Organisatie | Oss |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling (CAR) en Ambtenarenreglement (AR) |
Citeertitel | CAR / UWO |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Burgemeester en wethouders van de nieuwe gemeente Oss heeft deze regeling op 3-1-2011 geldend verklaard voor de nieuwe gemeente Oss.
Gemeentewet
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
15-05-2009 | Onbekend | 15-05-2009 Onbekend | Oss Actueel 13-01-2011 |
1 Voor de toepassing van deze regeling en het Ambtenarenreglement wordt verstaan onder:
a ambtenaar: hij die door of vanwege de gemeente is aangesteld om in openbare dienst werkzaam te zijn alsmede hij met wie een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht is aangegaan;
b betrekking: het geheel van werkzaamheden dat door de ambtenaar is te verrichten;
c pensioenwet: de Algemene burgerlijke pensioenwet zoals die gold tot en met 31 december 1995;
d pensioen: een pensioen in de zin van het pensioenreglement van de Stichting
e arbeidsduur: de vooraf vastgestelde omvang van het aantal uren in een bepaalde periode gedurende welke door de ambtenaar arbeid moet worden verricht;
f arbeidsduur per dag: de arbeidsduur zoals die voor de ambtenaar voor een bepaalde dag is vastgesteld;
g formele arbeidsduur per week: de arbeidsduur volgens de aanstelling;
h feitelijke arbeidsduur per week: de arbeidsduur zoals die voor de ambtenaar voor een bepaalde week is vastgesteld;
i seniorenarbeidsduur: de voor een ambtenaar, die in aanmerking komt voor het bepaalde in hoofdstuk 5 geldende arbeidsduur per week, die gelijk is aan de arbeidsduur volgens de aanstelling;
j arbeidsduur per jaar: de naar jaarbasis herleidde formele arbeidsduur per week, gecorrigeerd voor feestdagen;
k volledige betrekking: een betrekking waarbij de arbeidsduur per jaar ten hoogste 1836 uur bedraagt en de formele arbeidsduur per week 36 uur bedraagt;
l overwerk: werkzaamheden door de ambtenaar in dienstopdracht verricht buiten de feitelijke arbeidsduur per week;
m werkdag: een dag waarop de ambtenaar arbeid moet verrichten;
n werktijd: de periode tussen vastgestelde tijdstippen gedurende welke door de ambtenaar arbeid moet worden verricht;
o uurloon: 1/156 gedeelte van het - zo nodig naar een volledige betrekking herberekende - salaris van de ambtenaar per maand;
q CAR: Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling voor de sector gemeenten;
r UWO: Uitwerkingsovereenkomst;
s functioneringstoelage: een toelage die aan de ambtenaar wordt toegekend op grond van buitengewone bekwaamheid, geschiktheid en ijver;
t waarnemingstoelage: een vergoeding die wordt toegekend aan de ambtenaar die ingevolge hem daartoe door of namens het college verstrekte opdracht volledig een andere betrekking waarneemt, indien voor die betrekking een hogere schaal geldt dan voor de eigen betrekking;
u LOGA: Landelijk Overleg Gemeentelijke Arbeidsvoorwaarden.
v WAO: de wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;
w arbeidsongeschikt: arbeidsongeschikt in de zin van artikel 18, eerste lid van de WAO;
x WAO-uitkering: een uitkering op grond van de WAO;
y WIA: Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;
z IVA: Regeling inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten;
aa IVA-uitkering: de uitkering bij volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid op grond van de WIA;
bb WGA: Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten;
cc WGA-uitkering: de werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten op grond van de WIA;
dd WAJONG: Wet arbeidsongeschiktsheidsvoorziening voor jong gehandicapten;
ee WAZ: Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen;
gg SUWI: de wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen;
hh Uitvoeringsinstelling: een uitvoeringsinstelling als bedoeld in artikel 39, derde lid, van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997.
ii pensioenreglement: het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP;
jj WPA: de Wet privatisering ABP.
kk FPU-regeling: regeling flexibel pensioen en uittreden, bedoeld in artikel 2 van de Centrale Vut-overeenkomst overheids- en onderwijspersoneel;
ll FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering: het reglement zoals bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Centrale Vut-overeenkomst overheids- en onderwijspersoneel
mm Deeltijdbetrekking: een betrekking waarbij de arbeidsduur per jaar minder bedraagt dan 1836 uur en de formele arbeidsduur per week minder dan 36 uur bedraagt.
oo ZW-uitkering: ziekengeld of uitkering krachtens de ZW
pp UWV: het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, als bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet SUWI
2 Tot de openbare dienst van de gemeente behoren alle diensten en bedrijven door de gemeente beheerd.
1 Voor de toepassing van deze regeling en de uitwerkingsovereenkomst wordt niet als ambtenaar beschouwd:
a hij die anders dan bij wijze van beroep werkzaam is bij de gemeentelijke brandweer;
b het onderwijzend personeel bij een inrichting van openbaar onderwijs;
c het onderwijsondersteunend personeel bij een inrichting van openbaar onderwijs, indien zij belanghebbenden zijn in de zin van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel;
d de (buitengewoon) ambtenaar van de burgerlijke stand als zodanig;
e de onbezoldigd gemeenteambtenaar als genoemd in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, c, d en e van de Gemeentewet;
f de directeur van de RDW Dienst Wegverkeer die tevens is benoemd tot onbezoldigd ambtenaar der gemeentelijke belastingen;
g de onbezoldigd gemeenteambtenaar die toezichthouder is zonder opsporingsbevoegdheid;
h de onbezoldigd gemeenteambtenaar die toezichthouder is met opsporingsbevoegdheid.
i hij die een indicatie heeft voor de sociale werkvoorziening en op grond daarvan op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst is van de gemeente, met uitzondering van de geïndiceerde die werkzaam is bij de gemeente in het kader van begeleid werken als bedoeld in artikel 7 van de Wet sociale werkvoorziening.
2 Voor toepassing van onderdeel g of h van het eerste lid is, afhankelijk van de lokale bevoegdheidsverdeling tussen het georganiseerd overleg en de ondernemingsraad, overeenstemming vereist in het georganiseerd overleg of instemming vereist van de ondernemingsraad.
1 Op de ambtenaar met wie een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht is aangegaan zijn artikel 3:3, 3:3:1, 7:24a, 7:25, 7:25a, 7:25b, en de hoofdstukken 17 en 18 niet van toepassing.
2 Op de ambtenaar die is aangesteld hoofdzakelijk ten behoeve van een wetenschappelijke of praktische opleiding of vorming zijn de hoofdstukken 3, 7, 10d, 11a en 17 niet van toepassing
3 Op de ambtenaar die is aangesteld als vakantiekracht zijn de hoofdstukken 3, 10d en 17 niet van toepassing.
4 Op de ambtenaar die is aangesteld voor het verrichten van werkzaamheden in het kader van een door de overheid getroffen regeling, die het karakter draagt door een tijdelijke tewerkstelling de opneming in het arbeidsproces te bevorderen van personen, die behoren tot één of meer bepaalde groepen van werklozen, zijn de hoofdstukken 3, 10d en 11a niet van toepassing.
1 Het college kan een werkzoekende een leerwerkbaan aanbieden.
2 Als werkzoekende bedoeld in dit artikel wordt aangemerkt hij die tussen de 16 en 25
jaar oud is en minimaal 3 maanden geregistreerd staat als werkzoekend bij het CWI.
3 De leerwerkbaan start met een periode van minimaal drie en ten hoogste zes
maanden, waarin de werkzoekende door middel van een werkstage op een door het
college aangewezen plaats werkervaring kan opdoen. De werkzoekende wordt in deze
periode niet beschouwd als ambtenaar.
4 Het college draagt tijdens de werkstage zorg voor adequate begeleiding van de
5 Indien de periode bedoeld in het derde lid succesvol verlopen is kan het college de
werkzoekende aansluitend in tijdelijke dienst aanstellen voor een periode van ten
6 De werkzoekende die in tijdelijke dienst is aangesteld wordt bezoldigd
7 Gedurende de tijdelijke aanstelling zorgt het college voor adequate begeleiding van de
werkzoekende en vindt zo nodig scholing plaats op kosten van de gemeente.
8 Op de werkzoekende met een tijdelijke aanstelling is de CAR-UWO van toepassing,
1 Het college kan een werkzoekende via het aanbieden van een instapplan de
mogelijkheid geven om werkervaring te verkrijgen.
2 Als werkzoekende bedoeld in dit artikel wordt aangemerkt hij die tussen de 16 en 25
jaar oud is en minimaal 3 maanden geregistreerd staat als werkzoekend bij het CWI.
3 In het kader van het instapplan biedt het college de werkzoekende een tijdelijke
1 De bepalingen van deze regeling en het Ambtenarenreglement vinden ten aanzien van ambtenaren, omtrent wier rechtstoestand bij of krachtens de wet regelen zijn gesteld, slechts toepassing, voor zover bij of krachtens de wet die rechtstoestand niet is geregeld.
2 Bij besluit van het college kan de toepasselijkheid van deze regeling en het ambtenarenreglement of van delen daarvan op ambtenaren of groepen ambtenaren om bijzondere redenen worden uitgesloten. Het voornemen een besluit te nemen, bedoeld in de eerste volzin, wordt - met redenen omkleed - gemeld bij het secretariaat van het LOGA. Deze melding kan voor LOGA-partijen aanleiding zijn te besluiten tot een verdere handelwijze.
3 Het college kan bijlage IV van toepassing verklaren op de ambtenaar behorend tot het onderwijzend personeel in de Kunstzinnige vorming, als bedoeld in artikel 1 onder punt d van deze bijlage.
Over de invoering van bijlage IV dient overeenstemming te bestaan in de commissie voor Georganiseerd Overleg.
Voor de toepassing van deze regeling ten aanzien van de griffier en de op de griffie werkzame ambtenaren is de raad bevoegd.
Het college kan bijlage V van toepassing verklaren op de ambtenaar behorend tot het onderwijzend personeel in de Kunstzinnige vorming, als bedoeld in artikel 1 onder
punt d van bijlage IV van de CAR.
Over de invoering van bijlage V dient overeenstemming te bestaan in de commissie voor Georganiseerd Overleg.
Met inachtneming van het bepaalde in deze regeling kan het college, indien zulks naar het oordeel van het college nodig of wenselijk is:
a bijzondere voorschriften vaststellen ter uitvoering van de bepalingen van deze regeling, alsmede ten behoeve van het functioneren van de dienst;
b instructies vaststellen ten aanzien van betrekkingen en bij de vervulling daarvan te volgen werkwijzen.
1 Op verzoek ontvangt de ambtenaar kosteloos een exemplaar van deze regeling, van de wijzigingen daarvan en van alle andere regelingen welke ter uitvoering van artikel 125 van de Ambtenarenwet zijn of worden getroffen.
2 Op verzoek ontvangen eveneens kosteloos een exemplaar van de in het vorige lid bedoelde stukken:
a de centrales van overheidspersoneel welke zijn toegelaten tot het LOGA met het College voor Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten;
b de organisaties die blijkens hun statuten de belangen van gemeenteambtenaren behartigen en aangesloten zijn bij de onder a aangeduide centrales;
c de afdelingen van de organisaties, bedoeld onder b;
d ieder ander die daarvoor naar het oordeel van het college in aanmerking komt.
1 Op verzoek ontvangt de ambtenaar kosteloos een exemplaar van de voor hem geldende schriftelijke regels, welke zijn vastgesteld ter uitwerking of uitvoering van de bepalingen van deze regeling of welke hij bij de vervulling van zijn betrekking heeft na te leven, tenzij de bedoelde regels op een voor hem gemakkelijk toegankelijke plaats ter inzage liggen.
2 Wanneer de ambtenaar niet schriftelijk vastgestelde regels als bedoeld in het eerste lid heeft na te leven, worden deze behoorlijk te zijner kennis gebracht.
1 In een nadere regeling kan worden bepaald dat in bijzondere gevallen voor nader te bepalen hogere functies een tijdelijke aanstelling kan worden verleend in afwijking van artikel 2:4, alsmede dat voor bedoelde functies kan worden afgeweken van de salaristabel en/of van het bepaalde in de hoofdstukken 8 en 10d. In de commissie voor georganiseerd overleg moet overeenstemming zijn bereikt over de criteria voor de aanwijzing van deze functies en over de functies zelf.
Ingeval geen commissie voor georganiseerd overleg is ingesteld, wordt de procedure ingevolge bijlage III van deze regeling gevoerd bij het opstellen van evengenoemde criteria en bij het bepalen van de functies, waarbij het overeenstemmingsvereiste van toepassing is.
2.De in het vorige lid bedoelde regeling kan overeenkomstig van toepassing worden verklaard op ambtenaren in tijdelijke dienst die projecten of functies van tijdelijke aard uitoefenen waarbij de te bereiken resultaten in een bepaalde tijdsperiode tevoren kunnen worden vastgesteld en de betrokken ambtenaar in verregaande mate zelfstandig verantwoordelijkheid draagt voor de inrichting van de werkzaamheden.
3 SALARIS EN VERGOEDINGSREGELINGEN
1 Met inachtneming van artikel 1:2:1 wordt aan de ambtenaar binnen het kader van een lokaal vast te stellen bezoldigingsregeling een bezoldiging toegekend.
2 In deze bezoldigingsregeling worden de volgende begrippen gebruikt:
a schaal: voor een betrekking of voor een aantal betrekkingen tezamen ter bepaling van het salaris geldende opklimmende reeks van bedragen, daaronder mede begrepen de bedragen welke gelden ter verhoging van het salaris als gevolg van diensttijduitloop;
b salaris: het bedrag van de schaal hetwelk aan de ambtenaar is toegekend of, indien voor de betrekking een vast bedrag geldt, dit bedrag;
c bezoldiging: het salaris, vermeerderd met het bedrag van de aan de ambtenaar toegekende emolumenten en toelagen - niet zijnde onkostenvergoedingen - als omschreven in de in het eerste lid bedoelde regeling, alsmede het bedrag van de functioneringstoelage en de waarnemingstoelage.
3 Van de bezoldigingsregeling, bedoeld in het eerste lid, maken deel uit bijlage II en IIa van de CAR.
a Bijlage II omvat de indeling van de schalen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, en is van toepassing op die ambtenaar die ook op 31 maart 1996 reeds een salaris genoot op grond van deze bijlage, tenzij op grond van het gestelde onder b, tweede gedachtenstreepje, bijlage IIa op hem van toepassing is.
b Bijlage IIa omvat de indeling en de opbouw van de schalen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, en is van toepassing op:
de ambtenaar die op of na 1 april 1996 een nieuwe betrekking in de zin van de CAR aanvaardt, direct voorafgegaan door een andere betrekking in de zin van de CAR, waarbij aan die nieuwe betrekking een beter salarisperspectief is verbonden. Hierbij wordt een betrekking mede als nieuw aangemerkt ingeval een bestaande aanstelling of arbeidsovereenkomst wordt gewijzigd, als gevolg van een wijziging in de uit te voeren taken.
4 Met inachtneming van het bepaalde in het derde lid en het vijfde worden in de bezoldigingsregeling nadere regels gesteld inzake de wijze waarop de inschaling plaatsvindt ingevolge bijlage IIa van de ambtenaren ten aanzien van wie het salaris op 31 maart 1996 is vastgesteld op grond van bijlage II.
5 Van de nadere regels, bedoeld in het vorige lid, maken deel uit de afspraken:
dat de ambtenaar met een salaris ingevolge bijlage II, die voor 1 april 1997 reeds het maximum heeft bereikt van de schaal en die binnen die betrekking geen perspectief heeft op een hogere schaal eerst per 1 april 1997 een salaris gaat ontvangen op basis van het maximum van dezelfde schaal ingevolge bijlage IIa
en dat de ambtenaar met een salaris ingevolge bijlage II die op of na 1 april 1997 het maximum bereikt van de schaal en binnen zijn betrekking geen perspectief heeft op een hogere schaal op de datum van het bereiken van het maximum van de schaal een salaris gaat ontvangen op basis van het maximum van dezelfde schaal ingevolge bijlage IIa.
6 Het salaris wordt berekend, gebaseerd op de formele arbeidsduur per week, en uitgekeerd per maand.
7 Met instemming van de ambtenaar kan een ambtenaar van 55 jaar of ouder in het kader van seniorenbeleid aangesteld worden in een functie waaraan een lagere schaal is verbonden met een dienovereenkomstige aanpassing van het salaris.
8 Na de toepassing van artikel 7:16, tweede lid, kan de ambtenaar worden herplaatst in de eigen of een passende functie waaraan een lagere schaal is verbonden met dienovereenkomstige aanpassing van het salaris.
1 De bezoldiging, bedoeld in artikel 3:1, eerste lid, wordt bepaald met inachtneming van de aard van de betrekking en de wijze waarop de ambtenaar deze vervult. Mede kunnen in aanmerking worden genomen bekwaamheid en geschiktheid van de ambtenaar, voor zover in het belang van de dienst gebleken ter zake van werkzaamheden niet tot zijn eigenlijke betrekking behorende. Voorts kunnen in aanmerking worden genomen leeftijd en dienstjaren van de ambtenaar alsook andere omstandigheden, voor zover deze naar het oordeel van het tot aanstelling bevoegde bestuursorgaan, gelet op het dienstbelang en gelet op verhoudingen binnen de dienst, van betekenis zijn.
2 Voor zover daarin niet reeds is voorzien door de in artikel 3:1, eerste lid, bedoelde regeling kan het college nadere regelen stellen met betrekking tot het in het eerste lid bepaalde.
3 Voor zover in de in artikel 3:1, eerste lid, bedoelde regeling niet anders is bepaald, geschiedt de uitbetaling van de bezoldiging per maand. Omtrent de wijze waarop de uitbetaling geschiedt, kan het college nadere regels stellen.
4 Over de tijd gedurende welke de ambtenaar in strijd met zijn verplichtingen opzettelijk nalaat zijn betrekking te vervullen, wordt hem zijn bezoldiging niet uitgekeerd.
1 De ambtenaar die ingevolge hem daartoe door of namens het college verstrekte opdracht volledig een andere betrekking waarneemt, ontvangt, indien voor die betrekking een hogere schaal geldt dan voor zijn betrekking, over de tijd van deze waarneming een vergoeding overeenkomstig het bepaalde volgende lid.
2 De vergoeding, bedoeld in het vorige lid, bedraagt 8% van het eigen salaris gedurende de periode van de waarneming. De vergoeding tezamen met de bezoldiging bedraagt gedurende de waarneming niet meer dan de ambtenaar zou hebben ontvangen indien hij was ingeschaald in de bij de waargenomen betrekking behorende schaal, hoogste periodiek. Voor de ambtenaar wiens salaris hoger is dan het maximum van een bij besluit van het college voor de toepassing van deze bepaling aangewezen schaal, bestaat eerst aanspraak op deze vergoeding, indien de waarneming in een aaneengesloten tijdvak van zes weken ten minste twintig volle werkdagen heeft geduurd, in welk geval hem de vergoeding over de dagen waarop hij reeds waargenomen heeft alsnog wordt uitbetaald.
3 De ambtenaar die ingevolge hem daartoe door of namens het college verstrekte opdracht volledig een andere betrekking waarneemt waarvoor andere werktijden zijn vastgesteld dan voor zijn betrekking gelden, ontvangt – zulks onverminderd het bepaalde in het eerste lid – in zoverre op de waar te nemen betrekking het bepaalde in artikel 3:3 van toepassing is een vergoeding overeenkomstig de in dat artikel gedoelde regels.
Op de eerste twee dagen en op de eerste zaterdag en zondag van de waarneming ontvangt hij evenwel voor de uren welke liggen buiten de voor zijn betrekking geldende werktijd ten minste een bedrag gelijk aan de vergoeding als bedoeld in artikel 3:2:1. Wordt achtereenvolgens en zonder onderbreking meer dan een betrekking als hier bedoeld waargenomen, dan geldt dit als een geval van waarneming.
4 Geen vergoeding ingevolge het eerste en derde lid wordt genoten door de ambtenaar voor wie krachtens zijn aanstelling een bijzondere regeling geldt.
5 Het college is bevoegd om in andere gevallen van waarneming een naar het oordeel van het college, gelet op de aard en de omvang van de ingevolge de waarneming verrichte werkzaamheden, alsmede op de duur en de wijze van de waarneming, billijke vergoeding toe te kennen.
De ambtenaar heeft recht op vergoeding voor overwerk. In een nader vast te stellen regeling wordt onder meer bepaald in welke gevallen een uitzondering geldt wat betreft de mogelijkheid aanspraak te maken op een vergoeding, bedoeld in de eerste volzin.
1 De vergoeding, bedoeld in artikel 3:2, bestaat uit verlof gelijk aan het aantal volle uren van het overwerk, alsmede uit het bedrag dat voor die uren wordt berekend overeenkomstig het in het vijfde lid bepaalde.
2 Het verlof, bedoeld in het vorige lid wordt verleend op een zo vroeg mogelijk tijdstip. Op verzoek van de ambtenaar en voorzover de belangen van de dienst en de belangen van de andere ambtenaren dit toelaten, wordt het verlof verleend - zo nodig in afwijking van het bepaalde in de eerste volzin - op een tijdstip dat de ambtenaar wenst.
3 Voor 1 november (tenzij lokaal anders is geregeld) kunnen verlofuren die het gevolg zijn van de vergoeding voor overwerk dat zal worden verricht in het daaropvolgende kalenderjaar worden omgezet in vakantie als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid. Het aantal verlofuren uit de vorige volzin en het aantal vakantie-uren als bedoeld in artikel 6.2, tweede lid, tezamen mag maximaal 50,4 uur bedragen. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een arbeidsduur van minder dan 36 uur per week geldt een naar evenredigheid lager aantal uren als maximum.
4 Kan geen verlof worden verleend in overeenstemming met het in het tweede lid bepaalde, dan bestaat de in artikel 3:2 bedoelde vergoeding uitsluitend uit een bedrag. Dit bedrag wordt berekend overeenkomstig het bepaalde in het vijfde, met dien verstande, dat de in dat lid genoemde percentages worden vermeerderd met 100.
a Het bedrag van de in het eerste lid bedoelde vergoeding wordt voor elk van de in aanmerking komende uren berekend naar een percentage van het uurloon van de ambtenaar.
100 voor overwerk op een zondag tussen 0 en 24 uur;
75 voor overwerk op een zaterdag tussen 0 en 24 uur;
75 voor overwerk op een maandag tussen 0 en 6 uur;
50 voor overwerk op een dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag tussen 0 en 6 uur;
50 voor overwerk op een maandag, dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag tussen 20 en 24 uur;
25 voor overwerk op een maandag, dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag, indien dit is verricht tussen 6 uur en 20 uur;
b Voor overwerk op een feestdag, als bedoeld in artikel 4:2:1, derde lid, en op de dag volgende op die feestdag tussen 0 en 6 uur, geldt het percentage ingevolge het voorgaande, onderscheidenlijk voor een zondag en voor een maandag tussen 0 en 6 uur, bepaald.
c Is voor de ambtenaar volgens rooster in plaats van een zondag, een feestdag, als bedoeld in artikel 4:2:1, derde lid, of een zaterdag, een andere vrije dag aangewezen dan wordt overwerk op die dag beschouwd als overwerk op overeenkomstige uren verricht op onderscheidenlijk een zondag, een feestdag, bedoeld in artikel 4:2:1, derde lid, of een zaterdag.
Het college is echter bevoegd om, indien zulks naar het oordeel van het college wenselijk is, een regeling vast te stellen waarbij in afwijking van het hier bepaalde voor overwerk op vorenbedoelde vrije dag, ongeacht of deze is aangewezen in de plaats van een zondag of een feestdag, bedoeld in artikel 4:2:1, derde lid. of een zaterdag, een gelijke vergoeding wordt vastgesteld van 80%.
5 Het college bepaalt welke ambtenaren - gelet op de aard en het niveau van hun betrekking - geen aanspraak hebben op vergoeding voor overwerk.
Het college is bevoegd aan de ambtenaar die op grond van het bovenstaande geen aanspraak heeft op vergoeding voor overwerk in bijzondere gevallen een door het college te bepalen vergoeding toe te kennen, indien en naarmate dit naar het oordeel van het college, gelet op de aard of omvang van het overwerk en de onvermijdelijkheid daarvan, redelijk is te achten.
6 Het college is bevoegd om voor werkzaamheden welke door de ambtenaren met een verschillende bezoldiging en eventueel een verschillende betrekking te samen en gelijktijdig als overwerk moeten worden verricht, een naar het oordeel van het college billijke voor deze ambtenaren gelijke vergoeding vast te stellen.
7 Dit artikel is niet van toepassing op overwerk dat voortvloeit uit een van de in artikel 15:1:11 bedoelde verplichtingen. Het college regelt afzonderlijk de vergoeding voor zodanig overwerk.
Het college stelt voor de ambtenaar aan wie de verplichting, bedoeld in artikel 15:1:10, tweede lid, onder C, is opgelegd, regelen ter vergoeding daarvan. Geen vergoeding wordt toegekend, indien uitdrukkelijk is bepaald, dat bij de vaststelling van de bezoldiging met vorenbedoelde verplichting is rekening gehouden.
Het college kan bepalen dat bij verschuiving van de feitelijke arbeidsduur per week of bij verschuiving van de vastgestelde werktijden, anders dan op verzoek van de ambtenaar, aanspraak op een vergoeding ontstaat. In een nader vast te stellen regeling wordt bepaald wanneer recht ontstaat op een verschuivingsvergoeding.
Het bepaalde in het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ingeval een verschuiving van de oorspronkelijk vastgesteld arbeidsduur per week en/of de oorspronkelijk vastgesteld werktijd plaatsvindt zonder dat het dienstbelang dit vereist, gedurende de periode gelegen tussen een maand en 72 uur voor aanvang van de betreffende week dan wel de werktijd.
De ambtenaar heeft recht op een ambtsjubileumgratificatie. In een nader vast te stellen regeling wordt onder meer bepaald:
a in welke gevallen een uitzondering geldt wat betreft de mogelijkheid aanspraak te maken op een gratificatie, bedoeld in de aanhef;
b op welke wijze het bedrag aan gratificatie wordt berekend.
1 Aan de ambtenaar die gedurende 25 jaar een betrekking bij de overheid heeft vervuld, wordt een gratificatie toegekend overeenkomende met 1 maand van de bezoldiging en van de vakantietoelage waarop de ambtenaar in de maand van zijn jubileum aanspraak heeft.
De ambtenaar die gedurende veertig respectievelijk vijftig jaar een betrekking bij de overheid heeft vervuld, ontvangt een gratificatie gelijk aan een bedrag, overeenkomende met 2 maanden bezoldiging, vermeerderd met de vakantietoelage over de maand waarin hij deze jubilea gedenkt.
Aan de ambtenaar, die wordt ontslagen:
en die indien het ontslag niet had plaatsgevonden het voor een gratificatie vereiste aantal dienstjaren binnen vijf jaren na de ontslagdatum had kunnen vervullen, wordt een proportionele gratificatie toegekend.
Deze proportionele gratificatie wordt berekend door het bedrag waarop recht zou hebben bestaan indien het vereiste aantal dienstjaren zou zijn vervuld, te vermenigvuldigen met een breuk. Daarvan wordt de teller gevormd door het feitelijk geheel of gedeeltelijk vervulde aantal dienstjaren, waarbij naar boven wordt afgerond op hele maanden; de noemer is het aantal dienstjaren dat vervuld had moeten zijn om voor de gratificatie in aanmerking te komen.
De op grond van het vorenstaande berekende bedragen worden naar boven afgerond op een veelvoud van vijf euro.
De diensttijd doorgebracht in de voormalige gemeenten Berghem en Megen c.a. wordt aangemerkt als diensttijd voor de gemeente Oss in de zin van dit artikel.
2.Bij gedeeltelijk ontslag wordt de ambtsjubileumgratificatie berekend naar rato van het aantal uren waarvoor ontslag wordt verleend.
1 De ambtenaar heeft recht op een eindejaarsuitkering ten bedrage van 6,0% (v.a.1-1-2010) van het voor hem in een kalenderjaar geldende salaris op jaarbasis. De uitkering bedraagt bij een volledige betrekking minimaal € 1.750,-. Bij een deeltijdbetrekking wordt dit bedrag naar rato vastgesteld.
2 De eindejaarsuitkering wordt eenmaal per kalenderjaar in de maand december betaald.
3 Bij indiensttreding na 1 januari van een kalenderjaar bouwt de ambtenaar naar evenredigheid aanspraken op een eindejaarsuitkering op. Bij ontslag van de ambtenaar vindt betaling van de eindejaarsuitkering plaats over het gedeelte van het kalenderjaar dat de ambtenaar in dienstverband werkzaam is.
1.In een nader door het college vast te stellen regeling worden algemene regels omtrent de werktijden vastgesteld.
Voorzover ingevolge deze regeling wisselende werktijden gelden, wordt daarvoor een rooster opgesteld.
1 Bij de regeling van de werktijd en haar toepassing wordt zoveel mogelijk gezorgd, dat de ambtenaar op zondag en de voor hem geldende kerkelijke feestdagen zijn kerk kan bezoeken en dat hij in zijn zondagsrust zo weinig mogelijk wordt beperkt.
2 Een afwijking van de regeling van de werktijd, bedoeld in artikel 4:2, tweede lid, onder a, is voor wat betreft de zondag slechts mogelijk voor ten hoogste 26 zondagen per jaar.
3 Hetgeen in dit artikel ten aanzien van het verrichten van arbeid op zondag is bepaald, geldt mede voor het verrichten van arbeid op de nieuwjaarsdag, de tweede Paasdag, de Hemelvaartsdag, de tweede Pinksterdag, de beide Kerstdagen en de dag waarop de verjaardag van de koningin wordt gevierd.
4 Voor zover het dienstbelang niet anders vereist, geldt, hetgeen in dit artikel ten aanzien van het verrichten van arbeid op zondag is bepaald, ook voor kerkelijke of nationale, landelijke, regionale of plaatselijk erkende feest- of gedenkdagen die door burgemeester en wethouders zijn aangewezen als dagen, waarop de openbare dienst van de gemeente is gesloten.
5 Het bepaalde in dit artikel vindt voor hem die tot een kerkgenootschap behoort dat de wekelijkse rustdag op de sabbat of de zevende dag viert, overeenkomstige toepassing indien hij een daartoe strekkend verzoek heeft ingediend.
Indien door de ambtenaar, bedoeld in artikel 3:3, arbeid op zaterdag of zondag wordt verricht, wordt hem voor elke zaterdag of zondag waarop hij arbeid heeft verricht een werkdag ter vrije beschikking toegekend.
Opgebouwde verloftegoed uit voormalige verlofspaarmogelijkheid
1 Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
a opgebouwde verloftegoed: het voor 1 april 2006 opgebouwde verlof in het kader van de voormalige verlofspaarmogelijkheid;
b kapitalisatie van het opgebouwde verloftegoed: het omzetten van het opgebouwde verloftegoed in een geldbedrag. Per verlofuur wordt een bedrag uitgekeerd ten hoogte van het op het moment van uitbetalen geldende uurloon van de ambtenaar.
2 Het opgebouwde verloftegoed wordt op verzoek van de ambtenaar door het college verleend, tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten. De ambtenaar geniet het verlof zoveel als mogelijk in een aaneengesloten periode.
3 De ambtenaar kan verzoeken om kapitalisatie van het opgebouwde verloftegoed. Het college beslist of aan dit verzoek kan worden voldaan. Het verloftegoed kan enkel worden gekapitaliseerd wanneer de ambtenaar deelneemt aan de levensloopregeling en wanneer het gekapitaliseerde verloftegoed wordt gestort op zijn levenslooprekening. Bij de kapitalisatie van het opgebouwde verloftegoed gelden de randvoorwaarden zoals opgenomen in de wettelijke bepalingen omtrent de levensloopregeling. Wanneer in een bepaald jaar het opgebouwde verloftegoed niet volledig kan worden gekapitaliseerd kan de ambtenaar in een volgend jaar opnieuw een verzoek indienen tot kapitalisatie van het resterende opgebouwde verloftegoed. Het college beslist dan of aan dit verzoek kan worden voldaan.
4 In geval van ontslag op grond van artikel 8:1 wordt het resterende opgebouwde verloftegoed zoveel mogelijk opgenomen gedurende de opzegtermijn. In overeenstemming met de ambtenaar kan hiervoor de maximale opzegtermijn zonodig worden verlengd. Indien het voor de ambtenaar, in verband met het aanvaarden van een andere betrekking, niet mogelijk is om de opzegtermijn te verlengen, wordt het niet opgenomen resterende opgebouwde verloftegoed uitbetaald ingevolge het bepaalde in het tiende lid.
5 In geval van ontslag op grond van artikel 8:3, 8:6, 8:7, 8:8, 8:10 of 8:11 wordt de ambtenaar in de gelegenheid gesteld om voorafgaand aan het ontslag het resterende opgebouwde verloftegoed op te nemen. Indien dit niet mogelijk is, wordt het niet opgenomen opgebouwde verloftegoed uitbetaald ingevolge het bepaalde in het tiende lid.
6 In geval van ontslag op grond van artikel 8:5a of 8:13 is de ambtenaar verplicht het resterende opgebouwde verloftegoed op te nemen met ingang van de dag dat het voornemen tot ontslag aan de ambtenaar is meegedeeld. Het ontslag gaat in op de eerste dag na afloop van de opname van het opgebouwde verloftegoed.
7 In geval van ontslag op grond van artikel 8:4 en 8:5 of 8:9 wordt het resterende opgebouwde verloftegoed uitbetaald op grond van het tiende lid.
8 In het geval van overlijden van de ambtenaar wordt aan de nabestaanden, met inachtneming van het bepaalde van artikel 8:16:2, het resterende opgebouwde verloftegoed uitbetaald ingevolge het bepaalde in het tiende lid.
9 In geval het ontslag als bedoeld in de voorgaande leden een gedeeltelijk ontslag betreft, worden tussen de ambtenaar en het college nadere afspraken gemaakt over de opname van het resterende opgebouwde verloftegoed.
10 Indien het opgebouwde verloftegoed wordt uitbetaald, wordt dit uitbetaald naar het op het moment van uitbetalen geldende uurloon van de ambtenaar.
4a UITWISSELEN VAN ARBEIDSVOORWAARDEN
Vakantie-uren uitwisselen tegen geld
Voor de ambtenaar met een volledige betrekking bedraagt het aantal vakantie-uren -na vermindering op grond van het eerste lid - minimaal 144 uren. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een arbeidsduur van minder dan 36 uur per week en voor de ambtenaar die gebruik maakt van de seniorenregeling bedoeld in artikel 5:1 of 5:3, geldt een naar evenredigheid lager aantal uren als minimum.
3.Voor de ambtenaar met een volledige betrekking bedraagt het aantal te verminderen vakantie-uren op grond van het eerste lid maximaal 72 uur. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een arbeidsduur van minder dan 36 uur per week en voor de ambtenaar die gebruik maakt van de seniorenregeling bedoeld in artikel 5:1 of 5:3, geldt een naar evenredigheid lager aantal uren als maximum.
4.Het college wijst een verzoek als bedoeld in het eerste lid toe, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen verzetten.
5.Tenzij op lokaal niveau anders is overeengekomen, ontvangt de ambtenaar voor elk op grond van het eerste lid verminderd vakantie-uur een vergoeding overeenkomend met de hoogte van het salaris per uur dat hij geniet bij de aanvang van het kalenderjaar waarop het verzoek betrekking heeft.
Geld uitwisselen tegen vakantie-uren
1.De ambtenaar kan bij het college voor 1 november (tenzij lokaal anders is geregeld) een verzoek indienen om gedurende het daaropvolgende kalenderjaar de duur van de vakantie - als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, te vermeerderen in ruil voor een vergoeding als bedoeld in het vierde lid.
2.Voor de ambtenaar met een volledige betrekking bedraagt het aantal te vermeerderen vakantie-uren op grond van het eerste lid maximaal 72 uur. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een arbeidsduur van minder dan 36 uur per week en voor de ambtenaar die gebruik maakt van de seniorenregeling bedoeld in artikel 5:1 of 5:3, geldt een naar evenredigheid lager aantal uren als maximum.
3.Het college wijst een verzoek als bedoeld in het eerste lid toe, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen verzetten.
4.Tenzij op lokaal niveau anders is overeengekomen, wordt op het salaris van de ambtenaar voor elk op grond van het eerste lid meer verkregen vakantie-uur een vergoeding ingehouden, overeenkomend met de hoogte van het salaris per uur dat hij geniet bij de aanvang van het kalenderjaar waarop het verzoek betrekking heeft.
Inhouding op bezoldiging, eindejaarsuitkering, vakantietoelage of urenvergoeding
1.Het college kan op verzoek van de ambtenaar zijn bezoldiging als bedoeld in artikel 3:1, zijn eindejaarsuitkering als bedoeld in artikel 3:6, zijn vakantietoelage als bedoeld in artikel 6:3 of zijn vergoeding als bedoeld in artikel 4a:1, vijfde lid, verlagen voor door het college vastgestelde bestedingsmogelijkheden.
Bij regeling van het college kunnen voor de uitvoering van het bepaalde in het eerste lid nadere voorschriften worden gesteld.
1 De seniorenarbeidsduur van de ambtenaar van 56 jaar en ouder, die
a een ononderbroken diensttijd heeft van ten minste tien jaren die direct voorafgaat aan de ingangsdatum van de vermindering van de werktijd, waarbij een onderbreking van twee maanden of minder niet als een onderbreking wordt aangemerkt; en
b geen betrekking vervult waarvan voor de vervulling een leeftijdsgrens is bepaald;
wordt, tenzij het dienstbelang zich daartegen verzet, op zijn verzoek met een vijfde deel teruggebracht met behoud van de formele arbeidsduur onder doorbetaling van 90% van de bezoldiging.
Er dient minimaal een arbeidsduur van 7,2 uur per week te resteren.
De werknemer in de zin van het FPU-reglement basis en aanvullende uitkering, heeft recht op een uitkering krachtens het bepaalde in artikel 18, eerste lid, onderdeel a, van dat reglement, met ingang van de dag waarop hij de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt. De uitkering wordt betaald met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de dag waarop het recht op de uitkering ontstaat. De pré-VUT-uitkering wordt beëindigd met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de werknemer de leeftijd van 61 jaar heeft bereikt. Voor de duur van de periode van de pré-VUT blijven de bepalingen van het reglement vrijwillig vervroegde uittreding van kracht zoals die regeling laatstelijk luidde voor 1 april 1997.
De uitkering, bedoeld in het eerste lid, bedraagt 75% van het inkomen zoals omschreven in artikel 1, onderdeel v, van het FPU-reglement basis en aanvullende uitkering, met dien verstande dat het uitkeringspercentage voor de ambtenaar, die wordt bezoldigd volgens de salarisschalen 1 en 2, 80% van evengenoemde bezoldiging bedraagt.
1 Met inachtneming van het gestelde in het tweede lid, wordt de seniorenarbeidsduur van de ambtenaar van 60 jaar en ouder, die
op verzoek van de ambtenaar dan wel op verzoek van het college, met de helft teruggebracht met behoud van de formele arbeidsduur en onder doorbetaling van 95% van de bezoldiging. De bezoldiging wordt voor 95% doorbetaald tot de eerste dag van de maand volgend op die waarin de ambtenaar de leeftijd van 61 jaar heeft bereikt.
Van de ambtenaar die bij het bereiken van de leeftijd van 61 jaar geen gebruik maakt van de FPU-regeling om uit te treden, wordt, met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de ambtenaar de leeftijd van 61 jaar heeft bereikt, de bezoldiging voor 50% doorbetaald;
van de ambtenaar die op of na het bereiken van de leeftijd van 61 jaar gebruik maakt van de FPU-regeling om gedeeltelijk uit te treden tot een maximum van 50% van de oorspronkelijke formele arbeidsduur, blijft de omvang van de verminderde seniorenarbeidsduur gehandhaafd op 50%. De bezoldiging wordt voor 50% van de bezoldiging zoals die voor hem gold voordat hij gebruik ging maken van de FPU, doorbetaald;
van de ambtenaar die op of na het bereiken van de leeftijd van 61 jaar gebruik maakt van de FPU-regeling om gedeeltelijk uit te treden voor meer dan 50% van de oorspronkelijke formele arbeidsduur, worden de formele arbeidsduur, de seniorenarbeidsduur en de bezoldiging die voor hem golden voordat hij gebruik ging maken van de FPU, met eenzelfde percentage aangepast. Het verzoek van de ambtenaar kan slechts worden geweigerd indien naar het oordeel van het college sprake is van een organisatorisch belang. De ambtenaar heeft te allen tijden het recht op grond van hem moverende redenen het verzoek van het college te weigeren.
2 a Ten aanzien van de ambtenaar waarvan de seniorenarbeidsduur reeds met een vijfde is teruggebracht ingevolge het bepaalde in artikel 5:1, eerste lid, is het bepaalde in het eerste lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor "95%" gelezen dient te worden: 82,5%. De seniorenarbeidsduur van de ambtenaar, die reeds met een vijfde deel is teruggebracht op grond van het bepaalde in artikel 5:1, eerste lid wordt tot de helft teruggebracht, uitgaande van de omvang van de aanstelling, zoals die gold op de dag voorafgaand aan de ingangsdatum van de vermindering van de seniorenarbeidsduur ingevolge artikel 5:1.
b Ten aanzien van de ambtenaar, waarvan de seniorenarbeidsduur voor 1 april 1996 is teruggebracht ingevolge het bepaalde in artikel 5:1, eerste lid, geldt dat deze ambtenaar tot 1 mei 1996 kan verzoeken om in aanmerking te komen voor de 60-jarigenregeling.
Indien het verzoek tot vermindering van de seniorenarbeidsduur is ingewilligd, wordt de doorbetaling van de bezoldiging met ingang van 1 mei 1996 teruggebracht tot 90%. Het bepaalde in het eerste lid is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor "95%" gelezen dient te worden: 82,5%.
3 Onder diensttijd als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan de diensttijd als omschreven in artikel 5:1, tweede lid.
4 Bij de vaststelling van de feitelijke arbeidsduur per week wordt uitgegaan van de met de helft teruggebrachte seniorenarbeidsduur per week.
5 Wanneer de betrokkene inkomsten geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid, waaronder mede wordt verstaan een uitkering krachten de WAJONG of de WAZ, of bedrijf, ter hand genomen op of na de dag waarop de seniorenarbeidsduur met de helft is teruggebracht dan wel schriftelijk is medegedeeld dat het verzoek tot het terugbrengen van de seniorenarbeidsduur bedoeld, in het eerste of tweede lid, is ingewilligd, worden die inkomsten in mindering gebracht op de door te betalen bezoldiging over de maand waarop deze inkomsten betrekking hebben of geacht kunnen worden betrekking te hebben met dien verstande dat het percentage van de door te betalen bezoldiging na vermindering nooit minder bedraagt dan 50.
Onder inkomsten bedoeld in de vorige volzin, wordt niet begrepen een uitkering op grond van de FPU-regeling.
6 Het vijfde lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen gedurende vakantie, verlof of non-activiteit onmiddellijk voorafgaande aan de vermindering van de seniorenarbeidsduur.
7 Wanneer de betrokkene op of na de dag, bedoeld in het vijfde lid, inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of bedrijf, ter hand genomen voor evenbedoelde dag, is ten aanzien van die inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het vierde lid van overeenkomstige toepassing. De hier bedoelde vermindering vindt echter niet plaats, indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen of indien de betrokkene aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende met de vermindering van de seniorenarbeidsduur.
8 De betrokkene doet van het ter hand nemen van arbeid of bedrijf op of na de dag waarop de seniorenarbeidsduur is verminderd of schriftelijk is medegedeeld dat het verzoek tot terugbrengen van de seniorenarbeidsduur, bedoeld in het eerste of tweede lid, is ingewilligd, terstond mededeling aan het college of aan een door het college aan te wijzen ambtenaar. Daarbij doet hij, voor zover mogelijk, opgave van de inkomsten die hij uit die arbeid of dat bedrijf zal verkrijgen. Tijdelijke of blijvende wijzigingen in alle evengenoemde bedragen geeftij hij tijdig op voor het verschijnen van de eerstopvolgende bezoldigingstermijn.
9 Indien de in het vijfde tot en met zevende lid bedoelde bedragen niet vooraf door de betrokkene zijn op te geven, doet hij voor het verschijnen van elke bezoldigingstermijn opgave van hetgeen hij sedert het ter hand nemen van de arbeid of het bedrijf dan wel sedert de vorige opgave heeft verkregen. Brengt de aard van de arbeid of het bedrijf, ter beoordeling het college, mede dat de inkomsten over een langere termijn moeten worden berekend, welke echter niet langer dan een jaar mag zijn, dan geschiedt de opgave dienovereenkomstig en wordt het bedrag van de vermindering voorlopig vastgesteld onder voorbehoud van verrekening aan het einde van evenbedoelde termijn.
10 Bij vaststelling van het bedrag van de vermindering kan van een opgave als bedoeld in het achtste lid worden afgeweken.
11 Het in het zevende en achtste lid bepaalde vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van arbeid of bedrijf en de inkomsten daaruit, bedoeld in het vijfde en zesde lid.
12 Door het aanvaarden van de vermindering van de seniorenarbeidsduur wordt de betrokkene geacht er in toe te stemmen, dat zij die naar het oordeel van het college daarvoor in aanmerking komen alle voor de uitvoering van dit artikel noodzakelijke inlichtingen geven.
13 Indien de betrokkene één of meerdere verplichtingen als bedoeld in het zevende en achtste lid niet nakomt, kan het college de doorbetaling van de bezoldiging tijdelijk of definitief op een lager percentage stellen, met dien verstande dat het aldus vastgestelde percentage nooit minder dan 50 kan bedragen.
14 Het verzoek voor het terugbrengen van de seniorenarbeidsduur moet minimaal drie maanden voor aanvang van de vermindering worden ingediend.
Ingangsdatum seniorenmaatregelen.
Indien de ambtenaar gebruik maakt van de mogelijkheid de seniorenarbeidsduur te verminderen ingevolge het bepaalde in artikel 5:1, eerste lid, of 5:3, eerste of tweede lid, heeft de ambtenaar vanaf de dag dat de leeftijd is bereikt, zoals vermeld in de voorgaande artikelen, aanspraak op vermindering van de seniorenarbeidsduur. Op de eerste dag van de maand volgende op de dag waarop tenminste de vereiste leeftijd wordt bereikt, wordt de seniorenarbeidsduur teruggebracht en wordt de bezoldiging gedeeltelijk uitbetaald, op grond van het bepaalde in artikel 5:1 en 5:3.
1 De ambtenaar waarvan het verzoek als bedoeld in artikel 5:1 is gehonoreerd en waarvan de ingangsdatum van de vermindering van de seniorenarbeidsduur ligt voor 1 april 1996, behoudt voor de duur van de periode van deze vermindering van seniorenarbeid, de volledig voor hem geldende bezoldiging, behoudens ingeval artikel 5:3, tweede lid, onderdeel b, van toepassing is.
1 Een ambtenaar die gebruik maakt of heeft gemaakt van de regeling zoals opgenomen in hoofdstuk 5a, kan niet deelnemen aan een van de in dit hoofdstuk genoemde regelingen.
2 Een ambtenaar die is geboren op of na 1 januari 1945, heeft geen recht op deelname aan een van de in dit hoofdstuk genoemde regelingen.
1.In dit hoofdstuk wordt onder berekeningsgrondslag verstaan: de pensioengrondslag zoals die is vastgesteld in januari in het jaar voorafgaand aan het moment van gebruikmaking van de aanvulling van de werkgever, met dien verstande dat indien de ambtenaar voorafgaande aan het ontstaan van het recht op een Aanvulling werkgever meer dan een betrekking vervult, voor de vaststelling van de berekeningsgrondslag wordt uitgegaan van het inkomen uit de betrekking waaruit het recht op een Aanvulling werkgever ontstaat.
2 Voor de ambtenaar die een deeltijdbetrekking vervult, wordt als berekeningsgrondslag de in het eerste lid genoemde berekeningsgrondslag gehanteerd, vermenigvuldigd met de deeltijdfactor zoals genoemd in artikel 1.2, tweede lid van het pensioenreglement, direct voorafgaande aan het ontstaan van het recht op een Aanvulling werkgever.
Hoogte van de Aanvulling werkgever
1.De Aanvulling werkgever bedraagt een percentage van de berekeningsgrondslag, dat eenmalig wordt vastgesteld op het moment dat hij voor het eerst gebruikmaakt van de FPU Gemeenten aan de hand van de leeftijd van de ambtenaar op 31 december 2005 en bedraagt:
a. De in het tweede lid genoemde spilleeftijd is voor de ambtenaar geboren
Voor zover dit leidt tot een vroegere spilleeftijd dan genoemd onder a, is de in het tweede lid genoemde spilleeftijd voor de ambtenaar die onder de FPU maatregel 42, 43, 44 FPU-jaren valt, het moment waarop hij het aantal dienstjaren van 42 jaar en twee maanden, respectievelijk 43 jaar en twee maanden, respectievelijk 44 jaar en twee maanden bereikt.
Aftopping aanvulling werkgever voor medewerkers die vanaf 1 juli 2006 gebruikmaken van de FPU Gemeenten
1 Voor medewerkers die vanaf 1 juli 2006 op of na de spilleeftijd gebruikmaken van hun recht op FPU Gemeenten wordt de uitkering afgetopt op 100% van het totaalinkomen. Voor de definitie van totaalinkomen wordt verwezen naar artikel 5a:4b eerste lid. Als de Aanvulling werkgever niet of niet volledig tot uitkering komt wordt dat gedeelte van de Aanvulling werkgever doorgeschoven naar het ouderdoms- en nabestaandenpensioen vanaf 65 jaar.
2 Voor werknemers die vanaf 1 juli 2006 vóór de spilleeftijd gebruikmaken van hun recht op FPU Gemeenten wordt de uitkering afgetopt op 90% van het totaalinkomen. Voor de definitie van totaalinkomen wordt verwezen naar artikel 5a:4b, eerste lid.
3 a. de in het tweede lid genoemde spilleeftijd is voor de ambtenaar geboren:
Voor zover dit leidt tot een vroegere spilleeftijd dan genoemd onder a, is de in het tweede lid genoemde spilleeftijd voor de ambtenaar die onder de FPU maatregel 42, 43, 44 FPU-jaren valt, het moment waarop hij het aantal dienstjaren van 42 jaar en twee maanden, respectievelijk 43 jaar en twee maanden, respectievelijk 44 jaar en twee maanden bereikt.
Aftopping aanvulling werkgever voor medewerkers die in de periode van 1 januari 2006 tot 1 juli 2006 gebruikmaken van de FPU Gemeenten
1 Voor werknemers die vanaf 1 januari 2006 tot 1 juli 2006 op of na de spilleeftijd van de FPU Gemeenten gebruikmaken van hun recht op FPU Gemeenten wordt de uitkering afgetopt op 100% van het totaalinkomen. Voor de definitie van totaalinkomen wordt verwezen naar artikel 5a:4b eerste lid. Als de Aanvulling werkgever niet of niet volledig tot uitkering komt wordt dat gedeelte van de Aanvulling werkgever doorgeschoven naar het ouderdoms- en nabestaandenpensioen vanaf 65 jaar.
2 Voor werknemers die vanaf 1 januari 2006 tot 1 juli 2006 vóór de spilleeftijd van de FPU Gemeenten gebruikmaken van hun recht op FPU Gemeenten wordt de uitkering afgetopt op 90% van het totaalinkomen. Voor de definitie van totaalinkomen wordt verwezen naar artikel 5a:4b eerste lid.
3 De in het eerste en tweede lid genoemde spilleeftijd is voor de ambtenaar geboren
Aftopping aanvulling werkgever voor medewerkers die vóór 1 januari 2006 gebruikmaken van de FPU Gemeenten.
Indien de in het eerste lid, onder a, bedoelde FPU-uitkering is verminderd krachtens artikel 9 of 10 van het Reglement flexibel pensioen en uittreden (FPU) ter zake van basisuitkering en aanvullende uitkering, respectievelijk in verband met samenloop met inkomsten uit arbeid of bedrijf, of in verband met samenloop met uitkering ter zake van arbeidsongeschiktheid, wordt voor de toepassing van dit artikel uitgegaan van de onverminderde FPU-uitkering.
De werkgever betaalt aan de ambtenaar die gebruik maakt van de FPU Gemeenten een Vergoeding pensioenpremie die overeenkomt met de werkgeversbijdrage in de doorsneepremie die vereist is voor 20% pensioenopbouw gedurende de periode dat gebruik gemaakt wordt van de regeling. De in de eerste volzin genoemde pensioenopbouw heeft betrekking op dat deel van de dienstbetrekking waarvoor ontslag is verleend op grond van artikel 8.11.
Het college kan een nadere regeling treffen op grond waarvan het gebruik van de FPU Gemeenten kan worden beïnvloed. Deze nadere regeling laat de aanspraken van de ambtenaar op de FPU Gemeenten onverlet.
II Pensioenopbouw bij afloop loopbaan
Indien de ambtenaar op grond van artikel 3:1, zevende lid, bij dezelfde of een andere werkgever in de gemeentelijke sector, een andere functie met een gelijke formele arbeidsduur accepteert, blijft de pensioenopbouw gebaseerd op de oude inschaling.
6 VAKANTIE, VAKANTIETOELAGE EN (ZWANGERSCHAP- EN BEVALLINGS)VERLOF
In elk kalenderjaar heeft de ambtenaar recht op vakantie met behoud van bezoldiging.
1 De vakantie, waarop de ambtenaar recht heeft ingevolge artikel 6:1, wordt verleend, tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten en toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 6:2:4, eerste lid, dan wel toepassing wordt gegeven aan artikel 6:2:6.
2 De vakantie wordt verleend door het college.
Voor conform dit lid niet genoten vakantiedagen wordt een vergoeding gegeven. Deze vergoeding is gelijk aan het uurloon van de ambtenaar voor elk niet genoten vakantie-uur.
1 De duur van de vakantie van de ambtenaar met een volledige betrekking bedraagt tenminste 158,4 uren per kalenderjaar.
2 Voor 1 november (tenzij lokaal anders is geregeld) kan de ambtenaar verzoeken in het daaropvolgende jaar de arbeidsduur per jaar te mogen overschrijden met - bij een volledige betrekking - een maximum van 50,4 uren en deze uren om te zetten in vakantie als bedoeld in het eerste lid. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een arbeidsduur van minder dan 36 uur per week, geldt een naar evenredigheid lager aantal uren als het maximum.
3 Het college wijst een verzoek als bedoeld in het vorige lid toe, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen verzetten.
1 Met inachtneming van het bepaalde in artikel 6:2 geeft het college algemene regels met betrekking tot de duur van de vakantie.
2 De duur van de vakantie van een ambtenaar, die is aangesteld voor een formele arbeidsduur van minder 36 uur per week, wordt naar evenredigheid verminderd.
3 Bij de in het eerste lid bedoelde algemene regels wordt ten aanzien van de ambtenaren of bepaalde groepen van ambtenaren voorzien in een vermeerdering van de vakantie op grond van volbrachte diensttijd of bereikte leeftijd, dan wel van beide, waarbij het bepaalde in het tweede lid van overeenkomstige toepassing is.
4 De aan de ambtenaar volgens de in het eerste lid bedoelde algemene regels toekomende vakantie wordt vermeerderd met 14,4 uren ten aanzien van degene, bedoeld in de artikelen 3:3 en 3:3:1, indien regelmatig en in belangrijke mate op onregelmatige uren wordt gewerkt, respectievelijk indien de in artikel 3:3:1 genoemde verplichting regelmatig en in belangrijke mate op de ambtenaar rust.
5 In gevallen waarin dit artikel niet voorziet, stelt het college bijzondere regels vast.
6 In afwijking van het gestelde in artikel 6:2 wordt, met ingang van de dag waarop de seniorenarbeidsduur van de ambtenaar op grond van artikel 5:1 of 5:3 wordt teruggebracht, de duur van de vakantie naar evenredigheid verminderd en vervalt het recht op vermeerdering van vakantie als bedoeld in het derde lid van dit artikel.
7 Het recht op vermeerdering van de vakantie als bedoeld in het derde lid van dit artikel vervalt met ingang van de dag waarop de ambtenaar gebruik maakt van de FPU Gemeenten ls omschreven in hoofdstuk 5a.
1 De vakantie kan worden opgesplitst, maar wordt als regel voor ten minste 2/3 deel, doch in elk geval voor ten minste tien werkdagen, aaneensluitend verleend.
2 De vakantie wordt desverlangd zoveel mogelijk, in het bijzonder voor wat betreft de aaneengesloten periode, bedoeld in het eerste lid, verleend in het tijdvak van 1 mei tot 1 oktober. De ambtenaar wordt in de gelegenheid gesteld vakantie op te nemen op officiële feestdagen, samenhangend met geloof en/of culturele achtergrond anders dan de feestdagen genoemd in artikel 4.2.1 derde lid, bij het huwelijk of geregistreerd partnerschap van bloed- en aanverwanten in eerste en tweede graad en bij verhuizing.
3 De beslissing omtrent de tijdstippen waarop de vakantie zal worden verleend, alsmede die omtrent de tijdvakken waarin de vakantie eventueel zal worden gesplitst, berust bij het bestuursorgaan dat de vakantie verleent. Bij die beslissing wordt, voor zover de belangen van de dienst en die van de andere ambtenaren die toelaten, zoveel mogelijk rekening gehouden met de wensen van de ambtenaar.
Vakantieopbouw tijdens ziekte, arbeidsongeschiktheid en andere redenen van afwezigheid
1 De ambtenaar die in de loop van een kalenderjaar is aangesteld of wordt ontslagen heeft recht op een duur van de vakantie naar rato van de tijd dat hij zijn betrekking vervult.
2 Voor de ambtenaar die door oorzaken anders dan die bedoeld in het eerste lid, niet gedurende het volle kalenderjaar zijn betrekking vervult, wordt de duur van de vakantie, zo mogelijk van het lopende en overigens van een volgend kalenderjaar, naar evenredigheid verminderd.
3 Onverminderd het bepaalde in , eerste lid, wordt een vermindering, bedoeld in het tweede lid, niet toegepast:
a gedurende de laatste 6 maanden van de periode van afwezigheid, wegens zwangerschap en bevalling of niet aan schuld of nalatigheid te wijten ziekte van de ambtenaar, voorafgaand aan het herstel of het ontslag van de ambtenaar;
b in geval van verblijf in militaire dienst, anders dan voor eerste oefening;
c indien en voor zolang de ambtenaar voor ten hoogste 55% van de voor hem vastgestelde werktijd wegens niet aan zijn schuld of nalatigheid te wijten ziekte verhinderd is zijn betrekking te vervullen. Deze verhindering wordt voor het bepalen van de in dit lid onder a bedoelde periode van zes maanden buiten beschouwing gelaten.
Een opnieuw ingetreden verhindering tot het vervullen van de betrekking wegens ziekte wordt voor het bepalen van de in dit lid onder a bedoelde periode van zes maanden als een voortzetting van de vorige verhindering beschouwd, tenzij die verhindering zich voordoet nadat tenminste vier weken zijn verstreken sedert de ambtenaar zijn betrekking volledig heeft hervat.
4 Indien aan de ambtenaar op zijn verzoek vakantie wordt verleend op werkdagen, waarop hij wegens ziekte slechts gedurende een gedeelte daarvan zijn arbeid kan verrichten, wordt het aantal vakantie-uren van de ambtenaar verminderd met het aantal uren waarmee het aantal vakantie-uren verminderd zou worden ingeval de ambtenaar niet gedeeltelijk wegens ziekte verhinderd zou zijn geweest, tenzij het bevoegde bestuursorgaan dat de vakantie verleent in naar zijn oordeel daarvoor in aanmerking komende gevallen anders beslist.
1 Is aan de ambtenaar om redenen van dienstbelang in enig kalenderjaar de vakantie niet of niet geheel verleend, dan wordt hem die nog niet genoten vakantie zoveel mogelijk in het eerstvolgende, doch uiterlijk voor het einde van het tweede volgende kalenderjaar verleend.
2 Indien het belang van de dienst het onvermijdelijk maakt, dat de vakantie of het aaneengesloten gedeelte daarvan wordt genoten buiten het in artikel 6:2:2, tweede lid, genoemde tijdvak, kan door het college de duur van de vakantie of het aaneengesloten deel daarvan met 1/3 worden verlengd.
1 Verleende vakantie kan worden ingetrokken, wanneer dringende redenen van dienstbelang zulks noodzakelijk maken. Indien ten gevolge daarvan de ambtenaar op een bepaalde werkdag slechts gedeeltelijk vakantie genoot, worden de genoten vakantie-uren van die werkdag niet in aanmerking genomen bij de berekening van het aantal genoten vakantie-uren.
2 Indien de ambtenaar ten gevolge van de intrekking van de vakantie geldelijke schade lijdt, wordt deze schade hem vergoed.
