Organisatie | Sint-Michielsgestel |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels planologische kruimelgevallen gemeente Sint-Michielsgestel |
Citeertitel | Beleidsregels planologische kruimelgevallen gemeente Sint-Michielsgestel |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp | planologische kruimelgevallen |
In deze notitie zijn beleidsregels opgenomen voor de planologische afwijkingsmogelijkheden die de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) biedt .
inzake toepassen artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht juncto artikel 4 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht
1.geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
15-07-2011 | 31-01-2015 | nieuwe regeling | 28-06-2011 De Brug, 14 juli 2011 en 21 juli 2011 (correctie), website 15 juli 2011 | BenW-notulen 28-06-2011 |
Begripsbepalingen[1]
[1] NB1. Voor de begripsbepalingen die niet expliciet zijn opgenomen in dit beleid gelden de bepalingen zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan waarbinnen het project wordt uitgevoerd.
NB2. onder bijbehorende bouwwerken worden begrepen gebouwen die tot op heden worden gekwalificeerd als aanbouwen, uitbouwen of bijgebouwen.
erf: al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
openbaar toegankelijk gebied: weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;
De bepalingen betreffende de wijze van meten, zoals opgenomen in Bijlage II, artikel 1 lid 2 en 3 Besluit omgevingsrecht, zijn op de onderhavige beleidsregels van toepassing.
Artikel 3: Algemene afwegingscriteria
Bij de toepassing van de beleidsregels geldt dat een verzoek om afwijking alleen wordt toegestaan indien wordt voldaan aan de volgende kwalitatieve criteria:
Artikel 4: Uitbreiding van een bijbehorend bouwwerk
Artikel 4, lid 1: Specifieke beleidsregels m.b.t. dit artikel binnen de bebouwde kom:
Voor de uitbreiding van de hoofdmassa van een woning en aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woningen (bijbehorende bouwwerken) aan de achterzijde geldt dat[1]:
- aan- en uitbouwen en bijgebouwen (bijbehorende bouwwerken) dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
- de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en de bijgebouwen (bijbehorende bouwwerken) bij een hoofdgebouw mag, voor zover deze worden gebouwd buiten het bouwvlak:
• op bouwpercelen gelijk aan of groter dan 300 m² niet meer bedragen dan 65 m², vermeerderd met 10% van het aantal vierkante meters dat het bouwperceel groter is dan 300 m², met dien verstande dat de totale bebouwde oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen (bijbehorende bouwwerken) niet meer dan 250 m² mag bedragen;
Voor uitbreiding van de hoofdmassa van de woning aan de voorzijde geldt dat:
_ deze in één bouwlaag dient te worden uitgevoerd, al dan niet met aankapping;
_ de hoogte niet meer mag bedragen dan 0,3 meter boven de vloer van de eerste verdieping van de woning met een maximale hoogte van 5 meter;
_ de breedte mag niet meer bedragen dan maximaal 60% van de oorspronkelijke gevel;
_ de voorgevelrooilijn dan wel de bebouwingsgrens mag met niet meer dan 1,5 meter worden overschreden;
_ er dient een strook van minimaal 1,5 meter tot openbaar toegankelijk gebied onbebouwd te blijven.
Voor uitbreidingen van overige gebouwen, niet zijnde woningen geldt het navolgende:
Het uitgangspunt is om geen medewerking te verlenen voor uitbreidingen van overige gebouwen, tenzij er redenen aanwezig zijn om op grond van artikel 16 af te wijken van deze beleidsregels. Indien een dergelijk geval zicht voordoet zullen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen, indien een goede integrale afweging in een specifieke situatie dit zou eisen. Daarnaast moet er in een dergelijk situatie in elk geval sprake zijn van een groot maatschappelijk belang en urgentie. Of dit het geval is dient per geval beoordeeld te worden.
Artikel 4, lid 2: Specifieke beleidsregels met betrekking tot dit artikel buiten de bebouwde kom:
a. Voor de uitbreiding van de hoofdmassa van een woning en aan- en bijgebouwen bij woningen (buiten de bebouwde kom) en bij uitbreidingen overige gebouwen, niet zijnde woningen (buiten de bebouwde kom) geldt het navolgende:
De percelen die binnen het bestemmingsplan “Buitengebied“ vallen zijn uitgesloten van de mogelijkheid om gebruik te maken van de afwijkingsbevoegdheid krachtens dit beleid. Hierdoor wordt er geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid voor percelen die buiten de bebouwde kom liggen, tenzij er redenen aanwezig zijn om op grond van artikel 16 af te wijken van deze beleidsregels.
