan te wijzen door de eigenaar-bewoner en het college. De eigenaar-bewoner draagt zelf zorg voor de kosten van de taxatie.
Bijlage 6 Vaak algemeen gebruikelijke voorzieningen
Bij de vraag of een voorziening algemeen gebruikelijk is moet de gemeente – hoe tegenstrijdig het ook klinkt – kijken naar het individuele geval. Iedere aanvraag moet worden beoordeeld aan de hand van de concrete omstandigheden van de aanvrager (zie bijvoorbeeld CRvB 17-11-2009, nr. 08/3352 WMO). De gemeente kan dus niet zomaar stellen dat een bepaalde voorziening in ieder individueel geval gebruikelijk is. Een voorziening is daarmee dus nooit als zodanig algemeen gebruikelijk.
Een lijst van vaak algemeen gebruikelijke voorzieningen geeft wel een indicatie of voorzieningen speciaal bedoeld zijn voor personen met een beperking en of ze ook in de normale handel verkrijgbaar zijn. Maar steeds zal toch een individueel onderzoek moeten plaatsvinden. Bij dat onderzoek zijn natuurlijk de criteria van belang waardoor de gemeente kan bepalen of de voorziening algemeen gebruikelijk is. Of sprake is van een algemeen gebruikelijke voorziening voor een persoon als de aanvrager wordt bepaald door het antwoord op de vraag: zou de aanvrager over de voorziening hebben kunnen beschikken als hij niet gehandicapt was geweest? Uit jurisprudentie kan gesteld worden dat iets algemeen gebruikelijk is wanneer voldaan is aan de volgende voorwaarden:
Met name de financiële situatie van de ondersteuningsvrager kan leiden tot een uitzondering op het beginsel dat geen algemeen gebruikelijke voorzieningen worden verstrekt. Uit de jurisprudentie blijkt immers dat een dergelijke uitzondering zich voordoet als het inkomen van de ondersteuningsvrager – mede ten gevolge van aantoonbare kosten ten gevolge van zijn beperking, onder het in diens situatie geldende bijstandsniveau dreigt te geraken.
Een andere uitzondering is het ten gevolge van een plotseling optredende beperking moeten vervangen van zaken die nog niet zijn afgeschreven; dat zou zonder die handicap immers ook niet gebeuren.
Op grond van bovengenoemde voorwaarden kunnen de volgende voorzieningen in beginsel als vaak algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Deze voorzieningen komen niet meer voor vergoeding in aanmerking.
Met betrekking tot het resultaat wonen in een geschikt huis:
Gemeente Buren houdt bij de beoordeling van de noodzakelijke woningaanpassingen rekening met de algemeen gebruikelijke levensduur van een voorziening. Voor een toiletruimte, badkamer en keuken sluit de gemeente aan bij de afschrijvingstermijnen die door de vereniging Overleg Voorzitters Huurcommissie zijn vastgesteld in het Beleid Huurverhoging na Woonverbetering (www.huurcommissie.nl).
Met betrekking tot het resultaat zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en d e mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten:
Op basis van vaste jurisprudentie:
Bijlage 7 Nadere uitleg geen keuze pgb Regiotaxi
Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat overwegende bezwaren niet alleen van individuele aard kunnen zijn, maar ook van algemene aard. Een overwegend bezwaar is dat de algemene voorziening niet meer in stand gehouden kan worden vanwege het feit dat men daarvoor massaal een persoongebonden budget aanvraagt. Het persoonsgebonden budget mag niet leiden tot het ondergaven van het systeem. Daarnaast geldt uitsluitend bij een systeem van collectief vervoer ook dat overwegende bezwaren van algemene aard ook kunnen berusten op doelmatigheidsoverwegingen (CRvB 28-10-2009, nr. 08/7031 WMO, CRvB 28-10-2009, nr. 08/7118 WMO en CRvB 28-10-2009, nr. 08/7382 WMO).
De zwaarwegende redenen die eraan in de weg kunnen staan om in plaats van collectief vervoer een persoonsgebonden budget aan te bieden, gaan niet zonder meer op voor personen die voor hun verplaatsingen afhankelijk kunnen zijn van een combinatie van vervoersvoorzieningen, waaronder collectief vervoer.
De hieronder beschreven relevante feiten en omstandigheden motiveren waarom er bij het collectief vervoer geen keuze is voor een persoonsgebonden budget.
Gemeente Buren heeft een berekening opgesteld waarbij geprobeerd is inzichtelijk te maken wat de te verwachten kosten zijn indien belanghebbende de keuzevrijheid (Regiotaxi of persoonsgebonden budget) heeft. Zij hanteert hierbij de volgende uitgangspunten:
Berekening persoonsgebonden budget
De gemiddelde ritlengte in het collectief systeem is 3,53 OV-zones (inclusief opstapzone). In reiszones is dat dus 2,53 zones. De gemiddelde ritlengte van een dergelijke rit in kilometers is ongeveer 9 kilometer (2,53 x 3,5 km = 8,86 km). Bij een vervoersomvang van 1500 kilometer per jaar betekent dit dat belanghebbende 167 ritten kan maken met het collectief systeem.