1 Indien in enig kalenderjaar de vakantie geheel of gedeeltelijk niet is verleend:
a op verzoek van de ambtenaar;
b als gevolg van afwezigheid wegens ziekte die niet aan de schuld of nalatigheid van de ambtenaar is te wijten of
c als gevolg van verblijf in militaire dienst anders dan voor eerste oefening, wordt de niet genoten vakantie in een volgend kalenderjaar verleend, tenzij het belang van de dienst of de belangen van de andere ambtenaren zich daartegen verzetten.
Een verzoek als bedoeld onder a kan achterwege blijven, indien de niet genoten vakantie minder is dan een nader door het college te bepalen aantal uren.
2 De wegens ziekte tijdens een vakantie niet genoten vakantie-uren worden als niet verleend beschouwd, indien de ambtenaar aannemelijk kan maken dat hij, ware hem geen vakantie verleend, op die uren verhinderd zou zijn geweest zijn betrekking te vervullen.
3 Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt met dien verstande, dat de ambtenaar in enig kalenderjaar nimmer meer vakantiedagen kan opnemen dan anderhalf maal het hem bij of
krachtens artikel 6:2:1 toekomende aantal dagen tenzij op een desbetreffend verzoek van de ambtenaar uitdrukkelijk anders is beslist.
1 De ambtenaar heeft aanspraak op een vakantietoelage voor elke maand waarover hij als zodanig bezoldiging heeft genoten.
Indien een ambtenaar in de loop van een maand zijn betrekking gaat vervullen dan wel wordt ontslagen, ontvangt hij een evenredig deel van de vakantietoelage over die maand.
2 a De vakantietoelage bedraagt per kalendermaand 8% van de voor de ambtenaar in die maand geldende bezoldiging, met dien verstande dat aan de ambtenaar ten minste een bedrag wordt uitbetaald dat gelijk is aan de voor ambtenaren vastgestelde minimumvakantietoelage, welk bedrag bij het vervullen van een onvolledige betrekking naar evenredigheid wordt verminderd.
b Aan de ambtenaar die jonger is dan 21 jaar wordt ten minste een bedrag uitbetaald gelijk aan de in dit lid sub a bedoelde minimumvakantietoelage verminderd met 10% voor elk leeftijdsjaar of gedeelte van een leeftijdsjaar dat hij jonger is dan 21 jaar, met een maximumaftrek van 45% en met dien verstande dat het bedrag waarop hij alsdan aanspraak heeft naar evenredigheid wordt verminderd bij het vervullen van een onvolledige betrekking.
1 De vakantietoelage, bedoeld in artikel 6:3, wordt eenmaal per kalenderjaar uitbetaald over de periode van 12 maanden, beginnende met de maand juni van het voorafgaande kalenderjaar.
In afwijking van het bepaalde in de vorige zin vindt uitbetaling ook plaats bij ontslag van de ambtenaar.
2 a Artikel 6:3, alsmede het eerste lid van dit artikel zijn niet van toepassing op de ambtenaar, die in werkelijke dienst is of te werk is gesteld in de zin van artikel 9 van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst;
b Aan de ambtenaar die ingevolge wettelijke verplichting anders dan voor herhalingsoefeningen als militair in werkelijke dienst is, of te werk is gesteld in de zin van artikel 9 van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst en die vervangende dienst gedurende negen maanden heeft vervuld, wordt een bedrag uitgekeerd, dat gelijk is aan het verschil tussen het bedrag, dat hij als vakantie-uitkering uit hoofde van zijn militaire dienst of tewerkstelling in de zin van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst ontvangt en het bedrag aan vakantietoelage - mits dit hoger is - dat hij zou hebben ontvangen indien de voorgaande leden op hem van toepassing zouden zijn en de toelage zou zijn berekend op basis van de volle aan zijn betrekking verbonden bezoldiging.
3 Bij de toepassing van dit artikel wordt in acht genomen dat de tijd gedurende welke bij wijze van disciplinaire straf of uit hoofde van schorsing een gedeelte van de bezoldiging wordt ingehouden buiten beschouwing wordt gelaten, indien en voor zover dat bij de strafoplegging of schorsing is bepaald. Artikel 8:15:2, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
4 Met betrekking tot de uitvoering van dit artikel kan het college nadere regels stellen
1.De ambtenaar die op grond van de Waz recht heeft op calamiteiten- en ander kort
verzuimverlof of kraamverlof heeft gedurende dit verlof aanspraak op doorbetaling van zijn bezoldiging.
verhaal van de Vut-fonds bijdrage als bedoeld in artikel 21 van het FPU-reglement basis en aanvullende uitkering gelijk aan de bijdrage die voor de ambtenaar is verschuldigd.
1 Het college verleent aan de ambtenaar buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging op de dag dat het huwelijk of geregistreerd partnerschap van de ambtenaar wordt voltrokken.
2 De ambtenaar meldt tenminste twee weken tevoren aan het college wanneer het huwelijk of het registeren van het partnerschap zal plaatsvinden.
1 Het recht op langdurend zorgverlof bedraagt in elke achtereenvolgende periode van 12 kalendermaanden maximaal zesmaal de arbeidsduur per week.
2 De ambtenaar die op grond van de Waz recht heeft op langdurend zorgverlof heeft over de uren dat hij dit verlof geniet aanspraak op doorbetaling van 100% van zijn bezoldiging.
Daar staat tegenover dat de medewerker 50% van de verleende uren compenseert door bv. inhalen van de tijd op een later tijdstip, verlofopname, kopen van verlof of opname tegoed uit de levensloop.
Indien dit tot schrijnende situaties leidt, vindt overleg plaats met de directeur.
3 De duur van de vakantie van de ambtenaar die langdurend zorgverlof geniet wordt verminderd naar evenredigheid van de omvang van het langdurend zorgverlof.
4 Indien de ambtenaar gedurende het langdurend zorgverlof wegens ziekte niet in staat is zijn betrekking te vervullen vindt geen opschorting van het langdurend zorgverlof plaats.
5 De ambtenaar die langdurend zorgverlof geniet en langer dan 7 kalenderdagen wegens ziekte niet in staat is zijn betrekking te vervullen, heeft met ingang van de achtste kalenderdag aanspraak op zijn volledige vakantieopbouw.
1 Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder
a Centrales van overheidspersoneel:
1 de Algemene Centrale van overheidspersoneel (A.C.O.P.);
2 de Christelijke Centrale van overheids- en onderwijs personeel (C.C.O.O.P.);
3 de Centrale van middelbare en hogere functionarissen bij overheid en onderwijs (CMHF)
b Verenigingen van ambtenaren:
de verenigingen van ambtenaren welke zijn aangesloten bij de onder A genoemde centrales van overheidspersoneel.
2 Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt door het college buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend aan de ambtenaar:
a voor het bijwonen van algemene vergaderingen van verenigingen van ambtenaren of, voor zover het algemene verenigingen betreft welke ook andere groepen van ambtenaren dan gemeentepersoneel organiseren, voor het bijwonen van algemene vergaderingen van een landelijke groep van gemeentepersoneel indien de ambtenaar lid van het hoofdbestuur, bestuurslid ener landelijke groep of afgevaardigde van een afdeling is, met dien verstande dat van elke afdeling voor iedere vijftig leden of gedeelte daarvan aan ten hoogste twee afgevaardigden tot een maximum van tien afgevaardigden, verlof wordt verleend;
b voor het bijwonen van hoofdbestuursvergaderingen indien hij lid is van het hoofdbestuur van bondsraad- of bestuursraadvergaderingen indien hij lid is van de bonds- of bestuursraad, en van groepsraadvergaderingen indien hij lid is van een landelijke groepsraad;
c voor het bijwonen van één algemene vergadering van de centrale organisatie waarbij de vereniging van de ambtenaar is aangesloten, indien hij als vertegenwoordiger van zijn vereniging aan die vergadering deelneemt.
3 Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten wordt door het college aan de ambtenaar met een volledige betrekking buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend:
a om, indien hij daartoe door een centrale van overheidspersoneel als bedoeld in het eerste lid, onder a of door een daarbij aangesloten vereniging is aangewezen, bestuurlijke en/of vertegenwoordigende activiteiten te ontplooien binnen die centrale of die daarbij aangesloten vereniging, onderscheidenlijk binnen het gemeentelijk apparaat, welke ertoe strekken de doelstellingen van deze centrale van overheidspersoneel en/of de daarbij aangesloten vereniging te ondersteunen, alles te zamen voor ten hoogste 216 uren per kalenderjaar.
b voor het - op uitnodiging van een vereniging van ambtenaren - als cursist deelnemen aan een cursus welke door of ten behoeve van de leden van die vereniging van ambtenaren wordt gegeven, alles te zamen voor ten hoogste 43,2 uren per twee kalenderjaren.
4 Van het buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging van een ambtenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur per week van minder dan 36 uur of waarvoor de seniorenarbeidsduur op grond van artikel 5:1 of 5:3 is verminderd, wordt het aantal uren genoemd in het derde lid onder a en b, naar evenredigheid verminderd.
5 Het verlof, bedoeld in het tweede en derde lid tezamen, kan voor de ambtenaar met een volledige betrekking niet meer bedragen dan ten hoogste 244,8 uren per kalenderjaar, echter met dien verstande dat ten hoogste 316,8 uren verlof kan worden verleend aan de ambtenaar die:
a lid is van het hoofdbestuur van een centrale van overheidspersoneel, genoemd in het eerste lid onder a, nr. 1 of 2 en/of van een vereniging van ambtenaren die rechtstreeks bij die centrale is aangesloten.
b lid is van het centrale bestuur van de centrale genoemd in het eerste lid onder a, nr. 3 en/of bestuurslid is van een sector of sectie van de centrale.
Het buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging van een ambtenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur per week van minder dan 36 uur of waarvoor de seniorenarbeidsduur op grond van artikel 5:1 of 5:3 is verminderd, wordt het aantal uren genoemd in het derde lid onder a en b, naar evenredigheid verminderd.
6 Verlof, bedoeld in de vorige leden, kan slechts worden verleend aan de ambtenaar die lid is van een vereniging van ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, onder b.
7 Tenzij andere belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt aan de ambtenaar die door de vereniging van ambtenaren waarvan hij lid is, is aangewezen als lid van de commissie, bedoeld in artikel 12:1, tweede lid, buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend voor het bijwonen van de vergadering van die commissie, alsmede voor een voorvergadering per uitgeschreven commissievergadering.
Hetgeen ten aanzien van de voorvergadering is bepaald, geldt eveneens voor de ambtenaar die door de vereniging van ambtenaren waarvan hij lid is, is aangewezen als plaatsvervangend lid van de commissie bedoeld in artikel 12:1, tweede lid.
8 Het college kan omtrent het bepaalde in dit artikel nadere regels stellen, waarbij het te verlenen verlof, bedoeld in het tweede, derde en vijfde lid, op een lager aantal uren kan worden gesteld.
1.De ambtenaar met een volledige betrekking kan voor maximaal 72 uur per kalenderjaar
aanspraak maken op kortdurend zorgverlof op grond van de Waz.
2.Het maximum van 72 uur, als genoemd in het eerste lid, wordt voor de ambtenaar die is
aangesteld voor een formele betrekkingsomvang van minder dan 36 uur per week naar
3.Het verlof komt voor de helft voor de rekening van de werkgever en voor de helft voor de
4.Het college bepaalt in overleg met de ambtenaar nader de wijze waarop de verrekening
van het verlof met hem plaatsvindt. Verrekening met de vakantie bedoeld in artikel 6:2 is
1 Bij non-activiteit, bedoeld in artikel 125c, eerste lid, van de Ambtenarenwet bestaat geen recht op doorbetaling van de bezoldiging en vakantietoelage.
2 Indien de ambtenaar uit hoofde van zijn benoeming of verkiezing, bedoeld in artikel 125c, tweede lid, Ambtenarenwet, aanspraak heeft op een vaste vergoeding - niet zijnde een onkostenvergoeding - wordt op zijn bezoldiging over de tijd dat hij het op grond van dat artikel verleende verlof geniet een inhouding toegepast. Deze inhouding gaat hetgeen hij geacht kan worden te ontvangen als vergoeding voor de met het verlof overeenkomende tijd niet te boven.
3 Het college kan ter uitvoering van de vorige leden nadere regels vaststellen.
1 Het college kan aan een ambtenaar op diens verzoek, met behoud van het genot van de gehele of gedeeltelijke bezoldiging en al dan niet onder bepaalde nadere voorwaarden, verlof verlenen om andere redenen dan die welke zijn genoemd in artikel 6:4 tot en met artikel 6:4:4. Het verlof wordt verleend voor maximaal één jaar.
Aan een ambtenaar kan, tenzij de belangen van de dienst zicht daartegen verzetten, verlof van korte duur met behoud van bezoldiging worden verleend, voor het (bege)leiden van een jeugdkamp of kindervakantie activiteit, onder de volgende voorwaarden:
a de ambtenaar leidt of begeleidt een jeugdkamp of kindervakantie activiteit voor minimaal 10 kinderen, op vrijwillige basis;
b de kinderen zijn maximaal 21 jaar, ten aanzien van gehandicapte jeugd is de leeftijd maximaal 25 jaar;
c de activiteiten worden door een plaatselijk/regionaal/landelijk werkende organisatie opgezet;
d Een jeugdkamp duurt ten minste vier dagen, een kindervakantie activiteit duurt ten minste drie dagen;
e de ambtenaar is het hele jaar zonder vaste vergoeding in zijn vrije tijd betrokken bij de organisatie;
Het buitengewoon verlof voor het (bege)leiden van jeugdkampen of kindervakantie activiteiten bedraagt per activiteit maximaal 5 dagen, en in totaal maximaal 10 dagen per kalenderjaar.
1 Het college kan aan de ambtenaar die benoemd is tot bezoldigd bestuurder van een vereniging van ambtenaren op diens verzoek onbetaald verlof verlenen voor de duur van de vervulling van de functie voor ten hoogste twee jaren.
2 Gedurende de periode van het verlof is het verhaal van de pensioenpremies en de Vut-fonds bijdrage als bedoeld in artikel 21 van het FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering gelijk aan het bedrag van de premies en de bijdrage die voor de ambtenaar zijn verschuldigd. Bij deeltijd verlof wordt het verhaal naar rato vastgesteld. Het verhaal is, voor wat betreft de pensioenpremies, niet aan de orde in het geval dat het verlof voor ten hoogste drie maanden is verleend.
Buitengewoon verlof is geen vakantie
Het buitengewoon verlof dat volledig doorbetaald wordt, wordt niet in mindering gebracht op de vakantie.
1 De ambtenaar die op grond van de Waz recht heeft op ouderschapsverlof, heeft, voor zover lokaal een regeling betaald ouderschapsverlof is of wordt vastgesteld, over de uren dat hij dit verlof geniet, maar ten hoogste over 13 maal de formele arbeidsduur per week, aanspraak op doorbetaling van een percentage van zijn bezoldiging minus het daaraan gekoppelde maximale uurbedrag van de fiscale tegemoetkoming van de Belastingdienst waarop de ambtenaar aanspraak kan maken.
2 Het percentage bedoeld in het eerste lid bedraagt voor de ambtenaar die wordt bezoldigd
3 Het is niet toegestaan dat de ambtenaar gedurende de uren dat het betaald ouderschapsverlof wordt genoten betaalde arbeid verricht. Het college kan hieromtrent nadere regels stellen.
4 Op de ambtenaar die op grond van de Waz recht heeft op ouderschapsverlof is artikel 6:9 niet van toepassing.
Overgangsrecht betaald ouderschapsverlof
1.De ambtenaar die op grond van de Waz recht heeft op ouderschapsverlof, heeft, voorzover
1. lokaal een regeling betaald ouderschapsverlof is of wordt vastgesteld, over de uren dat hij dit
verlof geniet, maar ten hoogste over 13 maal de formele arbeidsduur per week, aanspraak op doorbetaling van zijn bezoldiging, berekend naar een percentage bepaald in het tweede en derde lid, indien:
hij op 31 december 2005 langer dan één jaar in dienst is van de gemeente.
Over de uren waarop de ambtenaar betaald ouderschapsverlof geniet wordt het bedrag van de bezoldiging, berekend op grond van het tweede en derde lid, verminderd met het daaraan gekoppelde maximale uurbedrag van de fiscale tegemoetkoming van de Belastingdienst waarop de ambtenaar aanspraak kan maken.
Op de ambtenaar die gebruik maakt van het overgangsrecht betaald ouderschapsverlof zijn de artikelen 6:5:1 tot en met 6:5:7 van overeenkomstige toepassing.
Opbouw vakantie en vakantie-toelage
1 De ambtenaar die gedurende het betaald ouderschapsverlof of binnen zes maanden
daarna ontslag wordt verleend op grond van artikel 8:1, eerste lid, of artikel 8:13, is
verplicht de bezoldiging, die hij op grond van artikel 6:5 heeft genoten, terug te betalen.
2 Geen terugbetalingsverplichting ontstaat indien het ontslag als bedoeld in artikel 8:1,
3 De ambtenaar die gedurende het betaald ouderschapsverlof of binnen drie maanden
daarna op eigen verzoek een betrekking aanvaardt voor minder uren dan hij direct
voorafgaande aan het ouderschapsverlof vervulde, is verplicht de bezoldiging, die hij
op grond van artikel 6:5 heeft genoten over de uren waarmee zijn aanstelling wordt
4 De ambtenaar die van het betaald ouderschapsverlof gebruik maakt, dient zich
tevoren schriftelijk akkoord te verklaren met het in het eerste en derde lid bepaalde.
Voor gevallen waarin deze regeling niet of niet naar billijkheid voorziet, kan het college een
Zwangerschaps- en bevallingsverlof
Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de vrouwelijke
ambtenaar de Waz-uitkering nog niet tot uitbetaling is gekomen, vermindering ondergaat, aan de ambtenaar een boete wordt opgelegd, danwel het recht op de Waz-uitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit aan haar schuld of toedoen te wijten is, wordt de Waz-uitkering op de bezoldiging in mindering gebracht.
Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de ambtenaar de Waz-uitkering nog niet tot uitbetaling is gekomen, vermindering ondergaat, aan de ambtenaar een boete wordt opgelegd, danwel het recht op de Waz-uitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit aan zijn schuld of toedoen te wijten is, wordt de Waz-uitkering op de bezoldiging in mindering gebracht.
Onbetaald verlof onder meer t.b.v. de gemeentelijke levensloopregeling
1 De ambtenaar die langer dan een jaar in dienst is van de gemeente kan het college verzoeken hem onbetaald verlof te verlenen voor een periode van tenminste 1 maand en ten hoogste 18 maanden.
2 De ambtenaar geniet in een periode van vijf jaar maximaal 18 maanden onbetaald verlof. Per jaar heeft de ambtenaar recht op maximaal één periode van onbetaald verlof.
3 Het college kan afwijken van de in het eerste en tweede lid gestelde voorwaarden.
4 Het verzoek van de ambtenaar heeft betrekking op de volledige arbeidsduur of op een deel daarvan.
5 De ambtenaar dient het verzoek tenminste drie maanden voor de gewenste ingangsdatum in. Het college stelt vast hoe het verzoek wordt ingediend.
6 Het college beslist zo snel mogelijk, maar uiterlijk binnen twee maanden na ontvangst van het verzoek. De ambtenaar ontvangt schriftelijk bericht van de beslissing van het college.
7 Indien de ambtenaar betaalde arbeid verricht over de uren dat hij onbetaald verlof geniet, kan het college het verlof intrekken.
8 Onverminderd het zevende lid kan het onbetaalde verlof niet tussentijds worden beëindigd tenzij het college en de ambtenaar hiermee instemmen.
9 Het college kent een verzoek om onbetaald verlof dat betrekking heeft op een periode direct voorafgaand aan de pensionering toe, tenzij zwaarwegende dienstbelangen zich daartegen verzetten. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt het verlof verleend voor een periode van maximaal drie jaren.
1 De duur van de vakantie van de ambtenaar die onbetaald verlof geniet wordt verminderd naar evenredigheid van de omvang van het onbetaald verlof.
2 Gedurende de periode van verlof bestaat geen aanspraak op uitkeringen, tegemoetkomingen, toeslagen, toelagen en (kosten)vergoedingen. Bij deeltijd verlof wordt dit naar rato vastgesteld.
3 Gedurende de periode van het verlof bestaat aanspraak op de gehele vergoeding als bedoeld in artikel 7:24a.
4 Gedurende de periode van het verlof is het verhaal van de pensioenpremies en de Vut-fonds bijdrage als bedoeld in artikel 21 van het FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering gelijk aan het bedrag van de premies en de bijdrage die voor de ambtenaar zijn verschuldigd. Bij deeltijd verlof wordt het verhaal naar rato vastgesteld. Het verhaal is, voor wat betreft de pensioenpremies, niet aan de orde in het geval dat het verlof voor ten hoogste drie maanden is verleend.
1 Het verlof van de ambtenaar die voor een deel van zijn betrekking onbetaald verlof geniet en langer dan 14 kalenderdagen ziek is, eindigt met ingang van de vijftiende kalenderdag.
2 Het college kan besluiten het verlof van de ambtenaar die volledig onbetaald verlof geniet en langer dan 14 kalenderdagen ziek is, in schrijnende gevallen te beëindigen. Dit kan niet wanneer er sprake is van verlof voorafgaand aan pensionering.
6a De gemeentelijke levensloopregeling
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a gemeentelijke levensloopregeling: een regeling als bedoeld in artikel 19g van de Wet op de loonbelasting 1964;
b instelling: een door de ambtenaar gekozen kredietinstelling of verzekeraar als bedoeld in artikel 19g, vierde lid, Wet op de loonbelasting 1964;
c levenslooprekening: een bij de instelling door de ambtenaar geopende geblokkeerde rekening, waarop de inleg van de ambtenaar wordt gestort;
d levensloopverzekering: een bij de instelling door de ambtenaar afgesloten verzekering, waarop de inleg van de ambtenaar wordt gestort;
e levenslooptegoed: het tegoed op een levenslooprekening onderscheidenlijk het verzekerd kapitaal.
De bepalingen van dit hoofdstuk hebben ten doel het treffen van een voorziening in geld uitsluitend ten behoeve van de financiering van een periode van (gedeeltelijk) onbetaald verlof door de ambtenaar. De gespaarde voorziening blijft qua omvang binnen de grenzen van artikel 19g van de Wet op de loonbelasting 1964.
Verzoek tot deelname levensloopregeling
1 De ambtenaar die deel wil nemen aan de gemeentelijke levensloopregeling meldt dit bij het college.
2 Het college verwerkt de melding uiterlijk met ingang van de derde kalendermaand na ontvangst, tenzij niet wordt voldaan aan de eisen zoals genoemd in artikel 6a:4.
3 Het college stelt vast hoe de melding moet plaatsvinden.
Voorwaarden deelname levensloopregeling
1 De ambtenaar informeert het college schriftelijk over de instelling waarbij de levenslooprekening of de levensloopverzekering wordt aangehouden.
2 De ambtenaar verklaart schriftelijk aan het college of hij een levenslooptegoed heeft opgebouwd bij een of meer gewezen inhoudingsplichtigen tenzij een andere werkgever bij wie de ambtenaar in dienstbetrekking staat geacht wordt inhoudingsplichtig te zijn ten aanzien van dit levenslooptegoed.
3 De ambtenaar stemt er schriftelijk mee in dat de instelling aan het college informatie verstrekt over de omvang van het levenslooptegoed van de ambtenaar tenzij dit levenslooptegoed geacht wordt te zijn opgebouwd bij een andere inhoudingsplichtige bij wie de ambtenaar in dienstbetrekking staat.
4 De ambtenaar verklaart schriftelijk aan het college dat hij gedurende zijn deelname aan de gemeentelijke levensloopregeling niet deelneemt aan een spaarloonregeling als bedoeld in artikel 32 Wet op de loonbelasting 1964.
1 De ambtenaar vermeldt bij zijn melding om deel te nemen aan de gemeentelijke levensloopregeling het gewenste bedrag van de inleg per jaar.
2 De ambtenaar kan eenmaal per jaar op een door het college aangewezen wijze en tijdstip de hoogte van de inleg wijzigen.
3 De inleg bestaat uit een of meerdere van de in artikel 6a:6 genoemde bronnen.
De jaarlijkse inleg van de ambtenaar in het kader van de gemeentelijke levensloopregeling bestaat uit een of meer van de volgende bronnen:
d de levensloopbijdrage als genoemd in artikel 6a:7;
e de geldelijke vergoeding voor de verkoop van vakantie-uren als bedoeld in artikel 4a:1;
f het opgebouwde verloftegoed bedoeld in artikel 4:3 lid 3.
1 De ambtenaar die geboren is na 31 december 1949, met uitzondering van de ambtenaar die in 2005 55 jaar is geworden en die in deeltijd met FPU is gegaan, heeft recht op een levensloopbijdrage ten bedrage van 1,5% van het voor hem in een kalenderjaar geldende salaris op jaarbasis. De bijdrage bedraagt bij een volledige betrekking minimaal € 400. Bij een deeltijd betrekking wordt dit bedrag naar rato vastgesteld. De levensloopbijdrage wordt tevens uitgekeerd aan ambtenaren die zijn geboren voor of op 31 december 1949 en die geen recht hebben op een uitkering zoals bedoeld in hoofdstuk 5a.
2 In afwijking van het eerste lid is de levensloopbijdrage 2,5% indien en voor zolang hoofdstuk 9a op de ambtenaar van toepassing is.
3 De levensloopbijdrage bedoeld in het tweede lid wordt gedurende maximaal 20 jaar verstrekt. Hierna ontvangt de ambtenaar de levensloopbijdrage bedoeld in het eerste lid. De levensloopbijdrage van 2,5% kan na 20 jaar voortgezet worden, indien artikel 9a:9, eerste lid, onderdeel b, van toepassing is.
4 De levensloopbijdrage wordt eenmaal per kalenderjaar in de maand december betaald.
5 Bij indiensttreding vanaf 1 augustus van een kalenderjaar bouwt de ambtenaar naar evenredigheid aanspraken op een levensloopbijdrage op. Bij ontslag van de ambtenaar vindt betaling van de levensloopbijdrage plaats over het gedeelte van het kalenderjaar dat de ambtenaar in dienstverband werkzaam is geweest.
6 De levensloopbijdrage behoort tot het percentage, bedoeld in het eerste lid, tot het pensioengevend inkomen als bedoeld in artikel 3.1, lid 1, sub g van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.
De levensloopbijdrage, bedoeld in artikel 6a:7, wordt voor het kalenderjaar 2008 als gevolg van de wijziging van het uitbetalingsmoment van juli naar december berekend over de maanden augustus 2007 tot en met december 2008. De bijdrage bedraagt bij een volledige betrekking minimaal € 567,-. Bij een deeltijdbetrekking word dit bedrag naar rato vastgesteld.
Beëindiging deelname levensloopregeling
1 Het college beëindigt de deelname aan de levensloopregeling uiterlijk twee maanden na ontvangst van de kennisgeving hiertoe door de ambtenaar. Het college stelt vast hoe de kennisgeving moet plaatsvinden.
2 Deelname aan de gemeentelijke levensloopregeling eindigt daarnaast:
a bij overlijden van de ambtenaar;
b bij ontslag van de ambtenaar;
c de dag voordat de ambtenaar 65 jaar wordt.
1 Over het levenslooptegoed wordt uitsluitend beschikt:
a ten behoeve van de uitbetaling van een uitkering tijdens een periode van (gedeeltelijk) onbetaald verlof op grond van de Wet arbeid en zorg en hoofdstuk 6;
b ten behoeve van het omzetten van het levenslooptegoed in een aanspraak ingevolge artikel 16.6. van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP, voor zover de fiscale grenzen in de Wet op de loonbelasting 1964 niet worden overschreden.
2 Om over het levenslooptegoed te kunnen beschikken meldt de ambtenaar tenminste drie maanden voor de gewenste ingangsdatum het college dat hij wil beschikken over (een deel van zijn) levenslooptegoed. Het college stelt vast hoe de melding moet plaatsvinden.
3 Het levenslooptegoed mag geheel of gedeeltelijk worden afgekocht in geval van beëindiging van het dienstverband.
4 Met inachtneming van het derde lid, wordt het levenslooptegoed niet afgekocht, vervreemd, prijsgegeven dan wel formeel of feitelijk als voorwerp van zekerheid gesteld anders dan ten behoeve van de in artikel 61k Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 bedoelde verpanding ten behoeve van de belastingdienst bij buitenlandse aanbieders.
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op ambtenaren bedoeld in hoofdstuk 9 en 9b, met uitzondering van de ambtenaar op wie paragraaf 5 van hoofdstuk 9b van toepassing is.
Tijdelijke regeling ambtenaren die werkzaam zijn in een betrekking bij het gemeentelijk stadsvervoer
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die werkzaam is in een betrekking bij het gemeentelijk stadsvervoer, waarvoor door het college krachtens artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, leeftijdsgrenzen zijn bepaald.
6a De gemeentelijke levensloopregeling
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a gemeentelijke levensloopregeling: een regeling als bedoeld in artikel 19g van de Wet op de loonbelasting 1964;
b instelling: een door de ambtenaar gekozen kredietinstelling of verzekeraar als bedoeld in artikel 19g, vierde lid, Wet op de loonbelasting 1964;
c levenslooprekening: een bij de instelling door de ambtenaar geopende geblokkeerde rekening, waarop de inleg van de ambtenaar wordt gestort;
d levensloopverzekering: een bij de instelling door de ambtenaar afgesloten verzekering, waarop de inleg van de ambtenaar wordt gestort;
e levenslooptegoed: het tegoed op een levenslooprekening onderscheidenlijk het verzekerd kapitaal.
De bepalingen van dit hoofdstuk hebben ten doel het treffen van een voorziening in geld uitsluitend ten behoeve van de financiering van een periode van (gedeeltelijk) onbetaald verlof door de ambtenaar. De gespaarde voorziening blijft qua omvang binnen de grenzen van artikel 19g van de Wet op de loonbelasting 1964.
Verzoek tot deelname levensloopregeling
1 De ambtenaar die deel wil nemen aan de gemeentelijke levensloopregeling meldt dit bij het college.
2 Het college verwerkt de melding uiterlijk met ingang van de derde kalendermaand na ontvangst, tenzij niet wordt voldaan aan de eisen zoals genoemd in artikel 6a:4.
3 Het college stelt vast hoe de melding moet plaatsvinden.
Voorwaarden deelname levensloopregeling
1 De ambtenaar informeert het college schriftelijk over de instelling waarbij de levenslooprekening of de levensloopverzekering wordt aangehouden.
2 De ambtenaar verklaart schriftelijk aan het college of hij een levenslooptegoed heeft opgebouwd bij een of meer gewezen inhoudingsplichtigen tenzij een andere werkgever bij wie de ambtenaar in dienstbetrekking staat geacht wordt inhoudingsplichtig te zijn ten aanzien van dit levenslooptegoed.
3 De ambtenaar stemt er schriftelijk mee in dat de instelling aan het college informatie verstrekt over de omvang van het levenslooptegoed van de ambtenaar tenzij dit levenslooptegoed geacht wordt te zijn opgebouwd bij een andere inhoudingsplichtige bij wie de ambtenaar in dienstbetrekking staat.
4 De ambtenaar verklaart schriftelijk aan het college dat hij gedurende zijn deelname aan de gemeentelijke levensloopregeling niet deelneemt aan een spaarloonregeling als bedoeld in artikel 32 Wet op de loonbelasting 1964.
1 De ambtenaar vermeldt bij zijn melding om deel te nemen aan de gemeentelijke levensloopregeling het gewenste bedrag van de inleg per jaar.
2 De ambtenaar kan eenmaal per jaar op een door het college aangewezen wijze en tijdstip de hoogte van de inleg wijzigen.
3 De inleg bestaat uit een of meerdere van de in artikel 6a:6 genoemde bronnen.
De jaarlijkse inleg van de ambtenaar in het kader van de gemeentelijke levensloopregeling bestaat uit een of meer van de volgende bronnen:
d de levensloopbijdrage als genoemd in artikel 6a:7;
e de geldelijke vergoeding voor de verkoop van vakantie-uren als bedoeld in artikel 4a:1;
f het opgebouwde verloftegoed bedoeld in artikel 4:3 lid 3.
1 De ambtenaar die geboren is na 31 december 1949, met uitzondering van de ambtenaar die in 2005 55 jaar is geworden en die in deeltijd met FPU is gegaan, heeft recht op een levensloopbijdrage ten bedrage van 1,5% van het voor hem in een kalenderjaar geldende salaris op jaarbasis. De bijdrage bedraagt bij een volledige betrekking minimaal € 400. Bij een deeltijd betrekking wordt dit bedrag naar rato vastgesteld. De levensloopbijdrage wordt tevens uitgekeerd aan ambtenaren die zijn geboren voor of op 31 december 1949 en die geen recht hebben op een uitkering zoals bedoeld in hoofdstuk 5a.
2 In afwijking van het eerste lid is de levensloopbijdrage 2,5% indien en voor zolang hoofdstuk 9a op de ambtenaar van toepassing is.
3 De levensloopbijdrage bedoeld in het tweede lid wordt gedurende maximaal 20 jaar verstrekt. Hierna ontvangt de ambtenaar de levensloopbijdrage bedoeld in het eerste lid. De levensloopbijdrage van 2,5% kan na 20 jaar voortgezet worden, indien artikel 9a:9, eerste lid, onderdeel b, van toepassing is.
4 De levensloopbijdrage wordt eenmaal per kalenderjaar in de maand december betaald.
5 Bij indiensttreding vanaf 1 augustus van een kalenderjaar bouwt de ambtenaar naar evenredigheid aanspraken op een levensloopbijdrage op. Bij ontslag van de ambtenaar vindt betaling van de levensloopbijdrage plaats over het gedeelte van het kalenderjaar dat de ambtenaar in dienstverband werkzaam is geweest.
6 De levensloopbijdrage behoort tot het percentage, bedoeld in het eerste lid, tot het pensioengevend inkomen als bedoeld in artikel 3.1, lid 1, sub g van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.
De levensloopbijdrage, bedoeld in artikel 6a:7, wordt voor het kalenderjaar 2008 als gevolg van de wijziging van het uitbetalingsmoment van juli naar december berekend over de maanden augustus 2007 tot en met december 2008. De bijdrage bedraagt bij een volledige betrekking minimaal € 567,-. Bij een deeltijdbetrekking word dit bedrag naar rato vastgesteld.
Beëindiging deelname levensloopregeling
1 Het college beëindigt de deelname aan de levensloopregeling uiterlijk twee maanden na ontvangst van de kennisgeving hiertoe door de ambtenaar. Het college stelt vast hoe de kennisgeving moet plaatsvinden.
2 Deelname aan de gemeentelijke levensloopregeling eindigt daarnaast:
a bij overlijden van de ambtenaar;
b bij ontslag van de ambtenaar;
c de dag voordat de ambtenaar 65 jaar wordt.
1 Over het levenslooptegoed wordt uitsluitend beschikt:
a ten behoeve van de uitbetaling van een uitkering tijdens een periode van (gedeeltelijk) onbetaald verlof op grond van de Wet arbeid en zorg en hoofdstuk 6;
b ten behoeve van het omzetten van het levenslooptegoed in een aanspraak ingevolge artikel 16.6. van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP, voor zover de fiscale grenzen in de Wet op de loonbelasting 1964 niet worden overschreden.
2 Om over het levenslooptegoed te kunnen beschikken meldt de ambtenaar tenminste drie maanden voor de gewenste ingangsdatum het college dat hij wil beschikken over (een deel van zijn) levenslooptegoed. Het college stelt vast hoe de melding moet plaatsvinden.
3 Het levenslooptegoed mag geheel of gedeeltelijk worden afgekocht in geval van beëindiging van het dienstverband.
4 Met inachtneming van het derde lid, wordt het levenslooptegoed niet afgekocht, vervreemd, prijsgegeven dan wel formeel of feitelijk als voorwerp van zekerheid gesteld anders dan ten behoeve van de in artikel 61k Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 bedoelde verpanding ten behoeve van de belastingdienst bij buitenlandse aanbieders.
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op ambtenaren bedoeld in hoofdstuk 9 en 9b, met uitzondering van de ambtenaar op wie paragraaf 5 van hoofdstuk 9b van toepassing is.
Tijdelijke regeling ambtenaren die werkzaam zijn in een betrekking bij het gemeentelijk stadsvervoer
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die werkzaam is in een betrekking bij het gemeentelijk stadsvervoer, waarvoor door het college krachtens artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, leeftijdsgrenzen zijn bepaald.7 AANSPRAKEN BIJ ONGESCHIKTHEID WEGENS ZIEKTE OF GEBREK
Bij de toepassing van dit hoofdstuk wordt artikel 1:2:1 in acht genomen.
Bedrijfsgeneeskundige begeleiding en geneeskundig onderzoek
Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot bedrijfsgeneeskundige begeleiding en
De gemeente laat zich bijstaan door een arbo-dienst.
Bedrijfsgeneeskundige begeleiding
Consulteren arts door ambtenaar
De ambtenaar heeft het recht een arts van de arbo-dienst rechtstreeks te consulteren ter zake van
gezondheidsproblemen die naar zijn mening met zijn arbeidssituatie kunnen samenhangen.
Periodiek geneeskundig onderzoek
De ambtenaar die in verband met de uitoefening van zijn werkzaamheden aan bijzonder gevaar
voor zijn gezondheid blootstaat, dan wel voor een goede vervulling van zijn betrekking aan
bijzondere gezondheidseisen moet voldoen, is verplicht zich aan een periodiek geneeskundig
onderzoek te onderwerpen, indien zulks naar het oordeel van het college, na overleg met de
1.Het college is bevoegd de arbo-dienst opdracht te geven de ambtenaar aan een
geneeskundig onderzoek te onderwerpen:
a indien naar het oordeel van het college redelijkerwijs aanleiding bestaat tot twijfel aan een goede gezondheidstoestand van de ambtenaar;
b indien de ambtenaar niet of niet langer volledig geschikt is gebleken voor het naar
behoren vervullen van zijn betrekking, zulks ten einde na te gaan of hiervoor medische oorzaken zijn aan te wijzen.
2.De ambtenaar is verplicht zich aan een onderzoek, bedoeld in het eerste lid, te
1.Indien bij een onderzoek, bedoeld in artikel 7:2:4 of in artikel 7:2:5 blijkt van een
zodanige lichamelijke of geestelijke toestand van de ambtenaar, dat naar het oordeel van
de arbo-dienst de belangen van de ambtenaar, die van de dienst of van bij de
dienstuitoefening betrokken derden zich tegen voortzetting van zijn betrekking verzetten,
wordt de ambtenaar door het college buiten dienst gesteld.
2.Een buitendienststelling, bedoeld in het eerste lid, vindt niet plaats indien, naar het oordeel
van de arbo-dienst, de lichamelijke of geestelijke toestand van de ambtenaar het wenselijk
maakt dat hij tijdelijk met andere werkzaamheden wordt belast, indien en voor zover deze
voorhanden zijn. In dat geval is artikel 7:18:1 van overeenkomstige toepassing.
3.Een buitendienststelling, bedoeld in het eerste lid, wordt voor de toepassing van de
overige artikelen van dit hoofdstuk gelijkgesteld met een verhindering wegens ziekte.
Maatregelen of voorzieningen in belang herstel ambtenaar
1.Indien daartoe naar het oordeel van de arbo-dienst aanleiding bestaat, verzoekt het college
het UWV de ambtenaar in aanmerking te laten komen voor maatregelen of voorzieningen
in het belang van het herstel van zijn gezondheid, dan wel in het belang van het behoud,
het herstel of de bevordering van zijn arbeidsgeschiktheid.
2.De ambtenaar wordt van het verzoek, bedoeld in het eerste lid, schriftelijk in kennis
1 De ambtenaar heeft bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek vanaf de eerste dag van die ongeschiktheid gedurende de eerste zes maanden recht op doorbetaling van zijn volledige bezoldiging.
2 De ambtenaar heeft bij voortduring van deze ongeschiktheid gedurende de zevende tot en met de twaalfde maand recht op doorbetaling van 90% van zijn bezoldiging.
3 De ambtenaar heeft bij voortduring van deze ongeschiktheid na 12 maanden gedurende de dertiende tot en met de vierentwintigste maand recht op doorbetaling van 75% zijn bezoldiging.
4 De ambtenaar heeft bij voortduring van deze ongeschiktheid na 24 maanden tot het einde van zijn dienstverband recht op doorbetaling van 70% van zijn bezoldiging .
5 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder ziekte ook gebreken verstaan.
6 De ambtenaar heeft recht op de doorbetaling van zijn volledige bezoldiging over de uren waarop hij: a. zijn arbeid verricht;
c.werkzaamheden in het kader van zijn reïntegratie verricht;
7 De ambtenaar behoudt na afloop van de termijn van zes maanden recht op de doorbetaling van zijn volledige bezoldiging bij arbeidsongeschiktheid in en door de dienst.
8 De ambtenaar, bedoeld in het derde en vierde lid, die ten minste 50% van zijn formele arbeidsduur zijn arbeid, passende arbeid, werkzaamheden in het kader van zijn reïntegratie verricht of scholing volgt in het kader van zijn reïntegratie, genoemd in het zesde lid van dit artikel, heeft recht op een extra percentage van 5% berekend over de bezoldiging waar hij recht op heeft ingevolge dit artikel. Hierbij geldt als maximum de bezoldiging bedoeld in het eerste lid.
10 De periode waarover de ambtenaar voorafgaand aan de periode van het zwangerschaps- en bevallingsverlof, bedoeld in artikel 6:7, ziek is als gevolg van de zwangerschap, schort de periode, bedoeld in het eerste tot en met het vierde lid, op.
11 Voor de toepassing van het eerste tot en met het vierde lid worden perioden van ongeschiktheid wegens ziekte samengeteld indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt genoten, bedoeld in artikel 6:7, tenzij in dat geval de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.
12 De doorbetaling van de bezoldiging, bedoeld in het eerste, tweede, derde en vierde lid, eindigt indien de ambtenaar definitief wordt herplaatst in een andere functie.
13Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot het recht op bezoldiging.
14 Het college zal rekening houden met individuele gevallen van terminale ziekte. In die gevallen zal de afweging worden gemaakt of ook na afloop van de termijn van zes maanden, bedoeld in het eerste lid, de volledige bezoldiging wordt doorbetaald.
Bezoldiging bij ziekte bij seniorenmaatregel en onbetaald/gedeeltelijk betaald verlof
1.De ambtenaar van wie de werktijd is teruggebracht ingevolge een seniorenmaatregel op
grond van hoofdstuk 5, heeft recht op doorbetaling van de bezoldiging als bedoeld in
artikel 7:3, met dien verstande dat de ambtenaar nooit een groter bedrag aan bezoldiging
doorbetaald kan krijgen, dan dat hij doorbetaald zou hebben gekregen, indien hij niet ziek
2.De ambtenaar die onbetaald dan wel gedeeltelijk betaald verlof geniet heeft recht op
doorbetaling van de bezoldiging als bedoeld in artikel 7:3, met dien verstande dat de
ambtenaar nooit een groter bedrag aan bezoldiging doorbetaald kan krijgen, dan dat hij
doorbetaald zou hebben gekregen, indien hij niet ziek zou zijn geweest.
Uitkering wegens arbeidsongeschiktheid in en door de dienst
1.Aan de gewezen ambtenaar die recht heeft op een WGA- of IVA-uitkering wordt, bij
1. arbeidsongeschiktheid in en door de dienst, een aanvullende uitkering verleend.
2 De aanvullende uitkering genoemd in het eerste lid is voor de ambtenaar met een WGA- of IVA uitkering, gelijk aan het bedrag dat nodig is om de aan de ambtenaar toegekende WGA- of IVA-uitkering, vermeerderd met een aan de ambtenaar toegekende bovenwettelijke aanvulling ingevolge het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP, aan te vullen tot een bepaald percentage van de bezoldiging die de ambtenaar heeft genoten in het jaar voorafgaand aan zijn ontslag. Dit percentage is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid en bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van:
3.De aanvullende uitkering eindigt:
3. a indien de gewezen ambtenaar niet meer voldoet aan de in het eerste lid genoemde
b met ingang van de eerste dag van de maand, volgend op de dag waarop de ambtenaar de leeftijd van 65 jaar bereikt.
4.De gewezen ambtenaar die recht heeft op een uitkering op grond van dit artikel, is verplicht om het college op de hoogte te stellen van wijzigingen in zijn arbeidsongeschiktheid-uitkering of bovenwettelijke aanvulling ingevolge het pensioenreglement van de
Vergoeding kosten geneeskundige verzorging bij arbeidsongeschiktheid in en door de dienst
1.Bij arbeidsongeschiktheid in en door de dienst worden aan de ambtenaar vergoed de te
zijner laste blijvende, naar het oordeel van het college noodzakelijk gemaakte kosten van
geneeskundige behandeling of verzorging.
2.Het college kan omtrent het bepaalde in het eerste lid nadere voorschriften geven.
Vaststelling referte-tijdvak toelagen
Het referte-tijdvak dat in acht wordt genomen voor de vaststelling van de gemiddelde hoogte
van de toelage onregelmatige dienst, de overgangstoelage onregelmatige dienst, alsmede de
prestatiebeloning, ten behoeve van de vaststelling van het bedrag van de bezoldiging zoals
bedoeld in dit hoofdstuk, dient in een lokale regeling nader te worden uitgewerkt.
Werktijd bij ziekte bij seniorenmaatregel en toepassing van artikel 2:7a
1.De ambtenaar wiens feitelijke arbeidsduur op grond van toepassing van hoofdstuk 5 is
aangepast, kan alleen verplicht worden tot aanvaarding van een functie waarvan de
arbeidsomvang overeenkomt met deze feitelijke arbeidsduur.
2.De ambtenaar wiens arbeidsduur is aangepast op grond van artikel 2:7a, kan voor de duur
van de periode waarvoor toepassing van dit artikel is bepaald, worden verplicht tot
aanvaarding van arbeid waarvan de arbeidsduur overeenkomt met deze tijdelijke
uitgebreide arbeidsduur. Wanneer de periode waarvoor de toepassing van artikel 2:7a is
verstreken, geldt de verplichting voor de ambtenaar ten aanzien van de aanvaarding van
1 Het college is verplicht zo tijdig mogelijk zodanige maatregelen te treffen en voorschriften te geven als redelijkerwijs nodig is, opdat de ambtenaar, die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte of gebrek verhinderd is zijn arbeid te verrichten, in staat wordt gesteld de eigen arbeid of passende arbeid te verrichten.
2 Indien vaststaat dat de eigen arbeid niet meer kan worden verricht en binnen de openbare dienst van de gemeente geen passende arbeid voorhanden is, bevordert het college de inschakeling van de ambtenaar in passende arbeid buiten de openbare dienst van de gemeente.
3 Uit hoofde van zijn verplichting, genoemd in het eerste en tweede lid, stelt het college in overeenstemming met de ambtenaar een plan van aanpak op als bedoeld in artikel 25, tweede lid, van de WIA. Het plan van aanpak wordt met medewerking van de ambtenaar regelmatig geëvalueerd en zo nodig bijgesteld.
4 Het college stelt een protocol vast, waarin de regels zijn opgenomen met betrekking tot de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begeleiding van ziekteverzuim, verplichtingen omtrent ziek- en herstelmeldingen daaronder begrepen, de arbeidsgezondheidskundige begeleiding en de daarbij in acht te nemen procedures.
Verplichting tot verlening van medewerking aan reïntegratie
1.De ambtenaar die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is zijn
arbeid te verrichten, is verplicht:
a gevolg te geven aan, door het college of een door hem aangewezen deskundige,
gegeven redelijke voorschriften en mee te werken aan door het college of een door
hem aangewezen deskundige getroffen maatregelen als bedoeld in artikel 7:9;
b zijn medewerking te verlenen aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan
van aanpak als bedoeld in artikel 7:9, derde lid;
c zich te gedragen naar de regels die in het protocol, bedoeld in artikel 7:9, vierde lid,
2.Indien de ambtenaar die wegens ziekte verhinderd is zijn betrekking te vervullen, in staat
is passende arbeid als bedoeld in artikel 7:1 te verrichten en hij door het college of een
andere werkgever daartoe in de gelegenheid wordt gesteld, is hij verplicht die arbeid te
Verplichtingen ambtenaar medisch onderzoek
1.De ambtenaar is verplicht zich te onderwerpen aan een door of vanwege de arbo-dienst in
te stellen medisch onderzoek ter beantwoording van de vragen:
a of er sprake is van verhindering tot het vervullen van zijn betrekking wegens ziekte;
b in welke mate er sprake is van verhindering als bedoeld onder a;
c of de ambtenaar de verhindering tot het vervullen van zijn betrekking opzettelijk
d of de ambtenaar ten onrechte nalaat zich onder geneeskundige behandeling te stellen of te blijven stellen, dan wel zich niet houdt aan de voorschriften hem door de
behandelende geneeskundige gegeven, met dien verstande dat te dezen
voorschriften tot het verlenen van medewerking aan een ingreep van heelkundige
e of de ambtenaar zich zodanig gedraagt, dat zijn genezing wordt belemmerd of
f of verdere maatregelen of voorzieningen nodig zijn in het belang van het herstel van
zijn gezondheid, dan wel in het belang van het behoud, het herstel of de bevordering
g wanneer en in welke mate de vervulling van de betrekking kan worden hervat.
2.Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de redenen van medisch onderzoek.
Geen aanspraak op doorbetaling bezoldiging
Geen aanspraak op doorbetaling bezoldiging als bedoeld in artikel 7:3 bestaat:
a indien blijkens het geneeskundig onderzoek, bedoeld in artikel 7:12, sprake is van een
omstandigheid waarbij de ambtenaar opzettelijk de verhindering tot het vervullen van zijn
betrekking heeft veroorzaakt, tenzij de ambtenaar daarvan op grond van zijn geestelijk
toestand geen verwijt kan worden gemaakt;
b indien de verhindering wegens ziekte zich voordoet binnen een half jaar na de in artikel
2:3, eerste lid, bedoelde geneeskundige keuring en alsdan blijkt dat de ambtenaar hierbij
onjuiste informatie omtrent zijn gezondheidstoestand heeft verstrekt of gegevens heeft
verzwegen, ten gevolge waarvan de verklaring dat tegen de vervulling van zijn betrekking
uit medisch oogpunt geen bezwaren bestaan, ten onrechte is afgegeven, tenzij de
ambtenaar aannemelijk maakt dat hij te goeder trouw heeft gehandeld.
Staken van doorbetaling de bezoldiging
1.De doorbetaling van de bezoldiging, bedoeld in artikel 7:3, wordt gestaakt, indien en voor
a weigert de in artikel 7:12 neergelegde verplichting tot het verlenen van
medewerking aan een door of vanwege de arbo-dienst in te stellen medische
b blijkens het in artikel 7:12 bedoelde onderzoek ten onrechte heeft nagelaten zich
onder geneeskundige behandeling te stellen of te blijven stellen;
c blijkens het in artikel 7:12 bedoelde onderzoek de voorschriften van de
behandelende arts niet opvolgt, met uitzondering van voorschriften om mee te
werken aan een ingreep van heelkundige aard;
d zich blijkens het in artikel 7:12 bedoelde onderzoek schuldig maakt aan gedragingen
waardoor zijn genezing wordt belemmerd of vertraagd;
e er de oorzaak van is dat het arbeidsgezondheidskundig onderzoek door een door de
arbo-dienst aangewezen arts niet kan plaatshebben;
f tijdens de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte arbeid
voor zichzelf of voor derden verricht, tenzij dit door de arbo-dienst in het belang
van zijn genezing wenselijk wordt geacht en het college daartoe toestemming heeft
g weigert mededeling te doen van inkomsten uit arbeid, die hij heeft in verband met
het verrichten van door de arbo-dienst in het belang van zijn genezing wenselijk
geachte arbeid voor zichzelf of derden;
h zijn arbeid verzuimt te hervatten op het door de arbo-dienst bepaalde tijdstip en in
de door deze dienst bepaalde mate, indien zulks hem is opgedragen, tenzij hij
daarvoor een door de arbo-dienst als geldig erkende reden heeft opgegeven;
i weigert om – op verzoek van het college – informatie te verstrekken die
noodzakelijk is voor de uitvoering van dit hoofdstuk.
2.De doorbetaling van de bezoldiging vindt wel plaats indien de ambtenaar op grond van
zijn geestelijke toestand geen verwijt kan worden gemaakt van het gedrag, genoemd in het
Sanctie bij nalatigheid algemene verplichtingen ambtenaar
1 De ambtenaar die zich niet houdt aan zijn verplichtingen, bedoeld in artikel 7:11, eerste lid, onder c, wordt disciplinair gestraft wegens plichtsverzuim.
De doorbetaling van de bezoldiging, bedoeld in artikel 7:3, wordt gestaakt, indien en voor zolang de ambtenaar:
a weigert mee te werken aan, door het college of een door hem aangewezen deskundige, gegeven redelijke voorschriften of getroffen maatregelen, als bedoeld in artikel 7:11, eerste lid, onder a, die erop gericht zijn om de betrokkene in staat te stellen de eigen passende arbeid te verrichten;
b weigert mee te werken aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 7:11, eerste lid, onder b.
c weigert aangeboden passende arbeid te verrichten, waartoe hij op grond van artikel 7:11, tweede lid, verplicht is.
de ambtenaar op grond van zijn geestelijke toestand geen verwijt kan worden gemaakt van
Bezoldiging uitbetalen aan anderen en nabetaling aan ambtenaar
1.Het college kan, indien daarvoor naar zijn oordeel bijzondere omstandigheden aanleiding
geven, bepalen, dat de op grond van de artikelen 7:13:1, 7:13:2 en 7:14 niet uitbetaalde
bezoldiging, geheel of ten dele aan anderen dan de ambtenaar zal worden uitbetaald.
2.Voor zover het college van zijn in het eerste lid bedoelde bevoegdheid geen gebruik heeft
gemaakt, wordt de ingevolge de artikelen 7:13:1, 7:13:2 en 7:14 niet uitbetaalde
bezoldiging alsnog aan de ambtenaar uitbetaald wanneer de ambtenaar op grond van de
second opinion die hij conform artikel 30, eerste lid, onderdeel e, f en g, van de wet
SUWI, heeft aangevraagd inzake het oordeel over de ongeschiktheid tot werken in het
Herplaatsing in passende arbeid
Voorwaarde voor definitieve herplaatsing van de ambtenaar die ziek is geworden op of na 1 juli 2007 en die minder dan 35% arbeidsongeschikt is, is in de periode van 12 maanden na de periode van 24 maanden, bedoeld in het tweede lid, dat de ambtenaar met de passende arbeid zijn volledige restverdiencapaciteit benut.
Voorwaarde voor definitieve herplaatsing van de ambtenaar die ziek is geworden op of na 1 juli 2007 en die 35% of meer, maar minder dan 80% arbeidsongeschikt is, is in de periode van 12 maanden na de periode van 24 maanden, bedoeld in het tweede lid, dat de ambtenaar met de passende arbeid 50% van zijn restverdiencapaciteit of meer benut.
Voor het bepalen van de periode van 24 respectievelijk 12 maanden worden perioden van ongeschiktheid voor de vervulling van de betrekking ten gevolge van zwangerschap voorafgaand aan het zwangerschaps- en bevallingsverlof en de periode van het zwangerschaps- of bevallingsverlof bedoeld in artikel 6:7, niet in aanmerking genomen.
Voor het bepalen van de periode van 24 respectievelijk 12 maanden worden perioden van ongeschiktheid wegens ziekte samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen, of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid in dit geval redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.
Terugkeer in betrekking na ziekte
1.Ten aanzien van de ambtenaar die wegens ziekte verhinderd is zijn betrekking te
vervullen, kan worden bepaald dat hij zijn betrekking slechts weer zal mogen vervullen,
indien het college daarvoor toestemming heeft verleend, onder bepaling van de mate
waarin de hervatting kan geschieden.
gedurende meer dan een jaar volledig verhinderd is geweest zijn betrekking te vervullen.
Inkomsten andere betrekking in mindering brengen op bezoldiging
Indien de ambtenaar tijdens de verhindering tot het vervullen van zijn betrekking, op grond van een aan het college uitgebracht advies door de arbo-dienst of door het UWV, in het belang van zijn genezing of zijn reïntegratie, dan wel in het kader van herplaatsing wenselijk geachte arbeid voor zichzelf of voor derden verricht, worden de inkomsten uit deze arbeid in mindering gebracht op de bezoldiging waar de ambtenaar recht op heeft krachtens artikel 7:3.
herplaatsingstoelage, toegekend op grond van hoofdstuk 12 van het pensioenreglement,
alsmede elke andere toelage, onder welke benaming ook, die geacht kan worden
betrekking te hebben op arbeid bedoeld in het eerste lid.
Samenloop van bezoldiging bij ziekte met ZW-uitkering
1.Indien de ambtenaar ter zake van de desbetreffende ongeschiktheid tot het verrichten van
zijn werk recht heeft op een ZW-uitkering, wordt het bedrag van die uitkering in
mindering gebracht op het bedrag waarop hij op grond van artikel 7:3 recht heeft.
2.Indien de ambtenaar geen ZW-uitkering aanvraagt binnen de in de ZW gestelde termijnen
en dit aan zijn schuld of toedoen te wijten is, wordt voor de periode dat hij dientengevolge
geen ZW-uitkering ontvangt, voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met
3.Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de ambtenaar de ZW-uitkering vermindering ondergaat, aan de ambtenaar een boete wordt opgelegd, dan wel
het recht op de ZW-uitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit aan zijn
schuld of toedoen te wijten is, wordt voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden
met een volledige ZW-uitkering.
4.De ambtenaar verleent op verzoek van het college alle medewerking aan het via het
college tot uitbetaling laten komen van de ZW-uitkering.
5 Indien de ZW-uitkering meer bedraagt dan het bedrag waarop de ambtenaar op grond van artikel 7:3 recht heeft, wordt het meerdere aan de ambtenaar uitbetaald.
1 Indien de ambtenaar ter zake van de desbetreffende verhindering tot het vervullen van zijn betrekking recht heeft op een WGA- of een IVA-uitkering, wordt het bedrag van die uitkering in mindering gebracht op het bedrag waarop hij op grond van artikel 7:3 recht heeft. Wanneer de ambtenaar recht heeft op een IVA-uitkering dan wel een WGA-uitkering in verband met volledige, maar niet duurzame arbeidsongeschiktheid, heeft de ambtenaar ten minste recht op een bedrag ter hoogte van deze IVA- of WGA-uitkering.
2 Indien de ambtenaar recht heeft op een WGA- of een IVA-uitkering uit hoofde van twee of meer dienstbetrekkingen, wordt die uitkering naar rato van de bezoldiging uit de verschillende functies, in mindering gebracht op de dienstbetrekking op grond waarvan de bezoldiging wordt doorbetaald.
3 Indien de ambtenaar geen WGA- of IVA-uitkering aanvraagt binnen de in de WIA gestelde termijnen en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de periode dat hij dientengevolge geen WGA- of IVA-uitkering ontvangt, voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met een IVA-uitkering.
4 Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de ambtenaar niet kan worden vastgesteld of de ambtenaar in aanmerking komt voor een WGA- of een IVA-uitkering en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met een IVA-uitkering.
5 Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene de WGA- of IVA-uitkering vermindering ondergaat, dan wel het recht daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de toepassing van dit artikel uitgegaan van de WGA- of IVA-uitkering zoals die werd genoten voor vermindering of gehele of gedeeltelijke weigering van het bedrag plaatsvond.
6 De ambtenaar verleent op verzoek van het college alle medewerking aan het via het college tot uitbetaling laten komen van de WGA- of IVA-uitkering.
De VNG sluit voor de zorgverzekering van gemeenteambtenaren, postactieve en inactieven met IZA Zorgverzekeraar NV een overeenkomst als bedoeld in artikel 18 van de Zorgverzekeringswet.
1 De ambtenaar, die zowel de basisverzekering als een aanvullende Classic- of Perfectverzekering bij IZA zorgverzekering NV heeft, heeft recht op een tegemoetkoming in zijn ziektekosten.
2 De tegemoetkoming in ziektekosten wordt eenmaal per kalenderjaar in de maand december uitbetaald.
3 Bij indiensttreding op of na 1 januari heeft de ambtenaar naar evenredigheid recht op een tegemoetkoming in ziektekosten.
1De tegemoetkoming in de ziektekosten is € 168,- per jaar.
2 De tegemoetkoming in de ziektekosten is € 296,- per jaar als het salaris van de ambtenaar maal de deeltijdfactor lager is dan of gelijk is aan het bedrag dat hoort bij de hoogste periodiek van schaal 6.
3 De ambtenaar die gedurende het jaar in dienst treedt of ontslagen wordt ontvangt een tegemoetkoming in de ziektekosten naar rato van de tijd dat hij in dienst is geweest.