[1] Hier is de bepaling overgenomen uit het Bestemmingsplan Sint-Michielsgestel West, zodat binnen de gemeente de bouwmogelijkheden op dit punt binnen de gemeente gelijk wordt getrokken.
Artikel 2, onderdeel 18, onder a van Bijlage II Besluit omgevingsrecht, geeft aan dat vergunningsvrij een bouwwerk van max. 15 m² en niet hoger dan 3 meter mag worden gerealiseerd. Dit is in de meeste gevallen voor dit soort voorzieningen, voldoende. Een nog ruimere voorziening kan, maar verwacht wordt dat dit zeer sporadisch voorkomt, waardoor per geval wordt bekeken of hieraan toepassing wordt gegeven. Bij deze beoordeling dient te worden voldaan aan de algemene afwegingscriteria.
Artikel 6, lid 1: Voor erfafscheidingen geldt het volgende:
In artikel 2 van Bijlage II Besluit omgevingsrecht zijn reeds aanzienlijke mogelijkheden opgenomen om
vergunningvrij een erfafscheiding te realiseren. Hierbij wordt aansluiting gezocht, waardoor er op grond van artikel 4, derde lid van Bijlage II Besluit omgevingsrecht geen medewerking wordt verleend ten aanzien van erfafscheidingen.
Artikel 6, lid 2: Voor overkappingen of carports geldt het navolgende:
Artikel 6, lid 3: Voor overige bouwwerken geldt het navolgende:
per geval wordt bekeken of aan deze mogelijkheid toepassing wordt gegeven.
In artikel 2 en 3 van Bijlage II Besluit omgevingsrecht zijn reeds aanzienlijke mogelijkheden opgenomen om vergunningvrij een dakkapel te realiseren. Omdat verwacht wordt dat deze ontheffing slechts zeer sporadisch nodig zal zijn, dient per geval een afweging gemaakt te worden of deze omgevingsvergunning kan worden verleend.
Per geval zal een afweging gemaakt worden of afwijking van het bestemmingsplan noodzakelijk is.
Per geval zal een afweging worden gemaakt of afwijking van het bestemmingsplan noodzakelijk is.
Voor evenementen zijn beleidsregels vastgesteld in het vigerende Evenementenbeleid van de gemeente Sint-Michielsgestel. Een afwijking van het bestemmingsplan is alleen mogelijk indien aan deze beleidsregels voor evenementen wordt voldaan.
Artikel 12, lid 1: wijzigen voor beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten:
Voor de uitoefening van een beroeps- en bedrijfsmatige activiteit in een woning en/of bij deze woning behorende gebouwen in de bebouwde kom, onder de voorwaarde dat:
e woonfunctie dient in overwegende mate behouden en herkenbaar te blijven, waarbij het vloeroppervlak in gebruik voor de beroepsmatige activiteiten ten hoogste 30% van het binnenwerks vloeroppervlak van hoofdgebouwen en de daarbij behorende aan- en uitbouwen mag bedragen, tot een maximum van[1]:
Een (vrijstaand) bijgebouw bij een woning kan gebruikt worden als afhankelijke woonruimte, mits aan de navolgende voorwaarden wordt voldaan:
Artikel 12, lid 2: overige gebouwen/gevallen, geen woning of woongebouw zijnde
Voor deze gevallen wordt geen medewerking verleend voor het wijzigen van het gebruik van bouwwerken, tenzij er sprake is van een bijzonder maatschappelijk belang c.q. urgentie, zodat eventueel op grond van artikel 16 van het onderhavige beleid medewerking verleend kan worden.
[1] Hier is de bepaling overgenomen uit het Bestemmingsplan Sint-Michielsgestel West, zodat binnen de gemeente ten aanzien van dit onderdeel alles gelijk wordt getrokken.
In het verleden zijn er persoonsgebonden beschikking afgegeven voor de bekende gevallen, waardoor in het verleden reeds een 0-situatie is gecreëerd. Het voornoemde betekend dat nieuwe gevallen niet worden toegestaan.