Eén rit van 9 kilometer per taxi kost:
Het instaptarief per rit € 7,50 (inclusief de eerste 2 kilometers)
Kilometertarief € 2,20 gemiddeld, per kilometer
Rekening houdend met deze gegevens volgt de volgende berekening:
Instaptarief: € 7,50 x 167 ritten € 1.252,50
Kilometertarief € 2,20 x 7 kilometer (9 – 2 instap) € 2.571,80
Het persoonsgebonden budget zou dan uitkomen op € 3.824,30
Niet iedereen reist deze gemiddelde ritlengte. Veel mensen reizen minder. Daarom kijken wij ook naar de effecten van een lager pgb. We kiezen voor de verdere berekening een mogelijk persoonsgebonden budget ter hoogte van € 1.100,- en € 2.000,-.
Is de keuze voor belanghebbende aantrekkelijk of niet
Om inzicht te krijgen in het aantal mensen dat bij een pgb van € 1.100,- zou kiezen voor dit pgb en niet voor het collectief vervoersysteem is onderzoek gedaan naar de pashouders, hun gereden ritten en gereden zones.
Met een pgb van € 1.100,- kunnen ongeveer 48 ritten per jaar worden gemaakt:
Gemiddelde ritlengte 7 kilometer (9 – 2 instap) x € 2,20 € 15,40
Instaptarief incl. 2 kilometer € 7,50
€ 1.100,- / € 22,90 = 48 ritten (afgerond)
Wij veronderstellen dat mensen die minder dan 48 ritten per jaar maken, kiezen voor een persoonsgebonden budget. Dit doen ze, omdat bij een dergelijk pgb het voor hun goedkoper en/of gemakkelijker is om NIET gebruik te maken van het collectief systeem. Op basis van eerder genoemde aantallen gaat het dus om 343 mensen (inschatting).
De overige actief reizende pashouders zullen gebruik blijven maken van het collectief systeem. In totaliteit dus 71 mensen. Zij blijven gebruik maken van dit systeem omdat dit, gelet op hun gebruik, goedkoper is dan kiezen voor een pgb en dan gaan reizen met een taxi.
In percentages omgerekend is de verwachting dat 87% van de huidige actief reizende pashouders gebruik gaat maken van het pgb. Slechts 17% blijft gebruik maken van het collectief systeem.
De verwachting is dat een substantieel deel van de deelnemers aan het collectief vervoer gebruik gaat maken van het persoonsgebonden budget indien sprake is van een keuzemogelijkheid tussen het collectief vervoer en een persoonsgebonden budget. Daarmee wordt het systeem van collectief vervoer ondergraven. Gelet op de parlementaire geschiedenis van de Wmo, is dit een overwegend bezwaar zoals bedoeld in artikel 6 Wmo.
Al helemaal niet als men van het feit uitgaat dat de werkelijke hoogte van het pgb (bij 1500 kilometer € 3.824,30) nog veel meer is dan de eerder gehanteerde berekening.
De gemeente Buren heeft een samenwerkingsovereenkomst gesloten met de Provincie over de Regio Gelderland. Bij een teruggang in volume treed de gemeente in overleg met de provincie. De gecontracteerde vervoerder krijgt exploitatieproblemen welke mogelijkerwijs op de veroorzakende gemeente wordt verhaald. Deze mogelijke kosten zijn nog niet meegenomen in de gehele afweging om geen keuze voor pgb te kiezen bij de verstrekking van het collectief vervoersysteem.
Bij de gehele berekening is geen rekening gehouden met de extra inzet van uren voor de controle van het pgb achteraf.
De gehele berekening is gebaseerd op een gemiddelde reisbehoefte. Deze is echter niet altijd feitelijk aanwezig bij alle mensen. De Regiotaxi wordt betaald op basis van daadwerkelijk gereden ritten. Het pgb wordt toegekend op basis van ingeschatte vervoersbehoefte, NIET feitelijk.
Voor het pgb geldt een eigen bijdrageregeling. Dit betekent dat bij het toekennen van het pgb dit bedrag wordt doorgegeven aan het CAK. Bij een mogelijke controle achteraf waarbij geconstateerd wordt dat niet het gehele pgb is gebruikt, vindt terugbetaling plaats en moet dit weer verrekend worden met het CAK. Dit is al met al een zeer omslachtige procedure welke bij voorbaat voorkomen moet worden.
Bijgevoegde overzichten met verschillende scenario’s
Scenario waarbij iedere actieve gebruiker een pgb krijgt
Gemeente Buren heeft in samenwerking met een aantal partners in de vier grote kernen een uitleenpunt voor rolstoelen opgezet. Dit is een voorliggende voorziening (een voorziening die normaal in de maatschappij aanwezig en beschikbaar is en bedoeld voor iedereen die daar behoefte aan heeft) die zonder indicatie door inwoners van de gemeente Buren gebruikt kan worden.
De rolstoelen zijn voorzien van blauwe achterbanden en een nummer. Hiermee identificeren wij de rolstoelen als behorende tot het uitleenpunt en eigendom van de gemeente.
bereikbaar maandag tot en met vrijdag tussen 08.30 en 16.00 uur (12.30 - 13.00 uur dicht)
bereikbaar elke dag, bij voorkeur tussen 09.00 en 17.00 uur
extra service thuisbrengen en weer ophalen van de rolstoel
bereikbaar maandag tot en donderdag tussen 09.00 en 15.00 uur
vrijdag tussen 09.00 en 12.30 uur
Via de website www.beusichemleeft.nl
t. 06-15025083 (mevrouw v.d. Gun)
N.B. De drie rolstoelen die vanuit Beusichem geleend kunnen worden zijn geen eigendom van de gemeente Buren. Zij zijn eigendom van ’t Hof van Beusichem. Onderhoud en reparaties moeten via het bestuur van ’t Hof van Beusichem geregeld worden.