4 De peildatum voor de vergelijking van het tweede lid is de maand december. Voor de ambtenaar die gedurende het jaar uit dienst treedt is de peildatum voor de vergelijking van het tweede lid de laatste maand dat de ambtenaar in dienst is geweest.
Indien de ambtenaar uit hoofde van een ander dienstverband een tegemoetkoming krijgt voor ziektekosten, wordt dit verrekend met de tegemoetkoming op grond van artikel 7:24a en artikel 7:25. De ambtenaar is verplicht de gemeente te informeren, indien hij een dergelijke tegemoetkoming ontvangt uit hoofde van een andere dienstbetrekking.
Premies die de ambtenaar en/of zijn gezinsleden verschuldigd zijn aan de geselecteerde zorgverzekeraar worden door het college op de bezoldiging van de desbetreffende ambtenaar ingehouden en afgedragen aan de geselecteerde zorgverzekeraar, tenzij de ambtenaar schriftelijk aan de geselecteerde zorgverzekeraar heeft meegedeeld hiertegen bezwaar te hebben, of tenzij de som van de af te dragen premies hoger is dan de netto bezoldiging van de ambtenaar.
1.Op de ambtenaar of gewezen ambtenaar, die wegens ziekte op 31 december 2000 recht
heeft op bezoldiging of uitkering op grond van dit hoofdstuk en waarvan de ziekte ook na
deze datum voortduurt, blijven de bepalingen van dit hoofdstuk, zoals deze luidden op 31
december 2000 van kracht tot het moment dat de ziekte van de betrokkene eindigt, dan
wel tot de dag met ingang waarvan de betrokkene recht krijgt op een uitkering krachtens
2.De betrokkene is verplicht de onverschuldigde betalingen aan hem, die op grond van dit
artikel zijn verricht, terug te betalen, indien hem met terugwerkende kracht een uitkering
1.De ambtenaar die herplaatst is op grond van artikel 7:6, tweede lid onder c, zoals dat
luidde voor 1 januari 2003, heeft, indien naderhand maar voor 1 januari 2001, de mate van
arbeidsongeschiktheid op een lager niveau is vastgesteld, recht op een garantie-uitkering,
indien hem geen aanvullende gangbare arbeid is aangeboden van een zodanige omvang
dat hij in staat is om zijn toegenomen restverdiencapaciteit te benutten.
Onder gangbare arbeid wordt in dit artikel verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe betrokkene in staat is, gezien zijn krachten en bekwaamheden.
2.De garantie-uitkering bedraagt te rekenen vanaf de datum van aanvang van de ziekte in de
oorspronkelijke betrekking 18 maanden 100%, vervolgens 39 maanden 80% en daarna 33
maanden 70% van de bezoldiging die de ambtenaar genoot in de oorspronkelijke
3.Op de garantie-uitkering wordt in mindering gebracht hetgeen de ambtenaar ontvangt aan
bezoldiging uit de betrekking waarin hij is herplaatst en, in voorkomend geval, met het
recht op WAO-uitkering, invaliditeitspensioen, herplaatsingstoelage en inkomsten uit of in
verband met arbeid of bedrijf verkregen op of na de datum waarop de
arbeidsongeschiktheid op een lager niveau is vastgesteld.
4.Indien de betrokkene nalaat van de gelegenheid gebruik te maken die kan leiden tot het
verkrijgen van gangbare arbeid, indien hij weigert gangbare arbeid te aanvaarden of
indien hij opzettelijk inkomsten uit gangbare arbeid verloren laat gaan, wordt het bedrag
van de garantie-uitkering verminderd met het bedrag van de verzuimde of de verloren
5.De garantie-uitkering eindigt:
a met ingang van de maand volgend op die waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt;
Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid, zijn de artikelen 7:1, 7:5, 7:9, 7:11, 7:14, 7:16 en 7:21, zoals die golden op 31 december 2005, van toepassing, waarbij de verwijzing in artikel 7:21, eerste lid, naar artikel 7:3, eerste lid, gelezen moet worden als een verwijzing naar artikel 7:3, zoals dat luidt met ingang van 1 januari 2006 .
Het college stelt per 1 januari 2006 voor de ambtenaren van wie de eerste dag van ongeschiktheid, bedoeld in artikel 7:3, is gelegen op of na 1 januari 2004, de duur van de ongeschiktheid vast. De hoogte van de loondoorbetaling vanaf 1 januari 2006 wordt bij voortduring van de ongeschiktheid berekend op basis van het bepaalde in artikel 7:3, eerste tot en met het vierde lid.
1 Indien de ambtenaar ontslag verzoekt, wordt hem dit eervol verleend.
2 Ontslag op grond van dit artikel kan ook gedeeltelijk worden verleend.
3 Het verzoek, bedoeld in het eerste lid, kan worden aangehouden indien een ontslag op grond van artikel 8:13 overwogen wordt.
1 Het ontslag, bedoeld in artikel 8:1, wordt niet verleend met ingang van een datum gelegen binnen een maand dan wel later dan drie maanden na de datum waarop het verzoek om ontslag is ingekomen.
2 Indien de ambtenaar dit verzoekt kan van het bepaalde in het eerste lid worden afgeweken.
3 Indien een strafrechtelijke vervolging tegen de ambtenaar aanhangig is of indien overwogen wordt hem in aanmerking te brengen voor disciplinaire straf kan het nemen van een beslissing op een verzoek om ontslag worden aangehouden totdat de uitspraak van de strafrechter of de beslissing inzake de disciplinaire straf onherroepelijk is geworden.
Ontslag wegens ouderdomspensioen
1 Aan de ambtenaar die de volgens artikel 7.3, eerste lid van het pensioenreglement voor het recht op ouderdomspensioen vereiste leeftijd heeft bereikt, wordt met ingang van de eerste dag van de maand waarin hij de bedoelde leeftijd bereikt, eervol ontslag verleend.
2 Het college kan in bijzondere gevallen, indien de ambtenaar hiermede instemt, van het bepaalde in het eerste lid afwijken.
De aanstelling of arbeidsovereenkomst van de medewerker die na de leeftijd van 65 jaar in dienst is getreden van de gemeente, alsmede de aanstelling of arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 8:2, tweede lid, wordt beëindigd wanneer een van de partijen dat wenselijk acht. Hierbij wordt een opzegtermijn van één maand in acht genomen.
1 Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend wegens opheffing van zijn betrekking of wegens verandering in de inrichting van het dienstonderdeel waarbij hij werkzaam is of van andere dienstonderdelen, dan wel wegens verminderde behoefte aan arbeidskrachten. Ontslag op grond van dit artikel wordt eervol verleend.
2.Ontslag op grond van dit artikel kan ook gedeeltelijk worden verleend.
3 Op grond van dit artikel wordt, individuele gevallen uitgezonderd, ontslag verleend ingevolge een vooraf vastgesteld plan.
Over het plan, bedoeld in artikel 8:3, derde lid, wordt overleg gepleegd in de commissie bedoeld in artikel 12:1, tweede lid. Daarna wordt het aan de betrokken ambtenaren medegedeeld.
Voor het bepalen van het in het derde lid bedoelde tijdvak van 24 maanden worden perioden van ongeschiktheid voor de vervulling van de betrekking ten gevolge van zwangerschap voorafgaand aan het zwangerschaps- en bevallingsverlof en de periode van het zwangerschaps- of bevallingsverlof bedoeld in artikel 6:7, niet in aanmerking genomen.
Voor het bepalen van het in het derde lid bedoelde tijdvak van 24 maanden worden perioden van ongeschiktheid wegens ziekte samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen, of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid in dit geval redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.
Ontslag wegens arbeidsongeschiktheid
Ontslag wegens gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid Artikel 8:5
Voor het bepalen van het in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde tijdvak van 36 maanden worden perioden van ongeschiktheid voor de vervulling van de betrekking ten gevolge van zwangerschap voorafgaand aan het zwangerschaps- en bevallingsverlof en de periode van het zwangerschaps- of bevallingsverlof bedoeld in artikel 6:7, niet in aanmerking genomen.
Voor het bepalen van het in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde tijdvak van 36 maanden worden perioden van ongeschiktheid wegens ziekte samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen, of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid in dit geval redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.
met de duur van de vertraging indien de werkgever de aangifte, bedoeld in artikel 38, eerste lid,
b.met de duur van de verlenging van de wachttijd, bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de WIA
Indien voor de ambtenaar buiten de gemeentelijke dienst passende arbeid als bedoeld in artikel 7:16, derde of vierde lid, aanwezig is, is ontslag vanaf 24 maanden na de eerste dag van ongeschiktheid op grond van dit artikel mogelijk. Bij het bepalen van de termijn van 24 maanden worden het zesde, zevende en achtste lid van artikel 7:16 overeenkomstig toegepast.
1 De ambtenaar die ongeschikt is voor de vervulling van zijn functie wegens ziekte of
gebrek kan ontslag verleend worden indien hij zonder deugdelijke grond weigert:
a gevolg te geven aan door het college of een door hem aangewezen deskundige
gegeven redelijke voorschriften en mee te werken aan door het college of een door hem aangewezen deskundige getroffen maatregelen om hem in staat te stellen de eigen of passende arbeid te verrichten, als bedoeld in artikel 7:9;
b arbeid als bedoeld in artikel 7:11, tweede lid, te verrichten waartoe het college hem in de
c zijn medewerking te verlenen aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 25, tweede lid, van de WIA;
2 Om te beoordelen of er sprake is van een situatie als bedoeld in het eerste lid, wint het
college een hierop betrekking hebbend advies van het UWV in.
Ontslag wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid
1 Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking anders dan op grond van ziekten of gebreken. Ontslag op grond van dit artikel wordt eervol verleend.
2 Ontslag op grond van dit artikel kan ook gedeeltelijk worden verleend.
Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend op grond van:
a verlies van een vereiste bij de aanstelling door het bestuursorgaan gesteld, tenzij het vereiste alleen bij aanvaarding van de betrekking geldt;
b aangaan van een graad van zwagerschap die de aanstelling in de betrekking zou uitsluiten;
c staat van curatele krachtens onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak;
d toepassing van lijfsdwang wegens schulden krachtens onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak;
e onherroepelijk geworden veroordeling tot vrijheidsstraf wegens misdrijf;
f het verstrekken van onjuiste gegevens in verband met indiensttreding, tenzij hem daarvan redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt.
1 Behalve in het geval, bedoeld in artikel 8:7, onder e, wordt een ontslag op grond van evengenoemd artikel eervol verleend. Het ontslag kan niet eerder ingaan dan op de dag volgende op die waarop de reden voor het ontslag voor het eerst aanwezig was.
2 vervallen per 1 januari 2001
1 Een ambtenaar die vast is aangesteld kan eervol worden ontslagen op een bij besluit omschreven grond, niet vallende onder de gronden in vorige artikelen van dit hoofdstuk genoemd.
2 Ontslag op grond van dit artikel kan ook gedeeltelijk worden verleend.
De grond waarop het ontslag berust, dat is verleend ingevolge artikel 8:8, wordt slechts op verzoek van de ambtenaar in het ontslagbesluit vermeld.
Aan de ambtenaar die in verband met de aanvaarding van een functie in een publiekrechtelijk college, waarin hij was benoemd of verkozen tijdelijk is ontheven van de waarneming van zijn ambt, wordt, indien hij ophoudt zodanige functie te bekleden en hij naar het oordeel van het college niet in actieve dienst kan worden hersteld, eervol ontslag verleend.
1 Behoudens het bepaalde in het volgende lid wordt aan de ambtenaar op zijn verzoek eervol ontslag verleend, indien hij op de datum van zijn ontslag recht heeft op een uitkering ingevolge het bepaalde in artikel 5:2.
2 Ontslag wegens pré-VUT wordt slechts verleend, indien het bestuur van het Vut-fonds op een desbetreffend verzoek heeft beslist, dat na het te verlenen ontslag recht bestaat op een uitkering op grond van het FPU-reglement basis en aanvullende uitkering.
1 Het ontslag, bedoeld in artikel 8:10, tweede lid, gaat eerst in met ingang van de dag waarop het recht op een uitkering ingevolge het FPU-reglement basis en aanvullende uitkering bestaat.
2 Het bepaalde in artikel 8:1:1 is van overeenkomstige toepassing.
3 Het bepaalde in artikel 8:10, eerste lid, geldt niet ten aanzien van de ambtenaar op wie artikel 8:3 van toepassing is.
1 Aan de ambtenaar die ontslag vraagt met het oog op een uitkering op grond van de FPU-regeling wordt eervol ontslag verleend indien het bestuur van de Stichting fonds vrijwillig vervroegd uittreden overheidspersoneel alsmede het bestuur van de Stichting pensioenfonds ABP op grond van een desbetreffende aanvraag hebben vastgesteld dat na te verlenen ontslag recht bestaat op een uitkering op grond van die regeling.
2 Het in het eerste lid genoemde ontslag kan ook voor een gedeelte van de voor de ambtenaar geldende formele arbeidsduur per week worden verleend, tenzij de belangen van de dienst zich hiertegen verzetten. Het deeltijdontslag bedraagt tenminste 10% van de formele arbeidsduur per week. Het deeltijdontslag bedraagt telkenmale dat het wordt verleend, ten minste 10% van de oorspronkelijke formele arbeidsduur.
1 Het ontslag bedoeld in artikel 8:11, gaat eerst in met ingang van de dag waarop het recht op een uitkering ingevolge de FPU-regeling bestaat.
2 Het bepaalde in artikel 8:1:1 is van overeenkomstige toepassing.
Ontslag uit een tijdelijke aanstelling of tijdelijke urenuitbreiding
1 De ambtenaar die tijdelijk is aangesteld voor bepaalde tijd is van rechtswege ontslagen op de datum waarop die tijd verstrijkt. Indien na de datum, bedoeld in de eerste volzin, het dienstverband feitelijk wordt gehandhaafd zonder dat opnieuw een aanstelling is verleend, wordt de tijdelijke aanstelling geacht voor dezelfde tijd te zijn aangegaan.
2 De ambtenaar met wie een urenuitbreiding voor bepaalde tijd is aangegaan, is, voor zover het die urenuitbreiding betreft, van rechtswege ontslagen op de datum dat de urenuitbreiding eindigt.
3 De ambtenaar die tijdelijk is aangesteld voor onbepaalde tijd kan ontslag worden verleend indien de omstandigheid die tot de aanstelling leidde is vervallen.
4 De ambtenaar met wie een urenuitbreiding voor onbepaalde tijd is aangegaan, kan, voor zover het die urenuitbreiding betreft, ontslag worden verleend, indien de omstandigheid die tot de urenuitbreiding leidde, is vervallen.
5 Het ontslag als bedoeld in het eerste tot en met vierde lid kan niet plaatsvinden wanneer de termijnen als genoemd in artikel 2:4 zijn overschreden.
6 Het college kan omtrent de opzegtermijnen voor het ontslag uit een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde tijd nadere regels stellen.
Tussentijds ontslag uit een tijdelijk aanstelling of urenuitbreiding
1 De ambtenaar, bedoeld in artikel 8:12, eerste en tweede lid, kan ook ontslag worden verleend op een van de andere gronden genoemd in dit hoofdstuk.
2 De ambtenaar, bedoeld in artikel 8:12, derde en vierde lid, kan ook ontslag worden verleend op een van de andere gronden genoemd in dit hoofdstuk."
Opzegtermijn bij beëindiging tijdelijke aanstelling of urenuitbreiding voor onbepaalde tijd
1 Bij een ontslag als bedoeld in artikel 8:12, derde en vierde lid, wordt een opzegtermijn in acht genomen:
a van drie maanden, indien de tijdelijke aanstelling respectievelijk de urenuitbreiding bij het begin van de opzegtermijn onafgebroken twaalf maanden heeft geduurd;
b van twee maanden, indien de tijdelijke aanstelling respectievelijk de urenuitbreiding bij het begin van de opzegtermijn onafgebroken zes maanden of langer, doch korter dan twaalf maanden, heeft geduurd;
c van één maand, indien de tijdelijke aanstelling respectievelijk de urenuitbreiding bij het begin van de opzegtermijn onafgebroken korter dan zes maanden heeft geduurd.
2 Over de tijd die aan de in het eerste lid bedoelde opzegtermijn mocht ontbreken, heeft de betrokkene recht op doorbetaling van de bezoldiging.
Ontslag als disciplinaire straf
Als disciplinaire straf kan aan de ambtenaar ongevraagd ontslag verleend worden.
1 In dit artikel wordt verstaan onder:
a wet: Wet op de ondernemingsraden;
b ondernemingsraad: de ondernemingsraad zoals bedoeld in de wet;
c ambtenaar: de persoon zoals bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de wet.
2 Ontslag op grond van artikel 8:8 kan niet geschieden:
a wegens de plaatsing van de ambtenaar op een kandidatenlijst als bedoeld in artikel 9 van de wet;
b wegens het lidmaatschap van een ondernemingsraad;
c wegens het lidmaatschap van een commissie bedoeld in artikel 15 van de wet;
d van een ambtenaar die korter dan twee jaar geleden lid is geweest van een ondernemingsraad;
e van een ambtenaar die korter dan twee jaar geleden lid is geweest van een commissie bedoeld in artikel 15 van de wet.
3 Ontslag op grond van artikel 8:8 kan niet geschieden wegens het feit dat de ambtenaar door een toegelaten organisatie als bedoeld in artikel 12:1, derde lid , of door een daarbij aangesloten bond is aangewezen om bestuurlijke of vertegenwoordigende activiteiten te ontplooien binnen zijn centrale of een daarbij aangesloten bond c.q. binnen de organisatie van werkgever, die er toe strekken de doelstellingen van zijn centrale van overheidspersoneel en de daarbij aangesloten bonden te ondersteunen.
4 In afwijking van het gestelde in het tweede en derde lid kan ontslag op grond van artikel 8:8 plaatsvinden wanneer de betrokkene schriftelijk in het ontslag toestemt.
Indien de ondernemer aan de ondernemingsraad een secretaris heeft toegevoegd, zijn de voorgaande leden van overeenkomstige toepassing op de secretaris.
1 Onverminderd het bepaalde in artikel 16:1:2 kan de ambtenaar door het college worden geschorst:
a wanneer hem het voornemen tot bestraffing met onvoorwaardelijk ontslag is te kennen gegeven of hem van de oplegging van deze straf mededeling is gedaan;
b wanneer tegen hem volgens de terzake geldende bepalingen van het Wetboek van Strafvordering een bevel tot inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis wordt ten uitvoer gelegd;
c wanneer tegen hem een strafrechtelijke vervolging wegens misdrijf wordt ingesteld;
d in andere gevallen waarin schorsing wordt gevorderd door het belang van de dienst.
2 Het schorsingsbesluit bevat in ieder geval:
a een aanduiding van het tijdstip waarop de schorsing ingaat;
b een nauwkeurige aanduiding van de in het eerste lid bedoelde omstandigheid of omstandigheden welke tot de schorsing aanleiding heeft of hebben gegeven;
c een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de duur van de schorsing.
1 Tijdens de schorsing ingevolge artikel 8:15:1, eerste lid, onder b of c, kan de bezoldiging voor een derde gedeelte worden ingehouden; na verloop van een termijn van zes weken kan een verdere vermindering van het uit te keren bedrag, ook tot het volle bedrag van de bezoldiging, plaatsvinden, behoudens het bepaalde in het derde lid.
2 Tijdens de schorsing ingevolge artikel 8:15:1, eerste lid, onder a, kan tot de in de strafaanzegging of -oplegging genoemde datum van ingang van het ontslag de bezoldiging geheel of gedeeltelijk worden ingehouden, behoudens het bepaalde in het derde lid. Met ingang van de datum van het ontslag wordt de uitkering van de bezoldiging geheel gestaakt.
3 Het betaalbare gedeelte van de bezoldiging kan aan anderen dan de ambtenaar worden uitgekeerd. Gedurende de schorsingsperiode blijft de ambtenaar in ieder geval in het genot van een bedrag, gelijk aan het op hem verhaalbare gedeelte van de premies voor pensioen.
4 De ingevolge het eerste lid niet uitgekeerde bezoldiging wordt alsnog uitbetaald, indien de schorsing niet door een door de strafrechter opgelegde straf wordt gevolgd of ook indien en in zoverre op andere gronden alsnog tot uitbetaling wordt besloten.
5 De ingevolge het tweede lid niet uitgekeerde bezoldiging wordt alsnog uitbetaald, indien op de schorsing bestraffing van de ambtenaar met onvoorwaardelijk ontslag niet volgt.
Bevoegdheid tot ontslagverlening
1 Ontslag wordt verleend door het bestuursorgaan dat bevoegd is tot aanstelling in de betrekking, laatstelijk door de ambtenaar vervuld.
2 Het besluit tot het verlenen van ontslag wordt op schrift gesteld, met vermelding van de datum van ingang van het ontslag dan wel een omschrijving of aanduiding van die datum.
3 Ingeval aan een ambtenaar die tijdelijk is aangesteld voor onbepaalde tijd ontslag wordt verleend, wordt de grond waarop het ontslag berust slechts op verzoek van de ambtenaar vermeld.
1 De bezoldiging van de ambtenaar wordt niet langer uitbetaald dan tot en met de dag van het overlijden.
2 Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de ambtenaar wordt aan de weduwe, weduwnaar of geregistreerd partner een bedrag uitgekeerd gelijk aan de bezoldiging over een tijdvak van drie maanden vermeerderd met de vakantietoelage.
Als maatstaf bij de berekening van het in de vorige volzin bedoelde bedrag wordt in aanmerking genomen de voor de ambtenaar op de dag van overlijden geldende bezoldiging per maand.
Indien de overledene geen weduwe, weduwnaar of geregistreerd partner nalaat, geschiedt de uitkering ten behoeve van de minderjarige wettige, natuurlijke en pleegkinderen. Ontbreken ook zodanige kinderen dan geschiedt de uitkering, indien de overledene kostwinner was van ouders, meerderjarige kinderen, broeders of zusters, ten behoeve van deze betrekkingen.
3 Indien de overledene geen betrekkingen, bedoeld in het tweede lid, nalaat, kan het daarbedoelde bedrag door het bevoegd bestuursorgaan geheel of ten dele worden uitgekeerd voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbezorging, indien de nalatenschap van de overledene voor de betaling van die kosten ontoereikend is.
4 Op de uitkering, bedoeld in het tweede lid, wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de ambtenaar ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken krachtens enig wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte of arbeidsongeschiktheid.
1 Gedurende de maand waarin het overlijden van de ambtenaar plaatsvond en de daarop volgende drie maanden behouden de achterblijvende gezinsleden het gebruik van de dienstwoning waarin zij met de ambtenaar woonden. Daarvan kan echter worden afgeweken als het college dat in het belang van de dienst noodzakelijk achten.
2 Indien door de ambtenaar voor het gebruik van de dienstwoning een vergoeding verschuldigd was, voldoen de achtergebleven gezinsleden deze over de tijd gedurende welke zij het gebruik van de woning behouden.
1Indien de ambtenaar overlijdt en zijn overlijden een rechtstreeks gevolg is van een ongeval in en
door de dienst,dan wordt aan de weduwe, weduwnaar of geregistreerd partner een uitkering verstrekt. Indien de overledene geen weduwe, weduwnaar of geregistreerd partner nalaat, word t de uitkering verstrekt aan de minderjarige wettige, natuurlijke en pleegkinderen.
2De uitkering bedraagt één jaarbezoldiging, berekend over de 12 kalendermaanden onmiddellijk
voorafgaande aan de maand van overlijden.
3Indien het college een verzekering heeft afgesloten die tot uitkering komt in geval de ambtenaar
overlijdt als gevolg van een ongeval in en door de dienst, bedraagt de uitkering in afwijking van het tweede lid het bedrag waarvoor het college zich terzake heeft verzekerd, met een minimum van één jaarbezoldiging.
Gedeeltelijk ontslag na terugbrengen formele arbeidsduur
Indien door de werkgever de formele arbeidsduur per week gedeeltelijk wordt teruggebracht, al dan niet na een tijdelijke uitbreiding daarvan, dient dit te geschieden door een gedeeltelijk ontslag op grond van dit hoofdstuk, behalve in het geval van wijziging van de aanstelling op grond van artikel 7:16.
1 Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte, bedoeld in de artikelen 8:5 en 8:5a, is gelegen voor 1 januari 2004 zijn de artikelen 8:5 en 8:5a niet van toepassing.
2 Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid, zijn de artikelen 8:5 en 8:5a, zoals die golden op 30 juni 2006, van toepassing.
3 Op de ambtenaar, van wie de eerste dag van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte, bedoeld in de artikelen 8:5 en 8:5a, is gelegen op of na 1 januari 2004, maar die op grond van de WAO recht hebben op een WAO-uitkering, zijn de artikelen 8:5 en 8:5a niet van toepassing.
4 Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid, zijn de artikelen 8:5 en 8:5a, zoals die golden op 30 juni 2006, van toepassing.
9 UITKERING FUNCTIONEEL LEEFTIJDSONTSLAG
Aan de ambtenaar aan wie ontslag wordt verleend op grond van het bepaalde in artikel 8:3, zoals bedoeld in artikel 9:15, wordt met ingang van de datum van het ontslag ten laste van de gemeente een maandelijkse uitkering toegekend.
1 De uitkering bedraagt gedurende 60 maanden aansluitend aan het ontslag 80% van de laatstelijk voor het ontslag van de ambtenaar aan diens betrekking verbonden bezoldiging vermeerderd met zoveel - doch ten hoogste 10 malen - 0,5% van die bezoldiging als het totaal aantal volle dienstjaren geldig voor pensioen krachtens het pensioenreglement op de dag van het ontslag meer dan 30 bedraagt. Vervolgens bedraagt de uitkering 70% van bedoelde bezoldiging, met dien verstande dat het bedrag van de uitkering niet lager is dan het bedrag van het pensioen waarop de gewezen ambtenaar recht zou hebben indien hij zou zijn gepensioneerd met ingang van de datum van zijn ontslag en in aanmerking zou zijn genomen de diensttijd bedoeld in artikel 5.4 van het pensioenreglement, welke hij bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar zal kunnen aanwijzen.
2 Onder laatstelijk voor het ontslag aan de betrekking verbonden bezoldiging wordt voor de toepassing van deze regeling verstaan de bezoldiging als bedoeld in artikel 3:1, vermeerderd met de vakantie-uitkering, bedoeld in artikel 6:3, berekend over een maand en de eindejaarsuitkering bedoeld in artikel 3:6, met dien verstande dat de vergoeding, bedoeld in artikel 3:3 en de prestatiebeloning slechts geacht worden te behoren tot de bezoldiging tot een bedrag dat overeenkomt met hetgeen in de twaalf maanden voorafgaande aan het ontslag gemiddeld per maand aan die vergoeding of beloning aan de gewezen ambtenaar is toegekend.
3 Indien in de laatstelijk voor het ontslag aan de betrekking verbonden bezoldiging uit anderen hoofde dan wegens periodieke verhogingen wijziging zou zijn gekomen wanneer de gewezen ambtenaar op deze bezoldiging in dienst zou zijn gebleven, geldt van de datum van in werking treden dier wijziging af het aldus gewijzigde bedrag als laatstelijk voor het ontslag aan de betrekking verbonden bezoldiging.
4 De hoogte van de uitkering wordt actuarieel neutraal herrekend indien de ambtenaar na 1 januari 2006 gebruik maakt van de mogelijkheid van artikel 9:1:2, eerste lid om de ingang van het ontslag uit te stellen. Overschrijdt de uitkering de oude bezoldiging dan wordt het meerdere omgezet in ouderdoms- en nabestaandenpensioen.
Bijdrage Vereveningsfonds FLO sector Gemeenten
5.Vereveningsregeling: de tijdelijke regeling die deel uitmaakt van de LOGA-overeenkomst met betrekking tot de financiering van het functioneel leeftijdsontslag.
De gemeenten zijn verplicht de in de Vereveningsregeling bedoelde bijdrage af te dragen aan het Vereveningsfonds voor alle bij hun in dienst zijnde personen voor wie premie ten behoeve van de FPU-regeling moet worden afgedragen.
De in het tweede lid bedoelde bijdrage wordt voor de helft verhaald op de bij de instellingen in dienst zijnde personen voor wie premie ten behoeve van de FPU-regeling wordt afgedragen.
Indien de datum van ontslag van de ambtenaar van 55 jaar of ouder gelegen is na 1 april 1997, is deze ambtenaar verplicht een uitkering krachtens de FPU-regeling aan te vragen. De uitkering als bedoeld in artikel 9:1 komt niet tot uitbetaling indien de ambtenaar geen toestemming verleent om de uitkering krachtens de FPU-regeling via de werkgever tot uitbetaling te laten komen.
Indien de in het eerste lid bedoelde ambtenaar niet of niet tijdig de uitkering krachtens de FPU-regeling aanvraagt, en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt, voor de periode waarin hij dientengevolge voornoemde uitkering niet of niet volledig ontvangt, voor de toepassing van lid 3 van dit artikel rekening gehouden met de uitkering die hij vanaf de ontslagdatum zou hebben genoten, indien hij de voornoemde uitkering wel tijdig zou hebben aangevraagd.
De uitkering wordt, indien en voorzover recht daarop bestaat, verminderd met het bedrag van de uitkering krachtens de FPU-regeling, met dien verstande dat buiten beschouwing blijft, dat gedeelte van de uitkering krachtens de FPU-regeling dat gebaseerd is op een individuele opbouw krachtens artikel 16.2, 16.3 of 16.4 van het pensioenreglement.
Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de in het tweede lid bedoelde ambtenaar, de uitkering krachtens de FPU-regeling geheel of gedeeltelijk vervallen wordt verklaard, dan wel geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, wordt deze uitkering voor de toepassing van lid 3 van dit artikel geacht onverminderd te zijn genoten.
1.Indien de gewezen ambtenaar bij het bereiken van de leeftijd van 62 jaar gebruik
maakt van de mogelijkheid die artikel 16.3 van het pensioenreglement biedt tot vrijwillige voortzetting van de pensioenopbouw, worden de kosten van deze vrijwillig voortzetting gedragen door de gemeente voor zover het pensioenopbouw voor de helft betreft, met dien verstande dat per 1 januari 2007 30% van het bedrag van de premie dat door de werkgever afgedragen zou moeten worden, indien de gewezen ambtenaar nog verplicht pensioen zou opbouwen, voor rekening blijft van de gewezen ambtenaar. De kosten van een vrijwillige aanvullende deelname waardoor de pensioenopbouw voor meer dan de helft plaats vindt, komen volledig ten laste van de gewezen ambtenaar.
De werkgever stelt de ambtenaar in de drie maanden voor zijn ontslag schriftelijk op de
a de mogelijkheid om ook na het bereiken van de leeftijd van 62 jaar de pensioenopbouw voort te zetten op basis van artikel 16.3 van het pensioenreglement;
b dat indien de gewezen ambtenaar van de onder a weergegeven mogelijkheid gebruik maakt om voor de helft pensioen te blijven opbouwen dit niet leidt tot extra kosten in vergelijking tot de situatie zoals die gold voor de gewezen ambtenaar voordat hij de leeftijd van 62 jaar bereikte als gevolg van de toepasselijkheid van artikel 9:5 lid 1;
c de termijn waarbinnen een schriftelijk verzoek van de gewezen ambtenaar om gebruik te maken van de mogelijkheid die artikel 16.3 van het pensioenreglement bieden, ingediend moet zijn bij het bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP;
d de mogelijkheid dat de gewezen ambtenaar op zijn verzoek bij de indiening van de aanvraag wordt ondersteund door de werkgever.
2.De aanschrijving bedoeld in het eerste lid wordt herhaald in de drie maanden voor de dag dat de ambtenaar de leeftijd van 62 jaar bereikt.
De ambtenaar die op 1 januari 2006 of daarna FLO-ontslag wordt verleend en die recht heeft op een uitkering op grond van dit hoofdstuk, heeft totdat het FLO-overgangsrecht is vastgesteld recht op een maandelijkse uitkering waarvan het bedrag berekend wordt op basis van de bepalingen van dit hoofdstuk.
Ambtenaren aan wie op of na 1 januari 2006 FLO-ontslag is verleend en die op grond van artikel 9:12 een maandelijkse uitkering hebben ontvangen, worden met ingang van 1 juli 2006 geacht te zijn ontslagen op grond van artikel 8:11 en worden onder de werking van hoofdstuk 9b gebracht.
Tijdelijke regeling ambtenaren die werkzaam zijn in een betrekking bij het gemeentelijk stadsvervoer, waarvoor door het college krachtens artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, leeftijdsgrenzen zijn bepaald.
Tijdelijke regeling ambtenaren geboren vóór 1950 die werkzaam zijn in een betrekking bij het gemeentelijk stadsvervoer, waarvoor door het college krachtens artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, leeftijdsgrenzen zijn bepaald
Hoofdstuk 9a Ambtenaren die vanaf 1 januari 2006 in dienst zijn getreden op een bezwarende functie
Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar die vanaf 1 januari 2006 in dienst is getreden op een bezwarende functie, die op 31 december 2005 recht gaf op functioneel leeftijdsontslag op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
De ambtenaar ondergaat periodiek een medische keuring conform de richtlijnen voor de Periodiek Arbeidsgeneeskundige Monitor.
Het college en de ambtenaar leggen in een persoonlijk loopbaanplan de afspraken vast over de loopbaanontwikkeling en de vereiste kennis en vaardigheden, alsmede de in dat kader door de ambtenaar te volgen opleiding en de te ondernemen activiteiten, die nodig zijn om na maximaal 20 jaar gewerkt te hebben in een bezwarende functie een tweede loopbaan te beginnen.
Het loopbaanplan omvat in ieder geval die opleidingselementen die nodig zijn om de ambtenaar die bij de brandweer werkzaam is, in 20 jaar op te leiden tot MBO-niveau. Hierbij moet het gaan om opleidingen die extern erkend worden.
De ambtenaar die evident misbruik maakt van de loopbaanfaciliteiten die het college biedt, is verplicht de kosten, verband houdende met de activiteiten dan wel opleidingen, die door het college zijn vergoed, terug te betalen.
Tweede loopbaan binnen / buiten de gemeentelijke dienst
Gevolgen niet starten tweede loopbaan
1 De ambtenaar blijft na 20 jaar in de bezwarende functie werkzaam wanneer:
a de tweede loopbaan niet begonnen kan worden, omdat het college zijn verplichtingen uit het loopbaanplan niet nakomt;
b de tweede loopbaan niet begonnen wordt, omdat het college en de ambtenaar daar gezamenlijk toe besluiten.
Voorwaarde is dat de ambtenaar medisch geschikt is om in de bezwarende functie door te werken.
Medisch niet meer geschikt; overbruggingsuitkering
Garantiesalaris en afbouw toelagen
de in de lokale bezoldigingsverordening genoemde andere toelagen en emolumenten, voor zover die aan de ambtenaar zijn toegekend, berekend over een periode van 12 maanden onmiddellijk voorafgaande aan het begin van de tweede loopbaan. Indien verlofopname door de ambtenaar in deze 12 maanden heeft geleid tot een wijziging van de feitelijke uitbetaling van de bezoldiging, werkt die wijziging door in de oude bezoldiging.
De ambtenaar die binnen de organisatie van de gemeente de tweede loopbaan begint, krijgt een garantietoelage ter hoogte van het negatieve verschil tussen het oude en het nieuwe salaris. Het oude salaris wordt niet geïndexeerd met de generieke salarisverhoging, zoals deze in de gemeentelijke sector wordt overeengekomen.
Op de garantietoelage wordt een vermindering toegepast tot het bedrag waarmee het nieuwe salaris en eventuele toelagen en vergoedingen, behorende bij de nieuwe functie, samen met de garantietoelage de oude bezoldiging overstijgt. De oude bezoldiging wordt niet geïndexeerd met de generieke salarisverhoging, zoals deze in de gemeentelijke sector wordt overeengekomen.
De ambtenaar die als gevolg van de tweede loopbaan binnen de organisatie van de gemeente de toelagen en vergoedingen verliest, die behoorden bij de bezwarende functie, krijgt een aflopende afbouwtoelage ter hoogte van een percentage van het verschil tussen de oude toelagen en vergoedingen en eventuele toelagen en vergoedingen die bij de nieuwe functie behoren. De afbouwtoelage bedraagt:
De oude toelagen en vergoedingen worden niet geïndexeerd met de generieke salarisverhoging, zoals deze in de gemeentelijke sector wordt overeengekomen.
Op de afbouwtoelage wordt een vermindering toegepast tot het bedrag waarmee het nieuwe salaris en eventuele toelagen en vergoedingen, behorende bij de nieuwe functie, samen met de garantietoelage en de afbouwtoelage de oude bezoldiging overstijgt. De oude bezoldiging wordt niet geïndexeerd met de generieke salarisverhoging, zoals deze in de gemeentelijke sector wordt overeengekomen.
De ambtenaar die een tweede loopbaan begint buiten de organisatie van de gemeente ontvangt een afkoopbedrag ter hoogte van 175% van het verschil tussen de oude bezoldiging en het nieuwe jaarsalaris, inclusief eventuele toelagen en vergoedingen. Het nieuwe jaarsalaris, inclusief eventuele toelagen en vergoedingen, wordt berekend naar het bedrag dat voor de ambtenaar bij indiensttreding bij de nieuwe werkgever is vastgesteld
Hoofdstuk 9b Overgangsrecht ambtenaren in een functie die op 31 december 2005 recht gaf op functioneel leeftijdsontslag
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
1 Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar die:
2 Het eerste lid is overeenkomstig van toepassing voor de ambtenaar die
3 Als voorwaarde bij de toepassing van het tweede lid geldt dat de functie waarnaar de
ambtenaar overstapt ook een bezwarende functie is, op grond waarvan krachtens artikel
8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, ontslag werd verleend op de leeftijd van 55
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
vi. de in de lokale bezoldigingsverordening genoemde andere toelagen en
emolumenten, voor zover die aan de ambtenaar zijn toegekend, met
uitzondering van de levensloopbijdrage bedoeld in artikel 9e:8 en 9e:9,
berekend over een periode van 12 maanden onmiddellijk voorafgaande aan
de datum, die voortvloeit uit de toepassing van artikel 9b:4, artikel 9b:20,
artikel 9b:25, zesde lid, artikel 9b:26, artikel 9b:47 en artikel 9b:52. De
bezoldiging wordt, met uitzondering van de bezoldiging bedoeld in artikel
9b:20 en 9b:25, na deze datum geïndexeerd met de generieke
salarisverhoging, zoals deze in de gemeentelijke sector wordt
overeengekomen. Indien verlofopname door de ambtenaar in deze 12
maanden heeft geleid tot een wijziging van de feitelijke uitbetaling van de
bezoldiging genoemd in artikel 3:1, tweede lid, onderdeel c, werkt die wijziging
dienstjaren voor brandweerpersoneel: de jaren in dienst van een gemeentelijk
beroepsbrandweerkorps, de jaren werkzaam als buschauffeur of trambestuurder bij
het stadsvervoer, mits dit een functie was, die op dat moment recht gaf op functioneel
leeftijdsontslag en de jaren als vrijwilliger bij de brandweer, mits het om jaren gaat
waarin daadwerkelijk en regelmatig in de uitruk is ingezet en men niet tegelijkertijd een
aanstelling had als beroepsbrandweer. Bij twijfel over het aantal dienstjaren als
vrijwilliger dient de ambtenaar aannemelijk te maken hoeveel jaren hij als vrijwilliger is
dienstjaren voor ambulancepersoneel: de jaren werkzaam bij een gemeentelijke
ambulancedienst, de jaren werkzaam bij een ambulancedienst van een ziekenhuis of bij een ambulancedienst in de particuliere sector en de jaren werkzaam als
buschauffeur of trambestuurder bij het stadsvervoer, mits dit een functie was, die op
De ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer in een bezwarende functie op 1 januari 2006
Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar die geboren is na 1949 en die op 1 januari 2006 20 dienstjaren of meer had in een bezwarende functie.
Keuzemogelijkheid voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie
De ambtenaar wordt op zijn verzoek vanaf de eerste dag van de maand volgend op
de maand waarin hij de leeftijd van 55 jaar bereikt volledig buitengewoon verlof
verleend, tegen doorbetaling van 80% van de voor de ambtenaar geldende
Voor zover het dienstbelang het toelaat, kan de ambtenaar vanaf de datum bedoeld in
de eerste volzin in plaats van het volledig buitengewoon verlof als hiervoor bedoeld,
volledig ontslag op grond van artikel 8:1, waarbij een bonus wordt verstrekt
van 100% van het voor de ambtenaar geldende jaarsalaris in het jaar
voorafgaande aan toekenning van de bonus.
Indien dit voor het behouden van vakbekwaamheidseisen noodzakelijk is en de
werkgever dit kan aantonen, geldt voor ambulancepersoneel als alternatief voor
onderdeel b: 60% van een volledige betrekking werken tegen doorbetaling van 95% van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging.
De ambtenaar die eenmaal een keuze heeft gemaakt, kan, voor zover het
dienstbelang dat toelaat, gedurende de periode tot het moment, bedoeld in artikel
9b:11, zijn keuze herzien, met dien verstande dat de bonus van artikel 9b:4, eerste lid,
onderdeel c, berekend wordt naar rato van de tijd die resteert tot de datum, bedoeld in
artikel 9b:11, eerste lid. Hierbij geldt als voorwaarde dat als tweede en eventueel
volgende keuze alleen een optie in aanmerking komt waarbij minder gewerkt wordt
dan bij de eerdere keuze. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.
De ambtenaar die in de periode van 1 januari 2006 tot 1 januari 2011 gebruik maakt
van de mogelijkheid, bedoeld in de eerste zin van het eerste lid van dit artikel, en
direct daaraan voorafgaand een functie bekleedde waaraan salarisschaal 6 of lager
was verbonden, ontvangt gedurende die periode € 500,- netto per kalenderjaar. De
ambtenaar die in deze periode geen volledig kalenderjaar gebruik maakt van de
genoemde mogelijkheid, ontvangt een bedrag naar rato. Deze uitkering wordt
eenmaal per kalenderjaar in de maand december betaald. Aan de ambtenaar die op
grond van lokaal beleid al een vergoeding heeft ontvangen, wordt alleen het deel van
het totaalbedrag, waarop op grond van dit lid recht bestaat, uitbetaald dat hoger is dan
Pensioenopbouw tijdens keuzes van artikel 9b:4
Over de bonus, bedoeld in artikel 9b:4, eerste lid, onderdeel a en c wordt geen pensioen opgebouwd.
Gedurende de periode, bedoeld in artikel 9b:4, vindt opbouw van vakantie-uren plaats naar rato van het aantal uren dat de ambtenaar werkt.
Toelage onregelmatige dienst, eindejaarsuitkering en vakantietoelage tijdens de periode van artikel 9b:4
Tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:4, eerste lid, eerste volzin en onder onderdeel a en b, zijn de artikelen 3:3 en 3:3:1, respectievelijk artikel 19a:8, artikel 3:6 en artikel 6:3 niet van toepassing.
Ambtsjubileumgratificatie tijdens periode van artikel 9b:4
De jaren dat de ambtenaar op grond van artikel 9b:4 volledig buitengewoon verlof is verleend, tegen doorbetaling van 80% van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging, tellen voor de berekening van de ambtsjubileumgratificatie niet mee.
Verrekening inkomsten tijdens de periode van artikel 9b:4
Wanneer de ambtenaar tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:4, eerste volzin of onder b, inkomsten geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen met ingang van of na de datum waarop artikel 9b:4 van kracht is geworden, wordt op de doorbetaling van de bezoldiging een vermindering toegepast. Deze vermindering is gelijk aan het bedrag waarmede de inkomsten en de doorbetaalde bezoldiging samen de laatstelijk genoten bezoldiging te boven gaan.
De in het derde lid bedoelde vermindering vindt echter niet plaats indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen, of indien de ambtenaar aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende met de toepassing van artikel 9b:4.
Onbezoldigd volledig verlof voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie
De ambtenaar die op grond van artikel 9b:4, eerste lid, gedeeltelijk doorbetaald volledig buitengewoon verlof geniet dan wel die heeft gekozen voor artikel 9b:4, eerste lid, onderdeel a of b, wordt vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin hij de leeftijd van 59 jaar bereikt onbezoldigd volledig verlof verleend.
In afwijking van het eerste lid, gaat het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in het eerste lid, in vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin hij de leeftijd van 60 jaar bereikt, wanneer het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een leeftijdsgrens had vastgesteld van 60 jaar.
Voor zover het dienstbelang dit toelaat, kan de ambtenaar, wanneer het college op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, een leeftijdsgrens had vastgesteld van 59 of 60 jaar, het onbezoldigd volledig verlof later laten ingaan, telkens met een periode van een jaar. Voorwaarde hierbij is dat de ambtenaar medisch geschikt is om door te werken in de bezwarende functie.
Premieverdeling bij pensioenopbouw tijdens onbezoldigd volledig verlof
Wanneer de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:11, eerste lid, langer is dan drie jaar, is vanaf dat moment het verhaal van de pensioenpremies en de Vut-fonds bijdrage als bedoeld in artikel 21 van het FPUreglement basis- en aanvullende uitkering gelijk aan het bedrag van de premies en de bijdragen die voor de ambtenaar zijn verschuldigd.
Wanneer de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:11, tweede lid, langer is dan twee jaar, is vanaf dat moment het verhaal van de pensioenpremies en de Vut-fonds bijdrage als bedoeld in artikel 21 van het FPUreglement basis- en aanvullende uitkering gelijk aan het bedrag van de premies en de bijdragen die voor de ambtenaar zijn verschuldigd.
Premie IZA-verzekering tijdens onbezoldigd volledig verlof
In plaats van de tegemoetkoming in de ziektekosten, bedoeld in artikel 7:24a en artikel 7:25, wordt de ambtenaar, zolang het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:11, voortduurt, voor de premie van de IZA-verzekering als postactief beschouwd.
Vakantieopbouw tijdens onbezoldigd volledig verlof
Gedurende de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:11, vindt geen opbouw van vakantie-uren plaats.
Ziekte tijdens onbezoldigd volledig verlof
Ziekte tijdens de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:11, leidt niet tot stopzetting van het onbezoldigd volledig verlof.
Ambtsjubileumgratificatie tijdens onbezoldigd volledig verlof
De periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:11, telt niet mee voor de berekening van de ambtsjubileumgratificatie.
Garantieregeling bij arbeidsongeschiktheid na de leeftijd van 50 jaar voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie
De ambtenaar wiens eerste ziektedag ligt na de leeftijd van 55 jaar en die wegens ziekte ongeschikt wordt om zijn betrekking te vervullen, wordt niet ziek gemeld. Vanaf de datum dat de door deze ambtenaar gemaakte keuze op grond van artikel 9b:4, eerste lid, vanwege medische geschiktheid niet meer mogelijk is, verandert deze keuze in een keuze die op grond van zijn medische geschiktheid nog wel mogelijk is, met dien verstande dat de bonus van artikel 9b:4, eerste lid, onderdeel c, berekend wordt naar rato van de tijd die resteert tot de datum, bedoeld in artikel 9b:11, eerste lid. Op hem blijft artikel 9b:11 van toepassing.
Salarisgarantie bij definitieve herplaatsing bij ziekte
De ambtenaar, die op grond van hoofdstuk 7 binnen de organisatie van de gemeente definitief herplaatst wordt, heeft recht op een garantietoelage ter hoogte van het negatieve verschil tussen de oude bezoldiging en het nieuwe totaalinkomen van de ambtenaar. Tot het totaalinkomen wordt de nieuwe bezoldiging gerekend, alsmede de uitkeringen die de ambtenaar in verband met zijn arbeidsongeschiktheid ontvangt.
Levensloop voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie
Op de ambtenaar, die een bezwarende functie bekleedt, waaraan het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, een leeftijdsgrens had vastgesteld, is de levensloopregeling van hoofdstuk 9e van toepassing.
Inkoop OP voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie
Ten behoeve van de ambtenaar wordt, onder de voorwaarde dat hij daarvoor fiscale ruimte beschikbaar heeft, op de leeftijd van 53 jaar een bedrag in ABP Extra Pensioen gestort ter hoogte van 57% van het geïndexeerde loon maal de leeftijdsafhankelijke factor, die behoort bij de leeftijd van 53 jaar. Hierbij is het geïndexeerde loon het gemiddelde pensioengevend inkomen zoals dat bij ABP bekend is over de dienstjaren tot 53 jaar maal de indexatie per betreffend dienstjaar zoals door ABP is vastgesteld. Indien het loon uit enig dienstjaar bij ABP niet bekend is, toont de ambtenaar wat het loon is geweest.
Ten behoeve van de ambtenaar die voor de leeftijd van 53 jaar uittreedt uit een bezwarende functie wordt, met inachtneming van het tweede lid, het in het eerste lid genoemde bedrag in ABP Extra Pensioen gestort op het moment van uittreden, waarbij de leeftijdsafhankelijke factor wordt toegepast die hoort bij de leeftijd op het moment van u uittreden en het gemiddelde loon wordt berekend tot het moment van uittreden.
Leeftijdsafhankelijke factor voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie
Leeftijd factor leeftijd factor leeftijd factor
1.Wanneer de in lid 1 genoemde tarieven door ABP worden gewijzigd, stellen LOGA-partijen nieuwe leeftijdafhankelijke factoren vast.
In afwijking van artikel 9b:22, derde lid, wordt voor de ambtenaar die wegens regionalisering van de gemeentelijke beroepsbrandweer uit de bezwarende functie wordt ontslagen en op wie bij de nieuwe werkgever hoofdstuk 9b van toepassing blijft, geen bedrag in ABP Extra Pensioen gestort op het moment van uittreden.
De ambtenaar geboren na 1949 met minder dan 20 dienstjaren in een bezwarende functie op 1 januari 2006
Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar die geboren is na 1949 en die op 1 januari 2006 minder dan 20 dienstjaren had in een bezwarende functie.
Doorwerken zolang dat medisch verantwoord is en tenzij tweede loopbaan gestart wordt
Tweede loopbaan voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 in een bezwarende functie
De ambtenaar die in het kader van de tweede loopbaan een andere functie aanvaardt binnen de organisatie van de gemeente, ontvangt, in afwijking van artikel 9a:11, eerste tot en met zevende lid, een garantietoelage ter hoogte van het negatieve verschil tussen de oude bezoldiging en de nieuwe bezoldiging.
Recht voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 in een bezwarende functie
De ambtenaar gaat met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin hij de leeftijd van 55 jaar bereikt 50% van de voor hem geldende formele arbeidsduur werken tegen doorbetaling van 90% van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging. Indien dit voor het behouden van vakbekwaamheidseisen noodzakelijk is en de werkgever dit kan aantonen, geldt voor ambulancepersoneel als alternatief 60% van een volledige betrekking werken tegen doorbetaling van 95% van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging.
Tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:26, eerste lid, zijn de artikelen 3:3 en 3:3:1, respectievelijk artikel 19a:8, artikel 3:6 en artikel 6:3 niet van toepassing.
Gedeeltelijk doorbetaald buitengewoon verlof voor de ambtenaar geboren na 1949 met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 in een bezwarende functie
De ambtenaar die op 1 januari 2006 minder dan 20 dienstjaren heeft, wordt vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin hij een bepaalde leeftijd bereikt, volledig buitengewoon verlof verleend, tegen doorbetaling van een bepaald percentage van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging. De leeftijd en het percentage zijn afhankelijk van het aantal dienstjaren op 1 januari 2006. De leeftijd waaraan de ingangsdatum van het volledig buitengewoon verlof is gekoppeld, en het percentage dat vanaf dat moment wordt betaald zijn bij een aantal dienstjaren op 1 januari 2006 van:
Pensioenopbouw tijdens periode van artikel 9b:28
Tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:28, bouwt de ambtenaar pensioen op over de volledige bezoldiging.
Ambtsjubileumgratificatie tijdens periode van artikel 9b:28
De jaren dat de ambtenaar op grond van artikel 9b:28 volledig buitengewoon verlof is verleend, tegen doorbetaling van 75%, 78% of 80% van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging, tellen voor de berekening van de ambtsjubileumgratificatie niet mee.
Vakantieopbouw tijdens de periode van artikel 9b:26 en 9b:28
Gedurende de periode, bedoeld in artikel 9b:26 en artikel 9b:28, vindt opbouw van vakantie-uren plaats naar rato van het aantal uren dat de ambtenaar werkt.
Verrekening inkomsten tijdens de periode van artikel 9b:26 en artikel 9b:28
Wanneer de ambtenaar tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:26 en artikel 9b:28 inkomsten geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen met ingang van of na de datum waarop artikel 9b:26 van kracht is geworden, wordt op de doorbetaling van de bezoldiging een vermindering toegepast. Deze vermindering is gelijk aan het bedrag waarmede de inkomsten en de doorbetaalde bezoldiging samen de laatstelijk genoten bezoldiging te boven gaan.
De in het derde lid bedoelde vermindering vindt echter niet plaats indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen, of indien de ambtenaar aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende met de toepassing van artikel 9b:26.
Onbezoldigd volledig verlof voor de ambtenaar geboren na 1949 met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 in een bezwarende functie
In afwijking van het eerste lid, gaat het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in het eerste lid, in vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de medewerker de leeftijd van 60 jaar bereikt, wanneer het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een leeftijdsgrens had vastgesteld van 60 jaar.
Voor zover het dienstbelang dit toelaat, kan de ambtenaar, voor wie het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een leeftijdsgrens had vastgesteld van 59 of 60 jaar, het onbezoldigd volledig verlof later laten ingaan, telkens met een jaar. Voorwaarde hierbij is dat de ambtenaar medisch geschikt is om door te werken in de bezwarende functie.
Pensioenopbouw tijdens onbezoldigd volledig verlof
Wanneer de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:35, eerste lid, langer is dan drie jaar, is vanaf dat moment het verhaal van de pensioenpremies en de Vut-fonds bijdrage als bedoeld in artikel 21 van het FPUreglement basis- en aanvullende uitkering gelijk aan het bedrag van de premies en de bijdragen die voor de ambtenaar zijn verschuldigd.
Wanneer de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:35, tweede lid, langer is dan twee jaar, is vanaf dat moment het verhaal van de pensioenpremies en de Vut-fonds bijdrage als bedoeld in artikel 21 van het FPUreglement basis- en aanvullende uitkering gelijk aan het bedrag van de premies en de bijdragen die voor de ambtenaar zijn verschuldigd.
Premie IZA-verzekering tijdens onbezoldigd volledig verlof
In plaats van de tegemoetkoming in de ziektekosten, bedoeld in artikel 7:24a en artikel 7:25, wordt de ambtenaar, zolang het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:35, voortduurt, voor de premie van de IZA-verzekering als postactief beschouwd.
Vakantieopbouw tijdens onbezoldigd volledig verlof
Gedurende de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:35, vindt geen opbouw van vakantie-uren plaats.
Ziekte tijdens onbezoldigd volledig verlof
Ziekte tijdens de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:35, leidt niet tot stopzetting van het onbezoldigd volledig verlof.
Ambtsjubileumgratificatie tijdens onbezoldigd volledig verlof
De periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:35, telt niet mee voor de berekening van de ambtsjubileumgratificatie.
Arbeidsongeschiktheid en garantieregeling bij arbeidsongeschiktheid na de leeftijd van 50 jaar voor de ambtenaar geboren na 1949 met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 in een bezwarende functie
1.De ambtenaar die medisch niet geschikt is om op de wijze, bedoeld in artikel 9b:26, eerste lid, in zijn bezwarende functie door te werken, wordt beter gemeld op de datum, bedoeld in artikel 9b:28.
2 Op de ambtenaar wiens eerste ziektedag na de leeftijd van 50 jaar valt en die volledig,
maar niet duurzaam, of gedeeltelijk arbeidsongeschikt raakt, is artikel 8:4
respectievelijk artikel 8:5 niet van toepassing.
Levensloop voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006
Op de ambtenaar, die een bezwarende functie bekleedt, waaraan het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, een leeftijdsgrens had vastgesteld, is de levensloopregeling van hoofdstuk 9e van toepassing.
Inkoop OP voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006
Ten behoeve van de ambtenaar wordt, onder de voorwaarde dat hij daarvoor fiscale ruimte beschikbaar heeft en 20 bezwarende dienstjaren heeft op het moment van storting, op de leeftijd van 53 jaar een bedrag in ABP Extra Pensioen gestort ter hoogte van 57% van het geïndexeerde loon maal de leeftijdsafhankelijke factor, die behoort bij de leeftijd van 53 jaar. Hierbij is het geïndexeerde loon het gemiddelde pensioengevend inkomen zoals dat bij ABP bekend is over de dienstjaren tot 53 jaar maal de indexatie per betreffend dienstjaar zoals door ABP is vastgesteld. Indien het loon uit enig dienstjaar bij ABP niet bekend is, toont de ambtenaar wat het loon is geweest.
Wanneer de ambtenaar na de leeftijd van 53 jaar doorwerkt in de bezwarende functie, wordt voor hem in ieder jaar tot de leeftijd van 59 jaar of tot een moment hiervoor, wanneer eerder 20 dienstjaren bereikt zijn, een bedrag in ABP Extra Pensioen gestort ter hoogte van het inkomen in dat jaar x de deeltijdfactor in dat jaar x 2,85% maal de leeftijdsafhankelijke factor, die hoort bij de leeftijd op het moment van het recht op uitbetaling. De leeftijd van 59 jaar is 60 jaar, wanneer het een functie betreft waaraan, op 31 december 2005, een FLO-leeftijd van 60 jaar was verbonden.
Ten behoeve van de ambtenaar die voor de leeftijd van 53 jaar uittreedt uit een bezwarende functie wordt, met inachtneming van het vierde lid, het in het eerste lid genoemde of, indien van toepassing, het in het tweede lid genoemde bedrag in ABP Extra Pensioen, gestort op het moment van uittreden, waarbij de leeftijdsafhankelijke factor wordt toegepast die hoort bij de leeftijd op het moment van uittreden en het gemiddelde loon wordt berekend tot het moment van uittreden.
Bij opschuiven van het moment van onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:35, vierde lid, wordt het aantal dienstjaren niet verhoogd met het aantal jaar na 59 jaar. De leeftijd van 59 jaar is 60 jaar, wanneer het een functie betreft waaraan, op 31 december 2005, een FLO-leeftijd van 60 jaar was verbonden.PM
Leeftijdsafhankelijke factor voor de ambtenaar geboren met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006
Leeftijd factor leeftijd factor leeftijd factor
3.Wanneer de in lid 1 genoemde tarieven door ABP worden gewijzigd, stellen LOGA-partijen nieuwe leeftijdsafhankelijke factoren vast.
In afwijking van artikel 9b:45, vijfde lid, wordt voor de ambtenaar die wegens regionalisering van de gemeentelijke beroepsbrandweer uit de bezwarende functie wordt ontslagen en op wie bij de nieuwe werkgever hoofdstuk 9b van toepassing blijft, geen bedrag in ABP Extra Pensioen gestort op het moment van uittreden.
De ambtenaar in een bezwarende functie geboren voor 1950
Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar in een bezwarende functie, die geboren is voor 1950.
Aanvulling op FPU-uitkering voor de ambtenaar geboren voor 1950 in een bezwarende functie
Voor zover het dienstbelang dit toelaat, kan de ambtenaar, met inachtneming van het tweede lid, verzoeken om de datum van ontslag, bedoeld in het eerste lid, later laten ingaan, telkens met een periode van een jaar. Voorwaarde hierbij is dat de ambtenaar medisch geschikt is om door te werken in de bezwarende functie.
Bij toepassing van het derde lid wordt de aanvulling bedoeld in het vierde lid actuarieel neutraal verhoogd.
Indien de gewezen ambtenaar bij het bereiken van de leeftijd van 62 jaar gebruik maakt
van de mogelijkheid die artikel 16.3 van het pensioenreglement biedt tot vrijwillige
voortzetting van de pensioenopbouw, worden de kosten van deze vrijwillig voortzetting
gedragen door de gemeente voor zover het pensioenopbouw voor de helft betreft, met dien verstande dat per 1 januari 2007 30% van het bedrag van de premie dat door de werkgever afgedragen zou moeten worden, indien de gewezen ambtenaar nog verplicht pensioen zou opbouwen, voor rekening blijft van de gewezen ambtenaar. De kosten van een vrijwillige aanvullende deelname waardoor de pensioenopbouw voor meer dan de helft plaats vindt, komen ten allen tijde volledig ten laste van de gewezen ambtenaar.
het feit dat indien de gewezen ambtenaar van de onder a weergegeven
mogelijkheid gebruik maakt om voor de helft pensioen te blijven opbouwen dit
niet leidt tot extra kosten in vergelijking tot de situatie zoals die gold voor de
gewezen ambtenaar voordat hij de leeftijd van 62 jaar bereikte als gevolg van
Verrekening inkomsten na ontslag op grond van artikel 9b:47
Wanneer de gewezen ambtenaar inkomsten geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen met ingang van of na de datum van ontslag, bedoeld in artikel 9b:47, wordt op uitkering, bedoeld in artikel 9b:47, vierde lid, een vermindering toegepast. Deze vermindering is gelijk aan het bedrag waarmede de inkomsten en uitkering de laatstelijk genoten bezoldiging te boven gaan.