Door medewerking te verlenen aan een ontheffing krachtens de uitgewerkte beleidsregels voor planologische kruimelgevallen op grond van artikel 2.12 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht juncto artikel 4 van Bijlage II Besluit omgevingsrecht bestaat er een risico op schade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening. Gelet op dit risico dient met iedere initiatiefnemer een planschadeovereenkomst als bedoeld in artikel 6.4a van de Wet ruimtelijke ordening te worden afgesloten.
Indien een initiatiefnemer een dergelijke planschadeovereenkomst weigert af te sluiten dan wel niet tijdig afsluit dan wordt geen medewerking verleend aan de ontheffing en wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
Het college van burgemeester en wethouders blijft bevoegd om bij projecten met een maatschappelijk belang c.q. urgentie af te wijken van deze beleidsregels. Dit geldt temeer wanneer deze beleidsregels naast het bovenstaande eveneens voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die onevenredig zijn in verhouding tot de met deze beleidsregels te dienen doelen. Om af te wijken van deze beleidsregels dient daarnaast nog te worden voldaan aan de algemene afwegingscriteria uit artikel 3 van het onderhavige beleid.
Aldus besloten in de vergadering van het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Sint-Michielsgestel, gehouden op 28 juni 2011.
de secretaris de voorzitter
mr. A.H.P.G.van de Kerkhof mr. J.C.M. Pommer
Nota-toelichting Hoofdstuk 1 Algemeen
In deze notitie zijn beleidsregels opgenomen voor de planologische afwijkingsmogelijkheden die de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) biedt. Deze wet is op 1 oktober 2010 in werking getreden.
1.2 Planologische afwijkingsmogelijkheden
Met de inwerkingtreding van de Wabo is artikel 3.23 Wet ruimtelijke ordening (Wro) vervallen.
Hierin was geregeld dat burgemeester en wethouders volgens de limitatieve lijst van (kruimel)gevallen, genoemd in artikel 4.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro), ontheffing kunnen verlenen van het bestemmingsplan. Deze mogelijkheid is vervangen door artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 2° van de Wabo. In dit artikel wordt de mogelijkheid genoemd van het verlenen van een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan. In artikel 2.7 van het Besluit omgevingsrecht (Besluit omgevingsrecht) wordt vervolgens verwezen naar artikel 4 van Bijlage II waarin opnieuw een limitatieve lijst van (kruimel)gevallen is opgenomen. Het toestaan dat wordt afgeweken van het bestemmingsplan gebeurt onder de Wabo dus niet meer door het verlenen van een ontheffing zoals onder de Wro, maar door verlening van een omgevingsvergunning. Door de wetswijziging is het noodzakelijk om beleidsregels vast te stellen voor de toepassing van deze mogelijkheid tot verlening van een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan onder de Wabo.
In artikel 5, eerste lid, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht is bepaald dat bij de toepassing van de artikelen 2, 3, en 4 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht het aantal woningen gelijk dient te blijven. Dit houdt in dat alleen medewerking kan worden verleend aan een verzoek om afwijking van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht juncto artikel 4 van Bijlage II Besluit omgevingsrecht indien het aantal woningen op het betreffende perceel gelijk blijven.
De Nota van Toelichting bij artikel 4 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht geeft aan dat het om een regeling gaat waarbij éénmalig omgevingsvergunning kan worden verleend om cumulerende werking te voorkomen.
Artikel 4 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht moet als volgt worden toegepast:
indien er in een beleidsregel een maximum is gesteld (b.v. maximale oppervlakte aan bijgebouwen), is toepassing van het betreffende onderdeel in zijn geheel of in delen mogelijk tot éénmaal het maximum;
indien er geen maximum is gesteld, is toepassing van het betreffende onderdeel van artikel 4 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht slechts éénmaal per bouwperceel mogelijk. In het geval van het na elkaar toepassen van verschillende onderdelen van artikel 4 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht op het zelfde bouwperceel is er geen sprake van cumulatie.
1.4 Bevoegdheid, beleidsvrijheid en beleidsregels
Een omgevingsvergunning krachtens artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht juncto artikel 4 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht kan worden verleend en dat impliceert dat sprake is van een (discretionaire) bevoegdheid en geen plicht. Burgemeester en wethouders kunnen dan ten aanzien van de uitoefening van die bevoegdheid beleidsregels vaststellen. Dergelijke beleidsregels, opgesteld krachtens artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, bevorderen een consistente en voortvarende afhandeling van de aanvragen om een omgevingsvergunning en voor de motivering kan dan verwezen worden naar de in beleidsregels neergelegde gedragslijn.
Voor de percelen gelegen in het bestemmingsplan “Buitengebied” geldt dat deze zijn uitgesloten van de mogelijkheid om in aanmerking te komen voor het toepassen van een afwijking van dit bestemmingsplan krachtens artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht juncto artikel 4 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. Dit in het kader van het tegengaan van verstening in het Buitengebied. We hebben (straks) een nieuw bestemmingsplan, waarin de algemene norm weloverwogen is bepaald. Ook is in dit plan de nodige binnenplanse flexibiliteit opgenomen. Voor buitenplanse afwijkingen met de kruimelgevallenregeling is dan ook geen aanleiding. Voor echt relevante nieuwe initiatieven dient dan ook een separate planologische afweging plaats te vinden (herziening c.q. 'veegplan' bestemmingsplan).
Ingevolge artikel 4:84 van de Awb blijven burgemeester en wethouders bevoegd om af te wijken van de regeling wanneer deze voor een of meer belanghebbenden gevolgen hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen. In een algemene beleidsregel kan namelijk niet altijd maatwerk worden voorzien, zoals bij een bestemmingsplan, waarbij per perceel de regels kunnen worden geformuleerd. Standaard beleidsregels kunnen in sommige gevallen leiden tot onbedoelde effecten. In sommige gevallen zal het dan ook noodzakelijk zijn af te wijken van de algemene beleidsregels. Het college van burgemeester en wethouders blijft bevoegd om af te wijken van deze regeling. In artikel 16 van deze beleidsregels is een afwijkingsbevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders opgenomen.
1.7 Procedurele vereisten voor ontheffing
De Wabo kent twee procedures: de reguliere procedure (paragraaf 3.2 van de Wabo) en de uitgebreide procedure (paragraaf 3.3 van de Wabo). In principe wordt de reguliere procedure gevolgd, tenzij anders is bepaald. Voor de planologische afwijkingsmogelijkheid in artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 2° van de Wabo geldt ook de reguliere procedure. Dit houdt in dat niet meer, zoals voorheen, de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht wordt gevolgd. Er wordt geen ontwerpbesluit ter inzage gelegd en het is dus niet mogelijk om een zienswijze in te dienen. De toelichting van de Invoeringswet Wabo geeft aan dat de reguliere procedure dus geen bijzondere zienswijzeprocedure meer kent. Verder moet een bestuursorgaan op basis van artikel 3:2 en 3:4 van de Awb de belangen van derden op een goede wijze bij de besluitvorming betrekken.
Deze waarborgen hebben ertoe geleid dat geen standaard zienswijzeprocedure gevolgd hoeft te worden. Belanghebbenden kunnen bezwaar en beroep instellen tegen een omgevingsvergunning.
1.8 Omgevingsvergunning van rechtswege
Artikel 3.9 Wabo bepaalt dat binnen 8 weken (met een mogelijkheid tot verlenging met 6 weken) moet worden beslist op een aanvraag om een omgevingsvergunning. Indien niet tijdig op de aanvraag wordt eslist, is de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven (artikel 3.9, lid 3 Wabo).
In artikel 2.10, lid 2 van de Wabo is vastgelegd dat een aanvraag om een omgevingsvergunning die in strijd is met het bestemmingsplan mede wordt aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit in afwijking van het bestemmingsplan. Een dergelijke vergunning kan dus van
rechtswege worden verleend indien het een aanvraag betreft voor een activiteit die past binnen de gevallen zoals genoemd in artikel 4 van Bijlage II Besluit omgevingsrecht.
Voordat medewerking kan worden verleend aan een afwijking van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht juncto artikel 4 van Bijlage II Besluit omgevingsrecht, dient eerst op grond van artikel 6.4a van de Wet op de ruimtelijke ordening een planschadeovereenkomst te worden ondertekend en bij de gemeente te worden ingediend. Indien zo’n overeenkomst niet wordt gesloten dan wel te laat wordt afgesloten, zal geen medewerking worden verleend en zal de aanvraag voor een omgevingsvergunning worden geweigerd. Dit vloeit voort uit artikel 6.4a, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening[1].
[1] Hoofdlijnen ruimtelijke bestuursrecht, mr. P.J.J. van Buuren e.a., pagina 319, 8e druk 2010.