De in het derde lid bedoelde vermindering vindt echter niet plaats indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen, of indien de ambtenaar aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende met het ontslag.
Ambtenaar, geboren voor 1950 in een bezwarende functie, die niet voldoet aan voorwaarden voor FPU
Op de ambtenaar die niet voldoet aan de voorwaarden voor een FPU-uitkering:
De ambtenaar in een niet bezwarende functie
Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar in een niet bezwarende functie.
De ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006, in een niet bezwarende functie
De ambtenaar die geboren is na 1949 en die op 1 januari 2006 20 dienstjaren of meer had, krijgt voor ieder jaar dat hij de niet bezwarende functie bekleed heeft, waarvoor door het college krachtens artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, leeftijdsgrenzen zijn bepaald, een levensloopbijdrage van 2% van het voor ambtenaar geldende jaarsalaris over het jaar dat de functie werd bekleed.
De ambtenaar geboren voor 1950, in een niet bezwarende functie
Indien de gewezen ambtenaar die gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid van
artikel 9b:52 lid 1 onder a, bij het bereiken van de leeftijd van 62 jaar gebruik maakt van
de mogelijkheid die artikel 16.3 van het pensioenreglement biedt tot vrijwillige
voortzetting van de pensioenopbouw, worden de kosten van deze vrijwillig voortzetting
gedragen door de gemeente voor zover het pensioenopbouw voor de helft betreft, met
dien verstande dat per 1 januari 2007 30% van het bedrag van de premie dat door de
werkgever afgedragen zou moeten worden, indien de gewezen ambtenaar nog
verplicht pensioen zou opbouwen, voor rekening blijft van de gewezen ambtenaar. De
kosten van een vrijwillige aanvullende deelname waardoor de pensioenopbouw voor
meer dan de helft plaats vindt, komen ten allen tijde volledig ten laste van de gewezen
het feit dat indien de gewezen ambtenaar van de onder a weergegeven
mogelijkheid gebruik maakt om voor de helft pensioen te blijven opbouwen dit
niet leidt tot extra kosten in vergelijking tot de situatie zoals die gold voor de
gewezen ambtenaar voordat hij de leeftijd van 62 jaar bereikte als gevolg van
moment dat de ambtenaar de leeftijd van 62 jaar bereikt.Hoofdstuk 9a Ambtenaren die vanaf 1 januari 2006 in dienst zijn getreden op een bezwarende functie
Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar die vanaf 1 januari 2006 in dienst is getreden op een bezwarende functie, die op 31 december 2005 recht gaf op functioneel leeftijdsontslag op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
De ambtenaar ondergaat periodiek een medische keuring conform de richtlijnen voor de Periodiek Arbeidsgeneeskundige Monitor.
Het college en de ambtenaar leggen in een persoonlijk loopbaanplan de afspraken vast over de loopbaanontwikkeling en de vereiste kennis en vaardigheden, alsmede de in dat kader door de ambtenaar te volgen opleiding en de te ondernemen activiteiten, die nodig zijn om na maximaal 20 jaar gewerkt te hebben in een bezwarende functie een tweede loopbaan te beginnen.
Het loopbaanplan omvat in ieder geval die opleidingselementen die nodig zijn om de ambtenaar die bij de brandweer werkzaam is, in 20 jaar op te leiden tot MBO-niveau. Hierbij moet het gaan om opleidingen die extern erkend worden.
De ambtenaar die evident misbruik maakt van de loopbaanfaciliteiten die het college biedt, is verplicht de kosten, verband houdende met de activiteiten dan wel opleidingen, die door het college zijn vergoed, terug te betalen.
Tweede loopbaan binnen / buiten de gemeentelijke dienst
Gevolgen niet starten tweede loopbaan
1 De ambtenaar blijft na 20 jaar in de bezwarende functie werkzaam wanneer:
a de tweede loopbaan niet begonnen kan worden, omdat het college zijn verplichtingen uit het loopbaanplan niet nakomt;
b de tweede loopbaan niet begonnen wordt, omdat het college en de ambtenaar daar gezamenlijk toe besluiten.
Voorwaarde is dat de ambtenaar medisch geschikt is om in de bezwarende functie door te werken.
Medisch niet meer geschikt; overbruggingsuitkering
Garantiesalaris en afbouw toelagen
de in de lokale bezoldigingsverordening genoemde andere toelagen en emolumenten, voor zover die aan de ambtenaar zijn toegekend, berekend over een periode van 12 maanden onmiddellijk voorafgaande aan het begin van de tweede loopbaan. Indien verlofopname door de ambtenaar in deze 12 maanden heeft geleid tot een wijziging van de feitelijke uitbetaling van de bezoldiging, werkt die wijziging door in de oude bezoldiging.
De ambtenaar die binnen de organisatie van de gemeente de tweede loopbaan begint, krijgt een garantietoelage ter hoogte van het negatieve verschil tussen het oude en het nieuwe salaris. Het oude salaris wordt niet geïndexeerd met de generieke salarisverhoging, zoals deze in de gemeentelijke sector wordt overeengekomen.
Op de garantietoelage wordt een vermindering toegepast tot het bedrag waarmee het nieuwe salaris en eventuele toelagen en vergoedingen, behorende bij de nieuwe functie, samen met de garantietoelage de oude bezoldiging overstijgt. De oude bezoldiging wordt niet geïndexeerd met de generieke salarisverhoging, zoals deze in de gemeentelijke sector wordt overeengekomen.
De ambtenaar die als gevolg van de tweede loopbaan binnen de organisatie van de gemeente de toelagen en vergoedingen verliest, die behoorden bij de bezwarende functie, krijgt een aflopende afbouwtoelage ter hoogte van een percentage van het verschil tussen de oude toelagen en vergoedingen en eventuele toelagen en vergoedingen die bij de nieuwe functie behoren. De afbouwtoelage bedraagt:
De oude toelagen en vergoedingen worden niet geïndexeerd met de generieke salarisverhoging, zoals deze in de gemeentelijke sector wordt overeengekomen.
Op de afbouwtoelage wordt een vermindering toegepast tot het bedrag waarmee het nieuwe salaris en eventuele toelagen en vergoedingen, behorende bij de nieuwe functie, samen met de garantietoelage en de afbouwtoelage de oude bezoldiging overstijgt. De oude bezoldiging wordt niet geïndexeerd met de generieke salarisverhoging, zoals deze in de gemeentelijke sector wordt overeengekomen.
De ambtenaar die een tweede loopbaan begint buiten de organisatie van de gemeente ontvangt een afkoopbedrag ter hoogte van 175% van het verschil tussen de oude bezoldiging en het nieuwe jaarsalaris, inclusief eventuele toelagen en vergoedingen. Het nieuwe jaarsalaris, inclusief eventuele toelagen en vergoedingen, wordt berekend naar het bedrag dat voor de ambtenaar bij indiensttreding bij de nieuwe werkgever is vastgesteld
Hoofdstuk 9b Overgangsrecht ambtenaren in een functie die op 31 december 2005 recht gaf op functioneel leeftijdsontslag
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
1 Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar die:
2 Het eerste lid is overeenkomstig van toepassing voor de ambtenaar die
3 Als voorwaarde bij de toepassing van het tweede lid geldt dat de functie waarnaar de
ambtenaar overstapt ook een bezwarende functie is, op grond waarvan krachtens artikel
8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, ontslag werd verleend op de leeftijd van 55
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
vi. de in de lokale bezoldigingsverordening genoemde andere toelagen en
emolumenten, voor zover die aan de ambtenaar zijn toegekend, met
uitzondering van de levensloopbijdrage bedoeld in artikel 9e:8 en 9e:9,
berekend over een periode van 12 maanden onmiddellijk voorafgaande aan
de datum, die voortvloeit uit de toepassing van artikel 9b:4, artikel 9b:20,
artikel 9b:25, zesde lid, artikel 9b:26, artikel 9b:47 en artikel 9b:52. De
bezoldiging wordt, met uitzondering van de bezoldiging bedoeld in artikel
9b:20 en 9b:25, na deze datum geïndexeerd met de generieke
salarisverhoging, zoals deze in de gemeentelijke sector wordt
overeengekomen. Indien verlofopname door de ambtenaar in deze 12
maanden heeft geleid tot een wijziging van de feitelijke uitbetaling van de
bezoldiging genoemd in artikel 3:1, tweede lid, onderdeel c, werkt die wijziging
dienstjaren voor brandweerpersoneel: de jaren in dienst van een gemeentelijk
beroepsbrandweerkorps, de jaren werkzaam als buschauffeur of trambestuurder bij
het stadsvervoer, mits dit een functie was, die op dat moment recht gaf op functioneel
leeftijdsontslag en de jaren als vrijwilliger bij de brandweer, mits het om jaren gaat
waarin daadwerkelijk en regelmatig in de uitruk is ingezet en men niet tegelijkertijd een
aanstelling had als beroepsbrandweer. Bij twijfel over het aantal dienstjaren als
vrijwilliger dient de ambtenaar aannemelijk te maken hoeveel jaren hij als vrijwilliger is
dienstjaren voor ambulancepersoneel: de jaren werkzaam bij een gemeentelijke
ambulancedienst, de jaren werkzaam bij een ambulancedienst van een ziekenhuis of bij een ambulancedienst in de particuliere sector en de jaren werkzaam als
buschauffeur of trambestuurder bij het stadsvervoer, mits dit een functie was, die op
De ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer in een bezwarende functie op 1 januari 2006
Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar die geboren is na 1949 en die op 1 januari 2006 20 dienstjaren of meer had in een bezwarende functie.
Keuzemogelijkheid voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie
De ambtenaar wordt op zijn verzoek vanaf de eerste dag van de maand volgend op
de maand waarin hij de leeftijd van 55 jaar bereikt volledig buitengewoon verlof
verleend, tegen doorbetaling van 80% van de voor de ambtenaar geldende
Voor zover het dienstbelang het toelaat, kan de ambtenaar vanaf de datum bedoeld in
de eerste volzin in plaats van het volledig buitengewoon verlof als hiervoor bedoeld,
volledig ontslag op grond van artikel 8:1, waarbij een bonus wordt verstrekt
van 100% van het voor de ambtenaar geldende jaarsalaris in het jaar
voorafgaande aan toekenning van de bonus.
Indien dit voor het behouden van vakbekwaamheidseisen noodzakelijk is en de
werkgever dit kan aantonen, geldt voor ambulancepersoneel als alternatief voor
onderdeel b: 60% van een volledige betrekking werken tegen doorbetaling van 95% van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging.
De ambtenaar die eenmaal een keuze heeft gemaakt, kan, voor zover het
dienstbelang dat toelaat, gedurende de periode tot het moment, bedoeld in artikel
9b:11, zijn keuze herzien, met dien verstande dat de bonus van artikel 9b:4, eerste lid,
onderdeel c, berekend wordt naar rato van de tijd die resteert tot de datum, bedoeld in
artikel 9b:11, eerste lid. Hierbij geldt als voorwaarde dat als tweede en eventueel
volgende keuze alleen een optie in aanmerking komt waarbij minder gewerkt wordt
dan bij de eerdere keuze. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.
De ambtenaar die in de periode van 1 januari 2006 tot 1 januari 2011 gebruik maakt
van de mogelijkheid, bedoeld in de eerste zin van het eerste lid van dit artikel, en
direct daaraan voorafgaand een functie bekleedde waaraan salarisschaal 6 of lager
was verbonden, ontvangt gedurende die periode € 500,- netto per kalenderjaar. De
ambtenaar die in deze periode geen volledig kalenderjaar gebruik maakt van de
genoemde mogelijkheid, ontvangt een bedrag naar rato. Deze uitkering wordt
eenmaal per kalenderjaar in de maand december betaald. Aan de ambtenaar die op
grond van lokaal beleid al een vergoeding heeft ontvangen, wordt alleen het deel van
het totaalbedrag, waarop op grond van dit lid recht bestaat, uitbetaald dat hoger is dan
Pensioenopbouw tijdens keuzes van artikel 9b:4
Over de bonus, bedoeld in artikel 9b:4, eerste lid, onderdeel a en c wordt geen pensioen opgebouwd.
Gedurende de periode, bedoeld in artikel 9b:4, vindt opbouw van vakantie-uren plaats naar rato van het aantal uren dat de ambtenaar werkt.
Toelage onregelmatige dienst, eindejaarsuitkering en vakantietoelage tijdens de periode van artikel 9b:4
Tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:4, eerste lid, eerste volzin en onder onderdeel a en b, zijn de artikelen 3:3 en 3:3:1, respectievelijk artikel 19a:8, artikel 3:6 en artikel 6:3 niet van toepassing.
Ambtsjubileumgratificatie tijdens periode van artikel 9b:4
De jaren dat de ambtenaar op grond van artikel 9b:4 volledig buitengewoon verlof is verleend, tegen doorbetaling van 80% van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging, tellen voor de berekening van de ambtsjubileumgratificatie niet mee.
Verrekening inkomsten tijdens de periode van artikel 9b:4
Wanneer de ambtenaar tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:4, eerste volzin of onder b, inkomsten geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen met ingang van of na de datum waarop artikel 9b:4 van kracht is geworden, wordt op de doorbetaling van de bezoldiging een vermindering toegepast. Deze vermindering is gelijk aan het bedrag waarmede de inkomsten en de doorbetaalde bezoldiging samen de laatstelijk genoten bezoldiging te boven gaan.
De in het derde lid bedoelde vermindering vindt echter niet plaats indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen, of indien de ambtenaar aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende met de toepassing van artikel 9b:4.
Onbezoldigd volledig verlof voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie
De ambtenaar die op grond van artikel 9b:4, eerste lid, gedeeltelijk doorbetaald volledig buitengewoon verlof geniet dan wel die heeft gekozen voor artikel 9b:4, eerste lid, onderdeel a of b, wordt vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin hij de leeftijd van 59 jaar bereikt onbezoldigd volledig verlof verleend.
In afwijking van het eerste lid, gaat het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in het eerste lid, in vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin hij de leeftijd van 60 jaar bereikt, wanneer het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een leeftijdsgrens had vastgesteld van 60 jaar.
Voor zover het dienstbelang dit toelaat, kan de ambtenaar, wanneer het college op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, een leeftijdsgrens had vastgesteld van 59 of 60 jaar, het onbezoldigd volledig verlof later laten ingaan, telkens met een periode van een jaar. Voorwaarde hierbij is dat de ambtenaar medisch geschikt is om door te werken in de bezwarende functie.
Premieverdeling bij pensioenopbouw tijdens onbezoldigd volledig verlof
Wanneer de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:11, eerste lid, langer is dan drie jaar, is vanaf dat moment het verhaal van de pensioenpremies en de Vut-fonds bijdrage als bedoeld in artikel 21 van het FPUreglement basis- en aanvullende uitkering gelijk aan het bedrag van de premies en de bijdragen die voor de ambtenaar zijn verschuldigd.
Wanneer de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:11, tweede lid, langer is dan twee jaar, is vanaf dat moment het verhaal van de pensioenpremies en de Vut-fonds bijdrage als bedoeld in artikel 21 van het FPUreglement basis- en aanvullende uitkering gelijk aan het bedrag van de premies en de bijdragen die voor de ambtenaar zijn verschuldigd.
Premie IZA-verzekering tijdens onbezoldigd volledig verlof
In plaats van de tegemoetkoming in de ziektekosten, bedoeld in artikel 7:24a en artikel 7:25, wordt de ambtenaar, zolang het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:11, voortduurt, voor de premie van de IZA-verzekering als postactief beschouwd.
Vakantieopbouw tijdens onbezoldigd volledig verlof
Gedurende de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:11, vindt geen opbouw van vakantie-uren plaats.
Ziekte tijdens onbezoldigd volledig verlof
Ziekte tijdens de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:11, leidt niet tot stopzetting van het onbezoldigd volledig verlof.
Ambtsjubileumgratificatie tijdens onbezoldigd volledig verlof
De periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:11, telt niet mee voor de berekening van de ambtsjubileumgratificatie.
Garantieregeling bij arbeidsongeschiktheid na de leeftijd van 50 jaar voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie
De ambtenaar wiens eerste ziektedag ligt na de leeftijd van 55 jaar en die wegens ziekte ongeschikt wordt om zijn betrekking te vervullen, wordt niet ziek gemeld. Vanaf de datum dat de door deze ambtenaar gemaakte keuze op grond van artikel 9b:4, eerste lid, vanwege medische geschiktheid niet meer mogelijk is, verandert deze keuze in een keuze die op grond van zijn medische geschiktheid nog wel mogelijk is, met dien verstande dat de bonus van artikel 9b:4, eerste lid, onderdeel c, berekend wordt naar rato van de tijd die resteert tot de datum, bedoeld in artikel 9b:11, eerste lid. Op hem blijft artikel 9b:11 van toepassing.
Salarisgarantie bij definitieve herplaatsing bij ziekte
De ambtenaar, die op grond van hoofdstuk 7 binnen de organisatie van de gemeente definitief herplaatst wordt, heeft recht op een garantietoelage ter hoogte van het negatieve verschil tussen de oude bezoldiging en het nieuwe totaalinkomen van de ambtenaar. Tot het totaalinkomen wordt de nieuwe bezoldiging gerekend, alsmede de uitkeringen die de ambtenaar in verband met zijn arbeidsongeschiktheid ontvangt.
Levensloop voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie
Op de ambtenaar, die een bezwarende functie bekleedt, waaraan het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, een leeftijdsgrens had vastgesteld, is de levensloopregeling van hoofdstuk 9e van toepassing.
Inkoop OP voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie
Ten behoeve van de ambtenaar wordt, onder de voorwaarde dat hij daarvoor fiscale ruimte beschikbaar heeft, op de leeftijd van 53 jaar een bedrag in ABP Extra Pensioen gestort ter hoogte van 57% van het geïndexeerde loon maal de leeftijdsafhankelijke factor, die behoort bij de leeftijd van 53 jaar. Hierbij is het geïndexeerde loon het gemiddelde pensioengevend inkomen zoals dat bij ABP bekend is over de dienstjaren tot 53 jaar maal de indexatie per betreffend dienstjaar zoals door ABP is vastgesteld. Indien het loon uit enig dienstjaar bij ABP niet bekend is, toont de ambtenaar wat het loon is geweest.
Ten behoeve van de ambtenaar die voor de leeftijd van 53 jaar uittreedt uit een bezwarende functie wordt, met inachtneming van het tweede lid, het in het eerste lid genoemde bedrag in ABP Extra Pensioen gestort op het moment van uittreden, waarbij de leeftijdsafhankelijke factor wordt toegepast die hoort bij de leeftijd op het moment van u uittreden en het gemiddelde loon wordt berekend tot het moment van uittreden.
Leeftijdsafhankelijke factor voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie
Leeftijd factor leeftijd factor leeftijd factor
2.Wanneer de in lid 1 genoemde tarieven door ABP worden gewijzigd, stellen LOGA-partijen nieuwe leeftijdafhankelijke factoren vast.
In afwijking van artikel 9b:22, derde lid, wordt voor de ambtenaar die wegens regionalisering van de gemeentelijke beroepsbrandweer uit de bezwarende functie wordt ontslagen en op wie bij de nieuwe werkgever hoofdstuk 9b van toepassing blijft, geen bedrag in ABP Extra Pensioen gestort op het moment van uittreden.
De ambtenaar geboren na 1949 met minder dan 20 dienstjaren in een bezwarende functie op 1 januari 2006
Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar die geboren is na 1949 en die op 1 januari 2006 minder dan 20 dienstjaren had in een bezwarende functie.
Doorwerken zolang dat medisch verantwoord is en tenzij tweede loopbaan gestart wordt
Tweede loopbaan voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 in een bezwarende functie
De ambtenaar die in het kader van de tweede loopbaan een andere functie aanvaardt binnen de organisatie van de gemeente, ontvangt, in afwijking van artikel 9a:11, eerste tot en met zevende lid, een garantietoelage ter hoogte van het negatieve verschil tussen de oude bezoldiging en de nieuwe bezoldiging.
Recht voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 in een bezwarende functie
De ambtenaar gaat met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin hij de leeftijd van 55 jaar bereikt 50% van de voor hem geldende formele arbeidsduur werken tegen doorbetaling van 90% van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging. Indien dit voor het behouden van vakbekwaamheidseisen noodzakelijk is en de werkgever dit kan aantonen, geldt voor ambulancepersoneel als alternatief 60% van een volledige betrekking werken tegen doorbetaling van 95% van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging.
Tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:26, eerste lid, zijn de artikelen 3:3 en 3:3:1, respectievelijk artikel 19a:8, artikel 3:6 en artikel 6:3 niet van toepassing.
Gedeeltelijk doorbetaald buitengewoon verlof voor de ambtenaar geboren na 1949 met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 in een bezwarende functie
De ambtenaar die op 1 januari 2006 minder dan 20 dienstjaren heeft, wordt vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin hij een bepaalde leeftijd bereikt, volledig buitengewoon verlof verleend, tegen doorbetaling van een bepaald percentage van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging. De leeftijd en het percentage zijn afhankelijk van het aantal dienstjaren op 1 januari 2006. De leeftijd waaraan de ingangsdatum van het volledig buitengewoon verlof is gekoppeld, en het percentage dat vanaf dat moment wordt betaald zijn bij een aantal dienstjaren op 1 januari 2006 van:
Pensioenopbouw tijdens periode van artikel 9b:28
Tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:28, bouwt de ambtenaar pensioen op over de volledige bezoldiging.
Ambtsjubileumgratificatie tijdens periode van artikel 9b:28
De jaren dat de ambtenaar op grond van artikel 9b:28 volledig buitengewoon verlof is verleend, tegen doorbetaling van 75%, 78% of 80% van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging, tellen voor de berekening van de ambtsjubileumgratificatie niet mee.
Vakantieopbouw tijdens de periode van artikel 9b:26 en 9b:28
Gedurende de periode, bedoeld in artikel 9b:26 en artikel 9b:28, vindt opbouw van vakantie-uren plaats naar rato van het aantal uren dat de ambtenaar werkt.
Verrekening inkomsten tijdens de periode van artikel 9b:26 en artikel 9b:28
Wanneer de ambtenaar tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:26 en artikel 9b:28 inkomsten geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen met ingang van of na de datum waarop artikel 9b:26 van kracht is geworden, wordt op de doorbetaling van de bezoldiging een vermindering toegepast. Deze vermindering is gelijk aan het bedrag waarmede de inkomsten en de doorbetaalde bezoldiging samen de laatstelijk genoten bezoldiging te boven gaan.
De in het derde lid bedoelde vermindering vindt echter niet plaats indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen, of indien de ambtenaar aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende met de toepassing van artikel 9b:26.
Onbezoldigd volledig verlof voor de ambtenaar geboren na 1949 met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 in een bezwarende functie
In afwijking van het eerste lid, gaat het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in het eerste lid, in vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de medewerker de leeftijd van 60 jaar bereikt, wanneer het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een leeftijdsgrens had vastgesteld van 60 jaar.
Voor zover het dienstbelang dit toelaat, kan de ambtenaar, voor wie het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een leeftijdsgrens had vastgesteld van 59 of 60 jaar, het onbezoldigd volledig verlof later laten ingaan, telkens met een jaar. Voorwaarde hierbij is dat de ambtenaar medisch geschikt is om door te werken in de bezwarende functie.
Pensioenopbouw tijdens onbezoldigd volledig verlof
Wanneer de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:35, eerste lid, langer is dan drie jaar, is vanaf dat moment het verhaal van de pensioenpremies en de Vut-fonds bijdrage als bedoeld in artikel 21 van het FPUreglement basis- en aanvullende uitkering gelijk aan het bedrag van de premies en de bijdragen die voor de ambtenaar zijn verschuldigd.
Wanneer de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:35, tweede lid, langer is dan twee jaar, is vanaf dat moment het verhaal van de pensioenpremies en de Vut-fonds bijdrage als bedoeld in artikel 21 van het FPUreglement basis- en aanvullende uitkering gelijk aan het bedrag van de premies en de bijdragen die voor de ambtenaar zijn verschuldigd.
Premie IZA-verzekering tijdens onbezoldigd volledig verlof
In plaats van de tegemoetkoming in de ziektekosten, bedoeld in artikel 7:24a en artikel 7:25, wordt de ambtenaar, zolang het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:35, voortduurt, voor de premie van de IZA-verzekering als postactief beschouwd.
Vakantieopbouw tijdens onbezoldigd volledig verlof
Gedurende de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:35, vindt geen opbouw van vakantie-uren plaats.
Ziekte tijdens onbezoldigd volledig verlof
Ziekte tijdens de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:35, leidt niet tot stopzetting van het onbezoldigd volledig verlof.
Ambtsjubileumgratificatie tijdens onbezoldigd volledig verlof
De periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:35, telt niet mee voor de berekening van de ambtsjubileumgratificatie.
Arbeidsongeschiktheid en garantieregeling bij arbeidsongeschiktheid na de leeftijd van 50 jaar voor de ambtenaar geboren na 1949 met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 in een bezwarende functie
1.De ambtenaar die medisch niet geschikt is om op de wijze, bedoeld in artikel 9b:26, eerste lid, in zijn bezwarende functie door te werken, wordt beter gemeld op de datum, bedoeld in artikel 9b:28.
2 Op de ambtenaar wiens eerste ziektedag na de leeftijd van 50 jaar valt en die volledig,
maar niet duurzaam, of gedeeltelijk arbeidsongeschikt raakt, is artikel 8:4
respectievelijk artikel 8:5 niet van toepassing.
Levensloop voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006
Op de ambtenaar, die een bezwarende functie bekleedt, waaraan het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, een leeftijdsgrens had vastgesteld, is de levensloopregeling van hoofdstuk 9e van toepassing.
Inkoop OP voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006
Ten behoeve van de ambtenaar wordt, onder de voorwaarde dat hij daarvoor fiscale ruimte beschikbaar heeft en 20 bezwarende dienstjaren heeft op het moment van storting, op de leeftijd van 53 jaar een bedrag in ABP Extra Pensioen gestort ter hoogte van 57% van het geïndexeerde loon maal de leeftijdsafhankelijke factor, die behoort bij de leeftijd van 53 jaar. Hierbij is het geïndexeerde loon het gemiddelde pensioengevend inkomen zoals dat bij ABP bekend is over de dienstjaren tot 53 jaar maal de indexatie per betreffend dienstjaar zoals door ABP is vastgesteld. Indien het loon uit enig dienstjaar bij ABP niet bekend is, toont de ambtenaar wat het loon is geweest.
Wanneer de ambtenaar na de leeftijd van 53 jaar doorwerkt in de bezwarende functie, wordt voor hem in ieder jaar tot de leeftijd van 59 jaar of tot een moment hiervoor, wanneer eerder 20 dienstjaren bereikt zijn, een bedrag in ABP Extra Pensioen gestort ter hoogte van het inkomen in dat jaar x de deeltijdfactor in dat jaar x 2,85% maal de leeftijdsafhankelijke factor, die hoort bij de leeftijd op het moment van het recht op uitbetaling. De leeftijd van 59 jaar is 60 jaar, wanneer het een functie betreft waaraan, op 31 december 2005, een FLO-leeftijd van 60 jaar was verbonden.
Ten behoeve van de ambtenaar die voor de leeftijd van 53 jaar uittreedt uit een bezwarende functie wordt, met inachtneming van het vierde lid, het in het eerste lid genoemde of, indien van toepassing, het in het tweede lid genoemde bedrag in ABP Extra Pensioen, gestort op het moment van uittreden, waarbij de leeftijdsafhankelijke factor wordt toegepast die hoort bij de leeftijd op het moment van uittreden en het gemiddelde loon wordt berekend tot het moment van uittreden.
Bij opschuiven van het moment van onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:35, vierde lid, wordt het aantal dienstjaren niet verhoogd met het aantal jaar na 59 jaar. De leeftijd van 59 jaar is 60 jaar, wanneer het een functie betreft waaraan, op 31 december 2005, een FLO-leeftijd van 60 jaar was verbonden.PM
Leeftijdsafhankelijke factor voor de ambtenaar geboren met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006
Leeftijd factor leeftijd factor leeftijd factor
6.Wanneer de in lid 1 genoemde tarieven door ABP worden gewijzigd, stellen LOGA-partijen nieuwe leeftijdsafhankelijke factoren vast.
In afwijking van artikel 9b:45, vijfde lid, wordt voor de ambtenaar die wegens regionalisering van de gemeentelijke beroepsbrandweer uit de bezwarende functie wordt ontslagen en op wie bij de nieuwe werkgever hoofdstuk 9b van toepassing blijft, geen bedrag in ABP Extra Pensioen gestort op het moment van uittreden.
De ambtenaar in een bezwarende functie geboren voor 1950
Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar in een bezwarende functie, die geboren is voor 1950.
Aanvulling op FPU-uitkering voor de ambtenaar geboren voor 1950 in een bezwarende functie
Voor zover het dienstbelang dit toelaat, kan de ambtenaar, met inachtneming van het tweede lid, verzoeken om de datum van ontslag, bedoeld in het eerste lid, later laten ingaan, telkens met een periode van een jaar. Voorwaarde hierbij is dat de ambtenaar medisch geschikt is om door te werken in de bezwarende functie.
Bij toepassing van het derde lid wordt de aanvulling bedoeld in het vierde lid actuarieel neutraal verhoogd.
Indien de gewezen ambtenaar bij het bereiken van de leeftijd van 62 jaar gebruik maakt
van de mogelijkheid die artikel 16.3 van het pensioenreglement biedt tot vrijwillige
voortzetting van de pensioenopbouw, worden de kosten van deze vrijwillig voortzetting
gedragen door de gemeente voor zover het pensioenopbouw voor de helft betreft, met dien verstande dat per 1 januari 2007 30% van het bedrag van de premie dat door de werkgever afgedragen zou moeten worden, indien de gewezen ambtenaar nog verplicht pensioen zou opbouwen, voor rekening blijft van de gewezen ambtenaar. De kosten van een vrijwillige aanvullende deelname waardoor de pensioenopbouw voor meer dan de helft plaats vindt, komen ten allen tijde volledig ten laste van de gewezen ambtenaar.
het feit dat indien de gewezen ambtenaar van de onder a weergegeven
mogelijkheid gebruik maakt om voor de helft pensioen te blijven opbouwen dit
niet leidt tot extra kosten in vergelijking tot de situatie zoals die gold voor de
gewezen ambtenaar voordat hij de leeftijd van 62 jaar bereikte als gevolg van
Verrekening inkomsten na ontslag op grond van artikel 9b:47
Wanneer de gewezen ambtenaar inkomsten geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen met ingang van of na de datum van ontslag, bedoeld in artikel 9b:47, wordt op uitkering, bedoeld in artikel 9b:47, vierde lid, een vermindering toegepast. Deze vermindering is gelijk aan het bedrag waarmede de inkomsten en uitkering de laatstelijk genoten bezoldiging te boven gaan.
De in het derde lid bedoelde vermindering vindt echter niet plaats indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen, of indien de ambtenaar aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende met het ontslag.
Ambtenaar, geboren voor 1950 in een bezwarende functie, die niet voldoet aan voorwaarden voor FPU
Op de ambtenaar die niet voldoet aan de voorwaarden voor een FPU-uitkering:
De ambtenaar in een niet bezwarende functie
Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar in een niet bezwarende functie.
De ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006, in een niet bezwarende functie
De ambtenaar die geboren is na 1949 en die op 1 januari 2006 20 dienstjaren of meer had, krijgt voor ieder jaar dat hij de niet bezwarende functie bekleed heeft, waarvoor door het college krachtens artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, leeftijdsgrenzen zijn bepaald, een levensloopbijdrage van 2% van het voor ambtenaar geldende jaarsalaris over het jaar dat de functie werd bekleed.
De ambtenaar geboren voor 1950, in een niet bezwarende functie
Indien de gewezen ambtenaar die gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid van
artikel 9b:52 lid 1 onder a, bij het bereiken van de leeftijd van 62 jaar gebruik maakt van
de mogelijkheid die artikel 16.3 van het pensioenreglement biedt tot vrijwillige
voortzetting van de pensioenopbouw, worden de kosten van deze vrijwillig voortzetting
gedragen door de gemeente voor zover het pensioenopbouw voor de helft betreft, met
dien verstande dat per 1 januari 2007 30% van het bedrag van de premie dat door de
werkgever afgedragen zou moeten worden, indien de gewezen ambtenaar nog
verplicht pensioen zou opbouwen, voor rekening blijft van de gewezen ambtenaar. De
kosten van een vrijwillige aanvullende deelname waardoor de pensioenopbouw voor
meer dan de helft plaats vindt, komen ten allen tijde volledig ten laste van de gewezen
het feit dat indien de gewezen ambtenaar van de onder a weergegeven
mogelijkheid gebruik maakt om voor de helft pensioen te blijven opbouwen dit
niet leidt tot extra kosten in vergelijking tot de situatie zoals die gold voor de
gewezen ambtenaar voordat hij de leeftijd van 62 jaar bereikte als gevolg van
Verrekening inkomsten na ontslag op grond van artikel 9b:52
Wanneer de gewezen ambtenaar inkomsten geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen met ingang van of na de datum van ontslag, bedoeld in artikel 9b:52, wordt op uitkering, bedoeld in artikel 9b:52, derde en vierde lid, een vermindering toegepast. Deze vermindering is gelijk aan het bedrag waarmede de inkomsten en uitkering de laatstelijk genoten bezoldiging te boven gaan.
De in het derde lid bedoelde vermindering vindt echter niet plaats indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen, of indien de ambtenaar aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende met het ontslag.
Hoofdstuk 9c Tijdelijke regeling ambtenaren geboren na 1949 die werkzaam zijn in een betrekking bij het gemeentelijk stadsvervoer, waarvoor door het college krachtens artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, leeftijdsgrenzen zijn bepaald
Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar geboren na 1949 die werkzaam is in een betrekking bij het gemeentelijk stadsvervoer, waarvoor door het college krachtens artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, leeftijdsgrenzen zijn bepaald.
Aan de ambtenaar, bedoeld in artikel 9c:1, wordt met ingang van de datum van het ontslag ten laste van de gemeente een maandelijkse uitkering toegekend.
Onder gewezen ambtenaar wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk verstaan de ambtenaar die aan zijn ontslag aanspraak kan ontlenen op een uitkering volgens de bepalingen van dit hoofdstuk.
1 De in , eerste lid, zoals dat luidde op 31 december 2005, bedoelde datum van ingang van ontslag kan op verzoek van de ambtenaar, dan wel ingeval deze desgevraagd daarmee instemt voor de duur van ten hoogste een jaar, telkens met een periode van ten hoogste een jaar te verlengen, worden opgeschort, indien dit door het bestuursorgaan, bevoegd tot het verlenen van ontslag, in het belang van de dienst wordt geacht en de ambtenaar, blijkens de uitslag van een geneeskundig onderzoek, geestelijk en lichamelijk in staat kan worden geacht zijn betrekking te blijven vervullen.
2 Indien de ambtenaar voor wie toepassing is gegeven aan het bepaalde in het eerste lid, blijkens de uitslag van een geneeskundig onderzoek tussentijds ongeschikt is geworden voor de verdere vervulling van zijn betrekking, kan hem ontslag worden verleend met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin de uitslag van het geneeskundig onderzoek te zijner kennis is gebracht.
1 De uitkering bedraagt gedurende 60 maanden aansluitend aan het ontslag 80% van de laatstelijk voor het ontslag van de ambtenaar aan diens betrekking verbonden bezoldiging vermeerderd met zoveel -doch ten hoogste 10 malen -0,5% van die bezoldiging als het totaal aantal volle dienstjaren geldig voor pensioen krachtens het pensioenreglement op de dag van het ontslag meer dan 30 bedraagt. Vervolgens bedraagt de uitkering 70% van bedoelde bezoldiging, met dien verstande dat het bedrag van de uitkering niet lager is dan het bedrag van het pensioen waarop de gewezen ambtenaar recht zou hebben indien hij zou zijn gepensioneerd met ingang van de datum van zijn ontslag en in aanmerking zou zijn genomen de diensttijd bedoeld in artikel 5.4 van het pensioenreglement, welke hij bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar zal kunnen aanwijzen.
2 Onder laatstelijk voor het ontslag aan de betrekking verbonden bezoldiging wordt voor de
toepassing van deze regeling verstaan de bezoldiging als bedoeld in , vermeerderd met de vakantieuitkering, bedoeld in , berekend over een maand, en de eindejaarsuitkering bedoeld in , met dien verstande dat de vergoeding, bedoeld in en de prestatiebeloning slechts geacht worden te behoren tot de bezoldiging tot een bedrag dat overeenkomt met hetgeen in de twaalf maanden voorafgaande aan het ontslag gemiddeld per maand aan die vergoeding of beloning aan de gewezen ambtenaar is toegekend.
3 Indien in de laatstelijk voor het ontslag aan de betrekking verbonden bezoldiging uit anderen hoofde dan wegens periodieke verhogingen wijziging zou zijn gekomen wanneer de gewezen ambtenaar op deze bezoldiging in dienst zou zijn gebleven, geldt van de datum van in werking treden dier wijziging af het aldus gewijzigde bedrag als laatstelijk voor het ontslag aan de betrekking verbonden bezoldiging.
1 Wanneer een gewezen ambtenaar, die aan deze regeling recht op uitkering kan ontlenen, inkomsten geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid, waaronder mede wordt verstaan een uitkering krachtens de WAJONG of de WAZ, of bedrijf, ter hand genomen met ingang van of na de datum waarop zijn ontslag is ingegaan, wordt op de uitkering een vermindering toegepast. Deze vermindering is gelijk aan het bedrag waarmede de inkomsten en de onverminderde uitkering krachtens artikel 9c:3 samen de laatstelijk genoten bezoldiging te boven gaan.
2 Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen gedurende verlof, vakantie of non-activiteit, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag ter zake waarvan hem de uitkering krachtens deze regeling is toegekend.
3 Wanneer de gewezen ambtenaar op of na de dag, bedoeld in het eerste lid, inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of bedrijf ter hand genomen vóór evenbedoelde dag, is ten aanzien van die inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het eerste lid van overeenkomstige toepassing.
De hierbedoelde vermindering vindt echter niet plaats indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen, of indien de gewezen ambtenaar aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende met het ontslag.
4 Onder inkomsten, bedoeld in de voorgaande leden, worden niet verstaan inkomsten verkregen wegens overwerk of als gratificatie.
1 Van het ter hand nemen van enige arbeid of bedrijf doet de gewezen ambtenaar onverwijld mededeling aan het college. Daarbij doet hij, voor zover mogelijk, opgave van de inkomsten, die hij uit dien hoofde zal verwerven; hij is verplicht om, indien die inkomsten tijdelijk of blijvend wijziging ondergaan, daarvan tijdig voor het verschijnen van de eerstvolgende uitkeringstermijn nadere opgave te doen. Zijn de inkomsten niet vooraf op te geven, dan doet hij tijdig vóór het verschijnen van elke uitkeringstermijn opgave van de inkomsten die hij sedert het ter hand nemen van de werkzaamheden of sinds de vorige opgave heeft genoten. Brengt echter de aard der werkzaamheden mede dat de inkomsten over een langere termijn moeten worden berekend, dan geschiedt de opgave over die langere termijn en kan op de uitkering een voorlopige vermindering worden toegepast naar een geraamd bedrag van die inkomsten, onder voorbehoud van nadere verrekening aan het einde van evenbedoelde termijn.
Dit lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van de arbeid of bedrijf en de inkomsten daaruit, bedoeld in artikel 9c:3:1, tweede en derde lid.
2 Indien de gewezen ambtenaar de verplichtingen, genoemd in het eerste lid, niet of niet volledig nakomt, kan het college bepalen dat de uitkering, zolang zulks niet het geval is, niet of slechts gedeeltelijk wordt uitbetaald.
3 De gewezen ambtenaar wordt geacht door het aanvaarden van de uitkering er in te bewilligen dat zij die daarvoor naar het oordeel van het college in aanmerking komen, de inlichtingen verstrekken welke voor de uitvoering van deze regeling noodzakelijk zijn.
Samenloop met aanspraken uit hoofde van ziekte of ongeval
Ten aanzien van hem die aan deze regeling recht op uitkering ontleent en die na zijn ontslag uit hoofde van ziekte of ongeval nog aanspraken in verband met de dienstbetrekking waaruit hij is ontslagen heeft of verkrijgt, wordt de uitkering tot het einde van de periode waarover die aanspraken bestaan, verminderd met het bedrag daarvan.
1 Indien de gewezen ambtenaar bij het bereiken van de leeftijd van 62 jaar gebruik maakt van de mogelijkheid die artikel 16.1 van het pensioenreglement biedt tot vrijwillige voortzetting van de pensioenopbouw, waardoor ook na het bereiken van de leeftijd van 62 jaar de pensioenopbouw voor de helft plaats vindt, worden de kosten van deze vrijwillig voortzetting gedragen door de gemeente, met dien verstande dat 30% van het bedrag van de premie dat door de werkgever afgedragen zou moeten worden, indien de gewezen ambtenaar nog verplicht pensioen zou opbouwen, voor rekening blijft van de gewezen ambtenaar. De kosten van een vrijwillige aanvullende deelname waardoor de pensioenopbouw voor meer dan de helft plaats vindt, komen ten allen tijde volledig ten laste van de gewezen ambtenaar.
2 De werkgever stelt de ambtenaar in de drie maanden voor zijn ontslag schriftelijk op de hoogte van:
a de mogelijkheid om ook na het bereiken van de leeftijd van 62 jaar de pensioenopbouw voor de helft voort te zetten op basis van artikel 16.1 van het pensioenreglement voor de gewezen ambtenaar als bedoeld in het eerste lid;
b dat indien de gewezen ambtenaar van de onder a weergegeven mogelijkheid gebruik maakt dit niet leidt tot extra kosten in vergelijking tot de situatie zoals die gold voor de gewezen ambtenaar voordat hij de leeftijd van 62 jaar bereikte als gevolg van de toepasselijkheid van het eerste lid;
c de termijn waarbinnen een schriftelijk verzoek van de gewezen ambtenaar om gebruik te maken van de mogelijkheid die artikel 16.1 van het pensioenreglement bieden, ingediend moet zijn bij het bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP;
d de mogelijkheid dat de gewezen ambtenaar op zijn verzoek bij de indiening van de aanvraag wordt ondersteund door de werkgever.
3 De aanschrijving als bedoeld in lid 2 wordt herhaald in de drie maanden voor het moment dat de ambtenaar de leeftijd van 62 jaar bereikt.
a met ingang van de dag, volgende op die waarop de gewezen ambtenaar is overleden;
b op de datum waarop de gewezen ambtenaar de leeftijd van 65 jaren bereikt.
2 De uitkering kan geheel of ten delen vervallen worden verklaard indien de gewezen ambtenaar zich naar het oordeel van het college zodanig gedraagt, dat hij, ware hij in dienst gebleven, zou zijn ontslagen.
1 Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de gewezen ambtenaar heeft de weduwe, weduwnaar of geregistreerde partner die krachtens het pensioenreglement recht heeft op een nabestaandenpensioen, recht op een bedrag gelijk aan de bezoldiging bedoeld in artikel 9c:3 over een tijdvak van drie maanden. Wordt geen weduwe, weduwnaar of geregistreerde partner als bedoeld in de vorige volzin nagelaten, dan verkrijgen de minderjarige kinderen van de overledene recht op bedoelde uitkering. Ontbreken ook zodanige kinderen, dan hebben, indien de overledene kostwinner was van ouders, meerderjarige kinderen, broers of zusters, deze betrekkingen recht op bedoelde uitkering.
2 Laat de overledene geen betrekkingen na die krachtens het eerste lid recht hebben op de uitkeringen als in dat lid bedoeld, dan kan dit bedrag door het college geheel of ten dele worden aangewend voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbezorging.
Hoofdstuk 9d Tijdelijke regeling ambtenaren, werkzaam bij de gemeentelijke
beroepsbrandweer en een gemeentelijke ambulancedienst, geboren na 1949 of die
geboren is voor 1950, maar die op 1 april 1997 geen deelnemer was bij het ABP en die op
31 december 2005 en 1 januari 2006 werkzaam waren in een functie, waarvoor door het
college krachtens artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, leeftijdsgrenzen zijn
Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar, werkzaam bij de gemeentelijke
beroepsbrandweer of een gemeentelijke ambulancedienst, die geboren is na 1949 of die
geboren is voor 1950, maar die op 1 april 1997 geen deelnemer was bij het ABP en die op 31
december 2005 en 1 januari 2006 werkzaam was in een functie, waarvoor door het college
krachtens artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, leeftijdsgrenzen zijn bepaald.
1 De ambtenaar, bedoeld in artikel 9d:1, die op grond van de op 31 december 2005 voor
hem geldende regelgeving, op 1 januari 2006 of daarna FLO-ontslag zou zijn verleend,
wordt buitengewoon verlof verleend met behoud van de volledige bezoldiging.
2 Het buitengewoon verlof gaat in op de datum waarop de ambtenaar FLO-ontslag zou zijn
3 Deze regeling is bedoeld als overgangsmaatregel en geldt tijdelijk totdat het FLOovergangsrecht
Ambtenaren, aan wie op of na 1 januari 2006 op grond van artikel 9d:2 buitengewoon verlof
verleend is met behoud van zijn volledige bezoldiging, worden met ingang van 1 juli 2006 onder
Met ingang van 1 juli 2006 kunnen ambtenaren geen recht meer doen gelden op de
aanspraken op grond van dit hoofdstuk.
9e De gemeentelijke levensloopregeling FLO-overgangsrecht
Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar op wie paragraaf 2 of 3 van hoofdstuk 9b of op wie artikel 9b:49 van toepassing is.
De bepalingen van dit hoofdstuk hebben ten doel het treffen van een voorziening in geld uitsluitend ten behoeve van de financiering van een periode van (gedeeltelijk) onbetaald verlof door de ambtenaar. De gespaarde voorziening blijft qua omvang binnen de grenzen van artikel 19g van de Wet op de loonbelasting 1964.
Verzoek tot deelname levensloopregeling
Voorwaarden deelname levensloopregeling
De jaarlijkse inleg van de ambtenaar in het kader van de gemeentelijke levensloopregeling FLO-overgangsrecht bestaat uit een of meer van de volgende bronnen:
Levensloopbijdrage voor de ambtenaar met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006
De hoogte van de levensloopbijdrage is voor de ambtenaar voor wiens functie een leeftijdsgrens was vastgesteld van 55, 56, 57, 58 of 59 jaar zodanig, dat de ambtenaar bij het bereiken van de datum van ingang van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:11, eerste lid, een tegoed heeft overeenkomend met 210% van zijn bezoldiging als bedoeld in artikel 9b:2. Hierbij is het tegoed de som van het levenslooptegoed en het netto spaarverzekeringstegoed.
De hoogte van de levensloopbijdrage is voor de ambtenaar voor wiens functie een leeftijdsgrens was vastgesteld van 60 jaar zodanig, dat hij bij het bereiken van de datum van ingang van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:11, tweede lid, een tegoed heeft overeenkomend met 140% van zijn bezoldiging als bedoeld in artikel 9b:2. Hierbij is het tegoed de som van het levenslooptegoed en het netto spaarverzekeringstegoed.
Levensloopbijdrage voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006
De hoogte van de levensloopbijdrage is voor de ambtenaar voor wiens functie een leeftijdsgrens was vastgesteld van 55, 56, 57, 58 of 59 jaar zodanig, dat hij bij het bereiken van de datum, bedoeld in artikel 9b:35, eerste lid, en uitgaande van het bereiken van 20 dienstjaren of meer op dat moment, een tegoed heeft overeenkomend met 210% van zijn bezoldiging als bedoeld in artikel 9b:2. Hierbij is het tegoed de som van het levenslooptegoed en het netto spaarverzekeringstegoed.
De hoogte van de levensloopbijdrage is voor de ambtenaar voor wiens functie een leeftijdsgrens was vastgesteld van 60 jaar zodanig, dat hij bij het bereiken van de datum van ingang van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:35, tweede lid, en uitgaande van het bereiken van 20 dienstjaren of meer, een tegoed heeft overeenkomend met 140% van zijn bezoldiging als bedoeld in artikel 9b:2. Hierbij is het tegoed de som van het levenslooptegoed en het netto spaarverzekeringstegoed.
Beëindiging deelname gemeentelijke levensloopregeling FLO-overgangsrecht
De ambtenaar, bedoeld in artikel 9e:8, tweede lid, en 9e:9, tweede lid, wiens deelname aan de levensloopregeling FLO-overgangsrecht eindigt op grond van artikel 9e:10, tweede lid, onder b, voordat hij het moment van ingang van onbezoldigd volledig verlof bereikt, bedoeld in artikel 9b:11, eerste lid, of 9b:35, eerste lid, heeft recht op een afkoopbedrag.
De ambtenaar, bedoeld in artikel 9e:8, derde lid, en 9e:9, derde lid, wiens deelname aan de levensloopregeling FLO-overgangsrecht eindigt op grond van artikel 9e:10, tweede lid, onder b, voordat hij het moment van ingang van onbezoldigd volledig verlof bereikt, bedoeld in artikel 9b:11, tweede lid, of 9b:35, tweede lid, heeft recht op een afkoopbedrag.
De hoogte van het afkoopbedrag is voor de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, zodanig, dat hij, uitgaande van de in het LOGA overeengekomen uitgangspunten, op de leeftijd van 59 jaar een tegoed heeft overeenkomend met 210% van de bezoldiging op het moment van ontslag. Hierbij is het tegoed de som van het levenslooptegoed en het netto spaarverzekeringstegoed.
De hoogte van het afkoopbedrag is voor de ambtenaar, bedoeld in het tweede lid, zodanig, dat hij, uitgaande van de in het LOGA overeengekomen uitgangspunten, op de leeftijd van 60 jaar een tegoed heeft overeenkomend met 140% van de bezoldiging op het moment van ontslag. Hierbij is het tegoed de som van het levenslooptegoed en het netto spaarverzekeringstegoed.
Levensloopbijdrage bij regionalisering
In afwijking van artikel 9e:11, eerste en tweede lid, heeft de ambtenaar die wegens regionalisering van de gemeentelijke beroepsbrandweer uit de bezwarende functie wordt ontslagen en op wie bij de nieuwe werkgever hoofdstuk 9b van toepassing blijft, geen recht op een afkoopbedrag tenzij het college beslist tot afkoop.
Afkoop bij voortzetting overgangsrecht
Wanneer sprake is van een overstap van de ene bezwarende oud FLO-functie naar een andere bezwarende oud FLO-functie, als bedoeld in artikel 9b:1, tweede lid, waarbij het overgangsrecht voortgezet wordt, is de voorwaarde voor de garanties bedoeld in artikel 9e:8 en 9e:9 dat de ambtenaar het afkoopbedrag, als bedoeld in artikel 9e:11 beschikbaar stelt voor inleg in Loyalis Levensloop Brandweer & Ambulance.
Met inachtneming van het derde lid, wordt het levenslooptegoed niet afgekocht, vervreemd, prijsgegeven dan wel formeel of feitelijk als voorwerp van zekerheid gesteld anders dan ten behoeve van de in artikel 61k Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 bedoelde verpanding ten behoeve van de belastingdienst bij buitenlandse aanbieders.
Verrekening inkomsten na ontslag op grond van artikel 9b:52
Wanneer de gewezen ambtenaar inkomsten geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen met ingang van of na de datum van ontslag, bedoeld in artikel 9b:52, wordt op uitkering, bedoeld in artikel 9b:52, derde en vierde lid, een vermindering toegepast. Deze vermindering is gelijk aan het bedrag waarmede de inkomsten en uitkering de laatstelijk genoten bezoldiging te boven gaan.
De in het derde lid bedoelde vermindering vindt echter niet plaats indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen, of indien de ambtenaar aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende met het ontslag.
Hoofdstuk 9a Ambtenaren die vanaf 1 januari 2006 in dienst zijn getreden op een bezwarende functie
Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar die vanaf 1 januari 2006 in dienst is getreden op een bezwarende functie, die op 31 december 2005 recht gaf op functioneel leeftijdsontslag op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
De ambtenaar ondergaat periodiek een medische keuring conform de richtlijnen voor de Periodiek Arbeidsgeneeskundige Monitor.
Het college en de ambtenaar leggen in een persoonlijk loopbaanplan de afspraken vast over de loopbaanontwikkeling en de vereiste kennis en vaardigheden, alsmede de in dat kader door de ambtenaar te volgen opleiding en de te ondernemen activiteiten, die nodig zijn om na maximaal 20 jaar gewerkt te hebben in een bezwarende functie een tweede loopbaan te beginnen.
Het loopbaanplan omvat in ieder geval die opleidingselementen die nodig zijn om de ambtenaar die bij de brandweer werkzaam is, in 20 jaar op te leiden tot MBO-niveau. Hierbij moet het gaan om opleidingen die extern erkend worden.
De ambtenaar die evident misbruik maakt van de loopbaanfaciliteiten die het college biedt, is verplicht de kosten, verband houdende met de activiteiten dan wel opleidingen, die door het college zijn vergoed, terug te betalen.
Tweede loopbaan binnen / buiten de gemeentelijke dienst
Gevolgen niet starten tweede loopbaan
1 De ambtenaar blijft na 20 jaar in de bezwarende functie werkzaam wanneer:
a de tweede loopbaan niet begonnen kan worden, omdat het college zijn verplichtingen uit het loopbaanplan niet nakomt;
b de tweede loopbaan niet begonnen wordt, omdat het college en de ambtenaar daar gezamenlijk toe besluiten.
Voorwaarde is dat de ambtenaar medisch geschikt is om in de bezwarende functie door te werken.
Medisch niet meer geschikt; overbruggingsuitkering
Garantiesalaris en afbouw toelagen
de in de lokale bezoldigingsverordening genoemde andere toelagen en emolumenten, voor zover die aan de ambtenaar zijn toegekend, berekend over een periode van 12 maanden onmiddellijk voorafgaande aan het begin van de tweede loopbaan. Indien verlofopname door de ambtenaar in deze 12 maanden heeft geleid tot een wijziging van de feitelijke uitbetaling van de bezoldiging, werkt die wijziging door in de oude bezoldiging.
De ambtenaar die binnen de organisatie van de gemeente de tweede loopbaan begint, krijgt een garantietoelage ter hoogte van het negatieve verschil tussen het oude en het nieuwe salaris. Het oude salaris wordt niet geïndexeerd met de generieke salarisverhoging, zoals deze in de gemeentelijke sector wordt overeengekomen.
Op de garantietoelage wordt een vermindering toegepast tot het bedrag waarmee het nieuwe salaris en eventuele toelagen en vergoedingen, behorende bij de nieuwe functie, samen met de garantietoelage de oude bezoldiging overstijgt. De oude bezoldiging wordt niet geïndexeerd met de generieke salarisverhoging, zoals deze in de gemeentelijke sector wordt overeengekomen.
De ambtenaar die als gevolg van de tweede loopbaan binnen de organisatie van de gemeente de toelagen en vergoedingen verliest, die behoorden bij de bezwarende functie, krijgt een aflopende afbouwtoelage ter hoogte van een percentage van het verschil tussen de oude toelagen en vergoedingen en eventuele toelagen en vergoedingen die bij de nieuwe functie behoren. De afbouwtoelage bedraagt:
De oude toelagen en vergoedingen worden niet geïndexeerd met de generieke salarisverhoging, zoals deze in de gemeentelijke sector wordt overeengekomen.
Op de afbouwtoelage wordt een vermindering toegepast tot het bedrag waarmee het nieuwe salaris en eventuele toelagen en vergoedingen, behorende bij de nieuwe functie, samen met de garantietoelage en de afbouwtoelage de oude bezoldiging overstijgt. De oude bezoldiging wordt niet geïndexeerd met de generieke salarisverhoging, zoals deze in de gemeentelijke sector wordt overeengekomen.
De ambtenaar die een tweede loopbaan begint buiten de organisatie van de gemeente ontvangt een afkoopbedrag ter hoogte van 175% van het verschil tussen de oude bezoldiging en het nieuwe jaarsalaris, inclusief eventuele toelagen en vergoedingen. Het nieuwe jaarsalaris, inclusief eventuele toelagen en vergoedingen, wordt berekend naar het bedrag dat voor de ambtenaar bij indiensttreding bij de nieuwe werkgever is vastgesteld
Hoofdstuk 9b Overgangsrecht ambtenaren in een functie die op 31 december 2005 recht gaf op functioneel leeftijdsontslag
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
1 Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar die:
2 Het eerste lid is overeenkomstig van toepassing voor de ambtenaar die
3 Als voorwaarde bij de toepassing van het tweede lid geldt dat de functie waarnaar de
ambtenaar overstapt ook een bezwarende functie is, op grond waarvan krachtens artikel
8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, ontslag werd verleend op de leeftijd van 55
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
vi. de in de lokale bezoldigingsverordening genoemde andere toelagen en
emolumenten, voor zover die aan de ambtenaar zijn toegekend, met
uitzondering van de levensloopbijdrage bedoeld in artikel 9e:8 en 9e:9,
berekend over een periode van 12 maanden onmiddellijk voorafgaande aan
de datum, die voortvloeit uit de toepassing van artikel 9b:4, artikel 9b:20,
artikel 9b:25, zesde lid, artikel 9b:26, artikel 9b:47 en artikel 9b:52. De
bezoldiging wordt, met uitzondering van de bezoldiging bedoeld in artikel
9b:20 en 9b:25, na deze datum geïndexeerd met de generieke
salarisverhoging, zoals deze in de gemeentelijke sector wordt
overeengekomen. Indien verlofopname door de ambtenaar in deze 12
maanden heeft geleid tot een wijziging van de feitelijke uitbetaling van de
bezoldiging genoemd in artikel 3:1, tweede lid, onderdeel c, werkt die wijziging
dienstjaren voor brandweerpersoneel: de jaren in dienst van een gemeentelijk
beroepsbrandweerkorps, de jaren werkzaam als buschauffeur of trambestuurder bij
het stadsvervoer, mits dit een functie was, die op dat moment recht gaf op functioneel
leeftijdsontslag en de jaren als vrijwilliger bij de brandweer, mits het om jaren gaat
waarin daadwerkelijk en regelmatig in de uitruk is ingezet en men niet tegelijkertijd een
aanstelling had als beroepsbrandweer. Bij twijfel over het aantal dienstjaren als
vrijwilliger dient de ambtenaar aannemelijk te maken hoeveel jaren hij als vrijwilliger is
dienstjaren voor ambulancepersoneel: de jaren werkzaam bij een gemeentelijke
ambulancedienst, de jaren werkzaam bij een ambulancedienst van een ziekenhuis of bij een ambulancedienst in de particuliere sector en de jaren werkzaam als
buschauffeur of trambestuurder bij het stadsvervoer, mits dit een functie was, die op
De ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer in een bezwarende functie op 1 januari 2006
Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar die geboren is na 1949 en die op 1 januari 2006 20 dienstjaren of meer had in een bezwarende functie.
Keuzemogelijkheid voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie
De ambtenaar wordt op zijn verzoek vanaf de eerste dag van de maand volgend op
de maand waarin hij de leeftijd van 55 jaar bereikt volledig buitengewoon verlof
verleend, tegen doorbetaling van 80% van de voor de ambtenaar geldende
Voor zover het dienstbelang het toelaat, kan de ambtenaar vanaf de datum bedoeld in
de eerste volzin in plaats van het volledig buitengewoon verlof als hiervoor bedoeld,
volledig ontslag op grond van artikel 8:1, waarbij een bonus wordt verstrekt
van 100% van het voor de ambtenaar geldende jaarsalaris in het jaar
voorafgaande aan toekenning van de bonus.
Indien dit voor het behouden van vakbekwaamheidseisen noodzakelijk is en de
werkgever dit kan aantonen, geldt voor ambulancepersoneel als alternatief voor
onderdeel b: 60% van een volledige betrekking werken tegen doorbetaling van 95% van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging.
De ambtenaar die eenmaal een keuze heeft gemaakt, kan, voor zover het
dienstbelang dat toelaat, gedurende de periode tot het moment, bedoeld in artikel
9b:11, zijn keuze herzien, met dien verstande dat de bonus van artikel 9b:4, eerste lid,
onderdeel c, berekend wordt naar rato van de tijd die resteert tot de datum, bedoeld in
artikel 9b:11, eerste lid. Hierbij geldt als voorwaarde dat als tweede en eventueel
volgende keuze alleen een optie in aanmerking komt waarbij minder gewerkt wordt
dan bij de eerdere keuze. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.
De ambtenaar die in de periode van 1 januari 2006 tot 1 januari 2011 gebruik maakt
van de mogelijkheid, bedoeld in de eerste zin van het eerste lid van dit artikel, en
direct daaraan voorafgaand een functie bekleedde waaraan salarisschaal 6 of lager
was verbonden, ontvangt gedurende die periode € 500,- netto per kalenderjaar. De
ambtenaar die in deze periode geen volledig kalenderjaar gebruik maakt van de
genoemde mogelijkheid, ontvangt een bedrag naar rato. Deze uitkering wordt
eenmaal per kalenderjaar in de maand december betaald. Aan de ambtenaar die op
grond van lokaal beleid al een vergoeding heeft ontvangen, wordt alleen het deel van
het totaalbedrag, waarop op grond van dit lid recht bestaat, uitbetaald dat hoger is dan
Pensioenopbouw tijdens keuzes van artikel 9b:4
Over de bonus, bedoeld in artikel 9b:4, eerste lid, onderdeel a en c wordt geen pensioen opgebouwd.
Gedurende de periode, bedoeld in artikel 9b:4, vindt opbouw van vakantie-uren plaats naar rato van het aantal uren dat de ambtenaar werkt.
Toelage onregelmatige dienst, eindejaarsuitkering en vakantietoelage tijdens de periode van artikel 9b:4
Tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:4, eerste lid, eerste volzin en onder onderdeel a en b, zijn de artikelen 3:3 en 3:3:1, respectievelijk artikel 19a:8, artikel 3:6 en artikel 6:3 niet van toepassing.
Ambtsjubileumgratificatie tijdens periode van artikel 9b:4
De jaren dat de ambtenaar op grond van artikel 9b:4 volledig buitengewoon verlof is verleend, tegen doorbetaling van 80% van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging, tellen voor de berekening van de ambtsjubileumgratificatie niet mee.
Verrekening inkomsten tijdens de periode van artikel 9b:4
Wanneer de ambtenaar tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:4, eerste volzin of onder b, inkomsten geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen met ingang van of na de datum waarop artikel 9b:4 van kracht is geworden, wordt op de doorbetaling van de bezoldiging een vermindering toegepast. Deze vermindering is gelijk aan het bedrag waarmede de inkomsten en de doorbetaalde bezoldiging samen de laatstelijk genoten bezoldiging te boven gaan.
De in het derde lid bedoelde vermindering vindt echter niet plaats indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen, of indien de ambtenaar aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende met de toepassing van artikel 9b:4.
Onbezoldigd volledig verlof voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie
De ambtenaar die op grond van artikel 9b:4, eerste lid, gedeeltelijk doorbetaald volledig buitengewoon verlof geniet dan wel die heeft gekozen voor artikel 9b:4, eerste lid, onderdeel a of b, wordt vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin hij de leeftijd van 59 jaar bereikt onbezoldigd volledig verlof verleend.
In afwijking van het eerste lid, gaat het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in het eerste lid, in vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin hij de leeftijd van 60 jaar bereikt, wanneer het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een leeftijdsgrens had vastgesteld van 60 jaar.
Voor zover het dienstbelang dit toelaat, kan de ambtenaar, wanneer het college op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, een leeftijdsgrens had vastgesteld van 59 of 60 jaar, het onbezoldigd volledig verlof later laten ingaan, telkens met een periode van een jaar. Voorwaarde hierbij is dat de ambtenaar medisch geschikt is om door te werken in de bezwarende functie.
Premieverdeling bij pensioenopbouw tijdens onbezoldigd volledig verlof
Wanneer de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:11, eerste lid, langer is dan drie jaar, is vanaf dat moment het verhaal van de pensioenpremies en de Vut-fonds bijdrage als bedoeld in artikel 21 van het FPUreglement basis- en aanvullende uitkering gelijk aan het bedrag van de premies en de bijdragen die voor de ambtenaar zijn verschuldigd.
Wanneer de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:11, tweede lid, langer is dan twee jaar, is vanaf dat moment het verhaal van de pensioenpremies en de Vut-fonds bijdrage als bedoeld in artikel 21 van het FPUreglement basis- en aanvullende uitkering gelijk aan het bedrag van de premies en de bijdragen die voor de ambtenaar zijn verschuldigd.
Premie IZA-verzekering tijdens onbezoldigd volledig verlof
In plaats van de tegemoetkoming in de ziektekosten, bedoeld in artikel 7:24a en artikel 7:25, wordt de ambtenaar, zolang het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:11, voortduurt, voor de premie van de IZA-verzekering als postactief beschouwd.
Vakantieopbouw tijdens onbezoldigd volledig verlof
Gedurende de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:11, vindt geen opbouw van vakantie-uren plaats.
Ziekte tijdens onbezoldigd volledig verlof
Ziekte tijdens de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:11, leidt niet tot stopzetting van het onbezoldigd volledig verlof.
Ambtsjubileumgratificatie tijdens onbezoldigd volledig verlof
De periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:11, telt niet mee voor de berekening van de ambtsjubileumgratificatie.
Garantieregeling bij arbeidsongeschiktheid na de leeftijd van 50 jaar voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie
De ambtenaar wiens eerste ziektedag ligt na de leeftijd van 55 jaar en die wegens ziekte ongeschikt wordt om zijn betrekking te vervullen, wordt niet ziek gemeld. Vanaf de datum dat de door deze ambtenaar gemaakte keuze op grond van artikel 9b:4, eerste lid, vanwege medische geschiktheid niet meer mogelijk is, verandert deze keuze in een keuze die op grond van zijn medische geschiktheid nog wel mogelijk is, met dien verstande dat de bonus van artikel 9b:4, eerste lid, onderdeel c, berekend wordt naar rato van de tijd die resteert tot de datum, bedoeld in artikel 9b:11, eerste lid. Op hem blijft artikel 9b:11 van toepassing.
Salarisgarantie bij definitieve herplaatsing bij ziekte
De ambtenaar, die op grond van hoofdstuk 7 binnen de organisatie van de gemeente definitief herplaatst wordt, heeft recht op een garantietoelage ter hoogte van het negatieve verschil tussen de oude bezoldiging en het nieuwe totaalinkomen van de ambtenaar. Tot het totaalinkomen wordt de nieuwe bezoldiging gerekend, alsmede de uitkeringen die de ambtenaar in verband met zijn arbeidsongeschiktheid ontvangt.
Levensloop voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie
Op de ambtenaar, die een bezwarende functie bekleedt, waaraan het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, een leeftijdsgrens had vastgesteld, is de levensloopregeling van hoofdstuk 9e van toepassing.
Inkoop OP voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie
Ten behoeve van de ambtenaar wordt, onder de voorwaarde dat hij daarvoor fiscale ruimte beschikbaar heeft, op de leeftijd van 53 jaar een bedrag in ABP Extra Pensioen gestort ter hoogte van 57% van het geïndexeerde loon maal de leeftijdsafhankelijke factor, die behoort bij de leeftijd van 53 jaar. Hierbij is het geïndexeerde loon het gemiddelde pensioengevend inkomen zoals dat bij ABP bekend is over de dienstjaren tot 53 jaar maal de indexatie per betreffend dienstjaar zoals door ABP is vastgesteld. Indien het loon uit enig dienstjaar bij ABP niet bekend is, toont de ambtenaar wat het loon is geweest.
Ten behoeve van de ambtenaar die voor de leeftijd van 53 jaar uittreedt uit een bezwarende functie wordt, met inachtneming van het tweede lid, het in het eerste lid genoemde bedrag in ABP Extra Pensioen gestort op het moment van uittreden, waarbij de leeftijdsafhankelijke factor wordt toegepast die hoort bij de leeftijd op het moment van u uittreden en het gemiddelde loon wordt berekend tot het moment van uittreden.
Leeftijdsafhankelijke factor voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie
Leeftijd factor leeftijd factor leeftijd factor
3.Wanneer de in lid 1 genoemde tarieven door ABP worden gewijzigd, stellen LOGA-partijen nieuwe leeftijdafhankelijke factoren vast.
In afwijking van artikel 9b:22, derde lid, wordt voor de ambtenaar die wegens regionalisering van de gemeentelijke beroepsbrandweer uit de bezwarende functie wordt ontslagen en op wie bij de nieuwe werkgever hoofdstuk 9b van toepassing blijft, geen bedrag in ABP Extra Pensioen gestort op het moment van uittreden.
De ambtenaar geboren na 1949 met minder dan 20 dienstjaren in een bezwarende functie op 1 januari 2006
Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar die geboren is na 1949 en die op 1 januari 2006 minder dan 20 dienstjaren had in een bezwarende functie.
Doorwerken zolang dat medisch verantwoord is en tenzij tweede loopbaan gestart wordt
Tweede loopbaan voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 in een bezwarende functie
De ambtenaar die in het kader van de tweede loopbaan een andere functie aanvaardt binnen de organisatie van de gemeente, ontvangt, in afwijking van artikel 9a:11, eerste tot en met zevende lid, een garantietoelage ter hoogte van het negatieve verschil tussen de oude bezoldiging en de nieuwe bezoldiging.
Recht voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 in een bezwarende functie
De ambtenaar gaat met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin hij de leeftijd van 55 jaar bereikt 50% van de voor hem geldende formele arbeidsduur werken tegen doorbetaling van 90% van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging. Indien dit voor het behouden van vakbekwaamheidseisen noodzakelijk is en de werkgever dit kan aantonen, geldt voor ambulancepersoneel als alternatief 60% van een volledige betrekking werken tegen doorbetaling van 95% van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging.
Tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:26, eerste lid, zijn de artikelen 3:3 en 3:3:1, respectievelijk artikel 19a:8, artikel 3:6 en artikel 6:3 niet van toepassing.
Gedeeltelijk doorbetaald buitengewoon verlof voor de ambtenaar geboren na 1949 met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 in een bezwarende functie
De ambtenaar die op 1 januari 2006 minder dan 20 dienstjaren heeft, wordt vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin hij een bepaalde leeftijd bereikt, volledig buitengewoon verlof verleend, tegen doorbetaling van een bepaald percentage van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging. De leeftijd en het percentage zijn afhankelijk van het aantal dienstjaren op 1 januari 2006. De leeftijd waaraan de ingangsdatum van het volledig buitengewoon verlof is gekoppeld, en het percentage dat vanaf dat moment wordt betaald zijn bij een aantal dienstjaren op 1 januari 2006 van:
Pensioenopbouw tijdens periode van artikel 9b:28
Tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:28, bouwt de ambtenaar pensioen op over de volledige bezoldiging.
Ambtsjubileumgratificatie tijdens periode van artikel 9b:28
De jaren dat de ambtenaar op grond van artikel 9b:28 volledig buitengewoon verlof is verleend, tegen doorbetaling van 75%, 78% of 80% van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging, tellen voor de berekening van de ambtsjubileumgratificatie niet mee.
Vakantieopbouw tijdens de periode van artikel 9b:26 en 9b:28
Gedurende de periode, bedoeld in artikel 9b:26 en artikel 9b:28, vindt opbouw van vakantie-uren plaats naar rato van het aantal uren dat de ambtenaar werkt.
Verrekening inkomsten tijdens de periode van artikel 9b:26 en artikel 9b:28
Wanneer de ambtenaar tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:26 en artikel 9b:28 inkomsten geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen met ingang van of na de datum waarop artikel 9b:26 van kracht is geworden, wordt op de doorbetaling van de bezoldiging een vermindering toegepast. Deze vermindering is gelijk aan het bedrag waarmede de inkomsten en de doorbetaalde bezoldiging samen de laatstelijk genoten bezoldiging te boven gaan.
De in het derde lid bedoelde vermindering vindt echter niet plaats indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen, of indien de ambtenaar aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende met de toepassing van artikel 9b:26.
Onbezoldigd volledig verlof voor de ambtenaar geboren na 1949 met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 in een bezwarende functie
In afwijking van het eerste lid, gaat het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in het eerste lid, in vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de medewerker de leeftijd van 60 jaar bereikt, wanneer het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een leeftijdsgrens had vastgesteld van 60 jaar.
Voor zover het dienstbelang dit toelaat, kan de ambtenaar, voor wie het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een leeftijdsgrens had vastgesteld van 59 of 60 jaar, het onbezoldigd volledig verlof later laten ingaan, telkens met een jaar. Voorwaarde hierbij is dat de ambtenaar medisch geschikt is om door te werken in de bezwarende functie.
Pensioenopbouw tijdens onbezoldigd volledig verlof
Wanneer de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:35, eerste lid, langer is dan drie jaar, is vanaf dat moment het verhaal van de pensioenpremies en de Vut-fonds bijdrage als bedoeld in artikel 21 van het FPUreglement basis- en aanvullende uitkering gelijk aan het bedrag van de premies en de bijdragen die voor de ambtenaar zijn verschuldigd.
Wanneer de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:35, tweede lid, langer is dan twee jaar, is vanaf dat moment het verhaal van de pensioenpremies en de Vut-fonds bijdrage als bedoeld in artikel 21 van het FPUreglement basis- en aanvullende uitkering gelijk aan het bedrag van de premies en de bijdragen die voor de ambtenaar zijn verschuldigd.
Premie IZA-verzekering tijdens onbezoldigd volledig verlof
In plaats van de tegemoetkoming in de ziektekosten, bedoeld in artikel 7:24a en artikel 7:25, wordt de ambtenaar, zolang het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:35, voortduurt, voor de premie van de IZA-verzekering als postactief beschouwd.
Vakantieopbouw tijdens onbezoldigd volledig verlof
Gedurende de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:35, vindt geen opbouw van vakantie-uren plaats.
Ziekte tijdens onbezoldigd volledig verlof
Ziekte tijdens de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:35, leidt niet tot stopzetting van het onbezoldigd volledig verlof.
Ambtsjubileumgratificatie tijdens onbezoldigd volledig verlof
De periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:35, telt niet mee voor de berekening van de ambtsjubileumgratificatie.
Arbeidsongeschiktheid en garantieregeling bij arbeidsongeschiktheid na de leeftijd van 50 jaar voor de ambtenaar geboren na 1949 met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 in een bezwarende functie
1.De ambtenaar die medisch niet geschikt is om op de wijze, bedoeld in artikel 9b:26, eerste lid, in zijn bezwarende functie door te werken, wordt beter gemeld op de datum, bedoeld in artikel 9b:28.
2 Op de ambtenaar wiens eerste ziektedag na de leeftijd van 50 jaar valt en die volledig,
maar niet duurzaam, of gedeeltelijk arbeidsongeschikt raakt, is artikel 8:4
respectievelijk artikel 8:5 niet van toepassing.
Levensloop voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006
Op de ambtenaar, die een bezwarende functie bekleedt, waaraan het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, een leeftijdsgrens had vastgesteld, is de levensloopregeling van hoofdstuk 9e van toepassing.
Inkoop OP voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006
Ten behoeve van de ambtenaar wordt, onder de voorwaarde dat hij daarvoor fiscale ruimte beschikbaar heeft en 20 bezwarende dienstjaren heeft op het moment van storting, op de leeftijd van 53 jaar een bedrag in ABP Extra Pensioen gestort ter hoogte van 57% van het geïndexeerde loon maal de leeftijdsafhankelijke factor, die behoort bij de leeftijd van 53 jaar. Hierbij is het geïndexeerde loon het gemiddelde pensioengevend inkomen zoals dat bij ABP bekend is over de dienstjaren tot 53 jaar maal de indexatie per betreffend dienstjaar zoals door ABP is vastgesteld. Indien het loon uit enig dienstjaar bij ABP niet bekend is, toont de ambtenaar wat het loon is geweest.
Wanneer de ambtenaar na de leeftijd van 53 jaar doorwerkt in de bezwarende functie, wordt voor hem in ieder jaar tot de leeftijd van 59 jaar of tot een moment hiervoor, wanneer eerder 20 dienstjaren bereikt zijn, een bedrag in ABP Extra Pensioen gestort ter hoogte van het inkomen in dat jaar x de deeltijdfactor in dat jaar x 2,85% maal de leeftijdsafhankelijke factor, die hoort bij de leeftijd op het moment van het recht op uitbetaling. De leeftijd van 59 jaar is 60 jaar, wanneer het een functie betreft waaraan, op 31 december 2005, een FLO-leeftijd van 60 jaar was verbonden.
Ten behoeve van de ambtenaar die voor de leeftijd van 53 jaar uittreedt uit een bezwarende functie wordt, met inachtneming van het vierde lid, het in het eerste lid genoemde of, indien van toepassing, het in het tweede lid genoemde bedrag in ABP Extra Pensioen, gestort op het moment van uittreden, waarbij de leeftijdsafhankelijke factor wordt toegepast die hoort bij de leeftijd op het moment van uittreden en het gemiddelde loon wordt berekend tot het moment van uittreden.
Bij opschuiven van het moment van onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:35, vierde lid, wordt het aantal dienstjaren niet verhoogd met het aantal jaar na 59 jaar. De leeftijd van 59 jaar is 60 jaar, wanneer het een functie betreft waaraan, op 31 december 2005, een FLO-leeftijd van 60 jaar was verbonden.PM
Leeftijdsafhankelijke factor voor de ambtenaar geboren met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006
Leeftijd factor leeftijd factor leeftijd factor
9.Wanneer de in lid 1 genoemde tarieven door ABP worden gewijzigd, stellen LOGA-partijen nieuwe leeftijdsafhankelijke factoren vast.
In afwijking van artikel 9b:45, vijfde lid, wordt voor de ambtenaar die wegens regionalisering van de gemeentelijke beroepsbrandweer uit de bezwarende functie wordt ontslagen en op wie bij de nieuwe werkgever hoofdstuk 9b van toepassing blijft, geen bedrag in ABP Extra Pensioen gestort op het moment van uittreden.
De ambtenaar in een bezwarende functie geboren voor 1950
Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar in een bezwarende functie, die geboren is voor 1950.
Aanvulling op FPU-uitkering voor de ambtenaar geboren voor 1950 in een bezwarende functie
Voor zover het dienstbelang dit toelaat, kan de ambtenaar, met inachtneming van het tweede lid, verzoeken om de datum van ontslag, bedoeld in het eerste lid, later laten ingaan, telkens met een periode van een jaar. Voorwaarde hierbij is dat de ambtenaar medisch geschikt is om door te werken in de bezwarende functie.
Bij toepassing van het derde lid wordt de aanvulling bedoeld in het vierde lid actuarieel neutraal verhoogd.
Indien de gewezen ambtenaar bij het bereiken van de leeftijd van 62 jaar gebruik maakt
van de mogelijkheid die artikel 16.3 van het pensioenreglement biedt tot vrijwillige
voortzetting van de pensioenopbouw, worden de kosten van deze vrijwillig voortzetting
gedragen door de gemeente voor zover het pensioenopbouw voor de helft betreft, met dien verstande dat per 1 januari 2007 30% van het bedrag van de premie dat door de werkgever afgedragen zou moeten worden, indien de gewezen ambtenaar nog verplicht pensioen zou opbouwen, voor rekening blijft van de gewezen ambtenaar. De kosten van een vrijwillige aanvullende deelname waardoor de pensioenopbouw voor meer dan de helft plaats vindt, komen ten allen tijde volledig ten laste van de gewezen ambtenaar.
het feit dat indien de gewezen ambtenaar van de onder a weergegeven
mogelijkheid gebruik maakt om voor de helft pensioen te blijven opbouwen dit
niet leidt tot extra kosten in vergelijking tot de situatie zoals die gold voor de
gewezen ambtenaar voordat hij de leeftijd van 62 jaar bereikte als gevolg van
Verrekening inkomsten na ontslag op grond van artikel 9b:47
Wanneer de gewezen ambtenaar inkomsten geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen met ingang van of na de datum van ontslag, bedoeld in artikel 9b:47, wordt op uitkering, bedoeld in artikel 9b:47, vierde lid, een vermindering toegepast. Deze vermindering is gelijk aan het bedrag waarmede de inkomsten en uitkering de laatstelijk genoten bezoldiging te boven gaan.
De in het derde lid bedoelde vermindering vindt echter niet plaats indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen, of indien de ambtenaar aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende met het ontslag.
Ambtenaar, geboren voor 1950 in een bezwarende functie, die niet voldoet aan voorwaarden voor FPU
Op de ambtenaar die niet voldoet aan de voorwaarden voor een FPU-uitkering:
De ambtenaar in een niet bezwarende functie
Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar in een niet bezwarende functie.
De ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006, in een niet bezwarende functie
De ambtenaar die geboren is na 1949 en die op 1 januari 2006 20 dienstjaren of meer had, krijgt voor ieder jaar dat hij de niet bezwarende functie bekleed heeft, waarvoor door het college krachtens artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, leeftijdsgrenzen zijn bepaald, een levensloopbijdrage van 2% van het voor ambtenaar geldende jaarsalaris over het jaar dat de functie werd bekleed.
De ambtenaar geboren voor 1950, in een niet bezwarende functie
Indien de gewezen ambtenaar die gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid van
artikel 9b:52 lid 1 onder a, bij het bereiken van de leeftijd van 62 jaar gebruik maakt van
de mogelijkheid die artikel 16.3 van het pensioenreglement biedt tot vrijwillige
voortzetting van de pensioenopbouw, worden de kosten van deze vrijwillig voortzetting
gedragen door de gemeente voor zover het pensioenopbouw voor de helft betreft, met
dien verstande dat per 1 januari 2007 30% van het bedrag van de premie dat door de
werkgever afgedragen zou moeten worden, indien de gewezen ambtenaar nog
verplicht pensioen zou opbouwen, voor rekening blijft van de gewezen ambtenaar. De
kosten van een vrijwillige aanvullende deelname waardoor de pensioenopbouw voor
meer dan de helft plaats vindt, komen ten allen tijde volledig ten laste van de gewezen
het feit dat indien de gewezen ambtenaar van de onder a weergegeven
mogelijkheid gebruik maakt om voor de helft pensioen te blijven opbouwen dit
niet leidt tot extra kosten in vergelijking tot de situatie zoals die gold voor de
gewezen ambtenaar voordat hij de leeftijd van 62 jaar bereikte als gevolg van
Verrekening inkomsten na ontslag op grond van artikel 9b:52
Wanneer de gewezen ambtenaar inkomsten geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen met ingang van of na de datum van ontslag, bedoeld in artikel 9b:52, wordt op uitkering, bedoeld in artikel 9b:52, derde en vierde lid, een vermindering toegepast. Deze vermindering is gelijk aan het bedrag waarmede de inkomsten en uitkering de laatstelijk genoten bezoldiging te boven gaan.
De in het derde lid bedoelde vermindering vindt echter niet plaats indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen, of indien de ambtenaar aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende met het ontslag.
Hoofdstuk 9c Tijdelijke regeling ambtenaren geboren na 1949 die werkzaam zijn in een betrekking bij het gemeentelijk stadsvervoer, waarvoor door het college krachtens artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, leeftijdsgrenzen zijn bepaald
Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar geboren na 1949 die werkzaam is in een betrekking bij het gemeentelijk stadsvervoer, waarvoor door het college krachtens artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, leeftijdsgrenzen zijn bepaald.
Aan de ambtenaar, bedoeld in artikel 9c:1, wordt met ingang van de datum van het ontslag ten laste van de gemeente een maandelijkse uitkering toegekend.
Onder gewezen ambtenaar wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk verstaan de ambtenaar die aan zijn ontslag aanspraak kan ontlenen op een uitkering volgens de bepalingen van dit hoofdstuk.
1 De in , eerste lid, zoals dat luidde op 31 december 2005, bedoelde datum van ingang van ontslag kan op verzoek van de ambtenaar, dan wel ingeval deze desgevraagd daarmee instemt voor de duur van ten hoogste een jaar, telkens met een periode van ten hoogste een jaar te verlengen, worden opgeschort, indien dit door het bestuursorgaan, bevoegd tot het verlenen van ontslag, in het belang van de dienst wordt geacht en de ambtenaar, blijkens de uitslag van een geneeskundig onderzoek, geestelijk en lichamelijk in staat kan worden geacht zijn betrekking te blijven vervullen.
2 Indien de ambtenaar voor wie toepassing is gegeven aan het bepaalde in het eerste lid, blijkens de uitslag van een geneeskundig onderzoek tussentijds ongeschikt is geworden voor de verdere vervulling van zijn betrekking, kan hem ontslag worden verleend met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin de uitslag van het geneeskundig onderzoek te zijner kennis is gebracht.
1 De uitkering bedraagt gedurende 60 maanden aansluitend aan het ontslag 80% van de laatstelijk voor het ontslag van de ambtenaar aan diens betrekking verbonden bezoldiging vermeerderd met zoveel -doch ten hoogste 10 malen -0,5% van die bezoldiging als het totaal aantal volle dienstjaren geldig voor pensioen krachtens het pensioenreglement op de dag van het ontslag meer dan 30 bedraagt. Vervolgens bedraagt de uitkering 70% van bedoelde bezoldiging, met dien verstande dat het bedrag van de uitkering niet lager is dan het bedrag van het pensioen waarop de gewezen ambtenaar recht zou hebben indien hij zou zijn gepensioneerd met ingang van de datum van zijn ontslag en in aanmerking zou zijn genomen de diensttijd bedoeld in artikel 5.4 van het pensioenreglement, welke hij bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar zal kunnen aanwijzen.
2 Onder laatstelijk voor het ontslag aan de betrekking verbonden bezoldiging wordt voor de
toepassing van deze regeling verstaan de bezoldiging als bedoeld in , vermeerderd met de vakantieuitkering, bedoeld in , berekend over een maand, en de eindejaarsuitkering bedoeld in , met dien verstande dat de vergoeding, bedoeld in en de prestatiebeloning slechts geacht worden te behoren tot de bezoldiging tot een bedrag dat overeenkomt met hetgeen in de twaalf maanden voorafgaande aan het ontslag gemiddeld per maand aan die vergoeding of beloning aan de gewezen ambtenaar is toegekend.
3 Indien in de laatstelijk voor het ontslag aan de betrekking verbonden bezoldiging uit anderen hoofde dan wegens periodieke verhogingen wijziging zou zijn gekomen wanneer de gewezen ambtenaar op deze bezoldiging in dienst zou zijn gebleven, geldt van de datum van in werking treden dier wijziging af het aldus gewijzigde bedrag als laatstelijk voor het ontslag aan de betrekking verbonden bezoldiging.
1 Wanneer een gewezen ambtenaar, die aan deze regeling recht op uitkering kan ontlenen, inkomsten geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid, waaronder mede wordt verstaan een uitkering krachtens de WAJONG of de WAZ, of bedrijf, ter hand genomen met ingang van of na de datum waarop zijn ontslag is ingegaan, wordt op de uitkering een vermindering toegepast. Deze vermindering is gelijk aan het bedrag waarmede de inkomsten en de onverminderde uitkering krachtens artikel 9c:3 samen de laatstelijk genoten bezoldiging te boven gaan.
2 Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen gedurende verlof, vakantie of non-activiteit, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag ter zake waarvan hem de uitkering krachtens deze regeling is toegekend.
3 Wanneer de gewezen ambtenaar op of na de dag, bedoeld in het eerste lid, inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of bedrijf ter hand genomen vóór evenbedoelde dag, is ten aanzien van die inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het eerste lid van overeenkomstige toepassing.
De hierbedoelde vermindering vindt echter niet plaats indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen, of indien de gewezen ambtenaar aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende met het ontslag.
4 Onder inkomsten, bedoeld in de voorgaande leden, worden niet verstaan inkomsten verkregen wegens overwerk of als gratificatie.
1 Van het ter hand nemen van enige arbeid of bedrijf doet de gewezen ambtenaar onverwijld mededeling aan het college. Daarbij doet hij, voor zover mogelijk, opgave van de inkomsten, die hij uit dien hoofde zal verwerven; hij is verplicht om, indien die inkomsten tijdelijk of blijvend wijziging ondergaan, daarvan tijdig voor het verschijnen van de eerstvolgende uitkeringstermijn nadere opgave te doen. Zijn de inkomsten niet vooraf op te geven, dan doet hij tijdig vóór het verschijnen van elke uitkeringstermijn opgave van de inkomsten die hij sedert het ter hand nemen van de werkzaamheden of sinds de vorige opgave heeft genoten. Brengt echter de aard der werkzaamheden mede dat de inkomsten over een langere termijn moeten worden berekend, dan geschiedt de opgave over die langere termijn en kan op de uitkering een voorlopige vermindering worden toegepast naar een geraamd bedrag van die inkomsten, onder voorbehoud van nadere verrekening aan het einde van evenbedoelde termijn.
Dit lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van de arbeid of bedrijf en de inkomsten daaruit, bedoeld in artikel 9c:3:1, tweede en derde lid.
2 Indien de gewezen ambtenaar de verplichtingen, genoemd in het eerste lid, niet of niet volledig nakomt, kan het college bepalen dat de uitkering, zolang zulks niet het geval is, niet of slechts gedeeltelijk wordt uitbetaald.
3 De gewezen ambtenaar wordt geacht door het aanvaarden van de uitkering er in te bewilligen dat zij die daarvoor naar het oordeel van het college in aanmerking komen, de inlichtingen verstrekken welke voor de uitvoering van deze regeling noodzakelijk zijn.
Samenloop met aanspraken uit hoofde van ziekte of ongeval
Ten aanzien van hem die aan deze regeling recht op uitkering ontleent en die na zijn ontslag uit hoofde van ziekte of ongeval nog aanspraken in verband met de dienstbetrekking waaruit hij is ontslagen heeft of verkrijgt, wordt de uitkering tot het einde van de periode waarover die aanspraken bestaan, verminderd met het bedrag daarvan.
1 Indien de gewezen ambtenaar bij het bereiken van de leeftijd van 62 jaar gebruik maakt van de mogelijkheid die artikel 16.1 van het pensioenreglement biedt tot vrijwillige voortzetting van de pensioenopbouw, waardoor ook na het bereiken van de leeftijd van 62 jaar de pensioenopbouw voor de helft plaats vindt, worden de kosten van deze vrijwillig voortzetting gedragen door de gemeente, met dien verstande dat 30% van het bedrag van de premie dat door de werkgever afgedragen zou moeten worden, indien de gewezen ambtenaar nog verplicht pensioen zou opbouwen, voor rekening blijft van de gewezen ambtenaar. De kosten van een vrijwillige aanvullende deelname waardoor de pensioenopbouw voor meer dan de helft plaats vindt, komen ten allen tijde volledig ten laste van de gewezen ambtenaar.
2 De werkgever stelt de ambtenaar in de drie maanden voor zijn ontslag schriftelijk op de hoogte van:
a de mogelijkheid om ook na het bereiken van de leeftijd van 62 jaar de pensioenopbouw voor de helft voort te zetten op basis van artikel 16.1 van het pensioenreglement voor de gewezen ambtenaar als bedoeld in het eerste lid;
b dat indien de gewezen ambtenaar van de onder a weergegeven mogelijkheid gebruik maakt dit niet leidt tot extra kosten in vergelijking tot de situatie zoals die gold voor de gewezen ambtenaar voordat hij de leeftijd van 62 jaar bereikte als gevolg van de toepasselijkheid van het eerste lid;
c de termijn waarbinnen een schriftelijk verzoek van de gewezen ambtenaar om gebruik te maken van de mogelijkheid die artikel 16.1 van het pensioenreglement bieden, ingediend moet zijn bij het bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP;
d de mogelijkheid dat de gewezen ambtenaar op zijn verzoek bij de indiening van de aanvraag wordt ondersteund door de werkgever.
3 De aanschrijving als bedoeld in lid 2 wordt herhaald in de drie maanden voor het moment dat de ambtenaar de leeftijd van 62 jaar bereikt.
a met ingang van de dag, volgende op die waarop de gewezen ambtenaar is overleden;
b op de datum waarop de gewezen ambtenaar de leeftijd van 65 jaren bereikt.
2 De uitkering kan geheel of ten delen vervallen worden verklaard indien de gewezen ambtenaar zich naar het oordeel van het college zodanig gedraagt, dat hij, ware hij in dienst gebleven, zou zijn ontslagen.
1 Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de gewezen ambtenaar heeft de weduwe, weduwnaar of geregistreerde partner die krachtens het pensioenreglement recht heeft op een nabestaandenpensioen, recht op een bedrag gelijk aan de bezoldiging bedoeld in artikel 9c:3 over een tijdvak van drie maanden. Wordt geen weduwe, weduwnaar of geregistreerde partner als bedoeld in de vorige volzin nagelaten, dan verkrijgen de minderjarige kinderen van de overledene recht op bedoelde uitkering. Ontbreken ook zodanige kinderen, dan hebben, indien de overledene kostwinner was van ouders, meerderjarige kinderen, broers of zusters, deze betrekkingen recht op bedoelde uitkering.
2 Laat de overledene geen betrekkingen na die krachtens het eerste lid recht hebben op de uitkeringen als in dat lid bedoeld, dan kan dit bedrag door het college geheel of ten dele worden aangewend voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbezorging.
Hoofdstuk 9d Tijdelijke regeling ambtenaren, werkzaam bij de gemeentelijke
beroepsbrandweer en een gemeentelijke ambulancedienst, geboren na 1949 of die
geboren is voor 1950, maar die op 1 april 1997 geen deelnemer was bij het ABP en die op
31 december 2005 en 1 januari 2006 werkzaam waren in een functie, waarvoor door het
college krachtens artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, leeftijdsgrenzen zijn
Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar, werkzaam bij de gemeentelijke
beroepsbrandweer of een gemeentelijke ambulancedienst, die geboren is na 1949 of die
geboren is voor 1950, maar die op 1 april 1997 geen deelnemer was bij het ABP en die op 31
december 2005 en 1 januari 2006 werkzaam was in een functie, waarvoor door het college
krachtens artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, leeftijdsgrenzen zijn bepaald.
1 De ambtenaar, bedoeld in artikel 9d:1, die op grond van de op 31 december 2005 voor
hem geldende regelgeving, op 1 januari 2006 of daarna FLO-ontslag zou zijn verleend,
wordt buitengewoon verlof verleend met behoud van de volledige bezoldiging.
2 Het buitengewoon verlof gaat in op de datum waarop de ambtenaar FLO-ontslag zou zijn
3 Deze regeling is bedoeld als overgangsmaatregel en geldt tijdelijk totdat het FLOovergangsrecht
Ambtenaren, aan wie op of na 1 januari 2006 op grond van artikel 9d:2 buitengewoon verlof
verleend is met behoud van zijn volledige bezoldiging, worden met ingang van 1 juli 2006 onder
Met ingang van 1 juli 2006 kunnen ambtenaren geen recht meer doen gelden op de
aanspraken op grond van dit hoofdstuk.
9e De gemeentelijke levensloopregeling FLO-overgangsrecht
Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar op wie paragraaf 2 of 3 van hoofdstuk 9b of op wie artikel 9b:49 van toepassing is.
De bepalingen van dit hoofdstuk hebben ten doel het treffen van een voorziening in geld uitsluitend ten behoeve van de financiering van een periode van (gedeeltelijk) onbetaald verlof door de ambtenaar. De gespaarde voorziening blijft qua omvang binnen de grenzen van artikel 19g van de Wet op de loonbelasting 1964.
Verzoek tot deelname levensloopregeling
Voorwaarden deelname levensloopregeling
De jaarlijkse inleg van de ambtenaar in het kader van de gemeentelijke levensloopregeling FLO-overgangsrecht bestaat uit een of meer van de volgende bronnen:
Levensloopbijdrage voor de ambtenaar met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006
De hoogte van de levensloopbijdrage is voor de ambtenaar voor wiens functie een leeftijdsgrens was vastgesteld van 55, 56, 57, 58 of 59 jaar zodanig, dat de ambtenaar bij het bereiken van de datum van ingang van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:11, eerste lid, een tegoed heeft overeenkomend met 210% van zijn bezoldiging als bedoeld in artikel 9b:2. Hierbij is het tegoed de som van het levenslooptegoed en het netto spaarverzekeringstegoed.
De hoogte van de levensloopbijdrage is voor de ambtenaar voor wiens functie een leeftijdsgrens was vastgesteld van 60 jaar zodanig, dat hij bij het bereiken van de datum van ingang van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:11, tweede lid, een tegoed heeft overeenkomend met 140% van zijn bezoldiging als bedoeld in artikel 9b:2. Hierbij is het tegoed de som van het levenslooptegoed en het netto spaarverzekeringstegoed.
Levensloopbijdrage voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006
De hoogte van de levensloopbijdrage is voor de ambtenaar voor wiens functie een leeftijdsgrens was vastgesteld van 55, 56, 57, 58 of 59 jaar zodanig, dat hij bij het bereiken van de datum, bedoeld in artikel 9b:35, eerste lid, en uitgaande van het bereiken van 20 dienstjaren of meer op dat moment, een tegoed heeft overeenkomend met 210% van zijn bezoldiging als bedoeld in artikel 9b:2. Hierbij is het tegoed de som van het levenslooptegoed en het netto spaarverzekeringstegoed.
De hoogte van de levensloopbijdrage is voor de ambtenaar voor wiens functie een leeftijdsgrens was vastgesteld van 60 jaar zodanig, dat hij bij het bereiken van de datum van ingang van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:35, tweede lid, en uitgaande van het bereiken van 20 dienstjaren of meer, een tegoed heeft overeenkomend met 140% van zijn bezoldiging als bedoeld in artikel 9b:2. Hierbij is het tegoed de som van het levenslooptegoed en het netto spaarverzekeringstegoed.
Beëindiging deelname gemeentelijke levensloopregeling FLO-overgangsrecht
De ambtenaar, bedoeld in artikel 9e:8, tweede lid, en 9e:9, tweede lid, wiens deelname aan de levensloopregeling FLO-overgangsrecht eindigt op grond van artikel 9e:10, tweede lid, onder b, voordat hij het moment van ingang van onbezoldigd volledig verlof bereikt, bedoeld in artikel 9b:11, eerste lid, of 9b:35, eerste lid, heeft recht op een afkoopbedrag.
De ambtenaar, bedoeld in artikel 9e:8, derde lid, en 9e:9, derde lid, wiens deelname aan de levensloopregeling FLO-overgangsrecht eindigt op grond van artikel 9e:10, tweede lid, onder b, voordat hij het moment van ingang van onbezoldigd volledig verlof bereikt, bedoeld in artikel 9b:11, tweede lid, of 9b:35, tweede lid, heeft recht op een afkoopbedrag.
De hoogte van het afkoopbedrag is voor de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, zodanig, dat hij, uitgaande van de in het LOGA overeengekomen uitgangspunten, op de leeftijd van 59 jaar een tegoed heeft overeenkomend met 210% van de bezoldiging op het moment van ontslag. Hierbij is het tegoed de som van het levenslooptegoed en het netto spaarverzekeringstegoed.
De hoogte van het afkoopbedrag is voor de ambtenaar, bedoeld in het tweede lid, zodanig, dat hij, uitgaande van de in het LOGA overeengekomen uitgangspunten, op de leeftijd van 60 jaar een tegoed heeft overeenkomend met 140% van de bezoldiging op het moment van ontslag. Hierbij is het tegoed de som van het levenslooptegoed en het netto spaarverzekeringstegoed.
Levensloopbijdrage bij regionalisering
In afwijking van artikel 9e:11, eerste en tweede lid, heeft de ambtenaar die wegens regionalisering van de gemeentelijke beroepsbrandweer uit de bezwarende functie wordt ontslagen en op wie bij de nieuwe werkgever hoofdstuk 9b van toepassing blijft, geen recht op een afkoopbedrag tenzij het college beslist tot afkoop.
Afkoop bij voortzetting overgangsrecht
Wanneer sprake is van een overstap van de ene bezwarende oud FLO-functie naar een andere bezwarende oud FLO-functie, als bedoeld in artikel 9b:1, tweede lid, waarbij het overgangsrecht voortgezet wordt, is de voorwaarde voor de garanties bedoeld in artikel 9e:8 en 9e:9 dat de ambtenaar het afkoopbedrag, als bedoeld in artikel 9e:11 beschikbaar stelt voor inleg in Loyalis Levensloop Brandweer & Ambulance.
Met inachtneming van het derde lid, wordt het levenslooptegoed niet afgekocht, vervreemd, prijsgegeven dan wel formeel of feitelijk als voorwerp van zekerheid gesteld anders dan ten behoeve van de in artikel 61k Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 bedoelde verpanding ten behoeve van de belastingdienst bij buitenlandse aanbieders.
1 In dit hoofdstuk wordt verstaan onder `betrokkene':
a de gewezen ambtenaar aan wie op grond van artikel 8:4 of artikel 8:5 van deze regeling ontslag is verleend uit een betrekking:
1 waarin hij vast was aangesteld;
2 waarin hij tijdelijk was aangesteld, mits die aanstelling ten minste vijf jaren heeft geduurd en niet is geschied in een betrekking van kennelijk tijdelijke aard;
b de gewezen ambtenaar aan wie op grond van artikel 8:6 of artikel 8:8 van deze regeling ontslag is verleend, tenzij toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel 8:6, tweede lid, respectievelijk artikel 8:8, tweede lid.
2 Onder betrokkene wordt mede verstaan de gewezen ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, die zelf ontslag heeft gevraagd nadat het voornemen, hem op grond van artikel 8:4 of 8:5 van deze regeling ontslag te verlenen, hem schriftelijk is medegedeeld.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder `lichamen':
Rechtspersonen, maat- en vennootschappen, samenwerkingsvormen zonder rechtspersoonlijkheid die met verenigingen maatschappelijk gelijk kunnen worden gesteld, ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen en doelvermogens.
1 In dit hoofdstuk wordt verstaan onder `diensttijd':
de aan het in artikel 10:1, eerste lid, bedoelde ontslag voorafgaande in overheidsdienst doorgebrachte tijd waaraan het ambtenaarschap in de zin van de WPA is verbonden, alsmede tijd die door inkoop of door een verzoek, bedoeld in artikel D 2 van de pensioenwet, voor pensioen geldig zou zijn verklaard.
2 Onder diensttijd bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan de tijd doorgebracht in de betrekking waaruit het ontslag, bedoeld in artikel 10:1, is verleend, indien aan die tijd op grond van de Regeling beperking van het zijn van overheidswerknemer in de zin van de wet Privatisering ABP (Stc. 1997, 164) het ambtenaarschap in de zin van evengenoemde regeling niet is verbonden.
3 In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid blijft buiten beschouwing:
a diensttijd liggende vóór een onderbreking van meer dan een jaar daarvan wegens verleend ontslag, behalve voor de toepassing van artikel 10:8, derde tot en met vijfde lid;
b diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de berekening van de duur van een eerder toegekend wachtgeld of een daarmede gelijk te stellen uitkering wegens onvrijwillige werkloosheid ten laste van de overheid, behalve voor de toepassing van artikel 10:8, derde tot en met vijfde lid;
c diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de berekening van een pensioen krachtens het pensioenreglement dan wel voorafgaat aan een ontslag verleend op grond van artikel 8:3 van deze regeling of een soortgelijke bepaling in een andere overheidsregeling;
d tijd, bedoeld in artikel 5.4 van het pensioenreglement;
e tijd in een aangehouden betrekking, dan wel in een betrekking welke de betrokkene had kunnen aanhouden, doch uit welke hij vrijwillig ontslag heeft genomen met ingang van de datum waarop het wachtgeld ingaat.
4 Indien en voor zover diensttijd die bij de berekening van het wachtgeld in aanmerking is genomen met een overheidspensioen anders dan ten laste van de Stichting Pensioenfonds ABP wordt vergolden, worden de duur en het bedrag van het wachtgeld met ingang van de dag waarop dit pensioen is ingegaan, herberekend, waarbij die diensttijd buiten beschouwing wordt gelaten.
1 Deze regeling verstaat onder dienstbetrekking iedere publiekrechtelijke of privaatrechtelijke arbeidsverhouding waarbij in dienst van een natuurlijke persoon of een lichaam werkzaamheden tegen bezoldiging of loon worden verricht.
2 Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 4, 5 en 6 van de Werkloosheidswet is van overeenkomstige toepassing.
1 In deze regeling wordt verstaan onder `bezoldiging':
de bezoldiging bedoeld in artikel 3:1, tweede lid, van deze regeling, zoals deze laatstelijk vóór het ontslag aan de betrekking was verbonden, vermeerderd met de vakantietoelage, bedoeld in artikel 6:3 van deze regeling, en de eindejaarsuitkering bedoeld in artikel 3:6.
2 Voor zover in de bezoldiging een bedrag moet worden begrepen wegens de vergoeding, bedoeld in artikel 3:3 van deze regeling, wordt dit bedrag berekend naar het gemiddelde over de aan de dag van het ontslag voorafgaande twaalf volle kalendermaanden.
3 Indien in de bezoldiging anders dan wegens periodieke verhoging wijziging zou zijn gekomen als de betrokkene de betrekking op die bezoldiging zou zijn blijven vervullen, geldt met ingang van de dag van in werking treden van die wijziging het gewijzigde bedrag als bezoldiging.
4 Indien de bezoldiging wegens verminderde werkzaamheden voorafgaande aan de opheffing van de betrekking lager was dan zonder verminderde werkzaamheden het geval zou zijn geweest, kan de bezoldiging ten gunste van betrokkene worden herzien.
1 De betrokkene, bedoeld in artikel 10:1, eerste lid, heeft recht op wachtgeld met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat, tenzij de betrokkene:
a ter zake van dat ontslag recht heeft op een pensioen wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd;
b op dat moment recht heeft op een WAO-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer;
c terzake van dat ontslag recht heeft op een suppletie als bedoeld in hoofdstuk 11a van deze regeling
2 De betrokkene, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, heeft recht op wachtgeld met ingang van de dag waarop de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld dan 80. De hoogte van dit wachtgeld wordt vastgesteld te rekenen vanaf de datum van ontslag is ontstaan.
Ter bepaling van de duur van het wachtgeld wordt voor de toepassing van:
a artikel 10:7 als ingangsdatum uitgegaan van de datum met ingang waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld, waarbij voor de toepassing van het vierde lid tevens een WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer mede in aanmerking wordt genomen.
b artikel 10:8 als ingangsdatum uitgegaan van de datum van ontslag.
3 De betrokkene, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, heeft na afloop van de suppletie, bedoeld in artikel 11a:5, onderdeel a, recht op wachtgeld indien hij bij het buiten toepassing laten van het eerste lid, onderdeel c, op grond van het ontslag uit de betrekking waarvoor hij arbeidsongeschikt is verklaard recht zou hebben op wachtgeld waarbij de duur zou worden vastgesteld ingevolge artikel 10:8 van dit besluit.
Het wachtgeld gaat in op de eerste dag volgende op die waarop de suppletie op grond van artikel 11a:5, onderdeel a, is geëindigd. Het eindigt op het tijdstip waarop het wachtgeld dat, te rekenen vanaf de dag waarop het ontslag is ingegaan, zou zijn toegekend ingevolge artikel 10:8, bij het buiten toepassing laten van het eerste lid, onderdeel c, zou zijn geëindigd. Op de hoogte van dit wachtgeld is artikel 10:10 van toepassing in die zin dat gerekend wordt vanaf het tijdstip waarop het ontslag is ingegaan.
1 De duur van het wachtgeld is 6 maanden, met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat.
a in de periode van 5 jaar onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag ten minste gedurende 3 jaar als werknemer als bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet en in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is geweest of
b onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag recht heeft op een uitkering op grond van de WAJONG of de WAZ;
wordt de duur van het wachtgeld verlengd met:
3 maanden bij een arbeidsverleden van ten minste 5 jaar;
0,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 10 jaar;
1 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 15 jaar;
1,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 20 jaar;
2 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 25 jaar;
2,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 30 jaar;
3,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 35 jaar, en
4,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 40 jaar.
3 Het arbeidsverleden, bedoeld in het tweede lid, wordt vastgesteld door samentelling van:
a perioden, gelegen in de 5 jaar onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, waarover de betrokkene aantoont als werknemer als bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet en in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam te zijn geweest, en
b de periode gelegen tussen de 18e verjaardag van de betrokkene en de dag, gelegen 5 jaar voor het ontslag.
4 Perioden, waarin een betrokkene:
a recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%;
b ter zake van een dienstbetrekking op grond waarvan hem door het Rijk invaliditeitspensioen was verzekerd, recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%, of een toelage ontvangt die naar aard en strekking overeenkomt met een toelage als bedoeld onder a, die al dan niet vermeerderd met de arbeidsongeschiktheidsuitkering 73% of meer bedraagt van de middelsom, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn berekend;
c een uitkering ontvangt op grond van hoofdstuk III van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80% of een toelage op grond van dat hoofdstuk, die al dan niet vermeerderd met de arbeidsongeschiktheidsuitkering 70% of meer bedraagt van het dagloon, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn berekend;
d na beëindiging van zijn dienstbetrekking een uitkering ontvangt op grond van de Ziektewet over de maximale duur, bedoeld in artikel 29, tweede lid, van die wet;
e een uitkering ontvangt, die naar aard en strekking overeenkomt met een uitkering bedoeld onder a of d;
worden, indien deze uitkeringen worden ontvangen in verband met een gewezen dienstbetrekking van 8 of meer uren per week, in aanmerking genomen voor de periode van drie jaar, bedoeld in het tweede lid, en voor de perioden gelegen in de vijf jaar, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, bedoeld in het derde lid.
5 Voor de periode van drie jaar, bedoeld in het tweede lid, en voor de perioden gelegen in de vijf jaar, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, bedoeld in het derde lid, worden perioden waarin een persoon een tot zijn huishouden behorend kind:
a beneden de leeftijd van 6 jaar verzorgt, zonder dat deze persoon in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is geweest of een uitkering heeft ontvangen als bedoeld in het vierde lid volledig, en
b vanaf de leeftijd van 6 jaar doch beneden de leeftijd van 12 jaar verzorgt, zonder dat deze persoon in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is geweest of een uitkering heeft ontvangen als bedoeld in het vierde lid, voor de helft in aanmerking genomen.
6 Voor de toepassing van het vijfde lid worden als periode van verzorging niet meegeteld de periode waarin:
a de verzorgende persoon als werknemer in de zin van een wettelijke regeling inzake werkloosheid recht heeft op een uitkering ter zake van werkloosheid, of
b de verzorging buiten Nederland plaatsvindt anders dan tijdens vakantie.
7 Indien er in een gezamenlijke huishouding meer verzorgende personen zijn als bedoeld in het
vijfde lid, wordt voor de toepassing van dat lid als verzorgende personen van het kind
beschouwd, degene van deze personen die zij als zodanig hebben aangewezen.
Ingeval geen verzorgende persoon wordt aangewezen is het college bevoegd een van hen die
naar het oordeel van het college als verzorgende personen moet worden beschouwd, als
8 Voor de toepassing van het vijfde en zevende lid wordt onder:
a een kind verstaan een eigen, aangehuwd of pleegkind;
b een pleegkind verstaan een kind dat als eigen kind wordt onderhouden en opgevoed.
9 De regels die gesteld zijn krachtens artikel 17b, zevende lid, van de Werkloosheidswet, zijn van overeenkomstige toepassing.
1 In afwijking van artikel 10:7 wordt, indien dit leidt tot een langere wachtgeldduur, waarin tevens voor zover van toepassing de bijzondere verlenging als bedoeld in het vierde lid is begrepen, de duur van het wachtgeld vastgesteld overeenkomstig de volgende leden.
2 De duur van het wachtgeld wordt vastgesteld op drie maanden, vermeerderd voor de betrokkene:
a die op de dag van ontslag de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt met een duur gelijk aan 18% van de diensttijd;
b die op de dag van ontslag 21 jaar oud is met een duur van 19,5% van de diensttijd en zo vervolgens per leeftijdsjaar opklimmende met 1,5%;
c die op de dag van ontslag 60 jaar of ouder is, met een duur gelijk aan 78% van de diensttijd.
3 Ten aanzien van de betrokkene die bij de aanvang van de in het voorgaande lid bedoelde diensttijd in het genot was van wachtgeld, waarvan de duur is vastgesteld krachtens het eerste en tweede lid van dit artikel, of van een uitkering waarvan de duur is vastgesteld krachtens artikel 11:8, tweede lid van deze regeling, wordt bij de berekening van de duur van het wachtgeld op basis van het tweede lid mede in aanmerking genomen de diensttijd, welke bij de berekening van de duur van het eerder toegekende wachtgeld of de eerder toegekende uitkering in aanmerking is genomen. Op de aldus berekende duur wordt de duur van het eerder toegekende wachtgeld of de eerder toegekende uitkering, met uitzondering van de verlenging, bedoeld in het volgende lid, in mindering gebracht.
4 In aanvulling op de duur van het wachtgeld van de betrokkene die ten tijde van het ontslag een diensttijd, voor zover geldig voor pensioen, van ten minste tien jaar heeft volbracht, wordt indien de som van zijn leeftijd en diensttijd ten tijde van het ontslag 60 jaren of meer bedraagt, na afloop van de termijn waarover wachtgeld is toegekend, een bijzondere verlenging verleend. Deze bijzondere verlenging duurt tot de eerste dag van de kalendermaand volgende op die waarin hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt.
5 De verlenging als bedoeld in het vierde lid vindt niet plaats in het geval, dat ter zake van een eerder toegekend wachtgeld de vorenbedoelde verlenging reeds heeft plaatsgehad, tenzij de betrokkene nadien wederom een diensttijd, voor zover geldig voor pensioen, van ten minste tien jaar heeft vervuld. In dat geval blijft de tijd die in aanmerking is genomen bij de bijzondere verlenging, buiten aanmerking.
1 De betrokkene, die het einde van de wachtgeldduur, bedoeld in artikel 10:7, tweede lid, heeft bereikt, heeft in aansluiting op dat wachtgeld recht op een vervolgwachtgeld.
a het einde van de wachtgeldduur bedoeld in artikel 10:7, eerste lid, heeft bereikt en
b voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 10:7, tweede lid, onderdeel a of b, doch uitsluitend wegens zijn arbeidsverleden geen recht heeft op verlenging van de wachtgeldduur,
heeft recht op een vervolgwachtgeld.
3 Behoudens het gestelde in de volgende leden is de duur van het vervolgwachtgeld een jaar.
4 De duur van het vervolgwachtgeld voor de betrokkene die op de dag van zijn ontslag 57,5 jaar of ouder is, bedraagt drie en een half jaar.
5 De betrokkene aan wie uitsluitend ingevolge het eerste en tweede lid van artikel 10:8 een wachtgeld is toegekend en die voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 10:7, tweede lid, onderdeel a of b, heeft aansluitend recht op een vervolgwachtgeld indien het toegekende wachtgeld eindigt op een tijdstip gelegen binnen een jaar na de datum waarop zijn wachtgeld zou zijn beëindigd, wanneer dit zou zijn toegekend ingevolge artikel 10:7. Het vervolgwachtgeld eindigt op het tijdstip gelegen een jaar na de in de vorige volzin bedoelde datum.
6 De betrokkene die op de dag van zijn ontslag 57,5 jaar of ouder is, aan wie uitsluitend ingevolge het eerste en tweede lid van artikel 10:8 een wachtgeld is toegekend en die voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 10:7, tweede lid, onderdeel a of b, heeft aansluitend recht op een vervolgwachtgeld indien het toegekende wachtgeld eindigt op een tijdstip gelegen binnen drie en een half jaar na de datum waarop zijn wachtgeld zou zijn beëindigd, wanneer dit zou zijn toegekend ingevolge artikel 10:7. Het vervolgwachtgeld eindigt op het tijdstip gelegen drie en een half jaar na de in de vorige volzin bedoelde datum.
7 Tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald, zijn bepalingen van het wachtgeld van overeenkomstige toepassing op het vervolgwachtgeld.
1 Het bedrag van het wachtgeld is gedurende de eerste drie maanden gelijk aan 87% van de bezoldiging, gedurende de daaropvolgende negen maanden 77% van die bezoldiging en vervolgens 67% van die bezoldiging. Bij intrekking van de Wet van 20 december 1984 (Stb. 1984, 657) worden de percentages, genoemd in de vorige volzin, met 3 procentpunten verhoogd. Het bedrag van het wachtgeld daalt echter niet beneden het bedrag van het pensioen waarop de betrokkene recht zou hebben indien hij uit de betrekking waaruit hij met recht op wachtgeld is ontslagen, op de dag van dat ontslag zou zijn gepensioneerd naar de diensttijd, voor zover geldig voor pensioen, en de berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel 6.2 van het pensioenreglement, in de betrekking waaruit het wachtgeld is toegekend.
2 In afwijking van het vorige lid is het bedrag van het wachtgeld tijdens de verlenging bedoeld in artikel 10:8, vierde lid, gelijk aan het bedrag van het pensioen, bedoeld in het vorige lid, met dien verstande dat gedurende het eerste jaar van die verlenging het wachtgeld ten minste bedraagt 40% van de bezoldiging.
Bedrag van het vervolgwachtgeld
1 Het bedrag van het vervolgwachtgeld is gelijk aan het minimumloon, met dien verstande dat dit bedrag nooit meer kan bedragen dan 70% van de bezoldiging.
2 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder het minimumloon verstaan het maandbedrag van het minimumloon bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, of, indien het een betrokkene jonger dan 23 jaar betreft, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon, bedoeld in artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van genoemde wet, beide vermeerderd met de daarvoor berekende vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van die wet.
1 Zolang de betrokkene de leeftijd van 55 jaren niet heeft bereikt, is hij verplicht een hem aangeboden betrekking, die hem in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden redelijkerwijs kan worden opgedragen, te aanvaarden dan wel tot het verkrijgen van inkomsten gebruik te maken van elke gelegenheid die in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden passend kan worden geacht.
2 Zolang de betrokkene de leeftijd van 55 jaar nog niet heeft bereikt, is hij verplicht zich bij het arbeidsbureau van zijn woonplaats als werkzoekende te doen inschrijven op de eerste werkdag, volgende op die waarop het ontslag ingaat, dan wel het recht op wachtgeld ontstaat.
3 De betrokkene, die op de dag van het ontslag metterwoon verblijf houdt in het buitenland dan wel nadien metterwoon verblijf gaat houden in het buitenland en die de leeftijd van 55 jaar nog niet heeft bereikt, is verplicht zich te doen inschrijven als werkzoekende bij een aldaar gevestigde instantie van arbeidsbemiddeling die daartoe de mogelijkheid biedt en die naar het oordeel van het college vergelijkbaar is met het arbeidsbureau.
4 Het college kan bepalen dat de in het tweede en derde lid omschreven verplichting niet geldt voor bepaalde betrokkenen of groepen van betrokkenen die de leeftijd van 55 jaar nog niet hebben bereikt.
5 De betrokkene, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, is voorts verplicht zich te gedragen naar de voorschriften die hem door het college in het algemeen of voor enig bijzonder geval worden gegeven, strekkende tot het verkrijgen van een betrekking of andere bron van inkomsten.
6 De in het eerste tot en met vijfde lid bedoelde verplichtingen vinden overeenkomstige toepassing voor de ambtenaar zodra hem ontslag op grond van artikel 8:4 van deze regeling is verleend, dan wel het voornemen tot zodanig ontslag hem schriftelijk is medegedeeld.
7 Door het aanvaarden van het wachtgeld wordt de betrokkene geacht er in toe te stemmen, dat zij die naar het oordeel van het college daarvoor in aanmerking komen alle voor de uitvoering van deze regeling noodzakelijke inlichtingen geven.
1 Indien betrokkene wegens ziekte ongeschikt is arbeid te verrichten, of daarvan is hersteld, is hij verplicht daarvan terstond mededeling te doen aan het college.
2 Het college stelt nadere voorschriften vast met betrekking tot de geneeskundige begeleiding van betrokkene als bedoeld in het eerste lid.
3 Indien betrokkene door het UWV schriftelijk in kennis is gesteld van de mogelijkheid van het doen van een aanvraag voor een WAO-uitkering, is hij verplicht binnen de bij of krachtens de WAO gestelde termijnen voor een WAO-uitkering aan te vragen en alle medewerking te verlenen die noodzakelijk is voor het verkrijgen van deze uitkering.
4 Indien betrokkene als bedoeld in het derde lid, geen WAO-uitkering aanvraagt en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk rekening gehouden met de WAO-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.
5 Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene als bedoeld in het vierde lid, de WAO-uitkering vermindering ondergaat, dan wel het recht daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit betrokkene redelijkerwijs kan worden verweten, wordt de bedoelde uitkering voor de toepassing van dit hoofdstuk steeds geacht onverminderd te zijn genoten.
Aan hem die op wachtgeld is of zal worden gesteld kan, indien hij elders arbeid of bedrijf ter hand gaat nemen, door het college een op de voet van de Verplaatsingskostenregeling te bepalen vergoeding in de kosten van een daartoe noodzakelijke verhuizing worden toegekend.
1 Wanneer de betrokkene inkomsten verkrijgt uit of in verband met arbeid, waaronder mede wordt verstaan een uitkering krachtens de WAJONG of de WAZ, of bedrijf, ter hand genomen op of na de dag waarop hem het ontslag is verleend dan wel schriftelijk mededeling is gedaan van het voornemen hem ontslag te verlenen, wordt op het wachtgeld een vermindering toegepast tot het bedrag waarmee die inkomsten en wachtgeld samen de bezoldiging te boven gaan.
Voor de bepaling van het bedrag waarmee het wachtgeld vermeerderd met inkomsten zoals bedoeld in de eerste volzin, de bezoldiging overschrijdt, wordt een vermindering van het wachtgeld ingevolge het bepaalde in artikel 10:19, eerste lid, niet in aanmerking genomen.
2 Ten aanzien van de betrokkene aan wie een wachtgeld is toegekend en die wegens ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte ontslag is verleend uit de betrekking die hij gedurende de met recht op wachtgeld doorgebrachte tijd bekleedde en waarin hij deelnemer was in de zin van het pensioenreglement, worden inkomsten bedoeld in het eerste lid als volgt verrekend. De inkomsten _ ter hand genomen met ingang van of na de dag waarop het ontslag plaatsvond _ uit de betrekking die door betrokkene als wachtgelder werd vervuld, worden verrekend over de maand waarop zij betrekking hebben of geacht kunnen worden betrekking te hebben.
In afwijking van het gestelde in het eerste lid, geschiedt deze verrekening op zodanige wijze dat het oorspronkelijk toegekende wachtgeld wordt verminderd met het bedrag waarmee de WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met invaliditeitspensioen, al dan niet aangevuld met een wachtgeld of uitkering, vermeerderd met de inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf met inbegrip van het oorspronkelijk toegekende wachtgeld de oorspronkelijke bezoldiging overschrijdt. Indien na die vermindering een bedrag aan overschrijding van de bezoldiging resteert, wordt het aanvullende wachtgeld of de aanvullende uitkering verminderd met het resterende bedrag aan overschrijding.
3 Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen gedurende vakantie, verlof of non-activiteit, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag ter zake waarvan hem wachtgeld is toegekend.
4 Wanneer de betrokkene op of na de dag, bedoeld in het eerste lid, inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of bedrijf, ter hand genomen vóór evenbedoelde dag, is ten aanzien van die inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het eerste lid van overeenkomstige toepassing. De hierbedoelde vermindering vindt echter niet plaats, indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen of indien de betrokkene aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende met het ontslag.
5 Onder inkomsten, bedoeld in de voorgaande leden, wordt niet verstaan inkomsten, verkregen wegens overwerk of als gratificatie.
1 De betrokkene doet van het ter hand nemen van arbeid of bedrijf op of na de dag waarop hem ontslag is verleend of hem schriftelijke mededeling is gedaan van het voornemen hem ontslag te verlenen, onverwijld mededeling aan het college of aan een door het college aan te wijzen ambtenaar. Daarbij doet hij, voor zover mogelijk, opgave van de inkomsten die hij uit die arbeid of dat bedrijf zal verkrijgen. Tijdelijke of blijvende wijzigingen in alle evengenoemde bedragen geeft hij tijdig voor het verschijnen van de eerstvolgende wachtgeldtermijn op.
2 Indien de in het eerste lid bedoelde bedragen niet vooraf door de betrokkene zijn op te geven, doet hij vóór het verschijnen van elke wachtgeldtermijn opgave van hetgeen hij sedert het ter hand nemen van de arbeid of het bedrijf dan wel sedert de vorige opgave heeft verkregen. Brengt de aard van de arbeid of het bedrijf, ter beoordeling van het college, mede dat de inkomsten over een langere termijn moeten worden berekend, welke echter niet langer dan een jaar mag zijn, dan geschiedt de opgave dienovereenkomstig en wordt het bedrag van de vermindering voorlopig vastgesteld onder voorbehoud van verrekening aan het einde van even bedoelde termijn.
3 Bij de vaststelling van het bedrag van de vermindering kan van een opgave, bedoeld in het tweede lid, worden afgeweken.
4 Het in de voorgaande leden bepaalde vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van de arbeid of bedrijf en de inkomsten daaruit, bedoeld in artikel 10:15, derde en vierde lid.
Indien de betrokkene binnen drie maanden na het ontslag waaraan hij het recht op wachtgeld ontleent bij de gemeente te wier laste het wachtgeld komt een naar de aard van de
werkzaamheden overeenkomstige betrekking gaat vervullen als die waaruit hem het ontslag is verleend, wordt de duur van die betrekking aan de op grond van de artikelen 10:7 en 10:8 vastgestelde duur van het wachtgeld toegevoegd.
1 Indien de betrokkene na zijn ontslag, uit hoofde van ziekte aanspraak op doorbetaling van bezoldiging of een uitkering ten bedrage van de laatstgenoten bezoldiging heeft of krijgt in verband met de betrekking waaruit hem ontslag is verleend, wordt de uitvoering of verdere uitvoering van de wachtgeldregeling vervat in deze regeling opgeschort tot het einde van het tijdvak waarover die aanspraak bestaat.
2 Het college kan op verzoek van de betrokkene die zich als dienstplichtige in militaire dienst bevindt of moet begeven, de uitvoering of verdere uitvoering van de wachtgeldregeling vervat in deze regeling opschorten tot het einde van het tijdvak van diens militaire dienst.
1 Indien de betrokkene ter zake van de dienstbetrekking waaruit hij met recht op wachtgeld is ontslagen, aanspraak heeft op een WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80%, wordt het geldende bedrag van het wachtgeld, toegekend ter zake van hetzelfde ontslag, met het hierna genoemde percentage verminderd. Deze vermindering bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van
De som van de in de eerste volzin bedoelde WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen en het verminderde wachtgeld bedraagt voorts niet meer dan het onverminderde wachtgeld dat wordt genoten indien er geen sprake is van samenloop. Ingeval van overschrijding wordt het overschrijdende bedrag op het wachtgeld in mindering gebracht.
2 Indien de betrokkene, bedoeld in het eerste lid, geen WAO-uitkering aanvraagt en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met de WAO-uitkering waarbij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer behoort.
3 Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene, bedoeld in het eerste lid, de WAO-uitkering dan wel het recht op deze uitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit betrokkene redelijkerwijs kan worden verweten, wordt de bedoelde uitkering voor de toepassing van dit artikel steeds geacht onverminderd te zijn genoten.
4 Indien de betrokkene aanspraken heeft of verkrijgt op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet of de Ziektewet, wordt gedurende de termijn waarover die aanspraken bestaan, het wachtgeld slechts uitbetaald voor zover het evenbedoelde uitkeringen te boven gaat.
1 Het bedrag van het wachtgeld, over een jaar berekend, wordt naar boven tot een volle euro afgerond en in dezelfde termijnen uitbetaald als de bezoldiging welke vóór de toekenning van wachtgeld werd genoten.
2 Met toestemming van de betrokkene kan de uitbetaling van het wachtgeld over langere termijnen geschieden.
In bijzondere gevallen kan het college op verzoek van de betrokkene een regeling met hem treffen krachtens welke het wachtgeld geheel of ten dele wordt vervangen door een afkoopsom.
1 Het wachtgeld kan geheel of gedeeltelijk vervallen worden verklaard:
a indien de betrokkene de opgave bedoeld in artikel 10:16, eerste en tweede lid, nalaat dan wel onjuist of onvolledig doet;
b indien de betrokkene enig op grond van artikel 10:12, tweede, derde of vijfde lid gegeven voorschrift niet nakomt, tenzij hem hiervan redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt;
c indien de betrokkene zich zonder toestemming van het college in het buitenland vestigt of geacht moet worden aldaar duurzaam te verblijven;
d indien betrokkene niet voldoet aan de verplichtingen die bij of krachtens artikel 10:13, eerste en tweede lid zijn gesteld;
e indien de betrokkene zich zodanig gedraagt dat hem ontslag zou zijn verleend als hij in dienst was gebleven;
f indien achteraf blijkt, dat vóór het aan de betrokkene verleende ontslag zich feiten en/of omstandigheden hebben voorgedaan, die zo deze eerder bekend waren aanleiding zouden hebben gevormd hem als ambtenaar met toepassing van artikel 8:13 ontslag te verlenen.
2 Indien de betrokkene de verplichting, bedoeld in artikel 10:12, eerste lid, niet nakomt, vervalt het wachtgeld voor het gedeelte waarmede het, tezamen met de verzuimde of verloren gegane inkomsten, de bezoldiging te boven zou zijn gegaan.
3 Het bepaalde in het eerste en tweede lid is van overeenkomstige toepassing op de ambtenaar bedoeld in artikel 10;12, zesde lid, aan wie in dat geval een op soortgelijke wijze berekend lager wachtgeld wordt toegekend.
4 Het bepaalde in dit artikel is niet van kracht indien het niet nakomen van voorschriften, het weigeren of geen gebruik maken van inkomsten geschiedt tijdens een staking of uitsluiting, behoudens het geval dat het naar het oordeel van het college noodzakelijk is dat de ambtenaar werkzaamheden verricht ter vervanging van stakers of uitgeslotenen of om werknemers behulpzaam te zijn, zulks met het oog op de openbare veiligheid of gezondheid of voor de regelmatige functionering van de openbare dienst.
1 Het recht op wachtgeld vervalt:
a met ingang van de eerste dag van de kalendermaand volgende op die waarin de betrokkene de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt;
b op de dag na het overlijden van de betrokkene;
c op de dag dat betrokkene de in artikel 10:12, tweede en derde lid, bedoelde inschrijving teniet doet of nalaat haar op de door het arbeidsbureau dan wel de buitenlandse instantie van arbeidsbemiddeling bepaalde tijdstippen te doen verlengen;
d op de dag dat betrokkene als ingeschrevene bij het arbeidsbureau dan wel de buitenlandse instantie van arbeidsbemiddeling verzuimt gevolg te geven aan een oproeping of aanwijzing van die organisatie dan wel die instantie, die kan leiden tot het verkrijgen van werk, dat voor hem passend kan worden geacht dan wel weigert dergelijk werk te aanvaarden.
2 Het recht op wachtgeld vervalt met ingang van de dag waarop betrokkene recht verkrijgt op een WAO-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. Artikel 10:6, tweede lid is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat van dit wachtgeld de duur, voor zover deze wordt berekend aan de hand van artikel 10:8, en de hoogte worden vastgesteld te rekenen vanaf de datum van ontslag.
1 Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de betrokkene wordt aan de nagelaten echtgenoot of geregistreerd partner een bedrag uitgekeerd, gelijk aan de bezoldiging als bedoeld in artikel 10:5, over een tijdvak van drie maanden. Laat de overledene geen echtgenoot of geregistreerd partner na dan geschiedt de uitkering ten behoeve van zijn minderjarige wettige of natuurlijke kinderen dan wel minderjarige pleegkinderen. Ontbreken ook zodanige kinderen dan geschiedt de uitkering ten behoeve van ouders, broers, zusters of meerderjarige kinderen van wie de overledene kostwinner was.
2 Indien ter zake van zijn overlijden aan de in het eerste lid bedoelde betrekkingen een uitkering wordt toegekend uit hoofde van een door de overledene vervulde betrekking, ten gevolge waarvan op het wachtgeld een vermindering werd toegepast, bedoeld in artikel 10:15, wordt een bedrag uitgekeerd gelijk aan het verminderde wachtgeld over een tijdvak van drie maanden.
Is de som van beide uitkeringen lager dan de uitkering, berekend naar het onverminderde wachtgeld zou zijn geweest, dan wordt de uitkering, berekend naar het verminderde wachtgeld, tot laatstbedoeld bedrag aangevuld.
3 Indien de overledene geen betrekkingen bedoeld in het eerste lid nalaat, kan het bedrag van de uitkering geheel of ten dele worden aangewend voor betaling van de kosten van de laatste ziekte of van de lijkbezorging als de nalatenschap van de overledene daartoe ontoereikend is.
4 Op de uitkering als bedoeld in dit artikel wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de gewezen ambtenaar ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een bepaling in een gemeentelijke rechtspositieregeling, dan wel krachtens enige wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte, arbeidsongeschiktheid of onvrijwillige werkloosheid.
1 Op de wachtgelden toegekend krachtens de bepalingen van de wachtgeldregeling zoals deze luidde voor 1 augustus 1991, worden voor de resterende duur na 30 juli 1991, de bepalingen van de wachtgeldregeling zoals deze luiden met ingang van 1 augustus 1991 toegepast, met dien verstande dat de hoogte, voor de reeds vastgestelde duur nooit lager zal zijn dan op grond van de wachtgeldregeling zoals deze luidde voor 1 augustus 1991.
2 Ten aanzien van de wachtgelden, als bedoeld in het eerste lid, die voortduren na 30 juli 1991, wordt op basis van de desbetreffende bepalingen in de wachtgeldregeling, zoals deze luidt met ingang van 1 augustus 1991, de duur opnieuw berekend. Indien de aldus berekende duur van het toegekende wachtgeld langer is dan de oorspronkelijk vastgestelde duur, wordt deze laatstgenoemde duur verlengd met het verschil tussen beide.
3 Voor de toepassing van artikel 10:8, derde lid van de wachtgeldregeling wordt onder het eerder toegekende wachtgeld tevens begrepen het wachtgeld, waarvan de duur is vastgesteld krachtens artikelen 4 en 5 van de wachtgeldregeling zoals die luidden tot 1 augustus 1991.
4 Voor de toepassing van artikel 10:8, derde lid, van de wachtgeldregeling wordt onder de eerder toegekende uitkering tevens begrepen de uitkering waarvan de duur is vastgesteld krachtens artikelen 4 en 6 van de uitkeringsregeling zoals die luidden tot 1 augustus 1991.
1 Degene die voor 1 januari 1987 in het genot was van wachtgeld als bedoeld in de toen geldende wachtgeldregeling, waarvan de duur, nadat toepassing is gegeven aan artikel 10:25, tweede lid, verstrijkt in de periode van 1 augustus 1991 tot en met 31 december 1995, heeft recht op een overgangsuitkering.
2 De duur van de overgangsuitkering is twaalf maanden, met dien verstande dat de uitkering uiterlijk 1 januari 1996 eindigt. De overgangsuitkering gaat in direct na het verstrijken van het wachtgeld als bedoeld in het eerste lid en wordt in maandelijkse termijnen betaald.
3 De hoogte van de overgangsuitkering is over een maand gelijk aan het minimumloon, met dien verstande dat dit bedrag nooit meer kan bedragen dan 70% van de bezoldiging.
4 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder minimumloon verstaan het maandbedrag van het minimumloon bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.
5 De overige artikelen van dit hoofdstuk zijn voor zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.
1 Degene aan wie voor 1 januari 1995 een wachtgeld is toegekend op basis van de bepalingen van de wachtgeldverordening zoals deze luidde voor 1 januari 1995, en waarvan de duur doorloopt tot na 31 december 1994, behoudt wat betreft de hoogte van dit wachtgeld de aanspraken zoals deze zijn vastgelegd in even genoemde verordening.
2 Het voorgaande geldt eveneens ten aanzien van degene aan wie voor 1 januari 1995 een wachtgeld is toegekend op basis van dit hoofdstuk.
Op degene die gedurende de periode van wachtgeld recht heeft op een uitkering ingevolge de WIA, zijn de artikelen 10:13, 10:15, 10:19 en 10:23 van overeenkomstige toepassing.
1.Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen met ingang van 1 januari 2001 of later.
2 Bij de verwijzingen in dit hoofdstuk naar artikelen elders uit de CAR en/of UWO moet, voor zover niet anders is bepaald, worden uitgegaan van de tekst van deze artikelen zoals die luidde op 31 december 2000.
Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen.
1 In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a werkloosheid: werkloosheid in de zin van artikel 16 van de Werkloosheidswet;
b betrokkene: de ambtenaar die werkloos geworden is;
c dagloon: het dagloon in de zin van de Werkloosheidswet zonder de maximering van het dagloon, als bedoeld in artikel 22 Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen jo. Artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen.
d bovenwettelijke uitkering: de aanspraken die de ambtenaar kan ontlenen aan dit hoofdstuk, te weten de aanvullende uitkering als omschreven in paragraaf 2 van dit hoofdstuk en de aansluitende uitkering als omschreven in paragraaf 3 van dit hoofdstuk, met uitzondering van de gemeentelijke werkloosheidsuitkering als bedoeld in artikel 10a:9, lid 3.
2 Bij de toepassing van dit hoofdstuk wordt artikel 1:2:1 in acht genomen
Voorwaarden voor recht op uitkering/samenloop met suppletie
1 Recht op een aanvullende uitkering heeft de betrokkene die:
a recht heeft op een uitkering krachtens de artikelen 15 tot en met 21 van de Werkloosheidswet en
b werkloos is als gevolg van een ontslag op grond van artikel 8:4, 8:5, 8:6, 8:7, onderdeel a of c, 8:8, 8:12.
2 Het recht op een aanvullende uitkering komt niet tot uitbetaling indien en voor zolang de betrokkene ter zake van eenzelfde ontslag recht heeft op suppletie, als bedoeld in hoofdstuk 11a van de CAR.
Betrokkene, die ter zake van een ontslag wegens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte recht heeft op een WAO-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, heeft recht op een aanvullende uitkering op het moment dat de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld dan 80% en hij daardoor recht heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet.
Indien de WAO-uitkering, als bedoeld in het derde lid, is ontstaan uit twee of meer dienstbetrekkingen, wordt het recht op de aanvullende uitkering toegerekend aan de dienstbetrekking ter zake waarvan hij betrokkene is, naar rato van de feitelijk genoten inkomsten uit hoofde van de desbetreffende dienstbetrekkingen.
Hoogte van de uitkering: berekeningsgrondslag
De berekeningsgrondslag voor de aanvullende uitkering is het dagloon op de dag voorafgaande
aan het ontslag ter zake waarvan de betrokkene recht op aanvullende uitkering wordt
toegekend, voorzover dat betrekking heeft op het inkomen uit de betrekking waaraan het recht
op aanvullende uitkering wordt ontleend.
Hoogte van de uitkering: indexering
De berekeningsgrondslag van de aanvullende uitkering wordt telkens aangepast aan de voor de
Hoogte van de uitkering: bedrag
1 De uitkering krachtens de Werkloosheidswet en de aanvullende uitkering bedragen tezamen een percentage van de berekeningsgrondslag van de aanvullende uitkering.
2 Het in het eerste lid genoemde percentage bedraagt:
a gedurende de eerste vijftien maanden 80% en
3 Een eventuele verlenging van de uitkering krachtens artikel 43 van de Werkloosheidswet schort de termijn gedurende welke 80% van de berekeningsgrondslag wordt uitgekeerd niet op.
4 Ter bepaling van de hoogte van de aanvullende uitkering, als bedoeld in artikel 10a:2, derde lid, wordt uitgegaan van de datum van ontslag.
Overgangsbepaling: Verlengde uitkering voor mensen die tussen 11 augustus 2003
en 1 augustus 2004 werkloos zijn geworden
1 De betrokkene die recht heeft op een aanvullende uitkering, die op of na 11 augustus 2003 maar voor 1 augustus 2004 werkloos is geworden en op de eerste dag van werkloosheid jonger is dan 57,5, heeft na afloop van de loongerelateerde uitkering op grond van de Werkloosheidswet gedurende twee jaar recht op een verlengde uitkering.
2 De betrokkene die recht heeft op een aanvullende uitkering, die op of na 11 augustus 2003 maar voor 1 augustus 2004 werkloos is geworden en op de eerste dag van werkloosheid 57,5 jaar of ouder is, heeft na afloop van de loongerelateerde uitkering op grond van de Werkloosheidswet gedurende 3,5 jaar recht op een verlengde uitkering.
3 De hoogte van de verlengde uitkering, genoemd in het eerste en tweede lid, is 80% van de berekeningsgrondslag, zolang een periode van 15 maanden te rekenen vanaf de eerste dag van werkloosheid niet is verstreken en vervolgens 70% van de berekeningsgrondslag.
4 Op de verlengde uitkering genoemd in dit artikel zijn, voor zover toepasbaar, de artikelen van dit hoofdstuk van overeenkomstige toepassing.
5 Indien recht bestaat op een uitkering op grond van artikel 130h, tweede lid, van de Werkloosheidswet, wordt deze op de verlengde uitkering in mindering gebracht.
Overgangsbepaling: Aanvullende uitkering voor mensen op wie artikel 130h, eerste lid, van de Werkloosheidswet van toepassing is
De bepalingen van hoofdstuk 10a, zoals deze luidden voor 1 augustus 2004, blijven gelden voor de betrokkene op wie artikel 130h, eerste lid, van de Werkloosheidswet van toepassing is.
Beëindiging van het recht op uitkering
De bepalingen betreffende de gehele of gedeeltelijke beëindiging van het recht op uitkering,
vastgelegd in de Werkloosheidswet, zijn van toepassing op de aanvullende uitkering.
Herleving van het recht op uitkering
De bepalingen betreffende de herleving van het recht op uitkering, vastgelegd in de
Werkloosheidswet, zijn van toepassing op de aanvullende uitkering.
Verlenging van het recht op uitkering
De bepalingen betreffende de verlenging van het recht op uitkering, vastgelegd in de
Werkloosheidswet, zijn van toepassing op de aanvullende uitkering.
1 Het verplichtingen- en sanctieregime van de Werkloosheidswet is van toepassing op de aanvullende uitkering, met inachtneming van het in lid 2 gestelde en met dien verstande dat een boete in de zin van de Werkloosheidswet niet leidt tot een verandering in het bedrag van de aanvullende uitkering.
2 Indien een betrokkene ontslagen wordt op grond van artikel 8:4, nadat hij heeft aangegeven voor dit ontslag in aanmerking te willen komen en de uitvoeringsinstelling als gevolg hiervan de uitkering krachtens de Werkloosheidswet als sanctie gedeeltelijk weigert, kent het college een aanvulling op de aanvullende uitkering toe zodanig dat de uitkering krachtens de Werkloosheidswet en de aanvullende uitkering tezamen een bedrag vormen dat overeenkomt met het bedrag waarop betrokkene recht zou hebben gehad indien hij niet te kennen zou hebben gegeven voor ontslag in aanmerking te willen komen.
3 Indien een betrokkene ontslagen wordt op grond van artikel 8:4, nadat hij heeft aangegeven voor dit ontslag in aanmerking te willen komen en de uitvoeringsinstelling als gevolg hiervan de uitkering krachtens de Werkloosheidswet geheel weigert, kent het college een gemeentelijke werkloosheidsuitkering toe, waarvan de hoogte en de duur overeenkomen met de uitkering krachtens de Werkloosheidswet waarop de betrokkene recht zou hebben gehad indien hij niet te kennen zou hebben gegeven voor ontslag in aanmerking te willen komen. Deze gemeentelijke werkloosheidsuitkering wordt, indien aan de voorwaarden van artikel 10a:2 wordt voldaan, aangevuld met een aanvullende uitkering. Op deze gemeentelijke werkloosheidsuitkering zijn de bepalingen van de Werkloosheidswet van toepassing. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt de gemeentelijke werkloosheidsuitkering gelijkgesteld aan een uitkering krachtens de Werkloosheidswet.
Artikel 35 van de Werkloosheidswet is van toepassing op de aanvullende uitkering.
De bepalingen met betrekking tot opleiding, scholing en onbeloonde activiteiten, vastgelegd in
de Werkloosheidswet, zijn van toepassing op de aanvullende uitkering.
1 De betrokkene die wegens ziekte verhinderd is om arbeid te verrichten en dientengevolge een uitkering krachtens de Ziektewet ontvangt (ziekengeld), heeft, indien hij recht zou hebben op een aanvullende uitkering in de zin van artikel 10a:2 van dit hoofdstuk als hij niet ziek was geweest, recht op aanvulling van dat ziekengeld.
2 Het ziekengeld en de in het eerste lid genoemde aanvulling bedragen tezamen een bedrag dat gelijk is aan het bedrag dat de betrokkene op grond van artikel 10a:5 zou ontvangen wanneer hij niet wegens ziekte ongeschikt zou zijn om arbeid te verrichten.
3 In afwijking op het tweede lid bedragen het ziekengeld en de in het eerste lid genoemde aanvulling voor de vrouwelijke gewezen ambtenaar die recht heeft op ziekengeld krachtens artikel 29a van de Ziektewet tezamen een bedrag dat gelijk is aan het voor de betrokkene geldende dagloon.
4 Het verplichtingen- en sanctieregime van de Ziektewet is van toepassing op de aanvulling op het ziekengeld.
De betrokkene, die in verband met zwangerschap en bevalling recht heeft op een uitkering op
grond van de Waz, heeft recht op een aanvulling tot het voor haar geldende dagloon.
1 Zo spoedig mogelijk na het overlijden van betrokkene wordt in aanvulling op artikel 35 of artikel 36, eerste lid, Ziektewet een overlijdensuitkering toegekend, met dien verstande dat het bedrag van beide uitkeringen tezamen gelijk is aan 100% van het voor betrokkene geldende dagloon, berekend over een periode van 13 weken.
2 Op de uitkering als bedoeld in dit artikel wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de betrokkene ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een andere bepaling in een gemeentelijke rechtspositieregeling, dan wel krachtens enige wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte, arbeidsongeschiktheid of onvrijwillige werkloosheid.
1 In deze paragraaf wordt verstaan onder 'diensttijd': de aan het ontslag voorafgaande in overheidsdienst doorgebrachte tijd waaraan het deelnemerschap in de zin van het pensioenreglement is verbonden, alsmede tijd die door inkoop voor pensioen geldig zou zijn verklaard.
2 Onder diensttijd bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan de tijd doorgebracht in de betrekking waaruit de werkloosheid is ontstaan, indien aan die tijd op grond van de Regeling beperking van het zijn van overheidswerknemer in de zin van de wet Privatisering ABP (Stc. 1997, 164) het ambtenaarschap in de zin van evengenoemde regeling niet is verbonden.
3 In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid blijft buiten beschouwing:
a diensttijd liggende vóór een onderbreking van meer dan een jaar;
b diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de berekening van de duur van een eerder toegekend wachtgeld, een daarmee gelijk te stellen uitkering wegens onvrijwillige werkloosheid of een bovenwettelijke uitkering wegens onvrijwillige werkloosheid ten laste van de overheid;
c diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de berekening van een pensioen krachtens het pensioenreglement dan wel voorafgaat aan een ontslag verleend op grond van artikel 8:3 van deze regeling of een soortgelijke bepaling in een andere overheidsregeling;
d tijd, bedoeld in artikel 5.3, 5.4 en 5.5 van het pensioenreglement;
e tijd in een aangehouden betrekking, dan wel in een betrekking welke de betrokkene had kunnen aanhouden, doch uit welke hij vrijwillig werkloos is geworden met ingang van de datum waarop de uitkering krachtens de Werkloosheidswet ingaat.
Voorwaarden voor recht op uitkering/ samenloop met suppletie
1 Recht op een aansluitende uitkering heeft de betrokkene die:
a recht heeft op een uitkering krachtens de artikelen 15 tot en met 21 van de Werkloosheidswet en
b werkloos is als gevolg van een ontslag op grond van artikel 8:4, 8:5, 8:6 of 8:8, met inachtneming van het derde lid.
2 Eveneens recht op een aansluitende uitkering heeft de betrokkene die door het college op basis van artikel 10a:9 derde lid een gemeentelijke werkloosheidsuitkering is toegekend.
3 In afwijking van het eerste lid biedt ontslag op basis van artikel 8:6 slechts aanspraken op een aansluitende uitkering indien gebruik is gemaakt van de mogelijkheid die artikel 8:6, derde lid, laatste volzin biedt.
4 Het recht op de aansluitende uitkering ontstaat op de eerste dag van de werkloosheid, waarbij de aansluitende uitkering ingaat zodra de geldende uitkeringsduur van de loongerelateerde uitkering krachtens de Werkloosheidswet is verstreken.
5 Voor degene op wie artikel 10a:5a van toepassing is, ontstaat het recht op de aansluitende uitkering op de eerste werkloosheidsdag, waarbij de aansluitende uitkering ingaat zodra de geldende uitkeringsduur van de verlengde uitkering is verstreken.
6 Voor degene op wie artikel 130h, eerste lid, van de Werkloosheidswet van toepassing is, ontstaat het recht op de aansluitende uitkering op de eerste werkloosheidsdag, waarbij de aansluitende uitkering ingaat zodra de geldende uitkeringsduur van uitkering krachtens de Werkloosheidswet is verstreken.
7 Het recht op een aansluitende uitkering komt niet tot uitbetaling indien en voor zolang de betrokkene ter zake van eenzelfde ontslag recht heeft op suppletie, als bedoeld in hoofdstuk 11a van de CAR.
De betrokkene, die ter zake van een ontslag wegens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte als bedoeld in artikel 8:5 recht heeft op een WAO-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, heeft recht op een aansluitende uitkering, berekend naar de duur, als bepaald in artikel 10a:16, derde lid, op het moment dat de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld dan 80% en hij om die reden recht heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet.
Indien de WAO-uitkering, als bedoeld in het achtste lid, is ontstaan uit twee of meer dienstbetrekkingen, wordt het recht op de aansluitende uitkering toegerekend aan de dienstbetrekking ter zake waarvan hij betrokkene is, naar rato van de feitelijk genoten inkomsten uit hoofde van de desbetreffende dienstbetrekkingen.
1 De duur van de aansluitende uitkering wordt vastgesteld op drie maanden, vermeerderd voor de betrokkene:
a die op de dag van ontslag de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt met een duur gelijk aan 18% van de diensttijd;
b die op de dag van ontslag 21 jaar oud is met een duur van 19,5% van de diensttijd en zo vervolgens per leeftijdsjaar opklimmende met 1,5%.
2 De in het eerste lid berekende duur wordt verminderd met:
a de duur van de uitkering krachtens de Werkloosheidswet, zoals deze is vastgesteld op de eerste dag van de werkloosheid en
3.Ter bepaling van de duur van de aansluitende uitkering voor betrokkene, genoemd in artikel 10a:15, achtste lid, wordt uitgegaan van de datum van het ontslag.
4 De betrokkene die op het tijdstip van ontslag de leeftijd van 55 jaren of ouder heeft bereikt, heeft recht op een aansluitende uitkering tot de eerste dag van de kalendermaand, volgend op die waarin hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. Een uitkering op basis van de Algemene Ouderdomswet wordt in mindering gebracht op de aansluitende uitkering.
Overgangsbepaling: Aansluitende uitkering voor mensen die tussen 11 augustus 2003 en
1 augustus 2004 werkloos zijn geworden
1 De duur van de aansluitende uitkering voor de betrokkene die recht heeft op een aansluitende uitkering, die op of na 11 augustus 2003 maar voor 1 augustus 2004 werkloos is geworden, wordt vastgesteld op drie maanden, vermeerderd voor de betrokkene:
a die op de dag van ontslag de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt met een duur gelijk aan 18% van de diensttijd;
b die op de dag van ontslag 21 jaar oud is met een duur van 19,5% van de diensttijd en zo vervolgens per leeftijdsjaar opklimmende met 1,5% en wordt verminderd met de duur van de loongerelateerde uitkering krachtens de Werkloosheidswet, zoals deze is vastgesteld op de eerste dag van de werkloosheid en de duur van de verlengde uitkering genoemd in artikel 10a:5a.
2 De betrokkene die recht heeft op een aansluitende uitkering, die op of na 11 augustus 2003 maar voor 1 augustus 2004 werkloos is geworden en die op de eerste dag van werkloosheid de leeftijd van 55 jaren of ouder heeft bereikt, heeft recht op een aansluitende uitkering tot de eerste dag van de kalendermaand, volgend op die waarin hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. Een uitkering op basis van de Algemene Ouderdomswet wordt in mindering gebracht op de aansluitende uitkering.
3 Op de aanvullende uitkering genoemd in dit artikel zijn, voor zover toepasbaar, de artikelen van dit hoofdstuk van overeenkomstige toepassing.
4 Indien recht bestaat op een uitkering op grond van artikel 130h, tweede lid, van de Werkloosheidswet, wordt deze op de aansluitende uitkering in mindering gebracht.
Overgangsbepaling: Aansluitende uitkering voor mensen op wie artikel 130h, eerste lid, van de Werkloosheidswet van toepassing is
De bepalingen van hoofdstuk 10a, zoals deze luidden voor 1 augustus 2004, blijven gelden voor de betrokkene op wie artikel 130h, eerste lid, van de Werkloosheidswet van toepassing is.
Hoogte van de uitkering: berekeningsgrondslag
Artikel 10a:3 is van toepassing op de aansluitende uitkering.
Hoogte van de uitkering: indexering
Artikel 10a:4 is van toepassing op de aansluitende uitkering.
Hoogte van de uitkering: bedrag
1 De aansluitende uitkering bedraagt 80% van de berekeningsgrondslag, zolang een periode van 15 maanden te rekenen vanaf de eerste dag van werkloosheid nog niet is verstreken en vervolgens 70% van de berekeningsgrondslag.
2.Ter bepaling van de hoogte van de aansluitende uitkering, als bedoeld in artikel 10a:15, achtste lid, wordt uitgegaan van de datum van ontslag.
3 Indien recht bestaat op een uitkering op grond van artikel 130h, tweede lid, van de Werkloosheidswet, wordt deze op de aansluitende uitkering in mindering gebracht.
Beëindiging van het recht op uitkering
1 De bepalingen in de Werkloosheidswet betreffende de gehele of gedeeltelijke beëindiging van het recht op vervolguitkering zijn van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.
2 In afwijking van het gestelde in lid 1 eindigt het recht op aansluitende uitkering niet in geval van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte en er geen aanspraak bestaat op een uitkering krachtens de Ziektewet.
3 Het in het eerste lid gestelde geldt niet in het geval het recht op uitkering krachtens artikel 20, lid 1, onderdeel e van de Werkloosheidswet zou worden be- ëindigd wegens het verstrijken van de uitkeringsduur. In dat geval eindigt het recht op uitkering na het verstrijken van de uitkeringsduur van de aansluitende uitkering, berekend overeenkomstig artikel 10a:16.
Indien er op grond van artikel 46 van de Ziektewet na aanvang van de aansluitende uitkering recht ontstaat op een uitkering krachtens de Ziektewet, wordt deze uitkering krachtens de Ziektewet in mindering gebracht op de aansluitende uitkering.
Herleving van het recht op uitkering
1 De bepalingen in de Werkloosheidswet betreffende de herleving van het recht op uitkering zijn van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.
2 Artikel 43 van de Werkloosheidswet en artikel 50 van de Werkloosheidswet, zoals deze luidde voor inwerkingtreding van de wet van 19 december 2003, Stb. 2003, 546, met betrekking tot de verlenging van het recht op uitkering krachtens de Werkloosheidswet zijn niet van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.
1 Het verplichtingen- en sanctieregime van de Werkloosheidswet is van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.
2 Tijdens ziekte is het verplichtingen- en sanctieregime van de Ziektewet van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.
Artikel 35 van de Werkloosheidswet is van overeenkomstige toepassing op de aansluitende
De bepalingen met betrekking tot opleiding, scholing en onbeloonde activiteiten, vastgelegd in
de Werkloosheidswet, zijn van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.
1 Zo spoedig mogelijk na het overlijden van betrokkene wordt in onder overeenkomstige toepassing van artikel 35 of artikel 36, eerste lid, Ziektewet een overlijdensuitkering toegekend, met dien verstande dat het bedrag van beide uitkeringen tezamen gelijk is aan 100% van het voor betrokkene geldende dagloon, berekend over een periode van 13 weken.
2 Op de uitkering als bedoeld in dit artikel wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de betrokkene ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een andere bepaling in een gemeentelijke rechtspositieregeling, dan wel krachtens enige wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte.
Regeling tegemoetkoming verhuiskosten
1 Aan de betrokkene die elders arbeid of een bedrijf ter hand gaat nemen en recht heeft of zou krijgen op een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering indien hij geen betrekking zou hebben aanvaard of bedrijf ter hand zou hebben genomen, kan op zijn aanvraag een vergoeding van i 2.270,BB worden toegekend als tegemoetkoming in de kosten van een daartoe noodzakelijke verhuizing.
2 Indien de betrokkene uit anderen hoofde eveneens een tegemoetkoming in de verhuiskosten krijgt, wordt deze vergoeding op de in het eerste lid genoemde tegemoetkoming in mindering gebracht.
1 Om voor een verhuiskostenvergoeding op basis van artikel 10a:26 in aanmerking te komen dient de uitkeringsgerechtigde:
a de werkloosheid door het ter hand nemen van arbeid of bedrijf met tenminste 50% met een minimum van vijf uur te verminderen;
b te verhuizen binnen zes maanden na de vermindering van de werkloosheid, doch uiterlijk drie maanden voor de oorspronkelijk vastgestelde be ëindigingsdatum van de uitkeringsperiode;
c arbeid te aanvaarden voor onbepaalde tijd of voor bepaalde tijd met een duur van minimaal een jaar, blijkend uit de overlegging van het arbeidscontract;
d zich binnen een afstand van 25 kilometer van de standplaats van de nieuwe arbeid te vestigen, terwijl de afstand tussen deze standplaats en de oude woning tenminste 50 kilometer moet bedragen;
e schriftelijk te melden of hij een vergoeding uit anderen hoofde ontvangt en te verklaren dat hij geen bezwaar heeft als de uitvoeringsinstelling bij de nieuwe werkgever deze melding verifieert en de uitvoeringsinstelling vaststelt dat de uitkeringsgerechtigde is verhuisd.
2 Het recht op de tegemoetkoming in de verhuiskosten ontstaat eerst als vaststaat dat de uitkeringsgerechtigde daadwerkelijk is verhuisd.
1 Betrokkene heeft op aanvraag recht op een reïntegratietoeslag indien:
a hij een dienstbetrekking in de zin van de Werkloosheidswet aanvaardt en
b.het dagloon verbonden aan de nieuwe dienstbetrekking lager is dan 90% van de in artikel 10a:3 genoemde berekeningsgrondslag, met inachtneming van het tweede lid.
2 De reïntegratietoeslag dient binnen 10 weken nadat de nieuwe dienstbetrekking is aanvaard te worden aangevraagd bij het college.
3 Indien de omvang in uren van de nieuwe dienstbetrekking kleiner is dan de omvang van de oude betrekking, heeft betrokkene recht op een reïntegratietoeslag, mits het dagloon omgerekend naar de omvang van de oude betrekking lager is dan 90% van de in artikel 10a:3 genoemde berekeningsgrondslag.
4 Indien de in het eerste lid genoemde dienstbetrekking van tijdelijke aard is, dient zij voor de duur van minimaal een jaar te zijn overeengekomen.
5 In gevallen waarin artikel 35 van de Werkloosheidswet of artikel 10a:32, is er geen recht op de in het eerste lid genoemde reïntegratietoeslag.
1 De duur van de reïntegratietoeslag is negen maanden voor elk vol jaar dat de betrokkene nog recht zou hebben op een aanvullende en/of aansluitende uitkering indien betrokkene de nieuwe betrekking niet zou hebben verkregen.
2 Voor de bepaling van de duur van de reïntegratietoeslag op basis van het eerste lid wordt het aantal jaren dat de betrokkene nog recht zou hebben op een bovenwettelijke uitkering op hele jaren naar beneden afgerond.
1 De reïntegratietoeslag wordt beëindigd:
a indien de voor betrokkene berekende duur is verstreken;
b indien betrokkene geheel werkloos wordt in de nieuwe betrekking;
c indien de inkomsten uit de nieuwe betrekking gedurende drie maanden het in artikel 10a:31 opgenomen niveau van de reïntegratietoeslag te boven zijn gegaan.
2 Onder gehele werkloosheid in de zin van het eerste lid, onderdeel b wordt de situatie
verstaan waarin de betrokkene die in de nieuwe betrekking per kalenderweek:
a ten minste acht uren werkte zoveel arbeidsuren per kalenderweek heeft verloren dat er minder dan vijf arbeidsuren resteren of
b minder dan acht uren werkte zoveel arbeidsuren per kalenderweek heeft verloren dat er minder dan de helft van de arbeidsuren resteren.
3 Indien betrokkene gedeeltelijk werkloos wordt in de nieuwe betrekking, blijft de
reïntegratietoeslag gelden voor die uren waarvoor betrokkene nog werkzaamheden verricht. De toeslag wordt dan naar rato uitgekeerd.
De uitkeringsgerechtigde dient aan het einde van elke maand een overzicht te
verschaffen van de inkomsten uit de nieuwe dienstbetrekking die hij in die maand heeft
genoten. Op basis van dit overzicht wordt bepaald of er een recht op een reïntegratietoeslag is en zo ja, hoe hoog die toeslag dient te zijn.
4 Indien het recht op reïntegratietoeslag op grond van het eerste lid, onderdeel c is
beëindigd, kan dit recht niet meer herleven.
1 De reïntegratietoeslag vult de inkomsten uit de nieuwe betrekking aan tot 90% van de in artikel 10a:3 genoemde berekeningsgrondslag.
2 Indien er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 10a:28, derde lid, vult de reïntegratietoeslag de inkomsten uit de nieuwe betrekking, omgerekend naar de omvang van de oude betrekking, naar rato aan tot 90% van de in artikel 10a:3 genoemde berekeningsgrondslag.
1 Op verzoek van de betrokkene kan een reïntegratiepremie worden toegekend indien:
a betrokkene een aanvullende en/of aansluitende uitkering wegens werkloosheid geniet en
b hij arbeid voor onbepaalde tijd ter hand gaat nemen of bedrijf gaat uitoefenen, waardoor de werkloosheid volledig wordt opgeheven.
2 Het verzoek tot toekenning van de reïntegratiepremie dient uiterlijk 10 weken na beëindiging van de uitkering op basis van de Werkloosheidswet door betrokkene te worden ingediend.
3 Toekenning van een reïntegratiepremie is alleen mogelijk indien het verzoek betrekking heeft op de gehele bovenwettelijke uitkering.
4 Indien op verzoek van betrokkene een reïntegratiepremie wordt toegekend, wordt het recht op een maandelijks te betalen bovenwettelijke uitkering door het recht op een
bedrag ineens vervangen en vervallen daarmee de opgebouwde rechten van betrokkene op een bovenwettelijke uitkering. De artikelen 10a:7, 10a:8 en 10a:21 zijn dan niet van
5 Indien het recht op de aanvullende en/of aansluitende uitkering wegens werkloosheid krachtens artikel 10a:7 of artikel 10a:21 herleeft voordat een besluit over het verzoek van betrokkene omtrent de toekenning van een reïntegratiepremie genomen is, wordt negatief besloten op dit verzoek.
1 De berekeningsgrondslag van de reïntegratiepremie is de som van de maandelijkse aanspraken op bovenwettelijke uitkering waarop betrokkene nog recht zou hebben gehad, indien hij geen nieuwe dienstbetrekking had aanvaard en gedurende de gehele resterende periode waarin hij nog aanspraak zou hebben gehad op bovenwettelijke uitkering in dezelfde mate werkloos zou zijn gebleven als dat hij is op de dag voorafgaande aan de indiensttreding bij de nieuwe werkgever.
2 Voor de toekenning van een reïntegratiepremie wordt uitgegaan van de berekeningsbasis op grond van het eerste lid zoals die op de datum van toekenning van de premie wordt vastgesteld.
3 Op basis van de Werkloosheidswet opgelegde sancties hebben geen invloed op de berekeningsbasis van de reïntegratiepremie.
De reïntegratiepremie bedraagt 5% van de in artikel 10a:33 genoemde berekeningsgrondslag,
met als maximum een bedrag van 130 maal het dagloon van de betrokkene.
Artikel 10a:35 vervallen (betreft: lopende gevallen worden per 1 januari 2003 omgezet naar WW)
Indien het niveau van de uitkering krachtens de Werkloosheidswet een algemene neerwaartse wijziging ondergaat, wordt deze neerwaartse wijziging, tenzij de LOGA-partners anders overeenkomen, binnen zes maanden na datum van het Staatsblad, waarin de maatregel is gepubliceerd, op overeenkomstige wijze ten aanzien van de aanvullende en aansluitende uitkering doorgevoerd vanaf de in het Staatsblad vermelde datum van inwerkingtreding van bedoelde maatregel, doch niet eerder dan zes maanden na de datum van het Staatsblad.
Dit hoofdstuk treedt in werking met ingang van 1 januari 2001.
BIJLAGE BIJ 10d VOORZIENING BIJ WERKLOOSHEID
Deze regeling is van toepassing op de ambtenaar die op grond van artikel 8:3 of artikel 8:6 CAR wordt ontslagen. Dit besluit is daarnaast van toepassing op de ambtenaar die op grond van artikel 8:3 of artikel 8:6 CAR is ontslagen en een aanvullende of nawettelijke uitkering ontvangt op grond van hoofdstuk 10d van de CAR/AR.
Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder
re-integratiefase: de fase voorafgaand aan ontslag, waarin door middel van een re-integratieplan afspraken worden gemaakt over de wijze waarop de re-integratie van de ambtenaar het best tot stand kan komen en hieraan uitvoering wordt gegeven met als doel werkloosheid zoveel als mogelijk is te voorkomen;
Deze regeling berust op de artikelen 10d:6, 10d:13 en 10d:19 CAR/AR van de gemeente Oss.
Indeling verplichtingen in categorieën
Verplichtingen voor de medewerker
Gedurende de re-integratiefase, de periode van de aanvullende uitkering en de periode van de nawettelijke uitkering, gelden voor de medewerker de verplichtingen die zijn opgenomen in bijlage 1. In het individuele re-integratieplan kunnen aanvullende verplichtingen worden opgenomen.
Sancties tijdens re-integratiefase
Sancties tijdens aanvullende uitkering
Sancties tijdens nawettelijke uitkering
Indien binnen één maand na de oplegging van een sanctie een verplichting niet of niet behoorlijk wordt nagekomen, wordt de sanctie voor het nieuwe feit in percentage en tijd verdubbeld, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6, vijfde lid, artikel 7, vijfde lid en artikel 8, vijfde lid.
Indien sprake is van het niet nakomen van meer dan één verplichting en het niet nakomen van deze verplichtingen voortkomt uit één oorzaak, wordt slechts één sanctie opgelegd. Wanneer de niet nagekomen verplichtingen behoren tot verschillende categorieën wordt de sanctie voor de hoogste categorie toegepast.
Afstemmen sanctie op ernst en verwijtbaarheid
Het percentage van de sanctie wordt verlaagd of verhoogd indien de verminderde of verhoogde ernst of verwijtbaarheid van het niet naleven van de verplichting daartoe aanleiding geeft.
Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening indien toepassing leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college.
Citeertitel en inwerkingtreding
De verordening kan worden aangehaald als Regeling sanctiebeleid hoofdstuk 10d
en treedt in werking op 14 september 2010.
Bijlage 1 bij Regeling sanctiebeleid Matrix van verplichtingen en bijhorende sancties
Fase 2 en 3: De aanvullende en nawettelijke uitkering
10d VOORZIENINGEN BIJ WERKLOOSHEID
In dit hoofdstuk worden de voorzieningen bij werkloosheid geregeld zoals deze gelden per 1 juli 2008.
Dit hoofdstuk bevat bepalingen voor ambtenaren die op grond van artikel 8:3 (reorganisatie) of 8:6 (ongeschiktheid/onbekwaamheid) ontslagen worden. Daarnaast is er een kaderbepaling opgenomen voor ambtenaren die op grond van artikel 8:8 (overige ontslaggronden) ontslagen worden. Ten derde is in dit hoofdstuk een bijzondere uitkeringsregeling opgenomen voor ambtenaren die op grond van artikel 8:5 (gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid) ontslagen worden, waarbij sprake is van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid voor minder dan 35%.
Dit betekent dat voor de overige ontslaggronden van hoofdstuk 8 (de artikelen 8:1, 8:2, 8:4, 8:7, 8:9, 8:10, 8:11, 8:12 en 8:13) geen bovenwettelijke (uitkerings)rechten gelden.
Paragraaf 1 Werkingssfeer en begripsbepalingen
Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar die op grond van artikel 8:3, 8:5, 8:6 of 8:8 ontslagen worden en de ambtenaar die op grond van artikel 8:3, 8:5, 8:6 of 8:8 ontslagen is.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
bezoldiging: het gemiddelde van de bezoldiging als bedoeld in artikel 3:1,
berekend over een periode van 12 maanden direct voorafgaand
aan de datum van de reïntegratiefase, vermeerderd met de
vakantietoelage en de eindejaarsuitkering; deze bezoldiging
Paragraaf 2 Samenloop met sociaal statuut en sociaal plan
Samenloop met sociaal statuut en sociaal plan
Paragraaf 3 Rechten bij ontslag op grond van artikel 8:8
Rechten bij ontslag op grond van artikel 8:8
Re-integratiefase voor ontslag
De re-integratiefase is afhankelijk van de duur van het dienstverband bij de gemeente, waaruit ontslag plaatsvindt. Hierbij wordt de duur van het dienstverband gerekend vanaf de datum van indiensttreding bij de gemeente, waaruit ontslag plaatsvindt, tot de datum van de start van de re-integratiefase.
5Bij ontslag op grond van artikel 8:3
duurt de re-integratiefase bij een dienstverband van:
duurt de re-integratiefase bij een dienstverband van:
Verlenging re-integratiefase door middel van levensloop
Paragraaf 5 Aanvullende uitkering
Aanvullende uitkering bij ontslag
Duur aanvullende uitkering bij ontslag
De aanvullende uitkering eindigt als de uitkeringsduur is verstreken.
De nawettelijke uitkering is één maand per dienstjaar in de gemeentelijke sector maal een correctiefactor. De correctiefactor is
De nawettelijke uitkering eindigt op de eerste dag van de maand volgend op die waarin de
ambtenaar de leeftijd van 62 jaar en 9 maanden bereikt heeft.
Sancties nawettelijke uitkering
Het college stelt een sanctiebeleid op, op grond waarvan sancties worden toegepast op de uitbetaling van de nawettelijke uitkering. Onderdeel van de sanctieregeling is de plicht die de ambtenaar heeft om het college te informeren over alles wat van invloed kan zijn op de duur en hoogte van de nawettelijke uitkering.
Bijzondere uitkering bij ontslag of definitieve herplaatsing op grond van artikel 7:16 ingeval van minder dan 35% arbeidsongeschiktheid
De ambtenaar die voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is en die gedurende het derde ziektejaar, bedoeld in artikel 7:16, derde lid, is ontslagen op grond van artikel 8:5 dan wel definitief is herplaatst op grond van artikel 7:16, heeft recht op een bijzondere uitkering indien en voor zolang hij arbeid heeft voor ten minste de restverdiencapaciteit, zoals deze door UWV definitief is vastgesteld.
Hoogte bijzondere uitkering bij ontslag op grond van artikel 8:
5 of definitieve herplaatsing op grond van artikel 7::16
Duur bijzondere uitkering bij ontslag op grond van artikel 8:
5 of definitieve herplaatsing op grond van artikel 7:16
De maximale duur van de bijzondere uitkering is 5 jaar na aanvaarding van de nieuwe arbeid.
In afwijking van artikel 10d:17 is de duur van de na-wettelijke uitkering voor de ambtenaar die::
ontslagen wordt binnen 10 jaar na 1 juli 2008
gelijk aan (0,25 + (0,195 + 0,015 * (X-21)) * (X - Y) - (X-18) / 12 -2) jaar, met dien verstande dat de
factor (X-18) gemaximeerd wordt op 38. Factor X staat hierbij voor de leeftijd in hele jaren op de
dag van ontslag; factor Y voor de indiensttreedleeftijd in de gemeentelijke sector.
NOTA BENE: Op www.car-uwo.nl staat een rekenmodule, waarin gemeenten alleen de
factoren X en Y hoeven in te vullen. De duur van de overgangsuitkering verschijnt dan op het scherm.
1 In dit hoofdstuk wordt verstaan onder betrokkene: de gewezen ambtenaar aan wie ontslag is verleend:
a op grond van artikel 8:4 of artikel 8:5 uit een betrekking waarin hij tijdelijk was aangesteld, terwijl die aanstelling minder dan vijf jaren heeft geduurd dan wel is geschied in een betrekking van kennelijk tijdelijke aard;
b op een andere grond genoemd in hoofdstuk 8 van deze regeling, met uitzondering van artikel 8:9, mits dat ontslag niet op eigen verzoek is geschied en evenmin aan eigen schuld of toedoen is te wijten;
en die aan dat ontslag geen recht op een uitkering ingevolge artikel 8:3 kan ontlenen.
2 Onder betrokkene in de zin van dit hoofdstuk kan tevens worden verstaan de gewezen ambtenaar die ontslag heeft gevraagd omdat hij of zij de echtgenoot of geregistreerd partner volgt die door geheel buiten hem of haar liggende oorzaken noodzakelijk van standplaats moet veranderen.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder `lichamen':
Rechtspersonen, maat- en vennootschappen, samenwerkingsvormen zonder rechtspersoonlijkheid die met verenigingen maatschappelijk gelijk kunnen worden gesteld, ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen en doelvermogens.
1 In dit hoofdstuk wordt verstaan onder `diensttijd':
de aan het in artikel 11:1, eerste lid, bedoelde ontslag voorafgaande in overheidsdienst doorgebrachte tijd waaraan het ambtenaarschap in de zin van de Wet privatisering ABP is verbonden, alsmede tijd die door inkoop of door een verzoek, bedoeld in artikel D 2 van de pensioenwet, voor pensioen geldig zou zijn verklaard.
2 Onder diensttijd bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan de tijd doorgebracht in de betrekking waaruit het ontslag, bedoeld in artikel 11:1, is verleend, indien aan die tijd op grond van de Regeling beperking van het zijn van overheidswerknemer in de zin van de wet Privatisering ABP (Stc. 1997, 164) het ambtenaarschap in de zin van evengenoemde regeling niet is verbonden.
3 In afwijking van het bepaalde in het eerste en het tweede lid blijft buiten beschouwing:
a diensttijd liggende vóór een onderbreking van meer dan een maand daarvan wegens verleend ontslag;
b diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de berekening van de duur van een eerder toegekend wachtgeld of een daarmede gelijk te stellen uitkering wegens onvrijwillige werkloosheid ten laste van de overheid, behalve voor de toepassing van artikel 11:8, vierde lid;
c diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de berekening van een pensioen krachtens het pensioenreglement dan wel voorafgaat aan een ontslag verleend op grond van artikel 8:3 van deze regeling of een soortgelijke bepaling in een andere overheidsregeling;
d tijd als bedoeld in artikel 5.4 van het pensioenreglement;
e tijd in een aangehouden betrekking, dan wel tijd in een betrekking welke de betrokkene had kunnen aanhouden, doch uit welke hij vrijwillig ontslag heeft genomen met ingang van de datum waarop de uitkering ingaat.
4 Indien en voor zover diensttijd die bij de berekening van een uitkering in aanmerking is genomen, met een overheidspensioen, anders dan ten laste van de Stichting Pensioenfonds ABP wordt vergolden, worden de duur en het bedrag van de uitkering, met ingang van de dag waarop dit pensioen is ingegaan, herberekend, waarbij die diensttijd buiten beschouwing wordt gelaten.
1 Dit hoofdstuk verstaat onder dienstbetrekking iedere publiekrechtelijke of privaatrechtelijke arbeidsverhouding waarbij in dienst van een natuurlijke persoon of een lichaam werkzaamheden tegen bezoldiging of loon worden verricht.
2 Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 4, 5 en 6 van de Werkloosheidswet is van overeenkomstige toepassing.
1 In dit hoofdstuk wordt verstaan onder `bezoldiging': de bezoldiging bedoeld in artikel 3:1, tweede lid van deze regeling zoals deze laatstelijk vóór het ontslag aan de betrekking was verbonden, vermeerderd met de vakantietoelage bedoeld in artikel 6:3 van deze regeling en de eindejaarsuitkering bedoeld in artikel 3:6.
2 Voor zover in de bezoldiging een bedrag moet worden begrepen wegens de vergoeding, bedoeld in artikel 3:3 van deze regeling, wordt dit bedrag berekend naar het gemiddelde over de aan de dag van het ontslag voorafgaande twaalf volle kalendermaanden.
3 Indien in de bezoldiging anders dan wegens periodieke verhoging wijziging zou zijn gekomen als betrokkene de betrekking op die bezoldiging zou zijn blijven vervullen, geldt met ingang van de dag van in werking treden van die wijziging het gewijzigde bedrag als bezoldiging.
4 Indien de bezoldiging wegens verminderde werkzaamheden voorafgaande aan de opheffing van de betrekking lager was dan zonder verminderde werkzaamheden het geval zou zijn geweest, kan de bezoldiging ten gunste van betrokkene worden herzien.
1 Indien wordt voldaan aan de hierna genoemde voorwaarden, bestaat behoudens het bepaalde in het zesde lid, met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat, recht op een uitkering waarvan de duur wordt vastgesteld:
a voor de betrokkene die in de periode van 12 maanden onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag in ten minste 26 weken als werknemer als bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet werkzaam is geweest, ingevolge artikel 11:7;
b voor de betrokkene die een diensttijd heeft van ten minste drie jaar onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, ingevolge artikel 11:7, dan wel wanneer het bepaalde in artikel 11:8, eerste lid, daartoe aanleiding geeft ingevolge artikel 11:8, tweede lid en, indien van toepassing artikel 11:8, vierde lid.
2 Indien het ontslag ingaat binnen 12 maanden na afloop van perioden waarin de betrokkene ten gevolge van arbeidsongeschiktheid verhinderd was werkzaamheden te verrichten, of werkzaamheden heeft verricht als bedoeld in artikel 8 van de Werkloosheidswet en hij de hoedanigheid van werknemer heeft herkregen, wordt de in het eerste lid, onder a, bedoelde periode van 12 maanden verlengd met de duur van de perioden van de bedoelde verhindering.
3 De in een week verrichte werkzaamheden worden slechts in aanmerking genomen, voor zover zij betrekking hebben op de dienstbetrekking waaruit de betrokkene is ontslagen en op een of meer dienstbetrekkingen waarvoor eerstgenoemde dienstbetrekking in de plaats is gekomen en voor zover deze niet reeds eerder in aanmerking zijn genomen voor een recht op uitkering.
4 Met weken, bedoeld in de voorgaande leden, worden gelijkgesteld weken, waarover de betrokkene zonder te werken loon heeft ontvangen.
5 De regels die gesteld zijn krachtens artikel 17a, derde en vierde lid, van de Werkloosheidswet, zijn van overeenkomstige toepassing.
6 In bijzondere gevallen kan het college bepalen dat, wanneer niet aan de verplichting bedoeld in artikel 11:21, tweede of derde lid, is voldaan, het recht op uitkering ingaat met de dag waarop de inschrijving bij het arbeidsbureau van zijn woonplaats heeft plaatsgehad.
7 Geen recht op uitkering bestaat:
a indien de betrokkene op dat moment recht heeft op een WAO-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer;
b indien de betrokkene ter zake van dat ontslag recht heeft op suppletie als bedoeld in hoofdstuk 11a van deze regeling;
c indien de betrokkene op de dag van het ontslag de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt;
d indien het ontslag aan eigen schuld of toedoen is te wijten;
e indien het ontslag naar het oordeel van het college geacht moet worden niet te leiden tot onvrijwillige werkloosheid;
f voor de betrokkene, die de leeftijd van 55 jaar nog niet heeft bereikt, aan wie schriftelijk is medegedeeld, dat hem eervol ontslag zal worden verleend en die na die mededeling een hem aangeboden betrekking, welke mede in verband met zijn persoonlijkheid en zijn omstandigheden voor hem passend is te achten, heeft geweigerd te aanvaarden.
8 De betrokkene, bedoeld in het zevende lid, onder a, heeft recht op uitkering met ingang van de dag waarop de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld dan 80. De hoogte van deze uitkering wordt vastgesteld te rekenen vanaf de datum van ontslag. Ter bepaling van de duur van de uitkering wordt voor de toepassing van:
a artikel 11:7 als ingangsdatum uitgegaan van de datum met ingang waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld, waarbij voor de toepassing van het vierde lid tevens een WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen, vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer mede in aanmerking wordt genomen.
b artikel 11:8 als uitgangspunt uitgegaan van de datum van ontslag.
9 Het college beslist over de toekenning van uitkering op aanvraag door de betrokkene.
1 De uitkeringsduur is 6 maanden, met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat.
a in de periode van 5 jaar onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag ten minste gedurende 3 jaar als werknemer als bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet en in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is geweest of
b onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag recht heeft op een uitkering op grond van de WAJONG of de WAZ;
wordt de duur van de uitkering verlengd met:
3 maanden bij een arbeidsverleden van ten minste 5 jaar;
0,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 10 jaar;
1 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 15 jaar;
1,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 20 jaar;
2 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 25 jaar;
2,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 30 jaar;
3,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 35 jaar, en
4,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 40 jaar.
3 Het arbeidsverleden, bedoeld in het tweede lid, wordt vastgesteld door samentelling van:
a perioden, gelegen in de 5 jaar onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, waarover de betrokkene aantoont als werknemer als bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet en in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam te zijn geweest, en
b de periode gelegen tussen de 18e verjaardag van de betrokkene en de dag, gelegen 5 jaar voor het ontslag.
4 Perioden, waarin een betrokkene:
a recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%;
b ter zake van een dienstbetrekking op grond waarvan hem door het rijk invaliditeitspensioen was verzekerd, recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%, of een toelage ontvangt die naar aard en strekking overeenkomt met een toelage als bedoeld onder a, die al dan niet vermeerderd met de arbeidsongeschiktheidsuitkering 73% of meer bedraagt van de middelsom, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn berekend;
c een uitkering ontvangt op grond van hoofdstuk III van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80% of een toelage op grond van dat hoofdstuk, die al dan niet vermeerderd met de arbeidsongeschiktheidsuitkering 70% of meer bedraagt van het dagloon, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn berekend;
d na beëindiging van zijn dienstbetrekking een uitkering ontvangt op grond van de Ziektewet over de maximale duur, bedoeld in artikel 29, tweede lid, van die wet;
e een uitkering ontvangt, die naar aard en strekking overeenkomt met een uitkering bedoeld onder a of d;
worden, indien deze uitkeringen worden ontvangen in verband met een gewezen dienstbetrekking van 8 of meer uren per week, in aanmerking genomen voor de periode van drie jaar, bedoeld in het tweede lid, en voor de perioden gelegen in de vijf jaar, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, bedoeld in het derde lid.
5 Voor de periode van drie jaar, bedoeld in het tweede lid en voor de perioden gelegen in de vijf jaar, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, bedoeld in het derde lid, worden perioden waarin een persoon een tot zijn huishouden behorend kind:
a beneden de leeftijd van 6 jaar verzorgt, zonder dat deze persoon in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is geweest of een uitkering heeft ontvangen als bedoeld in het vierde lid, volledig, en
b vanaf de leeftijd van 6 jaar doch beneden de leeftijd van 12 jaar verzorgt, zonder dat deze persoon in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is geweest of een uitkering heeft ontvangen als bedoeld in het vierde lid, voor de helft in aanmerking genomen.
6 Voor de toepassing van het vijfde lid worden als periode van verzorging niet meegeteld de periode waarin:
a de verzorgende persoon als werknemer in de zin van een wettelijke regeling inzake werkloosheid recht heeft op een uitkering ter zake van werkloosheid, of
b de verzorging buiten Nederland plaatsvindt anders dan tijdens vakanties.
7 Indien er in een gezamenlijke huishouding meer verzorgende personen zijn als bedoeld in het vijfde lid, wordt voor de toepassing van dat lid als verzorgende persoon van het kind beschouwd, degene van deze personen die zij als zodanig hebben aangewezen. Ingeval geen verzorgende persoon wordt aangewezen, is het college bevoegd een van hen die naar het oordeel van het college als verzorgende persoon moet worden beschouwd, als zodanig aan te wijzen.
8 Voor de toepassing van het vijfde en zevende lid wordt onder:
a een kind verstaan een eigen, aangehuwd of pleegkind;
b een pleegkind verstaan een kind dat als eigen kind wordt onderhouden en opgevoed.
9 De regels die gesteld zijn krachtens artikel 17b, zevende lid, van de Werkloosheidswet, zijn van overeenkomstige toepassing.
1 In afwijking van artikel 11:7, eerste en tweede lid, wordt, indien dit leidt tot een langere uitkeringsduur, waarin tevens voor zover van toepassing de bijzondere verlenging als bedoeld in het vierde lid van dit artikel is begrepen, de duur van de uitkering vastgesteld overeenkomstig de volgende leden.
2 De duur van de uitkering wordt vastgesteld op een aantal maanden, gelijk aan 1/6 deel van de diensttijd, waarna de uitkomst naar boven wordt afgerond op hele maanden.
3 De ingevolge het tweede lid berekende uitkeringsduur wordt ten hoogste vastgesteld op 24 maanden.
4 Indien een betrokkene ten tijde van het ontslag een diensttijd van ten minste tien jaren heeft volbracht en de som van zijn leeftijd en diensttijd, die hij ten tijde van het ontslag heeft bereikt, 60 jaren of meer bedraagt, wordt hem na afloop van de termijn waarover uitkering is toegekend aansluitend gedurende een periode van zes maanden een bijzondere verlenging verleend.
1 De betrokkene, die het einde van de uitkeringsduur, bedoeld in artikel 11:7, tweede lid, heeft bereikt, heeft in aansluiting op die uitkering recht op een vervolguitkering.
a het einde van de uitkeringsduur, bedoeld in artikel 11:7, eerste lid, heeft bereikt, en
b voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 11:7, tweede lid, onderdeel a of b, doch uitsluitend wegens zijn arbeidsverleden geen recht heeft op verlenging van de uitkeringsduur, heeft recht op een vervolguitkering.
3 Behoudens het gestelde in de volgende leden is de duur van de vervolguitkering een jaar.
4 De duur van de vervolguitkering voor de betrokkene die op de dag van zijn ontslag 57,5 jaar of ouder is, bedraagt drie en een half jaar.
5 De betrokkene aan wie ingevolge artikel 11:8 een uitkering is toegekend, heeft aansluitend recht op een vervolguitkering indien de toegekende uitkering eindigt op een tijdstip gelegen binnen een jaar na de datum waarop zijn uitkering zou zijn beëindigd, wanneer deze zou zijn toegekend ingevolge artikel 11:7. De vervolguitkering eindigt op het tijdstip gelegen een jaar na de in de vorige volzin bedoelde datum.
6 De betrokkene die op de dag van zijn ontslag 57,5 jaar of ouder is en aan wie ingevolge artikel 11:8 een uitkering is toegekend, heeft aansluitend recht op een vervolguitkering indien de toegekende uitkering eindigt op een tijdstip gelegen binnen drie en een half jaar na de datum waarop zijn uitkering zou zijn beëindigd, wanneer deze zou zijn toegekend ingevolge artikel 11:7. De vervolguitkering eindigt op het tijdstip gelegen drie en een half jaar na de in de vorige volzin bedoelde datum.
7 Tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald, zijn bepalingen van de uitkering van overeenkomstige toepassing op de vervolguitkering.
1 Het bedrag van de uitkering is gedurende de eerste twee maanden gelijk aan 87% van de bezoldiging, gedurende de volgende twee maanden 77% en vervolgens 67% van de bezoldiging.
2 Het bedrag van de uitkering is gedurende de termijn van de bijzondere verlenging ingevolge artikel 11:8, vierde lid, 67% van de bezoldiging.
3 Bij intrekking van de Wet van 20 december 1984 (Stb. 1984, 657) worden de percentages, genoemd in het eerste en tweede lid, met 3 procentpunten verhoogd.
Bedrag van de vervolguitkering
1 Het bedrag van de vervolguitkering is gelijk aan het minimumloon, met dien verstande dat dit bedrag nooit meer kan bedragen dan 70% van de bezoldiging.
2 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder minimumloon verstaan het maandbedrag van het minimumloon bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, of, indien het een betrokkene jonger dan 23 jaar betreft, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon, bedoeld in artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van genoemde wet, beide vermeerderd met de daarvoor berekende vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van die wet.
Aan de betrokkene bedoeld in artikel 11:8, eerste lid, kan, indien hij elders arbeid of bedrijf ter hand gaat nemen, door het college een op de voet van de Verplaatsingskostenregeling te bepalen vergoeding in de kosten van een daartoe noodzakelijke verhuizing worden toegekend.
1 Wanneer de betrokkene inkomsten verkrijgt uit of in verband met arbeid, waaronder mede wordt verstaan een uitkering krachtens de WAJONG of de WAZ, of bedrijf, ter hand genomen op of na de dag waarop hem het ontslag is verleend dan wel schriftelijk mededeling is gedaan van het voornemen hem ontslag te verlenen, wordt op de in artikel 11:6 bedoelde uitkering een vermindering toegepast tot het bedrag waarmee die inkomsten en uitkering samen de bezoldiging te boven gaan.
Voor de bepaling van het bedrag waarmede de uitkering vermeerderd met inkomsten zoals bedoeld in de eerste volzin, de bezoldiging overschrijdt, wordt een vermindering van de uitkering ingevolge artikel 11:23, eerste lid, niet in aanmerking genomen.
2 Ten aanzien van de betrokkene aan wie een uitkering is toegekend en die wegens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn betrekking ontslag is verleend uit de betrekking die hij gedurende de met recht op uitkering doorgebrachte tijd bekleedde en waarin hij deelnemer was in de zin van het pensioenreglement, worden inkomsten bedoeld in het eerste lid als volgt verrekend. De inkomsten, ter hand genomen met ingang van of na de dag waarop het ontslag plaatsvond uit de betrekking die door betrokkene gedurende de met recht op uitkering doorgebrachte tijd werd bekleed, worden verrekend over de maand waarop zij betrekking hebben of geacht kunnen worden betrekking te hebben.
In afwijking van het gestelde in het eerste lid, geschiedt deze verrekening op zodanige wijze dat de oorspronkelijk toegekende uitkering wordt verminderd met het bedrag waarmee het pensioen al dan niet aangevuld met een wachtgeld of uitkering, vermeerderd met de inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf met inbegrip van de oorspronkelijk toegekende uitkering de oorspronkelijke bezoldiging overschrijdt. Indien na die vermindering een bedrag aan overschrijding van de bezoldiging resteert, wordt het aanvullende wachtgeld of de aanvullende uitkering verminderd met het resterende bedrag aan overschrijding.
3 Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen gedurende vakantie, verlof of non-activiteit, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag ter zake waarvan hem de uitkering is toegekend.
4 Wanneer de betrokkene op of na de dag bedoeld in het eerste lid, inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of bedrijf ter hand genomen vóór evenbedoelde dag, is ten aanzien van die inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het eerste lid van overeenkomstige toepassing.
De hier bedoelde vermindering vindt echter niet plaats, indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen, of indien betrokkene aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende met het ontslag.
5 Onder inkomsten bedoeld in de voorgaande leden worden niet verstaan inkomsten, verkregen wegens overwerk of gratificatie.
1 De betrokkene doet van het ter hand nemen van arbeid of bedrijf op of na de dag waarop hem ontslag is verleend of hem schriftelijk mededeling is gedaan van het voornemen hem ontslag te verlenen, onverwijld mededeling aan het college of aan een door het college aan te wijzen ambtenaar. Daarbij doet hij voor zover mogelijk opgave van de inkomsten die hij uit dan wel in verband met die arbeid of dat bedrijf zal verkrijgen. Tijdelijke of blijvende wijzigingen in alle evengenoemde bedragen geeft hij tijdig voor het verschijnen van de eerstvolgende uitkeringstermijn op.
2 Indien de in het eerste lid bedoelde bedragen niet vooraf door de betrokkene zijn op te geven doet hij voor het verschijnen van elke uitkeringstermijn opgave van hetgeen hij sedert het ter hand nemen van de arbeid of het bedrijf dan wel sedert de vorige opgave heeft verkregen. Brengt de aard van de arbeid of het bedrijf, ter beoordeling van het college, mede dat de inkomsten over een langere termijn moeten worden berekend, welke echter niet langer dan een jaar mag zijn, dan geschiedt de opgave dienovereenkomstig en wordt het bedrag van de vermindering voorlopig vastgesteld onder voorbehoud van verrekening aan het einde van evenbedoelde termijn.
3 Bij de vaststelling van het bedrag van de vermindering kan van een opgave, bedoeld in het tweede lid, worden afgeweken.
4 Het in de voorgaande leden bepaalde vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van de arbeid of bedrijf en de inkomsten daaruit, bedoeld in artikel 11:13, het derde en vierde lid.
1 Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de betrokkene, bedoeld in artikel 11:6 wordt aan de nagelaten echtgenoot of geregistreerd partner een bedrag uitgekeerd gelijk aan de bezoldiging als bedoeld in artikel 11:5 over een tijdvak van drie maanden. Laat de overledene geen echtgenoot of geregistreerd partner na dan geschiedt de uitkering ten behoeve van zijn minderjarige wettige of natuurlijke kinderen dan wel minderjarige pleegkinderen. Ontbreken ook zodanige kinderen dan geschiedt de uitkering ten behoeve van ouders, broers, zusters of meerderjarige kinderen van wie de overledene kostwinner was.
2 Indien ter zake van zijn overlijden aan de in het eerste lid bedoelde betrekkingen een bedrag wordt toegekend uit hoofde van een door de overledene vervulde andere betrekking, ten gevolge waarvan op de uitkering een vermindering werd toegepast op grond van artikel 11:13, wordt een bedrag uitgekeerd gelijk aan de verminderde uitkering over een tijdvak van drie maanden, voor zover nodig aangevuld, zodanig dat de som van beide bedragen gelijk is aan het bedrag, bedoeld in het eerste lid.
3 Indien de overledene geen betrekkingen bedoeld in het eerste lid nalaat, kan het bedrag van de uitkering geheel of ten dele worden aangewend voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte of van de lijkbezorging als de nalatenschap van de overledene daartoe ontoereikend is.
4 Op de uitkering als bedoeld in dit artikel wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de gewezen ambtenaar ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een bepaling in een gemeentelijke rechtspositieregeling, dan wel krachtens enig wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte, arbeidsongeschiktheid of onvrijwillige werkloosheid.
1 Indien betrokkene wegens ziekte ongeschikt is arbeid te verrichten, of daarvan is hersteld, is hij verplicht daarvan terstond mededeling te doen aan het college.
2 Het college stelt nadere voorschriften vast met betrekking tot de geneeskundige begeleiding van betrokkene als bedoeld in het eerste lid.
3 Indien betrokkene door het UWV schriftelijk in kennis is gesteld van de mogelijkheid van het doen van een aanvraag voor een WAO-uitkering, is hij verplicht binnen de bij of krachtens de WAO gestelde termijnen een WAO-uitkering aan te vragen
en alle medewerking te verlenen die noodzakelijk is voor het verkrijgen van deze uitkering.
4 Indien betrokkene als bedoeld in het derde lid, geen WAO-uitkering aanvraagt en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk rekening gehouden met de WAO-uitkering behorende bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.
5 Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene als bedoeld in het vierde lid, de WAO-uitkering vermindering ondergaat, dan wel het recht daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit betrokkene redelijkerwijs kan worden verweten, wordt de bedoelde uitkering voor de toepassing van dit hoofdstuk steeds geacht onverminderd te zijn genoten.
1 Indien de betrokkene binnen de termijn waarover hij aanspraak heeft op een van de uitkeringen bedoeld in de artikelen 11:6 tot en met 11:15 dan wel uiterlijk een maand na afloop van die termijn wegens ziekte verhinderd is arbeid te verrichten, wordt hem telkens met ingang van de vierde dag van die verhindering een uitkering toegekend van 80% van zijn bezoldiging.
2 De in het eerste lid bedoelde uitkering eindigt zodra de betrokkene deze over tezamen 260 werkdagen bij een vijfdaagse werkweek heeft genoten. De bepalingen van hoofdstuk 7 van deze regeling, zoals dit luidde voor 1 januari 2001, zijn voor zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.
Zolang de betrokkene de uitkering geniet, bedoeld in artikel 11:17, eerste lid, wordt met ingang van de dag waarop de verhindering wegens ziekte aanvangt, de uitbetaling van de uitkering, bedoeld in de artikelen 11:6 tot en met 11:15, opgeschort.
Op verzoek van de betrokkene die voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 11:7, tweede lid, onderdeel a of b, kan het recht op uitkering geheel of ten dele worden afgekocht.
Verval en opnieuw toekennen van het recht op uitkering
1 Het recht op uitkering dat in verband met het niet voldoen aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 11:7, tweede lid, onderdeel a of b, uitsluitend wordt vastgesteld ingevolge artikel 11:7, eerste lid, vervalt met ingang van de dag waarop de werkloosheid eindigt en wordt bij weer intredende onvrijwillige werkloosheid opnieuw toegekend voor de resterende duur met ingang van de dag waarop de laatstbedoelde werkloosheid ingaat, tenzij de betrokkene ter zake van deze laatstelijk opgetreden werkloosheid aanspraak heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet of krachtens enige publiekrechtelijke regeling inzake wachtgeld of uitkering.
2 Voor toepassing van dit artikel wordt onder beëindiging van de werkloosheid begrepen:
a het aanvaard hebben van een naar zijn aard vaste dienstbetrekking;
b het gedurende een periode van een maand vervuld hebben van een naar zijn aard tijdelijke dienstbetrekking bij dezelfde werkgever, voorzover de omvang van de nieuwe dienstbetrekking ten minste gelijk is aan die van de dienstbetrekking op basis waarvan het recht op uitkering bestaat.
3 Een betrokkene die bij afloop van de opnieuw toegekende uitkering als bedoeld in het eerste lid, nog onvrijwillig werkloos is, heeft opnieuw recht op een uitkering, mits de betrokkene :
a binnen 6 maanden na de dag waarop het recht op uitkering ontstond als bedoeld in artikel 11:6, eerste lid, onder a, arbeid in dienstbetrekking heeft aanvaard; en
b in ten minste 13 weken opnieuw werkzaam is geweest als werknemer als bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet.
4 Voor de toepassing van het derde lid worden weken waarop de betrokkene zonder te werken loon heeft ontvangen, gelijkgesteld met gewerkte weken.
5 De duur van de uitkering als bedoeld in het derde lid, bedraagt zes maanden, verminderd met de resterende duur van de opnieuw toegekende uitkering als bedoeld in het eerste lid.
6 Het college beslist over het opnieuw toekennen van de uitkering als bedoeld in het eerste lid en op toekenning van een uitkering als bedoeld in het derde lid, op aanvraag door de betrokkene.
7 Het recht op uitkering vervalt wanneer de daartoe strekkende aanvraag, bedoeld in het zesde lid en in artikel 11:6, negende lid, niet binnen een termijn van twee jaren na het ontstaan of het opnieuw ontstaan van dat recht bij het college is ingekomen.
1 Zolang de betrokkene de leeftijd van 55 jaren niet heeft bereikt is hij verplicht een hem aangeboden betrekking, die hem in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden redelijkerwijs kan worden opgedragen, te aanvaarden dan wel tot het verkrijgen van inkomsten gebruik te maken van elke gelegenheid die in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden passend kan worden geacht.
2 Zolang de betrokkene de leeftijd van 55 jaar nog niet heeft bereikt, is hij verplicht zich bij het arbeidsbureau van zijn woonplaats als werkzoekende te doen inschrijven op de eerste werkdag, volgende op die waarop het ontslag ingaat. Hij dient binnen veertien dagen daarna een bewijs van inschrijving als werkzoekende van het arbeidsbureau aan het college over te leggen.
3 De betrokkene, die op de dag van het ontslag metterwoon verblijf houdt in het buitenland dan wel nadien metterwoon verblijf gaat houden in het buitenland en die de leeftijd van 55 jaar nog niet heeft bereikt, is verplicht zich te doen inschrijven als werkzoekende bij een aldaar gevestigde instantie van arbeidsbemiddeling die daartoe de mogelijkheid biedt en die naar het oordeel van het college vergelijkbaar is met het arbeidsbureau.
4 Het college kan bepalen dat de in het tweede en derde lid omschreven verplichting niet geldt voor bepaalde betrokkenen of groepen van betrokkenen.
5 De betrokkenen, bedoeld in het eerste lid, is voorts verplicht zich te gedragen naar de voorschriften die hem door het college in het algemeen of voor enig bijzonder geval worden gegeven, strekkende to het verkrijgen van een betrekking of andere bron van inkomsten.
6 Door het aanvaarden van de uitkering wordt de betrokkene geacht er in toe te stemmen dat zij, die naar het oordeel van het college daarvoor in aanmerking komen, alle voor de uitvoering van deze regeling noodzakelijke inlichtingen geven.
1 Indien de betrokkene na zijn ontslag uit hoofde van ziekte aanspraak op doorbetaling van bezoldiging heeft of krijgt of een uitkering ten bedrage van de laatstgenoten bezoldiging in verband met de betrekking waaruit hem ontslag is verleend, wordt de uitvoering of verdere uitvoering van de uitkeringsregeling vervat in deze regeling opgeschort tot het einde van het tijdvak waarover die aanspraak bestaat.
2 Het college kan op verzoek van de betrokkene die zich als dienstplichtige in militaire dienst bevindt of moet begeven, de uitvoering of verdere uitvoering van de uitkeringsregeling vervat in deze regeling opschorten tot het einde van het tijdvak van diens militaire dienst.
1 Indien de betrokkene ter zake van de dienstbetrekking waaruit hij met recht op uitkering is ontslagen, aanspraak heeft op een WAO-uitkering en in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80%, wordt het geldende bedrag van de uitkering, toegekend ter zake van hetzelfde ontslag, met het hierna genoemde percentage verminderd. Deze vermindering bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van
De som van de in de eerste volzin bedoelde WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen, en de verminderde uitkering bedraagt voorts niet meer dan de onverminderde uitkering die wordt genoten indien er geen sprake is van samenloop. Ingeval van overschrijding wordt het overschrijdende bedrag op de uitkering in mindering gebracht.
2 Indien de betrokkene, bedoeld in het eerste lid, geen WAO-uitkering aanvraagt en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met de WAO-uitkering waarbij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer behoort.
3 Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene, bedoeld in het eerste lid, de WAO-uitkering vermindering ondergaat, dan wel het recht op deze uitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit betrokkene redelijkerwijs kan worden verweten, wordt de bedoelde uitkering voor de toepassing van dit artikel steeds geacht onverminderd te zijn genoten.
Indien de betrokkene aanspraken krijgt op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet of de Ziektewet, worden gedurende de termijn, waarover die aanspraken bestaan, de op grond van deze regeling toegekende uitkeringen niet uitbetaald.
1 Het bedrag van de uitkering, over een jaar berekend, wordt naar boven tot een volle euro afgerond en in dezelfde termijnen uitbetaald als de bezoldiging welke vóór de toekenning van de uitkering werd genoten.
2 Met toestemming van de betrokkene kan de uitbetaling van de uitkering over langere termijnen geschieden.
1 De uitkeringen kunnen geheel of gedeeltelijk vervallen worden verklaard:
a indien de betrokkene bedoeld in artikel 11:6, de opgave bedoeld in artikel 11:14, eerste en tweede lid, nalaat dan wel onjuist of onvolledig doet;
b indien de betrokkene niet voldoet aan het bepaalde in artikel 11:21, tweede en derde lid, dan wel indien hij zonder toestemming van het college gedurende de tijd, waarin hij een uitkering geniet, de in evengenoemde leden bedoelde inschrijving teniet doet of nalaat deze op de door het arbeidsbureau dan wel de buitenlandse instantie van arbeidsbemiddeling bepaalde tijdstippen te doen verlengen;
c indien de betrokkene enig op grond van artikel 11:21, vijfde lid, gegeven voorschrift niet nakomt, tenzij hem hiervan redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt, dan wel indien er overigens gegronde reden is om aan te nemen dat hij niet ernstig tracht werk te vinden;
d indien de betrokkene zich zonder toestemming van het college in het buitenland vestigt of geacht moet worden aldaar duurzaam te verblijven;
e indien betrokkene niet voldoet aan de verplichtingen die bij of krachtens artikel 11:16, eerste en tweede lid, zijn gesteld;
f indien de betrokkene zich zodanig gedraagt, dat hem ontslag zou zijn verleend als hij in dienst was gebleven;
g indien achteraf blijkt, dat voor het aan de betrokkene verleende ontslag zich feiten en/of omstandigheden hebben voorgedaan die, zo deze eerder bekend waren, aanleiding zouden hebben gevormd hem als ambtenaar met toepassing van artikel 8:13 van deze regeling ontslag te verlenen;
h indien de betrokkene niet ernstig tracht werk te vinden.
2 Het voorgaande lid is, voor zover nodig, van overeenkomstige toepassing op een uitkering, bedoeld in artikel 11:17.
3 Indien de betrokkene de verplichting bedoeld in artikel 11:21, eerste lid, niet nakomt dan wel indien hij als ingeschrevene bij het arbeidsbureau dan wel de buitenlandse instantie van arbeidsbemiddeling opzettelijk of door nalatigheid verzuimt gevolg te geven aan een oproeping of aanwijzing van het arbeidsbureau, welke kan leiden tot het verkrijgen van werk dat hem in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden redelijkerwijs kan worden opgedragen of indien hij weigert dergelijk werk te aanvaarden, vervalt de uitkering voor het gedeelte waarmee deze tezamen met de verzuimde of verloren gegane inkomsten, de bezoldiging te boven zou zijn gegaan.
4 Het bepaalde in dit artikel is niet van kracht indien het niet nakomen van voorschriften, het weigeren of geen gebruik maken van een aangeboden betrekking of van een gelegenheid tot het verkrijgen van inkomsten geschiedt tijdens een staking of uitsluiting, behoudens het geval dat het naar het oordeel van het college noodzakelijk is dat de ambtenaar werkzaamheden verricht ter vervanging van stakers of uitgeslotenen of om werknemers behulpzaam te zijn, zulks met het oog op de openbare veiligheid of gezondheid of voor de regelmatige functionering van de openbare dienst.
Einde van het recht op uitkering
1 Het recht op uitkering eindigt:
a met ingang van de eerste dag van de kalendermaand volgende op die waarin de betrokkene de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt;
b met ingang van de dag volgende op die waarop de betrokkene is overleden;
c indien het recht op uitkering geheel wordt afgekocht.
2 Het recht op uitkering eindigt met ingang van de dag waarop de betrokkene recht verkrijgt op een WAO-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. Artikel 11:6, achtste lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat van deze uitkering de duur, voor zover deze wordt bepaald aan de hand van artikel 11:8, en de hoogte worden vastgesteld te rekenen vanaf de datum van ontslag.
3 De voorgaande leden zijn, voor zover nodig van overeenkomstige toepassing op een uitkering, bedoeld in artikel 11:17.
Ter uitvoering van dit hoofdstuk kan het college nadere voorschriften geven.
1 Op de uitkeringen toegekend krachtens de bepalingen van de uitkeringsregeling zoals deze luidde voor 1 augustus 1991, worden voor de resterende duur na 30 juli 1991, de bepalingen van de uitkeringsregeling zoals deze luiden met ingang van 1 augustus 1991 toegepast, met dien verstande dat de hoogte, voor de reeds vastgestelde duur, nooit lager zal zijn dan op grond van de uitkeringsregeling zoals deze luidde voor 1 augustus 1991.
2 Ten aanzien van de uitkeringen, als bedoeld in het eerste lid, die voortduren na 30 juli 1991, wordt op basis van de desbetreffende bepalingen in de uitkeringsregeling zoals deze luiden met ingang van 1 augustus 1991, de duur opnieuw berekend. Indien de aldus berekende duur van de toegekende uitkering langer is dan de oorspronkelijk vastgestelde duur, wordt deze laatstgenoemde duur verlengd met het verschil tussen beide.
3 De betrokkene aan wie een uitkering was toegekend op grond van artikel 11, eerste lid, van de uitkeringsregeling, zoals deze luidde tot 1 augustus 1991, en welke als gevolg van beëindiging van de werkloosheid is vervallen, behoudt binnen de in artikel 13, tweede lid genoemde termijn en overeenkomstig de overige daarvoor genoemde voorwaarden het recht op opnieuw toekennen van de uitkering. Artikel 13, eerste lid van de uitkeringsregeling zoals deze luidde tot 1 augustus 1991, blijft van toepassing op een weder toegekende uitkering als bedoeld in de vorige volzin, met dien verstande dat de duur van de toegekende uitkering wordt herberekend op grond van het tweede lid.
1 Degene aan wie voor 1 januari 1995 een uitkering is toegekend op basis van de bepalingen van de uitkeringsverordening zoals deze luidde voor 1 januari 1995, en waarvan de duur doorloopt tot na 31 december 1994, behoudt wat betreft de hoogte van deze uitkering de aanspraken zoals deze zijn vastgelegd in evengenoemde verordening.
2 Het voorgaande geldt eveneens ten aanzien van degene aan wie voor 1 januari 1995 een uitkering is toegekend op basis van dit hoofdstuk.
1 Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later.
2 Bij de verwijzingen in dit hoofdstuk naar artikelen elders uit de CAR en/of UWO moet, voorzover niet anders is bepaald, worden uitgegaan van de tekst van deze artikelen zoals deze luidde op 31 december 2000.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
1.a arbeidsongeschiktheid: arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 18, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;
b arbeidsongeschiktheidsuitkering: een periodieke uitkering, toegekend op grond van arbeidsongeschiktheid, die voortvloeit uit enig dienstverband van betrokkene;
c WAO- uitkering: uitkering op grond van de WAO
d betrokkene: de overheidswerknemer, bedoeld in artikel 2 van de WPA, aan wie op grond van artikel 8:5 ontslag is verleend op grond van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte, en die ten tijde van dat ontslag minder dan 80% arbeidsongeschikt is, met uitzondering van degene die zijn resterende verdienvermogen volledig benut in een of meer aangehouden betrekkingen;
e bestuursorgaan: het orgaan als bedoeld in artikel 8:5, eerste lid, dat bevoegd is betrokkene ontslag te verlenen;
f suppletie: de suppletie, bedoeld in artikel 11a:6;
g dagloon: het dagloon in de zin van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zonder toepassing van de maximumdagloongrens van artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, vermeerderd met het bedrag aan pensioenpremie, bedoeld in artikel 10 van de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP, en in voorkomend geval verminderd met bijdragen strekkende tot betaling van de premie van een door of voor de betrokkene afgesloten particuliere ziektekostenverzekering als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel b, van het Besluit Algemene Dagloonregelen WAO;
h berekeningsgrondslag van de suppletie: het dagloon van betrokkene op de dag voorafgaande aan het ontslag ter zake waarvan hem recht op suppletie wordt toegekend, voor zover dat betrekking heeft op het inkomen uit de betrekking waaraan het recht op suppletie wordt ontleend;
i werkloosheidsuitkering: een periodieke uitkering ter zake van ontslag of werkloosheid, die voortvloeit uit enig dienstverband van betrokkene.
2.Bij de toepassing van dit hoofdstuk wordt artikel 1:2:1 in acht genomen.
1 Betrokkene heeft recht op suppletie vanaf het tijdstip dat aan hem ontslag is verleend op grond van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte.
2 Het eerste lid is niet van toepassing indien het in dat lid bedoelde ontslag wordt verleend na het moment dat de ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte 90 maanden onafgebroken heeft geduurd. Voor het bepalen van genoemde periode van 90 maanden worden perioden van ziekte samengeteld indien die elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.
1 Het verplichtingen- en sanctieregime van de Werkloosheidswet is van overeenkomstige toepassing op het recht op suppletie.
2 Onverminderd het eerste lid, omvat passende arbeid in de zin van de Werkloosheidswet voor de toepassing van de suppletie mede gangbare arbeid. Hierbij wordt onder gangbare arbeid verstaan: alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de betrokkene met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
Het recht op suppletie komt niet tot uitbetaling voor zolang:
a betrokkene een WAO-uitkering ontvangt, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer;
b betrokkene is herplaatst in een functie waaraan hij recht kan ontlenen op herplaatsingstoelage als bedoeld in hoofdstuk 12 van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.
1 De suppletie bedraagt een percentage van de berekeningsgrondslag van de suppletie.
2 De berekeningsgrondslag van de suppletie wordt telkens aangepast aan de voor de sector Gemeenten geldende algemene bezoldigingswijziging.
3 Het in het eerste lid bedoelde percentage bedraagt:
1 In afwijking van artikel 11a:6, derde lid, wordt, indien het in artikel 11a:2 bedoelde ontslag is verleend op een latere datum dan het moment waarop de ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte 24 maanden onafgebroken heeft geduurd, de in artikel 11a:6, derde lid, genoemde periode verminderd met de periode die gelegen is tussen de ontslagdatum en het moment waarop genoemde ongeschiktheid 24 maanden onafgebroken heeft geduurd. Deze vermindering vindt plaats, te beginnen met de periode gedurende welke de betrokkene recht heeft op 80% van de berekeningsgrondslag van de suppletie.
2 Voor het bepalen van de in het eerste lid bedoelde periode van 24 maanden worden perioden van ziekte samengeteld indien die elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.
1 Indien de betrokkene gedurende de periode dat recht bestaat op suppletie, ter zake van de dienstbetrekking waaruit dat recht op suppletie is ontstaan, een werkloosheidsuitkering, een Waz-uitkering dan wel een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt, wordt het bedrag van genoemde uitkering of uitkeringen in mindering gebracht op het bedrag van de suppletie. Indien de bedoelde betrokkene uit hoofde van twee of meer dienstbetrekkingen als overheidswerknemer recht heeft op een WAO- uitkering, wordt die uitkering voor de toepassing van de eerste volzin, toegerekend aan de dienstbetrekking ter zake waarvan hem recht op suppletie is toegekend, naar rato van de feitelijk genoten inkomsten uit hoofde van de desbetreffende dienstbetrekkingen.
2 Indien de betrokkene recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering die kan worden toegerekend aan een dienstbetrekking, waaruit hij is ontslagen op een datum, gelegen vóór de datum van ontslag uit de dienstbetrekking ter zake waarvan hem recht op suppletie is toegekend, welk recht voortduurt na laatstgenoemde datum, wordt, in geval van een verhoging van de mate van de arbeidsongeschiktheid waardoor het bedrag van die arbeidsongeschiktheidsuitkering verhoogd wordt, uitsluitend het bedrag van die verhoging van die arbeidsongeschiktheidsuitkering in mindering gebracht op het bedrag van de suppletie. Indien de bedoelde betrokkene uit hoofde van twee of meer dienstbetrekkingen als overheidswerknemer recht heeft op een WAO-uitkering, wordt die uitkering voor de toepassing van de vorige volzin toegerekend aan de in die volzin eerstgenoemde dienstbetrekking, naar rato van de feitelijk genoten inkomsten uit hoofde van de desbetreffende dienstbetrekkingen.
3 Indien de toerekeningswijze, bedoeld in het tweede lid, in een individueel geval naar het oordeel van het bestuursorgaan leidt tot een kennelijk onredelijke uitkomst voor de betrokkene, kan het bestuursorgaan ten gunste van die betrokkene tot een wijze van toerekenen besluiten die met de strekking van dit artikel overeenkomt.
1 Indien betrokkene gedurende de periode dat recht bestaat op suppletie inkomsten verwerft uit of in verband met arbeid of bedrijf, anders dan bedoeld in artikel 11a:8, wordt de berekeningsgrondslag van de suppletie verminderd met de inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf.
2 Onder inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, bedoeld in het eerste lid, worden begrepen inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf die zijn ontstaan:
a met ingang van of na de dag waarop het ontslag ter zake waarvan de betrokkene suppletie is toegekend, hem is aangezegd;
b gedurende nonactiviteit, vakantie of verlof onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag ter zake waarvan de betrokkene suppletie is toegekend;
c vóór de dag van het ontslag ter zake waarvan de betrokkene suppletie is toegekend, anders dan bedoeld in onderdeel a en b, en artikel 11a:8, tweede lid, voor zover uit deze arbeid of dit bedrijf na die dag inkomsten of meer inkomsten worden genoten door de betrokkene, terwijl die inkomsten of die meerdere inkomsten of een gedeelte daarvan, het gevolg zijn van een verhoogde werkzaamheid dan wel verband houden met het ontslag.
3 In bijzondere gevallen kan het bestuursorgaan ten gunste van betrokkene afwijken van het tweede lid.
Voor de toepassing van artikel 11a:8 en 11a:9 worden uitkeringen steeds geacht onverminderd door betrokkene te zijn genoten indien, als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene, één of meer werkloosheidsuitkeringen, een Waz-uitkering, arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, uitkeringen op grond van de Ziektewet dan wel uitkeringen die naar aard en strekking overeenkomen met laatstgenoemde uitkeringen, waarop betrokkene recht heeft:
b blijvend geheel geweigerd worden;
c tijdelijk of blijvend gedeeltelijk geweigerd worden; dan wel
1 Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de betrokkene, aan wie een suppletie is toegekend, keert het bestuursorgaan een bedrag uit, gelijk aan de berekeningsgrondslag van de suppletie van betrokkene over een tijdvak van drie maanden.
2 Het in het eerste lid bedoelde bedrag wordt uitgekeerd:
a aan de langstlevende der echtgenoten indien de overledene niet duurzaam van de andere echtgenoot gescheiden leefde;
b bij ontstentenis van de onder a bedoelde persoon aan de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen;
c bij ontstentenis van de onder a en b bedoelde personen aan degenen ten aanzien van wie de overledene grotendeels in de kosten van het bestaan voorzag en met wie hij in gezinsverband leefde.
3 Voor de toepassing van het tweede lid worden mede als echtgenoot aangemerkt niet gehuwde personen van verschillend of gelijk geslacht die duurzaam een gezamenlijke huishouding voeren, tenzij het betreft personen tussen wie bloedverwantschap in de eerste of tweede graad bestaat.
4 Van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in het derde lid, kan slechts sprake zijn indien twee ongehuwde personen gezamenlijk voorzien in huisvesting en bovendien beiden een bijdrage leveren in de kosten van de huishouding dan wel op andere wijze in elkaars verzorging voorzien.
5 Op het uit te keren bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de betrokkene ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een of meer werkloosheidsuitkeringen, arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, uitkeringen op grond van de Ziektewet dan wel uitkeringen die naar aard en strekking overeenkomen met laatstgenoemde uitkeringen, waarop betrokkene recht had.
1 Het bestuursorgaan stelt op aanvraag vast of er recht op suppletie bestaat.
2 Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het bestuursorgaan beschikbaar gesteld aanvraagformulier.
3 Het bestuursorgaan betaalt de suppletie zo spoedig mogelijk uit, doch uiterlijk binnen een maand nadat het het recht op die suppletie heeft vastgesteld. Het bestuursorgaan betaalt de suppletie in de regel per maand achteraf.
4 De suppletie die niet in ontvangst is genomen of is ingevorderd binnen 3 maanden na de dag van betaalbaarstelling, wordt niet meer betaald. Het bestuursorgaan kan in bijzondere gevallen ten gunste van betrokkene afwijken van de eerste volzin.
1 Het bestuursorgaan betaalt ambtshalve een naar redelijkheid vast te stellen voorschot op een suppletie indien uitsluitend onzekerheid bestaat omtrent de hoogte van de suppletie, omtrent het van de suppletie aan de betrokkene te betalen bedrag of omtrent het nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 11a:3.
2 Het bestuursorgaan kan op verzoek van de betrokkene een naar redelijkheid vast te stellen voorschot op een suppletie betalen indien onzekerheid bestaat omtrent het recht op suppletie.
3 Een voorschot, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt beschouwd als een suppletie.
Scholing, opleiding en onbeloonde activiteiten
1 Het bestuursorgaan kan regels stellen op grond waarvan in bij die regels aan te geven gevallen en met inachtneming van bij die regels te stellen beperkingen de betrokkene bevoegd is deel te nemen aan een opleiding of scholing in dagonderwijs.
2 Indien de betrokkene die recht heeft op suppletie gaat deelnemen aan een voor hem naar het oordeel van het bestuursorgaan noodzakelijke opleiding of scholing, blijft volgens door het bestuursorgaan te stellen regels het recht op suppletie bestaan totdat die opleiding of scholing is geëindigd.
3 In de door het bestuursorgaan te stellen regels, bedoeld in het tweede lid, worden in ieder geval voorschriften en beperkingen gegeven met betrekking tot de aard, de omvang en de duur van de in het tweede lid bedoelde opleiding of scholing.
Conversie herplaatsingswachtgeld en bezoldiging of uitkering wegens ziekte
1 Degene die op 31 december 1995 uit hoofde van een ontslag uit de sector gemeenten recht heeft op een herplaatsingswachtgeld als bedoeld in artikel K 4, tweede lid, juncto artikel K 6 van de Algemene burgerlijke pensioenwet, zoals die wet luidde op die datum, en waarvan de duur op 1 januari 1996 nog niet is verstreken, heeft recht op suppletie.
2 Het in het eerste lid bedoelde recht op suppletie bedraagt bij een op 31 december 1995 genoten recht op herplaatsingswachtgeld van:
1 maand : gedurende de eerste 27 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%;
2 maanden: ,, ,, ,, 26 ,, 80%, ,, 33 ,, 70%;
3 maanden: ,, ,, ,, 25 ,, 80%, ,, 33 ,, 70%;
4 maanden: ,, ,, ,, 24 ,, 80%, ,, 33 ,, 70%;
5 maanden: ,, ,, ,, 22 ,, 80%, ,, 33 ,, 70%;
6 maanden: ,, ,, ,, 21 ,, 80%, ,, 33 ,, 70%;
7 maanden: ,, ,, ,, 20 ,, 80%, ,, 33 ,, 70%;
8 maanden: ,, ,, ,, 19 ,, 80%, ,, 33 ,, 70%;
9 maanden: ,, ,, ,, 18 ,, 80%, ,, 33 ,, 70%;
10 maanden: ,, ,, ,, 17 ,, 80%, ,, 33 ,, 70%;
11 maanden: ,, ,, ,, 16 ,, 80%, ,, 33 ,, 70%;
12 maanden: ,, ,, ,, 15 ,, 80%, ,, 33 ,, 70%;
13 maanden: ,, ,, ,, 14 ,, 80%, ,, 33 ,, 70%;
14 maanden: ,, ,, ,, 13 ,, 80%, ,, 33 ,, 70%;
15 maanden: ,, ,, ,, 12 ,, 80%, ,, 33 ,, 70%;
16 maanden: ,, ,, ,, 11 ,, 80%, ,, 33 ,, 70%;
17 maanden: ,, ,, ,, 10 ,, 80%, ,, 33 ,, 70%;
18 maanden: ,, ,, ,, 9 ,, 80%, ,, 33 ,, 70%;
19 maanden: ,, ,, ,, 9 ,, 80%, ,, 33 ,, 70%;
20 maanden: ,, ,, ,, 8 ,, 80%, ,, 33 ,, 70%;
21 maanden: ,, ,, ,, 7 ,, 80%, ,, 33 ,, 70%;
22 maanden: ,, ,, ,, 6 ,, 80%, ,, 33 ,, 70%;
23 maanden: ,, ,, ,, 5 ,, 80%, ,, 33 ,, 70%;
24 maanden: ,, ,, ,, 4 ,, 80%, ,, 33 ,, 70%;
25 maanden: ,, ,, ,, 3 ,, 80%, ,, 33 ,, 70%;
26 maanden: ,, ,, ,, 2 ,, 80%, ,, 33 ,, 70%;
27 maanden: ,, ,, ,, 1 maand 80%, ,, 33 ,, 70%;
28 maanden: gedurende 33 maanden 70%
59 maanden: gedurende 1 maand 70%
3 De artikelen 11a:3 tot en met 11a:5, 11a:6, tweede lid, 11a:7 tot en met 11a:11, alsmede artikel 11a:12, derde lid tot en met 11a:16 zijn van overeenkomstige toepassing.
4 Het bestuursorgaan stelt ambtshalve van iedere overheidswerknemer als bedoeld in het eerste lid, het recht op suppletie vast met inachtneming van het in dit artikel bepaalde.
5 Artikel 11a:6, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de vaststelling van de berekeningsgrondslag voor de betrokkene als dagloon geldt het dagloon zoals bepaald in artikel 42, derde en vierde lid, van de WPA, zonder toepassing van de maximumdagloongrens van artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.
6 Bij de bepaling op 1 januari 1996 van de periode waarover herplaatsingswachtgeld is genoten, wordt deze periode naar beneden afgerond op een hele maand.
Indien de overheidswerknemer, bedoeld in artikel 2 van de WPA, op 1 januari 1996 gedurende een periode van 52 weken of langer onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest in de zin van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de mate van zijn algemene invaliditeit op grond van het pensioenreglement is vastgesteld op ten minste 15 procent dan wel de mate van arbeidsongeschiktheid ingevolge de ministeriële regeling op grond van artikel 8, derde lid, van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet is vastgesteld op ten minste 25 procent, binnen een periode van zes maanden is aan te merken als betrokkene, geldt voor hem als dagloon het dagloon zoals bepaald in artikel 39, vierde en vijfde lid, van de WPA, zonder toepassing van de maximum dagloongrens van artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.
Indien het niveau van de WAO-conforme uitkering als bedoeld in paragraaf 9 van de WPA een algemene neerwaartse wijziging ondergaat, wordt deze neerwaartse wijziging, tenzij de LOGA-partners anders overeenkomen, binnen zes maanden na de datum van het Staatsblad, waarin de maatregel is gepubliceerd, op overeenkomstige wijze ten aanzien van de suppletie doorgevoerd vanaf de in het Staatsblad vermelde datum van inwerkingtreding van bedoelde maatregel, doch niet eerder dan zes maanden na de datum van het Staatsblad.
Dit hoofdstuk treedt in werking met ingang van 1 januari 1996.
1 Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar, van wie de eerste dag van ongeschiktheid, bedoeld in artikel 8:5, is gelegen op of na 1 januari 2004 en die op of na 1 januari 2007 op grond van artikel 8:5 is ontslagen, met uitzondering van de ambtenaar die op grond van de WAO recht heeft op een WAO-uitkering.
2 Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar, van wie de eerste dag van ongeschiktheid, bedoeld in artikel 8:5, is gelegen op of na 1 januari 2004 en die tussen 1 juli 2006 en 1 januari 2007 op grond van artikel 8:5 is ontslagen en volledig arbeidsongeschikt is, met uitzondering van de ambtenaar die op grond van de WAO recht heeft op een WAO-uitkering.
12 OVERLEG MET ORGANISATIES VAN OVERHEIDSPERSONEEL
1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a de commissie: de in artikel 12:2 bedoelde commissie voor georganiseerd overleg;
b de ambtenaren: de ambtenaren in de zin van de collectieve arbeidsvoorwaardenregeling en de werknemers die werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst;
c de organisaties: de plaatselijk werkende groeperingen van de landelijke verenigingen van overheidspersoneel, aangesloten bij de centrales welke zijn toegelaten tot het centraal overleg met het College voor Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.
2 Er is een commissie voor georganiseerd overleg, die is samengesteld uit een vertegenwoordiging van het gemeentebestuur en een vertegenwoordiging van de toegelaten organisaties.
3 Onder toegelaten organisaties worden verstaan: de Algemene Centrale van Overheidspersoneel (ACOP), de Christelijke Centrale van Overheids- en Onderwijzend Personeel (CCOOP) en de Centrale van Middelbare en Hogere Functionarissen bij overheid, onderwijs, bedrijven en instellingen (CMHF), dan wel een van de bij deze centrale aangesloten bonden, voorzover deze centrales, respectievelijk bonden voldoende representatief geacht kunnen worden.
4 De leden van ABVAKABO en NOVON die op 1 juli 1998 zitting hebben in de commissie namens ACOP of Ambtenarencentrum, dan welk namens ABVAKABO of NOVON, behouden hun zetels als vertegenwoordigers van ACOP dan wel ABVAKABO FNV/NOVON.
Indien deze leden ophouden lid van de commissie te zijn, worden ze niet vervangen totdat het aantal leden namens ACOP dan wel ABAKABO FNV/NOVON in overeenstemming is met het aantal als genoemd in de bepaling van de samenstelling van de commissie.
Uiterlijk op 1 juli 2002 wordt het aantal leden in overeenstemming gebracht met de hier geldende bepalingen.
5 Andere vakorganisaties dan bedoeld in het derde lid kunnen toegelaten worden indien ze representatief geacht kunnen worden. Een desbetreffend verzoek wordt in het georganiseerd overleg besproken
6 Organisaties die tot het georganiseerd overleg zijn toegelaten, verliezen hun toegang tot dit overleg zodra zij niet meer voldoende representatief geacht worden.
Onder werknemersvertegenwoordiging wordt verstaan: de vertegenwoordigers van de toegelaten vakorganisaties die deel uitmaken van de commissie voor georganiseerd overleg.
1 De commissie voert overleg over alle aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van de ambtenaren met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd. De commissie kan niet overleggen over onderwerpen die voorbehouden zijn aan het LOGA tussen het College voor Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de centrales van overheidspersoneel.
2 Er worden nadere regels gesteld over de werkwijze van de commissie voor georganiseerd overleg.
3 De nadere regels, bedoeld in het tweede lid, bevatten een bepaling hoe moet worden gehandeld indien een geschil niet tot overeenstemming leidt.
De commissie bestaat uit een vertegenwoordiging van het gemeentebestuur en een vertegenwoordiging van de toegelaten organisaties waarvan de leden gedurende tenminste zes maanden in dienst zijn van de gemeente Oss.
Namens het gemeentebestuur heeft de wethouder die personeelszaken in zijn portefeulle heeft, zitting in de commissie. Het gemeentebestuur wijst tevens zijn plaatsvervanger aan.
Elke toegelaten organisatie wijst drie leden en hun plaatsvervangers aan.
De aanwijzing geschiedt door en uit die personeelsorganisaties, welke tenminste 20 aangesloten personeelsleden tellen.
De werknemersvertegenwoordiging kiest uit haar midden een voorzitter en een secretaris, alsmede hun plaatsvervanger(s).
Uiterlijk 1 februari van elk jaar doen de personeelsorganisaties aan burgemeester en wethouders opgaaf van:
Het lidmaatschap van de commissie dat verkregen is op grond van artikel 12:3:3 eindigt:
In vacatures die ontstaan op grond van artikel 12:3:7, wordt voorzien conform artikel 12:3:3.
In de commissie G.O. kunnen worden behandeld de in artikel 12:2 genoemde onderwerpen van medezeggenschap, met inachtneming van de artikelen 12:3:23 en 12:3:36.
Tot de onderwerpen van overleg behoren niet de ten aanzien van de ambtenaar persoonlijk te nemen besluiten.
De commissie G.O. stelt in een reglement nader haar werkwijze vast.
Het reglement bevat in ieder geval voorschriften omtrent:
a.de gevallen waarin de commissie G.O. ten behoeve van de uitoefening van haar taak bijeen
Tijdens de vergadering worden onderwerpen van medezeggenschap, zoals bedoeld in artikel 12:3:9, aan de orde gesteld waarover één der overlegpartners overleg wenselijk acht.
De commissie G.O. komt bijeen binnen twee weken nadat één der overlegpartners daarom onder opgave van redenen heeft verzocht.
Een vergadering kan slechts worden gehouden indien wordt voldaan aan de voorschriften die ingevolge het G.O. gelden voor het houden van dergelijke vergaderingen.
De vergadering is openbaar. Op verzoek van één der overlegpartners kan het G.O. tot beslotenheid besluiten.
De vergadering wordt, tenzij de commissie G.O. een andere regeling treft, beurtelings geleid door de voorzitter van de werknemersvertegenwoordiging en de wethouder voor Personeelszaken of degene die hem waarneemt.
De agenda van de G.O.-vergadering bevat de onderwerpen die door één der overlegpartners bij de secretaris voor het overleg zijn aangemeld.
De vergadering kan tevens worden bijgewoond door:
De uitnodiging van een deskundige/adviseur wordt uiterlijk één dag voor de vergadering aan de overlegpartner gemeld.
Een vergadering wordt door de voorzitter geschorst, wanneer ten aanzien van een bepaald onderwerp beraad wenselijk wordt geacht door een van de overlegpartners.
Bijzondere bevoegdheden van de werknemersvertegenwoordiging
De werknemersvertegenwoordiging is ook buiten de vergaderingen bevoegd aan het gemeentebestuur voorstellen te doen over onderwerpen van medezeggenschap die betrekking hebben op de in artikel 12:2 genoemde onderwerpen. Dergelijke voorstellen worden schriftelijk en voorzien van een toelichting voorgelegd. Overigens is afhankelijk van het onderwerp van medezeggenschap de procedure van artikel 12:3:23 e.v. respectievelijk artikel 12:3:36 e.v. van toepassing.
Burgemeester en wethouders beslissen over dergelijke voorstellen niet dan nadat daarover tenminste éénmaal overleg is gepleegd in een G.O.-vergadering.
De werknemersvertegenwoordiging wordt door burgemeester en wethouders in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen over alle onderwerpen van medezeggenschap zoals vermeld in artikel 12:2. Dit adviesrecht geldt niet voor de onderwerpen die op grond van artikel 25 en artikel 27 van de WOR zijn onderworpen aan het adviesrecht of instemmingsrecht van de ondernemingsraad.
Het advies moet op een zodanig tijdstip worden gevraagd dat het van wezenlijke invloed kan zijn op het te nemen besluit.
Bij het vragen van advies wordt aan de werknemersvertegenwoordiging een overzicht verstrekt van de beweegredenen voor het besluit, alsmede van de gevolgen die het besluit, naar verwachting, voor het personeel zal hebben en van de naar aanleiding daarvan voorgenomen maatregelen.
De werknemersvertegenwoordiging brengt met betrekking tot een voorgenomen besluit als bedoeld in artikel 12:23 geen advies uit dan nadat over de betrokken aangelegenheid tenminste éénmaal overleg is gepleegd in een G.O.-vergadering. Wanneer één der overlegpartners te kennen geven daarop prijs te stellen, wordt het advies in een G.O.-vergadering uitgebracht.
Indien na het advies van de werknemersvertegenwoordiging een besluit genomen wordt, wordt de werknemersvertegenwoordiging door burgemeester en wethouders zo spoedig mogelijk van het besluit schriftelijk in kennis gesteld. Indien de werknemersvertegenwoordiging daarover nog niet heeft geadviseerd, wordt voorts het advies van de werknemersvertegenwoordiging ingewonnen over de uitvoering van het besluit.
Indien het advies van de werknemersvertegenwoordiging niet of slechts ten dele wordt gevolgd, delen burgemeester en wethouders mede waarom van het advies is afgeweken.
Tenzij het besluit van burgemeester en wethouders overeenstemt met het advies van de werknemersvertegenwoordiging, zijn burgemeester en wethouders verplicht de uitvoering van hun besluit op te schorten indien de werknemersvertegenwoordiging besluit over de inhoud van het voorgenomen besluit advies in te winnen bij de Advies- en Arbitragecommissie.
Indien de werknemersvertegenwoordiging besluit tot een adviesaanvrage bij de advies- en arbitragecommissie wordt binnen 10 werkdagen een G.O.-vergadering gehouden.
Burgemeester en wethouders raadplegen de raadscommissie omtrent het door hen alsdan in te nemen standpunt.
Tenzij de overlegpartners besluiten het overleg voort te zetten danwel te beëindigen, wordt in deze vergadering nagegaan of overeenstemming bestaat over de vraag wat het onderwerp en de inhoud van het geschil is.
Binnen zes werkdagen na de vergadering bedoeld in voorgaand artikel wordt het verzoek om advies ter kennis gebracht van de voorzitter van de advies- en arbitragecommissie. Het verzoek wordt ondertekend door beide deelnemers aan het overleg wanneer die zich beiden voor inwinning van het advies hebben uitgesproken en bevat tenminste het onderwerp en de inhoud van het geschil.
Indien in de vergadering, bedoeld in artikel 12:3:30, geen overeenstemming is bereikt tussen de overlegpartners in de commissie G.O. over de vraag wat het onderwerp en de inhoud van het geschil is, brengen burgemeester en wethouders hun visie op het onderwerp en de inhoud van het geschil eveneens binnen zes dagen na eerdergenoemde vergadering ter kennis van de voorzitter van de advies- en arbitragecommissie. Burgemeester en wethouders informeren de raadscommissie.
Binnen twee weken na ontvangst van het advies van de advies- en arbitragecommissie wordt de werknemersvertegenwoordiging door burgemeester en wethouders schriftelijk in kennis gesteld van hun uiteindelijke besluit.
De gemeenteraad brengt geen wijziging in de hem door burgemeester en wethouders voorgelegde ontwerp-besluiten betreffende onderwerpen van medezeggenschap waarover in de G.O.-vergadering overeenstemming bestaat, dan nadat de werknemersvertegenwoordiging over de voorgestelde wijziging in het ontwerp-besluit haar oordeel heeft kenbaar gemaakt.
Burgemeester en wethouders behoeven de instemming van de werknemersvertegenwoordiging van elk door hen voorgenomen besluit tot vaststelling, wijziging of intrekking van de geschreven rechtstoestandregeling of algemeen verbindende voorschriften waaraan voor individuele personeelsleden van de gemeente Oss rechten en plichten zijn verbonden.
Op grond van het bepaalde in artikel 27, lid 3 van de WOR behoudt de werknemersvertegenwoordiging de bevoegdheid om het in lid 1 van dit artikel gestelde instemmingsrecht aan zichzelf voor te behouden, in tegenstelling tot het in lid 2 van dit artikel gestelde. Het bepaalde in de artikelen 12:3:37 tot en met 12:3:43 zijn dan overeenkomstig van toepassing.
Het in het voorgaande artikel, lid 1 bepaalde geldt niet ten aanzien van die zaken waarover landelijk in het college van Arbeidszaken overeenstemming is bereikt.
Wordt een besluit voorgenomen over een onderwerp, genoemd in artikel 12:36 overeenkomstig de uitkomsten van het GO-overleg, gevoerd in het College van Arbeidszaken, dan doen burgemeester en wethouders daarvan schriftelijk mededeling aan de werknemersvertegenwoordiging; wordt overwogen ondanks de uitkomst van het overleg in het College van Arbeidszaken geen of een afwijkende regeling te treffen, dan vindt terzake alsnog overleg plaats in de G.O.-vergadering.
Indien de werknemersvertegenwoordiging of burgemeester en wethouders, gehoord de raadscommissie, tot het oordeel komt dat overleg niet zal leiden tot de vereiste instemming, brengen zij dat oordeel, binnen zes dagen nadat zij daarvan in een G.O.-vergadering blijk hebben gegeven, schriftelijk ter kennis van de commissie G.O.
Binnen twee weken na ontvangst van het advies overleggen de werknemersvertegenwoordiging en burgemeester en wethouders opnieuw over het voorgenomen besluit.
Indien ook na het hernieuwde overleg geen overeenstemming ontstaat, kan, indien daarover tussen de overlegpartners overeenstemming bestaat, het geschil worden onderworpen aan een arbitrale uitspraak van de advies- en arbitragecommissie. Burgemeester en wethouders behoeven daartoe de instemming van de gemeenteraad.
Een arbitrale uitspraak van de advies- en arbitragecommissie heeft bindende kracht.
De werknemersvertegenwoordiging kan uit zijn midden een of meer commissies instellen ter behandeling van onderwerpen van medezeggenschap die tot het taakgebied van de werknemersvertegenwoordiging behoren.
De werknemersvertegenwoordiging en de commissies van dat orgaan kunnen zich in hun werkzaamheden doen bijstaan door deskundigen.
De werknemersvertegenwoordiging kan buiten de gebruikelijke werkuren hoorzittingen houden voor het personeel van de gemeente dat zij vertegenwoordigt.
Burgemeester en wethouders dragen er zorg voor dat ambtenaren die kandidaat staan of gestaan hebben voor de werknemersvertegenwoordiging, dan wel daar lid van zijn of geweest zijn, uit hoofde van hun kandidaatstelling of lidmaatschap niet in hun positie als ambtenaar worden bena-
Status plaatsvervangende leden
Een plaatsvervangend lid van de werknemersvertegenwoordiging treedt slechts in de plaats van het desbetreffende lid, indien het lid is verhinderd, de aan zijn lidmaatschap verbonden werkzaamheden te vervullen.
Bij vervanging als bedoeld in artikel 12:3:50, wordt het plaatsvervangende lid geacht lid van de werknemersvertegenwoordiging te zijn.
Het door de plaatsvervanger uit hoofde van de toepassing van het bepaalde in het artikel 12:3:50 genoten faciliteiten worden geacht door het lid te zijn genoten.
13 OVERGANGS- EN SLOTBEPALING CAR
1 Deze regeling treedt in werking per 1 april 1995.
2 Met ingang van de datum waarop deze regeling in werking treedt, vervallen de bepalingen van het geldende algemeen ambtenarenreglement dan wel van die verordeningen, die tekstueel dan wel materieel gelijkluidend zijn aan de bepalingen van deze regeling.
3 Indien de inwerkingtreding van deze regeling ertoe leidt dat bepalingen uit het geldende algemeen ambtenarenreglement vervallen, waardoor aanspraken van individuele ambtenaren in neerwaartse of opwaartse zin worden bijgesteld, vindt overleg plaats over de gevolgen daarvan.
4 In afwijking van het gestelde in het eerste en tweede lid hebben de artikelen 10:1, 10:6, 10:15, eerste en tweede lid, 10:19, 10:23, tweede lid, 11:1, 11:6, zevende en achtste lid, 11:13, eerste en tweede lid, 11:23, 11:24 en artikel 11:27, tweede lid, terugwerkende kracht tot en met 1 augustus 1993.
Ten aanzien van degene die per 31 december 1996 geen volledige betrekking bekleedt, geldt dat de omvang van deze betrekking per 1 januari 1997 naar rato is teruggebracht, tenzij betrokkene heeft verzocht om handhaving van het aantal uren van de betrekking per 31 december 1996 en dit verzoek niet is afgewezen.
Ten aanzien van de toegekende FLO-uitkeringen, wachtgelden, en uitkeringen ingevolge hoofdstuk 11 die voortduren tot na 1 januari 1997 geldt dat de artikelen 9:2, tweede lid, 10:5, eerste lid, en 11:5, eerste lid, terugwerkende kracht hebben tot en met 1 januari 1997.
15 OVERIGE RECHTEN EN VERPLICHTINGEN
De ambtenaar is gehouden zijn betrekking nauwgezet en ijverig te vervullen en zich ook overigens te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.
De ambtenaar is verplicht de eed of belofte af te leggen die bij wet, bij instructie of bij besluit van het college is voorgeschreven.
Persoonlijk gebruik van goederen of diensten
Het is de ambtenaar verboden, behoudens toestemming verleend door of namens het college in bijzondere gevallen, ten eigen bate:
a diensten te laten verrichten door personen in gemeentedienst;
b aan de gemeente toebehorende eigendommen te gebruiken;
c gebruik te maken van hetgeen hem in of in verband met zijn betrekking ter kennis is gekomen.
Aannemen van geschenken en gelden
a in verband met zijn betrekking vergoedingen, beloningen, giften of beloften van derden te vorderen, te verzoeken of aan te nemen, anders dan met toestemming van het college;
b steekpenningen aan te nemen.
1 De ambtenaar is verplicht zich te gedragen naar de maatregelen van orde die ten aanzien van het verblijf in de kantoren, werkplaatsen of op andere arbeidsterreinen zijn vastgesteld.
2 Indien de ambtenaar verhinderd is zijn betrekking te vervullen, is hij verplicht dit zo spoedig mogelijk mede te delen of te doen mededelen.
1. De ambtenaar is verplicht aan het college, op een door dit orgaan te bepalen wijze, opgave te doen van de nevenwerkzaamheden die hij verricht of voornemens is te gaan verrichten, die de belangen van de dienst, voorzover deze in verband staan met zijn functievervulling, kunnen raken.
2. Er wordt een registratie gevoerd op basis van de ingevolge het eerste lid gedane opgaven.
3. Het is de ambtenaar verboden nevenwerkzaamheden te verrichten waardoor de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voorzover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Omtrent dit verbod kunnen nadere regels worden gesteld.
Het college regelt de openbaarmaking van de in het eerste lid bedoelde nevenwerkzaamheden van de gemeentesecretaris en directeuren van gemeentelijke diensten en bedrijven, alsmede van andere ambtenaren aangesteld in een functie waarvoor ter bescherming van de integriteit van de openbare dienst openbaarmaking van nevenwerkzaamheden noodzakelijk is.
1 Het college wijst ambtenaren aan die zijn aangesteld in een functie waaraan in het bijzonder het risico van financiële belangenverstrengeling of het risico van oneigenlijk gebruik van koersgevoelige informatie verbonden is.
2 De ambtenaar bedoeld in het eerste lid meldt aan het college, op een door dit orgaan te bepalen wijze, zijn financiële belangen respectievelijk bezit van en transacties in effecten, die de belangen van de dienst, voor zover deze in verband staan met de functievervulling, kunnen raken.
3 Er wordt een registratie gevoerd van de meldingen bedoeld in het tweede lid.
4 Het is de ambtenaar verboden financiële belangen te hebben, effecten te bezitten en transacties in effecten te verrichten waardoor de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voorzover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Omtrent dit verbod kunnen nadere regels worden gesteld.
Aanneming en levering ten behoeve van de openbare dienst
1 Het is de ambtenaar verboden middellijk of onmiddellijk deel te nemen aan aannemingen en leveringen ten behoeve van de openbare dienst.
2 Het college kan regelen stellen betreffende het deelnemen van de ambtenaar, middelijk of onmiddellijk, aannemingen en leveringen ten behoeve van anderen.
Plicht tot aanvaarden andere betrekking
1 De ambtenaar is verplicht - nadat hij is gehoord - een andere betrekking te aanvaarden voor de vervulling waarvan hij in het belang van de dienst is aangewezen, indien deze betrekking hem redelijkerwijs in verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten kan worden opgedragen.
2 Indien het college dit in het dienstbelang nodig acht is de ambtenaar verplicht om:
a tijdelijk niet tot zijn betrekking behorende werkzaamheden te verrichten, dan wel tijdelijk een andere betrekking waar te nemen;
b tijdelijk werkzaamheden te verrichten buiten de voor hem vastgestelde werktijden;
c zich buiten de voor zijn betrekking vastgestelde werktijden ter beschikking te houden. Voor het gedurende onbepaalde tijd periodiek verrichten van deze beschikbaarheidsdiensten wordt de ambtenaar schriftelijk aangewezen, indien deze diensten ten minste op gemiddeld zestig kalenderdagen in een periode van twaalf maanden zullen moeten worden verricht, hetgeen uit de schriftelijke aanwijzing moet blijken.
3 Wanneer de ambtenaar meent, dat in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden de in het tweede lid bedoelde werkzaamheden redelijkerwijs niet van hem kunnen worden gevergd, geeft hij - onverminderd zijn verplichting om die werkzaamheden terstond aan te vangen - daarvan door tussenkomst van het hoofd van dienst terstond kennis aan het college, dat zo spoedig mogelijk een beslissing ter zake neemt.
4 De ambtenaar kan niet worden verplicht, indien bij enig particulier werkgever een staking is uitgebroken of een uitsluiting plaats heeft, ter vervanging van stakers of uitgeslotenen werkzaamheden te verrichten of werknemers bij het verrichten van werkzaamheden behulpzaam te zijn, tenzij naar het oordeel van het college zulks met het oog op de openbare veiligheid of gezondheid of voor de regelmatige functionering van de openbare dienst van de gemeente noodzakelijk is.
5 Ter zake van de toepassing van het bepaalde in het vierde lid wordt zo spoedig mogelijk overleg gepleegd in de commissie, bedoeld in artikel 12:1 tweede lid.
Aanvaarden andere werkzaamheden
1 De ambtenaar is verplicht, indien hij daartoe door of namens het college wordt aangewezen, in tijden van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden andere werkzaamheden te verrichten dan die welke hij gewoonlijk verricht, mits deze werkzaamheden strekken ter uitvoering van de taak die de gemeente in die tijden heeft of zal krijgen, dan wel ertoe strekken een zo goed en ongestoord mogelijke uitvoering van die taak te verzekeren.
2 De ambtenaar is verplicht, indien hij daartoe door het college wordt aangewezen, taken te verrichten in het kader van de Wet rampen en zware ongevallen.
3.In geval van een ramp of zwaar ongeval als bedoeld in artikel 1, sub b, Wet rampen en
3. zware ongevallen, is de ambtenaar die is aangewezen op grond van het tweede lid van
3. dit artikel verplicht de taken in het kader van de Wet rampen en zware ongevallen te
3. verrichten onder leiding en toezicht van het college waar de ramp of het zware ongeval
4 De ambtenaar, op grond van het eerste of tweede lid aangewezen, is te allen tijde verplicht lessen te volgen en deel te nemen aan oefeningen welke verband houden met zijn in dat lid aangeduide taak.
5 De aanwijzing, bedoeld in het eerste of tweede lid geschiedt slechts, indien de persoonlijke omstandigheden van de ambtenaar zulks redelijkerwijs toelaten.
1 De ambtenaar kan worden verplicht tot gehele of gedeeltelijke vergoeding van door de gemeente geleden schade, voor zover deze aan zijn schuld of nalatigheid is te wijten.
2 Het bedrag van de schadevergoeding en de wijze van inhouding daarvan op zijn bezoldiging worden niet vastgesteld dan nadat de ambtenaar in de gelegenheid is gesteld zich schriftelijk of mondeling te verantwoorden en ter zake van de wijze van inhouding zijn wensen kenbaar te maken.
Plichten rekenplichtige ambtenaar
1 De rekenplichtige ambtenaar wordt voor de verplichting tot aanzuivering van een tekort geheel of gedeeltelijk ontheven naarmate hij het beheer nauwgezet heeft gevoerd en de nodige voorzorgen heeft genomen voor de bewaring van gelden en geldswaardige papieren.
2 Vloeit de verplichting tot aanzuivering van een tekort voort uit een aansprakelijkheid voor ondergeschikt personeel dan wordt bovendien in aanmerking genomen in hoeverre hij op de handelingen van dat personeel deugdelijk toezicht heeft gehouden.
3 De rekenplichtige ambtenaar is van zijn verantwoordelijkheid ontheven gedurende de tijd dat hij door ziekte of wettige afwezigheid zijn beheer niet persoonlijk heeft gevoerd, indien gedurende die tijd zijn betrekking wordt waargenomen krachtens aanwijzing door of namens het college.
4.Voor de met geldelijk beheer belaste ambtenaren worden bij afzonderlijke verordening regelen gesteld ten aanzien van de wijze van handelen met betrekking tot geconstateerde kasverschillen.
1 Indien over een ambtenaar klachten van derden ter kennis komen van burgemeester en wethouders of het hoofd van dienst, wordt - tenzij die klachten kennelijk ongegrond of niet van enig belang zijn - de inhoud daarvan zo spoedig mogelijk door of namens burgemeester en wethouders aan de ambtenaar medegedeeld.
2 De ambtenaar heeft het recht zijn oordeel over de klacht mondeling en schriftelijk te geven. Hij is verplicht op de klacht betrekking hebbende stukken voor gezien te tekenen.
3 De ambtenaar heeft het recht zich in het openbaar te verweren tegen uitlatingen in het openbaar gedaan over hem in zijn hoedanigheid van ambtenaar, daaronder begrepen uitlatingen over door hem uitgebrachte adviezen. De wijze waarop het verweer zal worden gevoerd, wordt in overleg met hem vastgesteld. De raad kan ter zake nadere regels stellen.
1 Het college kan bepalen, dat met inachtneming van door het college te stellen regelen over de ambtenaar periodiek een beoordeling wordt uitgebracht omtrent de wijze waarop hij zijn betrekking vervult en omtrent zijn gedragingen tijdens de uitoefening van die betrekking.
2 Onverminderd het bepaalde in het eerste lid wordt met de ambtenaar zijn gedrag besproken tijdens de uitoefening van zijn betrekking of de wijze waarop hij zijn betrekking vervult, voor zover deze aanleiding geven tot aanmerkingen, waarbij tevens aandacht wordt geschonken aan de wijze waarop het gedrag of de wijze waarop hij zijn betrekking vervult naar het oordeel van het college verbeterd kan worden.
Dragen van uniform of dienstkleding
1 De ambtenaar is verplicht tijdens de vervulling van zijn betrekking de door het college voor die betrekking of voor bepaalde werkzaamheden voorgeschreven kleding of uniform en onderscheidingstekenen te dragen.
2 Het deelnemen aan betogingen en optochten in het voorgeschreven uniform is de ambtenaar slechts toegestaan, indien daarvoor door of namens het college toestemming is gegeven.
3 Het is de ambtenaar verboden om bij gekleed gaan in uniform insignes of andere onderscheidingstekens of in dienst uniformkledingstukken te dragen, een en ander voor zover die niet van gemeentewege zijn verstrekt of voorgeschreven of tot het dragen waarvan niet door het college vergunning is verleend. Dit verbod is niet van toepassing ten aanzien van ordetekenen tot het aannemen of dragen waarvan door het hoger bestuursorgaan verlof is verleend.
4 Bij afzonderlijke regeling kunnen regelen worden gesteld betreffende de verstrekking, reiniging en herstelling van de in het eerste lid bedoelde kleding.
1 Indien het dienstbelang dit eist, kan de ambtenaar de verplichting worden opgelegd in of meer nabij zijn standplaats te gaan wonen.
2 Onder standplaats dient te worden verstaan: de gemeente of het met name genoemde gedeelte van de gemeente, waar de ambtenaar gewoonlijk zijn werkzaamheden verricht.
3 Het college kan ter uitvoering van het in het eerste lid bepaalde nadere regels stellen.
1 De ambtenaar is verplicht, indien hem door het college een dienstwoning is aangewezen, deze te betrekken en zich ter zake van de bewoning en het gebruik te gedragen naar de voorschriften die daaromtrent zijn gesteld.
2 Hij draagt de onderhoudskosten welke volgens de wet en het plaatselijk gebruik gemeenlijk voor rekening van de huurder zijn, tenzij terzake een afwijkende regeling is vastgesteld.
Verbod betreden arbeidsterrein
Aan de ambtenaar kan door of namens het college de toegang tot de kantoren, werkplaatsen of andere arbeidsterreinen, dan wel het verblijf aldaar worden ontzegd.
1 De ambtenaar die in contact staat of kort geleden gestaan heeft met een persoon, die een ziekte heeft, waarvoor ingevolge het krachtens de Infectieziektenwet bepaalde een nominatieve aangifteplicht geldt, mag zijn betrekking niet vervullen en heeft geen toegang tot de dienstgebouwen, -lokalen en -terreinen voor zolang de hoofdinspecteur of de inspecteur van het staatstoezicht op de volksgezondheid niet heeft verklaard, dat hij het gevaar voor overbrenging van een infectieziekte, of het gevaar dat hij verdacht moet worden te lijden aan zodanige ziekte, geweken acht.
2 De ambtenaar die verkeert in de in het vorige lid omschreven situatie, is verplicht daarvan ten spoedigste kennis te geven aan het college. Hij is gehouden zich te gedragen naar de door of vanwege het college gegeven aanwijzingen, waaronder die met betrekking tot het ondergaan van een geneeskundig onderzoek.
3 De ambtenaar geniet over de tijd, gedurende welke het hem overeenkomstig het bepaalde in dit artikel verboden is zijn betrekking te vervullen, zijn volledige bezoldiging.
1 De ambtenaar heeft recht op vergoeding van reis- en verblijfkosten ter zake van reizen in het belang van de dienst.
2 Deze vergoeding wordt vastgesteld en uitgekeerd overeenkomstig de daarvoor door het college gestelde regelen.
Schadevergoedingsregeling aan eigen auto bij dienstreis
1 Aan de ambtenaar wordt de schade aan hem toebehorende kleding en uitrusting, geen motorrijtuig in de zin van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen zijnde, vergoed welke hij buiten zijn schuld of nalatigheid lijdt ten gevolge van de vervulling van zijn betrekking, voor zover die schade niet bestaat uit de normale slijtage dier goederen.
2 Aan de ambtenaar wordt schade vergoed aan een aan hem toebehorend motorrijtuig in de zin van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen welke hij lijdt ten gevolge van de vervulling van zijn betrekking, tenzij:
De in het eerste lid bedoelde toestemming wordt in geen geval verleend, indien de ambtenaar niet heeft gesloten een door het college goedgekeurde verzekering op gecombineerde voorwaarden (zogenaamde all-riskverzekering), waarbij de gemeente, voor zover de verzekering betrekking heeft op de wettelijke aansprakelijkheid, als medeverzekerde is aangewezen en zo nodig uitgebreid met een ongevallen-inzittenden-verzekering.
Het college kan bepalen in welke niet elders voorziene gevallen schadeloosstelling en vergoeding van kosten zullen worden verleend.
De ambtenaar is, indien het college dit bepaalt, verplicht zich voor het volgen van een bijzondere vakopleiding beschikbaar te stellen of enig ander door het college nader aan te duiden onderwijs te volgen. De aan het volgen van het in dit artikel bedoelde onderwijs verbonden kosten komen ten laste van de gemeente.
1 Aan de ambtenaar beneden de leeftijd van 18 jaar wordt, indien hij dit wenst en voor zolang de belangen van de dienst zich daartegen niet verzetten, gedurende ten hoogste een dag per week verlof met behoud van bezoldiging verleend voor het volgen lessen aan inrichtingen voor voortgezet, herhalings- of vakonderwijs en vormingsinstituten voor leerplichtvrije jeugd.
Wegens buitengewone toewijding of bijzonder loffelijke vervulling van de betrekking kan aan de ambtenaar, naast een tevredenheidsbetuiging, een bijzondere beloning worden toegekend in de vorm van:
c buitengewone verhoging van bezoldiging.
Ter zake van niet-naleving van bepalingen welke redelijkerwijs niet kunnen worden geacht de ambtenaar bekend te zijn, worden hem geen voordelen onthouden of nadelen toegebracht.
Aan de vrouwelijke ambtenaar, die een borstkind heeft, wordt gedurende ten hoogste 1 jaar na de geboorte van het kind de gelegenheid gegeven haar kind te zogen dan wel de borstvoeding te kolven.
Voorkomen benadelen lid Georganiseerd Overleg
De gemeente draagt er zorg voor dat degene die als lid of als plaatsvervangend lid door een organisatie is aangewezen voor de commissie bedoeld in artikel 12:1, tweede lid, dan wel activiteiten vervult waarvoor hij krachtens artikel 6:4:2 buitengewoon verlof kan genieten, niet uit hoofde van zijn lidmaatschap of activiteiten wordt benadeeld in zijn positie in de gemeentelijke organisatie
1 De ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt dan wel bij herhaling aanleiding geeft tot toepassing te zijnen aanzien van maatregelen van inhouding, beslag of korting, als bedoeld in de tweede titel van de Ambtenarenwet, kan deswege disciplinair worden gestraft.
2 Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
1 Naast de mogelijkheid genoemd in artikel 8:13, kunnen de volgende disciplinaire straffen worden toegepast:
b arbeid buiten de voor de betrekking van de ambtenaar vastgestelde werktijden zonder vergoeding of tegen een lagere dan de normale vergoeding voor ten hoogste zes uren met een maximum van drie uren per dag en met dien verstande dat deze arbeid niet kan worden opgelegd op zondag en op de voor de ambtenaar geldende kerkelijke feestdagen;
c vermindering van vakantie met ten hoogste 1/3 van het aantal uren waarop de ambtenaar voor het desbetreffende kalenderjaar aanspraak heeft;
d geldboete tot ten hoogste 1% van het bedrag van het salaris per jaar;
e niet-betaling van het salaris, doch ten hoogste tot een bedrag overeenkomende met het salaris over een halve maand;
f stilstand van verhoging van salaris, met uitzondering van verhogingen als gevolg van algemene loonmaatregelen, een herwaardering van de betrekking daaronder begrepen, voor ten hoogste vier jaren;
g vermindering van salaris met ten hoogste het bedrag van de laatste twee periodieke verhogingen, of, indien aan de door de ambtenaar beklede betrekking geen schaal is verbonden, vermindering van het salaris met ten hoogste 5%, een en ander voor de tijd van niet langer dan twee jaren;
h plaatsing in een andere betrekking, al of niet in een ander onderdeel van de dienst, voor bepaalde of onbepaalde tijd en met of zonder vermindering van bezoldiging;
i schorsing voor een bepaalde tijd zonder of met gedeeltelijk genot van bezoldiging.
2 De straffen genoemd in het eerste lid, onder g, worden opgelegd door het college; de straffen genoemd onder h en i, alsmede de straf genoemd in artikel 8:13, worden opgelegd door het bestuursorgaan dat bevoegd is tot aanstelling in de laatstelijk door de ambtenaar vervulde betrekking.
3 Bij het opleggen van een straf kan worden bepaald, dat zij niet ten uitvoer zal worden gelegd indien de betrokken ambtenaar zich gedurende de bij het opleggen van de straf te bepalen termijn niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de bestraffing plaatsvindt, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim en zich houdt aan bij het opleggen van de straf eventueel te stellen bijzondere voorwaarden.
1 De verantwoording door de ambtenaar geschiedt, indien deze niet schriftelijk plaatsvindt, ten overstaan van het college of ten overstaan van een door he college aangewezen vertegenwoordiger. De verantwoording vindt niet eerder dan 6 maal 24 uur en niet later dan 12 maal 24 uur plaats. Op verzoek van de ambtenaar kan van deze termijn worden afgeweken.
2 Geschiedt de verantwoording mondeling, dan wordt daarvan binnen 36 uur proces-verbaal opgemaakt, dat na voorlezing wordt getekend door hem te wiens overstaan de verantwoording plaats heeft en door de ambtenaar. Weigert de ambtenaar de ondertekening, dan wordt daarvan in het proces-verbaal, zo mogelijk met vermelding van de redenen, melding gemaakt. Een afschrift van het proces-verbaal wordt de ambtenaar uitgereikt.
3 Indien de ambtenaar zulks verlangt, worden hij en zijn raadsman in de gelegenheid gesteld kennis te nemen van de ambtelijke rapporten of andere bescheiden welke op de hem ten laste gelegde feiten betrekking hebben.
De ambtenaar verstrekt het college een bewijs van ontvangst van het schriftelijk besluit tot strafoplegging.
De straf, behalve die van schriftelijke berisping, wordt niet ten uitvoer gelegd zolang zij niet onherroepelijk is geworden, tenzij bij de strafoplegging onmiddellijke tenuitvoerlegging is bevolen.
In het persoonlijk ontwikkelingsplan vindt wederzijds afstemming plaats tussen de wensen van de werknemer met betrekking tot zijn professionele ontwikkeling en de ontwikkelingsdoelen van de organisatie en worden afspraken gemaakt over zijn toekomstige inzetbaarheid.
1.Ten minste eens in de drie jaar stellen medewerker en leidinggevende samen een POP op waarin afspraken worden vastgelegd over de ontwikkeling van de medewerker, gericht op de toekomst. Jaarlijks wordt de POP geëvalueerd en kunnen opnieuw faciliteiten voor het komende jaar worden vastgesteld.
2.In het persoonlijke ontwikkelingsplan worden afspraken, voor zover van toepassing en mogelijk, vastgelegd en door de directeur vastgesteld met betrekking tot een of meer van de volgende onderwerpen:
h eventuele verdere medewerking van de zijde van de werkgever die de ambtenaar in staat moet stellen de gemaakte afspraken uit te voeren.
3.Een te volgen opleiding en de te ondernemen activiteiten dienen te passen in de doelstellingen, criteria en budgettaire voorwaarden van het gemeentelijke opleidingsbeleid, zoals neergelegd in het door het college vastgestelde opleidingsplan.
4.Er kunnen pas rechten worden ontleend aan de POP wanneer deze is vastgesteld door de directeur van de dienst. De vaststelling van de POP afspraken kan ook plaatsvinden door ondertekening van de geconsolideerde afsprakenlijst voor het dienstonderdeel dat de leiding heeft opgesteld, door de dienstdirecteur.
Indien er een wijziging in POP afspraken wordt aangebracht, wordt dit eerst met de medewerker besproken.
Deze regeling is niet van toepassing op opleidingsactiviteiten van 5 dagdelen of minder, tenzij anders overeengekomen. Opleidingen korter dan 5 dagdelen kunnen door de leidinggevende als dienstactiviteit worden aangemerkt.
1 De directeur verleent een ambtenaar, met inachtneming van artikel 1:2:1, in verband met een voorgenomen opleiding studiefaciliteiten zoals in de volgende artikelen omschreven, op voorwaarde dat:
d door of namens het college is vastgesteld dat het in het gemeentelijk belang is dat de ambtenaar de opleiding waarvoor hij faciliteiten krijgt toegekend, volgt;
2 De studiefaciliteiten worden verleend voor een door de directeur bij de verlening te bepalen termijn, die wordt afgeleid van de normaal te achten duur van de opleiding. Indien de opleiding langer dan één jaar duurt, zal jaarlijks worden beoordeeld of dit nog past binnen de mogelijkheden van het opleidingsbeleid en de beschikbare middelen.
b boeken en andere voorgeschreven materialen, met uitzondering van schrijfbehoeften, verzendkosten, duurzame gebruiksartikelen en niet verplicht voorgeschreven met de studie verband houdende boeken;
2 100% van de noodzakelijke reis-en verblijfskosten, conform de afspraken gemaakt in de Reis- en verblijfskostenverordening Oss.
3 Het verlenen van verlof, conform artikel 17:1:8, voor het volgen van een opleiding onder werktijd, voor het deelnemen aan excursies en examens en voor de daaruit voortvloeiende reistijd.
Bij het verlenen van de studiefaciliteiten, neemt het college de volgende categorieën van opleidingen in acht:
a de opleiding is vereist voor de huidige functie van de ambtenaar dan wel voor de functie waarvan vaststaat dat de ambtenaar die gaat vervullen;
1 Kosten, als bedoeld in artikel 17:1:5 lid 1, verband houdend met het volgen van een opleiding als bedoeld in artikel 17:1:6 onder a en onder b, worden door het college volledig vergoed.
2 Kosten, als bedoeld in artikel 17:1:5 lid 1, verband houdend met het volgen van een opleiding als bedoeld in artikel 17:1:6 onder c, worden door het college voor 50% vergoed.
1 Voor het volgen van een opleiding als bedoeld in artikel 17:1:6 onder a onder werktijd, wordt studieverlof toegekend gelijk aan de duur van de lessen en dergelijke, plus de eventueel benodigde reistijd met als maximum de voor de ambtenaar op die dag geldende arbeidsduur.
2 Tevens wordt als werktijd aangemerkt het volgen van een opleiding als bedoeld in artikel 17:1:6 onder a, welke geheel of voor een belangrijk gedeelte overdag en in eigen tijd van de ambtenaar wordt gegeven. Hier gelden de reguliere werktijden van 8.30 tot uiterlijk 17.30 uur. Opleidingen na 17.30 uur worden niet gecompenseerd.
3 Voor het volgen van een opleiding als bedoeld in artikel 17:1:6 onder b wordt, met uitzondering van het bepaalde in lid vier, geen studieverlof toegekend.
4.Op grond van bijzondere (persoonlijke) omstandigheden, de zwaarte van de opleiding en gelet op de eigen tijdsinvestering van de ambtenaar voor het volgen van de opleiding tijdens de reguliere werktijden, kan de leidinggevende als aanvulling op de eigen tijdsinvestering van de medewerker, gedeeltelijk of volledig studieverlof toekennen voor het volgen van een opleiding als bedoeld in artikel 17:1:6 onder b. Het betreft hier maatwerk en de hoeveelheid studieverlof dient, inclusief afweging, te worden vastgelegd in de POP.
5.Voor het volgen van een opleiding als bedoeld in artikel 17:1:6 onder c wordt geen studieverlof toegekend en dient het rooster in voorkomende gevallen te worden aangepast.
6.De ambtenaar neemt zijn studieverlof op in overleg met, en na instemming van, zijn leidinggevende.
De ambtenaar is verplicht zich aan het eerstvolgende voor zijn opleiding geldende examen te onderwerpen, tenzij over de tijdstippen waarop examen wordt gedaan afwijkende afspraken zijn gemaakt tussen de ambtenaar en zijn leidinggevende.
c verandering van functie door de ambtenaar waardoor met het volgen van de opleiding niet langer een gemeentelijk belang als bedoeld in artikel 17:1:6, onder a t/m c, voorop staat;
De ambtenaar dient de hem toegekende vergoeding als bedoeld in artikel 17:1:7, geheel of gedeeltelijk terug te betalen indien:
c de ambtenaar door verwijtbaar eigen toedoen of nalaten binnen een termijn van twee jaren na afronding van de opleiding wordt ontslagen;
d aan de dienstbetrekking van de ambtenaar binnen twee jaren na afronding van de opleiding op eigen verzoek een einde komt om elders een baan te aanvaarden, tenzij de ambtenaar aansluitend aan zijn ontslag een betrekking aanvaardt, waaraan het deelnemerschap in de zin van het pensioenreglement is verbonden.
1 De terugbetalingsverplichting als omschreven in het vorige artikel, onder a en onder b, bedraagt het volledige bedrag van de vergoeding.
de door de werkgever betaalde studiekosten, zoals genoemd in artikel 17:1:5, lid 1, indien de gevolgde studie kan worden afgerond met een examen dat leidt tot een diploma en de ambtenaar niet slaagt voor dit examen. Voor het vervolgen van de opleiding en/of het deelnemen aan een herexamen dient de ambtenaar opnieuw studiefaciliteiten aan te vragen.
3 De terugbetalingsverplichting als omschreven in het vorige artikel , onder c en onder d, bedraagt bij beëindiging van de dienstbetrekking binnen twee jaren na afloop van de opleiding het volledige bedrag van de vergoeding, met dien verstande dat voor iedere hele maand dat de dienstbetrekking heeft voortgeduurd na afloop van de opleiding het terug te betalen gedeelte met 1/24 deel wordt verminderd.
b de directeur alle inlichtingen te verstrekken, die voor de uitvoering van dit hoofdstuk nodig zijn, waaronder, onder overlegging van een kopie van het diploma of getuigschrift, de melding dat de opleiding is afgerond.
Het college is bevoegd in gevallen waarin dit hoofdstuk niet of niet in redelijkheid voorziet een voorziening te treffen.
De ambtenaar heeft na elke periode van vijf jaar recht op loopbaanadvies bij een door het college aangewezen interne of externe deskundige.
1.In het persoonlijk ontwikkelingsplan van en het functioneringsgesprek met een ambtenaar
van 50 jaar en ouder stelt het college zijn belasting en belastbaarheid aan de orde. Zonodig worden naar aanleiding hiervan afspraken gemaakt over aanpassingen in het individuele takenpakket.
2.Het college past voor de ambtenaar van 62 tot 65 jaar, binnen de mogelijkheden van de fiscale
wetgeving, een premiekorting “in dienst hebben oudere werknemers” toe. Het bedrag van de
korting wordt gebruikt voor verhoging van de inzetbaarheid van de ambtenaar. Het college en
de ambtenaar bepalen in overleg de besteding van het bedrag.
Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:
1 a betrokkene: de ambtenaar of gewezen ambtenaar in de zin van de CAR;
b woongebied: een door het college aan te wijzen gebied aansluitend aan het grondgebied van de gemeente.
c standplaats: de gemeente of het met name genoemde deel daarvan, waar de ambtenaar gewoonlijk zijn werkzaamheden verricht;
d gezinsleden: de echtgen0ot of geregistreerde partner van de betrokkene en de kinderen, stief- en pleegkinderen van de betrokkene en/of van de echtgenoot of geregistreerde partner voor zover zij samenwonen;
e eigen huishouding voeren: het zelfstandig en voor eigen rekening bewonen van woonruimte, voorzien van eigen meubilair en stoffering, een en ander ter beoordeling van het bevoegde gezag;
f berekeningsbasis: het twaalfvoud van de bezoldiging - in de zin van artikel 3:1, dan wel hetgeen daarmede overeenkomt ingeval dat artikel niet op hem van toepassing is - die betrokkene geniet op het berekeningstijdstip, vermeerderd met de aanspraak op de vakantie-uitkering en in voorkomende gevallen vermeerderd met:
1 genoten wachtgeld of uitkering krachtens hoofdstuk 10 of 11 of een genoten werkloosheidsuitkering krachtens de WW en eventueel hoofdstuk 10a;
2 genoten uitkering krachtens dan wel overeenkomstig hoofdstuk 9 of het FPU-reglement basis en aanvullende uitkering:
3 genoten herplaatsingstoelage krachtens hoofdstuk 12 van het pensioenreglement;
1e datum waarop de belanghebbende verhuist;
2e indien de betrokkene verhuist voor de datum dat de functie feitelijk wordt vervuld, de datum van ingang van de functievervulling;
3e bij het overlijden of ontslag van de betrokkene, de datum waarop laatstelijk bezoldiging werd genoten;
h verplaatsen en verplaatsing: veranderen onderscheidenlijk verandering van de standplaats van de betrokkene in opdracht van het bestuursorgaan;
i verplaatsingskostenvergoeding: tegemoetkoming in de kosten van een verplaatsing, danwel van een verhuizing voortvloeiende uit indiensttreding of ontslag, ofwel een tegemoetkoming in reis- en pensionkosten voor de periode dat de verhuizing nog niet heeft plaatsgevonden;
j dienstwoning: de door het bevoegde gezag aan de betrokkene in verband met de uitoefening van zijn functie aangewezen woning;
l Voor het eerst in dienst treden: indiensttreding bij de gemeente waaraan niet of slechts met een wezenlijke onderbreking een betrekking, waaraan het ambtenaarschap in de zin van de pensioenwet was verbonden, is voorafgegaan;
m Wezenlijke onderbreking: een onderbreking welke langer dan twee maanden heeft geduurd.
2.Bij de toepassing van dit hoofdstuk wordt artikel 1:2:1 in acht genomen.
1 De betrokkene, die vanwege het dienstbelang de verplichting is opgelegd om in of meer nabij zijn standplaats te gaan wonen, als bedoeld in artikel 15:1:17, tweede lid, wordt een tegemoetkoming in verhuiskosten verleend.
2 De betrokkene, die in verband met een indiensttreding is verhuisd en aan wie binnen twee jaar of langer na de indiensttreding en één jaar of langer na de verhuizing ontslag op verzoek wordt verleend of die ten gevolge van aan hem te wijten feiten of omstandigheden binnen twee jaren of langer na de indiensttreding en één jaar of langer na de verhuizing wordt ontslagen, dient de hem toegekende tegemoetkoming in verhuiskosten terug te betalen.
Overgang zonder onderbreking naar een andere tak van dienst van dezelfde gemeente of naar een van haar bedrijven of instellingen wordt niet als ontslag op verzoek beschouwd.
3 De tegemoetkoming in verhuiskosten wordt aan de betrokkene, die in verband met een indiensttreding dient te verhuizen, slechts verleend, indien hij schriftelijk heeft verklaard dat een verplichting tot terugbetalen als bedoeld in het vorige lid hem bekend is.
4.Een ambtenaar die woonachtig is buiten de regio van het oude stadsgewest Oss (gemeenten Oss, Geffen, Heesch, Lith, Nistelrode, Ravenstein en Schaijk) kan om een verhuisplicht verzoeken. Dit verzoek dient binnen 3 maanden na eerste indiensttreding te zijn ingediend bij de directeur van de dienst.
Een verhuisplicht kan niet meer worden aangevraagd of opgelegd, 3 maanden na indiensttreding.
Indien geen verhuisplicht is opgelegd zal na deze drie maanden de reiskostenvergoeding woon- werkverkeer worden beëindigd.
5.Een ambtenaar die op zijn verzoek een verhuisplicht opgelegd heeft gekregen en niet binnen de gestelde termijn verhuisd dient de totale reiskostenvergoeding woon- werkverkeer die ontvangen is terug te betalen.
Deze terugbetaling geldt niet voor de ontvangen reiskostenvergoeding woon- werkverkeer ontvangen tijdens de eerste 3 maanden na in diensttreding.
Bij bijzondere omstandigheden kunnen Burgemeester en wethouders de ambtenaar op zijn verzoek geheel of gedeeltelijk ontheffen van de verplichting tot terugbetaling.
1 De betrokkene, die in opdracht van het bevoegde gezag, anders dan in verband met een verplaatsing of indiensttreding, een dienstwoning betrekt of verlaat, wordt een tegemoetkoming in verhuiskosten verleend.
2 Indien het verlaten van een dienstwoning samenhangt met een ontslag op verzoek anders dan een ontslag op verzoek met recht op uitkering voor vervroegd uittreden, of met een ontslag als gevolg van aan betrokkene te wijten feiten of omstandigheden en het ontslag niet ingaat binnen twee jaren nadat de dienstwoning is betrokken, kan een gedeeltelijke tegemoetkoming in verhuiskosten worden verleend.
3 Indien het verlaten van een dienstwoning verband houdt met het overlijden van de betrokkene, wordt een tegemoetkoming in verhuiskosten verleend aan de nagelaten gezinsleden.
4 Bij toepassing van het tweede en derde lid wordt een vergoeding in de verhuiskosten, bedoeld in artikel 18:1:5, eerste lid, verleend, met dien verstande dat deze vergoeding niet meer bedraagt dan die waarop aanspraak zou bestaan bij verhuizing binnen het woongebied.
Geen tegemoetkoming in verhuiskosten ingevolge de artikelen 18:1:2 en 18:1:3 wordt verleend, indien de verhuizing niet heeft plaatsgevonden binnen twee jaar nadat de verplichting tot verhuizen is opgelegd dan wel na de datum van het ontslag, het overlijden of de verplaatsing. De eerste drie maanden genoemd in artikel 18:1:2, lid 4 worden bij de bepaling van de in dit artikel genoemde termijn van twee jaar, mede in acht genomen.
1 De tegemoetkoming in verhuiskosten kan slechts bestaan uit:
a een bedrag voor de kosten van transport van de bagage en van de inboedel van de betrokkene en zijn gezinsleden naar de nieuwe woning, waaronder begrepen de kosten van het in- en uitpakken van breekbare zaken;
b een bedrag voor dubbele woonkosten, gelijk aan de noodzakelijk te maken kosten, met een maximum van € 279,08 per maand met dien verstande dat de tegemoetkoming ten hoogste 4 maanden wordt verleend;
c een bedrag voor alle andere direct uit de verhuizing voortvloeiende kosten, met een maximum van € 5.581,13.
2 Indien de betrokkene op de dag van de verhuizing een eigen huishouding voert, wordt het bedrag bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, voor zover bij of krachtens dit artikel niet anders is bepaald, gesteld op een tegemoetkoming van 3% van de berekeningsbasis voor ieder woon- of slaapvertrek, tot een maximum van vier van deze vertrekken, die de achtergelaten woning telt, met dien verstande dat het maximumbedrag genoemd in het eerste lid, onderdeel c, niet overschreden wordt.
3 Indien het betreft een verhuizing van een gezin, waarin de echtgenoten of geregistreerde partners beide betrokkene zijn in de zin van dit hoofdstuk en afzonderlijk opdracht hebben om te verhuizen of zijn verplaatst, wordt voor beide betrokkenen de berekeningsbasis vastgesteld. Ingeval beide betrokkenen een deeltijdbetrekking hebben en niet tevens een deeltijdbetrekking bij een andere werkgever die aanspraak geeft op een tegemoetkoming in verhuiskosten, wordt de berekeningsbasis vastgesteld als ware er sprake van een voltijdbetrekking. De tegemoetkoming wordt toegekend op grond van de hoogste berekeningsbasis.
4 Indien de betrokkene geen eigen huishouding voert, wordt geen tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid, onder c, verleend. Indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan voor deze kosten niettemin een tegemoetkoming worden verleend van 3% van de berekeningsbasis.
Tegemoetkoming woon - werkverkeer
1 De betrokkene die vanwege het dienstbelang de verplichting is opgelegd om in of meer nabij zijn standplaats te gaan wonen, zoals bedoeld in artikel 15:1:17 en daarin, ondanks alle pogingen daartoe, niet slaagt heeft aanspraak op een tegemoetkoming in de kosten voor het dagelijks reizen tussen de woning en de plaats van tewerkstelling, zolang hij bij de verhuizing in aanmerking zou kunnen komen voor een tegemoetkoming in de verhuiskosten.
2 Een betrokkene als bedoeld in het eerste lid, die naar het oordeel van het bevoegde gezag niet dagelijks heen en weer kan reizen, heeft, tenzij van gemeentewege al dan niet tegen betaling in huisvesting wordt voorzien, aanspraak op een tegemoetkoming in de pensionkosten voor verblijf in een pension in of nabij het gebied als bedoeld in artikel 15:1:17, benevens een tegemoetkoming voor ten hoogste eenmaal per week in de reiskosten naar de plaats waar hij metterwoon nog gevestigd is.
3 Indien een betrokkene als bedoeld in het eerste en tweede lid, naar het oordeel van het bevoegde gezag niet alles, wat redelijkerwijs van hem mag worden verwacht, heeft gedaan om zo spoedig mogelijk te verhuizen, komt hij niet langer in aanmerking voor tegemoetkomingen als bedoeld in het eerste en tweede lid.
4 Een betrokkene die een functie voor betrekkelijk korte duur bekleedt of voor betrekkelijk korte duur elders is geplaatst en als gevolg daarvan niet behoeft te verhuizen kan een tegemoetkoming in de reiskosten als bedoeld in het eerste lid worden verleend, dan wel een tegemoetkoming overeenkomstig het tweede lid, indien de betrokkene naar het oordeel van het bevoegde gezag niet dagelijks heen en weer kan reizen.
1 De tegemoetkoming in reiskosten bedoeld in artikel 18:1:6, eerste en vierde lid, is gelijk aan de gemaakte kosten van het openbaar vervoer op basis van het tarief van de tweede klasse.
2 De vergoeding die plaatsvindt op basis van het eerste lid is voor dat deel dat gebruik wordt gemaakt van de trein gemaximeerd op het bedrag van € 3.451,- per jaar.
3 De betrokkene die met de trein reist en van de woning of het pension met het ander (aansluitend) openbaar vervoer naar het eerst mogelijke station kan reizen maar van dit openbaar vervoer geen gebruik maakt en in plaats daarvan met eigen vervoer naar dat station reist, ontvangt een tegemoetkoming van € 93,28 op jaarbasis.
4 De tegemoetkoming is reiskosten bedoeld in artikel 18:1:6, eerste en vierde lid, is indien het college de plaats van tewerkstelling van de betrokken heeft aangewezen als een plaats van tewerkstelling die niet door openbaar vervoer is te bereiken, of indien de betrokkene behoort tot een aangewezen groep voor wie de plaats van tewerkstelling vanwege de opgedragen werktijden niet per openbaar vervoer is te bereiken, € 0,15 per kilometer met een maximum van 20 kilometer enkele reis.
5 De betrokkene, die naar het oordeel van het college de plaats van tewerkstelling met het openbaar vervoer kan bereiken maar daarvan geen gebruik maakt, heeft aanspraak op een tegemoetkoming van 25% van de tegemoetkoming bedoeld in het vierde lid.
De tegemoetkoming in de verhuiskosten zoals genoemd in artikel 18:1:5, eerste lid, onder b, en het tweede lid, en voor de tegemoetkoming in reiskosten zoals bedoeld in artikel 18:1:7, geldt dat deze bedragen dan wel de genoemde maximum, overeenkomen met de bedragen zoals deze worden vastgesteld in het LOGA, tenzij anders door het college bepaald.
1 De tegemoetkoming in pensionkosten als bedoeld in artikel 18:1:6, tweede lid, bedraagt voor de betrokkene die gewoonlijk met gezinsleden samenwoont 90% en voor de overige betrokkenen 60% van de betaalde pensionkosten, voor zover deze kosten niet uitgaan boven de door het bestuursorgaan redelijk geoordeelde pensionkosten.
2 De tegemoetkoming in reiskosten voor gezinsbezoek dan wel voor het bezoeken van de plaats waar betrokkene nog is gehuisvest is gelijk aan de kosten van het gebruik van het openbaar vervoer en wel naar het tarief van de laagste klasse.
Duur tegemoetkoming reis- en pensionkosten
1 De tegemoetkoming ingevolge het bepaalde in de artikelen 18:1:7, eerste lid en 18:1:9 wordt voor de eerste keer voor niet langer dan zes maanden verleend. Het bevoegde gezag kan deze termijn op verzoek van betrokkene telkens voor niet langer dan zes maanden verlengen. Met een maximale termijn van 2 jaren.
2 De tegemoetkoming in reis- en/of verblijfskosten wordt uitsluitend op declaratiebasis vergoed.
Procedure tegemoetkoming verhuiskosten
1 De aanvraag voor een tegemoetkoming in verhuiskosten dient voor de datum van de verhuizing bij het bevoegde gezag te zijn ingediend.
2 Zo spoedig mogelijk na de verhuizing doch in ieder geval binnen zes maanden daarna doet de betrokkene bij het bevoegde gezag opgave van de kosten als bedoeld in artikel 18:1:5, eerste lid, onder b.
Het bevoegde gezag kan ter zake van de in dit hoofdstuk bedoelde tegemoetkomingen een voorschot verlenen.
Het college kan voor zover nodig in afwijking van de of krachtens dit hoofdstuk gestelde regels beslissen in individuele gevallen, waarin deze regelen naar het oordeel van het college niet of niet naar redelijkheid voorzien.
19 RECHTSPOSITIEREGELING VRIJWILLIGERS BIJ DE GEMEENTELIJKE BRANDWEER
Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar die door het college aangesteld is als vrijwilliger bij de gemeentelijke brandweer.
De werkgever waarbij de vrijwilliger in loondienst is.
Het overleg over de aangelegenheden die van algemeen belang zijn voor de rechtstoestand
van de vrijwilligers vindt plaats in de op grond van artikel 12:1, tweede lid, van de
CAR ingestelde commissie voor georganiseerd overleg. Dit geldt ook voor de algemene
regels volgens welke het personeelsbeleid gevoerd zal worden.
Informatievoorziening aan de vrijwilliger
1 De vrijwilliger ontvangt op zijn verzoek kosteloos een exemplaar van dit hoofdstuk, van de wijzigingen daarvan en van alle andere schriftelijke regels die hij bij de uitvoering van zijn werkzaamheden heeft na te leven.
2 De vrijwilliger die regels heeft na te leven die niet schriftelijk zijn vastgesteld wordt hierover naar behoren geïnformeerd.
Informatievoorziening aan derden
Een exemplaar van dit hoofdstuk, van de wijzigingen daarvan en van alle regels die ter uitvoering van artikel 125 van de Ambtenarenwet voor de vrijwilliger worden getroffen met inbegrip van de wijzigingen daarop, worden kosteloos ter beschikking gesteld aan:
Aanstelling in vaste of tijdelijke dienst
1 Het college kan de vrijwilliger aanstellen in vaste dienst, of in tijdelijke dienst voor een bepaalde periode.
2 Een aanstelling in tijdelijke dienst wordt alleen verleend bij wijze van proef.
3 Een aanstelling in tijdelijke dienst wordt voor een periode van maximaal twee jaar verleend. In bijzondere gevallen kan de tijdelijke aanstelling verlengd worden met een periode van ten hoogste een jaar.
4 Het college verleent de vrijwilliger een vaste aanstelling zodra de maximale termijn voor een tijdelijke aanstelling verstreken is, tenzij de proef niet geslaagd is.
1 Voor aanstelling als vrijwilliger kunnen alleen die personen in aanmerking komen die
voldoen aan de eisen die het Besluit brandweerpersoneel daarvoor stelt.
2 Degene die in aanmerking wil komen voor aanstelling als vrijwilliger voldoet bovendien aan de volgende voorwaarden:
a hij beschikt over de voor de brandweerdienst vereiste karaktereigenschappen;
b hij is door de aard en de plaats van zijn dagelijkse werkzaamheden en de ligging van zijn woning, in staat om zijn taak bij de gemeentelijke brandweerdienst naar behoren te vervullen;
1 De vrijwilliger ontvangt voor indiensttreding kosteloos een bericht van aanstelling. Hierin wordt vermeld:
a de naam, voornamen, geboorteplaats en geboortedatum van de vrijwilliger;
b de duur van de aanstelling; bij een tijdelijke aanstelling wordt de periode waarvoor de aanstelling is aangegaan zo nauwkeurig mogelijk omschreven;
c de ingangsdatum van de aanstelling;
d de rang waarin de vrijwilliger is aangesteld en de vergoeding die aan hem wordt toegekend.
2 Het college deelt wijzigingen in de punten b tot en met d zo spoedig mogelijk, kosteloos, mee aan de vrijwilliger.
Het college kan een vrijwilliger alleen tot een hogere rang bevorderen wanneer hij voldoet aan de eisen die het Besluit brandweerpersoneel daarvoor stelt. In het besluit tot bevordering worden ten minste de nieuwe rang en de daaraan verbonden vergoeding vermeld.
De vrijwilliger wordt overeenkomstig het hieromtrent bepaalde in het Besluit brandweerpersoneel periodiek gekeurd, teneinde te beoordelen of hij nog in staat is zijn brandweertaken uit te voeren.
Informatie over hoofdwerkgever
1 De vrijwilliger die in loondienst is verstrekt het college bij indiensttreding de contactgegevens van zijn hoofdwerkgever en informeert het college over zijn werktijden aldaar. De vrijwilliger informeert het college zo spoedig mogelijk over wijzigingen.
2 De vrijwilliger die werkzaam is als zelfstandig ondernemer informeert het college bij zijn indiensttreding hierover en verstrekt gegevens over de aard van zijn werkzaamheden en het tijdsbeslag daarvan. De vrijwilliger informeert het college zo spoedig mogelijk over wijzigingen.
De vrijwilliger bericht zijn hoofdwerkgever zo spoedig mogelijk na indiensttreding dat
a hij aangesteld is als vrijwilliger bij de brandweer;
b hij tijdens werktijd ingezet kan worden voor brandweerwerkzaamheden;
c de Arbeidstijdenwet van toepassing is op zijn werkzaamheden voor de brandweer en dat bij de vaststelling van zijn werktijden hier rekening mee gehouden moet worden;
d de gemeente hem een vergoeding verstrekt voor brandweeractiviteiten tijdens werktijd;
e ingeval van ziekte als gevolg van een dienstongeval bij de brandweer, de hoofdwerkgever recht heeft op een vergoeding.
De vrijwilliger ontvangt zolang de aanstelling duurt een vergoeding overeenkomstig de regels van dit hoofdstuk en de bijlage bij dit artikel.
1 De vrijwilliger ontvangt elk kalenderjaar een jaarvergoeding, waarvan maandelijks een twaalfde deel wordt uitgekeerd.
2 De jaarvergoeding wordt vastgesteld op het bedrag dat in de bijlage bij artikel 19:13 is vermeld achter de rang waarin de vrijwilliger is aangesteld, in de eerste kolom.
Vergoeding voor oefeningen, cursussen en overige werkzaamheden
1 De vrijwilliger die deelneemt aan een oefening, een cursus volgt met toestemming van het college, of in opdracht van het college overige werkzaamheden verricht heeft recht op een vergoeding.
2 De vergoeding wordt vastgesteld aan de hand van het uurbedrag dat in de bijlage bij artikel 19:13 is vermeld achter de rang waarin de vrijwilliger is aangesteld, in de tweede kolom. Wanneer de vergoeding op nul is gesteld heeft de vrijwilliger voor die activiteit geen recht op vergoeding.
Vergoeding voor daadwerkelijke brandbestrijding en hulpverlening
Vergoeding voor langdurige aanwezigheid
1 De vrijwilliger die, in opdracht van het college, vijf uur of langer ingezet wordt voor oefeningen, cursussen of overige brandweerwerkzaamheden ontvangt een vergoeding voor langdurige aanwezigheid. De vergoeding wordt vastgesteld aan de hand van het uurbedrag dat in de bijlage bij artikel 19:13 vermeld staat achter de rang waarin de vrijwilliger is aangesteld, in de vierde kolom.
2 Wanneer de vergoeding op nul is gesteld heeft de vrijwilliger geen recht op een vergoeding voor langdurige aanwezigheid.
3 De vergoeding voor langdurige aanwezigheid wordt alleen verstrekt over die uren waarin de vrijwilliger daadwerkelijk geoefend heeft, een cursus gevolgd heeft of overige brandweerwerkzaamheden verricht heeft.
De vrijwilliger die zich ter beschikking moet houden om opgeroepen te worden voor werkzaamheden ontvangt een consignatievergoeding.
a Per uur 16% van het bedrag genoemd in kolom twee van de bijlage bij artikel op zondagen, nieuwjaarsdag, tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, tweede Pinksterdag, de beide Kerstdagen, de dag waarop de verjaardag van de koningin wordt gevierd en iedere andere dag die daarnaast door het college wordt aangewezen als feestdag;
b per uur 10% van het bedrag genoemd in kolom twee van de bijlage bij artikel voor alle overige dagen.
Het college kan bij lokale regeling regels stellen over de vergoeding van kazerneringsdiensten.
Vergoeding tijdens en in verband met zwangerschap
De hoogte van deze vergoeding wordt berekend op basis van het bedrag dat de vrijwilliger gemiddeld over het kwartaal voorafgaand aan de eerste dag van het verlof ontvangen heeft. Indien het arbeidspatroon in deze periode sterk afwijkt van het gebruikelijke past het college deze berekening toe op een kalenderkwartaal waarin wel sprake was van een gebruikelijk arbeidspatroon.
Het college vergoedt de kosten van het volgen van een opleiding of een cursus, deelname aan examens en het bijwonen van bijeenkomsten, voor zover deze in opdracht van of met toestemming van het college zijn gemaakt.
Bij lokale regeling kan het college regels vaststellen voor het toekennen van een gratificatie.
Fiscaal aantrekkelijke regelingen
De vrijwilliger kan gebruik maken van de lokale regeling met fiscaal gunstige personeelsvoorzieningen.
De algemene salarismutaties voor de sector gemeenten zoals die in het LOGA worden overeengekomen, zijn wat betreft het percentage en de ingangsdatum van overeenkomstige toepassing op de bedragen genoemd in bijlage bij artikel 19:13.
De overeenkomstig het vorige lid berekende vergoedingen worden wat betreft de jaarvergoeding afgerond op hele euro’s en wat betreft de overige vergoedingen op eurocenten.
Verzekeringen en schadevergoeding
1 Het college sluit een ongevallenverzekering af voor de vrijwilliger.
2 De ongevallenverzekering keert uit bij overlijden, tijdelijke en blijvende arbeidsongeschiktheid als gevolg van een dienstongeval, overeenkomstig de polisvoorwaarden.
3 De vrijwilliger wordt bij indiensttreding geïnformeerd over de inhoud van de verzekering.
4 Wijzigingen worden zo spoedig mogelijk ter kennis van de vrijwilliger gebracht.
5 De vrijwilliger ontvangt op zijn verzoek kosteloos een afschrift van de polisvoorwaarden.
Vergoeding geneeskundige kosten
Verzekering zelfstandig ondernemers
1 Het college kan voor de vrijwilliger die zelfstandig ondernemer is een aanvullende verzekering sluiten die voorziet in een uitkering bij blijvende arbeidsongeschiktheid als gevolg van een dienstongeval.
2 Het college informeert de vrijwilliger die het betreft bij indiensttreding of deze verzekering voor hem is afgesloten en indien dat het geval is wordt de vrijwilliger geïnformeerd over de dekking van de verzekering.
Schade aan kleding en uitrusting
Het college vergoedt de vrijwilliger de schade aan zijn kleding, uitrusting en een hem
toebehorend motorrijtuig in de zin van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen, die hij buiten zijn schuld of nalatigheid lijdt ten gevolge van de door hem verrichtte werkzaamheden, voor zover de schade niet bestaat uit normale slijtage van die goederen.
1 De vrijwilliger meldt haar zwangerschap in een zo vroeg mogelijk stadium bij het college.
2 Gedurende de zwangerschap, tot zes maanden daarna en tijdens de periode van borstvoeding wordt de vrijwilliger niet ingezet voor repressieve brandweeractiviteiten.
3 Deelname aan brandweeroefeningen in de in het tweede lid genoemde situaties vindt alleen plaats na voorafgaande toestemming door de bedrijfsarts.
Beschikbaarheid en overige plichten vrijwilliger
1 Het college stelt regels over de beschikbaarheid van de vrijwilliger voor de brandweerdienst.
2 De vrijwilliger neemt deel aan oefeningen, bijeenkomsten en cursussen die door of vanwege het college zijn georganiseerd.
3 De vrijwilliger die niet beschikbaar is voor de brandweerdienst, of niet kan deelnemen aan een oefening, bijeenkomst of cursus doet daarvan tijdig, onder opgave van redenen en overeenkomstig de instructie van het college melding van.
De vrijwilliger dient zijn werkzaamheden nauwgezet en ijverig te verrichten en zich te gedragen als een goed vrijwilliger.
De vrijwilliger is verplicht de eed of belofte af te leggen die bij wet, bij instructie of bij besluit van het college is voorgeschreven.
Het is de vrijwilliger verboden:
a de aan de gemeente toebehorende eigendommen aan te wenden voor persoonlijk gebruik, tenzij hiervoor toestemming is verleend door of namens het college;
b vergoedingen, beloningen, giften of beloften van derden te vorderen, te verzoeken of aan te nemen, tenzij hiervoor toestemming is verleend door of namens het college;
c steekpenningen aan te nemen.
Het is de vrijwilliger slechts toegestaan een motorrijtuig in de zin van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen te gebruiken ten behoeve van zijn werkzaamheden als vrijwilliger, indien hem daartoe door het college toestemming is verleend. Aan deze toestemming kunnen bepaalde voorwaarden worden verbonden.
1 De vrijwilliger is verplicht tijdens zijn werkzaamheden de door het college voorgeschreven dienstkleding en uitrustingsstukken te dragen.
2 De dienstkleding en uitrustingsstukken worden door het college kosteloos in bruikleen verstrekt aan de vrijwilliger, die bij ontslag verplicht is deze bij het college in te leveren.
3 De vrijwilliger draagt zorg voor het onderhoud van de hem in bruikleen verstrekte dienstkleding en uitrustingsstukken en hij is verplicht deze te doen onderwerpen aan inspectie en controle, wanneer daartoe door het college opdracht is gegeven.
4 Het college is verantwoordelijk voor reparatie van de dienstkleding en uitrustingsstukken.
Verboden ten aanzien van de kleding
Het is de vrijwilliger verboden:
a de dienstkleding en uitrustingsstukken te dragen wanneer hij geen werkzaamheden als vrijwilliger verricht, behalve in de gevallen waarin het college daarvoor toestemming heeft verleend;
b de dienstkleding en uitrustingsstukken aan derden in bruikleen te geven;
c dienstkleding te dragen voorzien van:
1 De vrijwilliger die door zijn schuld of nalatigheid de gemeente schade toebrengt kan verplicht worden deze schade geheel of gedeeltelijk te vergoeden.
2 De vrijwilliger wordt in de gelegenheid gesteld om zijn wensen kenbaar te maken ten aanzien van de inhouding van de schadevergoeding op zijn vergoeding.
Disciplinaire maatregelen schorsing in het belang van de dienst
1 De vrijwilliger die zich aan plichtsverzuim schuldig maakt kan disciplinair worden gestraft.
2 Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van een voorschrift als het overigens doen of nalaten van iets dat een goed vrijwilliger in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
1 De volgende disciplinaire straffen kunnen worden opgelegd:
b inhouding van een deel van de jaarvergoeding bedoeld in artikel 19:14;
c schorsing voor een bepaalde tijd, al dan niet met inhouding van de vergoeding;
Schorsing in het belang van de dienst
De vrijwilliger kan voor een bepaalde tijd geschorst worden:
a wanneer hem de straf van disciplinair ontslag is opgelegd of hem het voornemen daartoe kenbaar is gemaakt;
b wanneer tegen hem, op grond van het daartoe bepaalde in het Wetboek van Strafvordering, een bevel tot inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis ten uitvoer wordt gelegd;
c wanneer tegen hem een strafrechtelijke vervolging is ingesteld wegens misdrijf;
d in andere gevallen waarin het belang van de dienst dit noodzakelijk maakt.
1 Het college verleent eervol ontslag aan de vrijwilliger die daarom verzoekt.
2 Dit ontslag wordt verleend met ingang van een datum die ten minste een maand en ten hoogste drie maanden ligt na de datum van ontvangst van het verzoek.
3 Het college kan een beslissing op het verzoek om eervol ontslag aanhouden, wanneer tegen de vrijwilliger een strafrechtelijke vervolging wegens misdrijf loopt, of wanneer overwogen wordt de vrijwilliger disciplinair te straffen. Beslissing op het ontslagverzoek vindt plaats zodra de uitspraak van de rechter onherroepelijk geworden is, respectievelijk zodra besloten is de vrijwilliger al dan niet disciplinair te straffen.
Het college kan de vrijwilliger ongevraagd ontslag verlenen op grond van:
a het eindigen van de noodzaak tot beschikbaarheidsstelling of wegens verandering van de brandweerorganisatie;
b de omstandigheid dat hij door de aard of de plaats van zijn dagelijkse werkzaamheden dan wel de ligging van zijn woning geacht moet worden niet langer in staat te zijn taak bij de brandweer te vervullen;
c onbekwaamheid of ongeschiktheid tot het verrichten van zijn werkzaamheden op grond van ziekten of gebreken;
d onbekwaamheid of ongeschiktheid tot het verrichten van zijn werkzaamheden anders dan op grond van ziekten of gebreken;
f toepassing van lijfsdwang wegens schulden krachtens onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak;
g onherroepelijk geworden veroordeling tot vrijheidsstraf wegens misdrijf;
2.Het ongevraagd ontslag wordt eervol verleend, met uitzondering van het ontslag op de grond genoemd in het eerste lid, onderdeel g van dit artikel.
De tijdelijke aanstelling eindigt van rechtswege op de laatste dag van de periode waarvoor deze is aangegaan. Wordt het dienstverband nadien feitelijk gehandhaafd zonder dat opnieuw een tijdelijke aanstelling is verleend, dan is de vrijwilliger met ingang van de eerste dag na het verstrijken van vorenbedoelde periode in vaste dienst.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder :
ambtenaar: hij die door of vanwege de gemeente is aangesteld, respectievelijk hij met wie een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht is aangegaan, om in openbare dienst werkzaam te zijn als ambulancechauffeur, ambulanceverpleegkundige, CPA-verpleegkundig centralist, of CPA-niet verpleegkundig centralist;
feestdag: nieuwjaarsdag, tweede paasdag, hemelvaartsdag, tweede pinksterdag, de verjaardag van de koningin, de beide kerstdagen en andere kerkelijke of nationale, landelijke, regionale of plaatselijk erkende feestdagen die door het college zijn aangewezen als dagen waarop de openbare dienst van de gemeente is gesloten.
Voor 1 november (tenzij lokaal anders is geregeld) kunnen verlofuren die het gevolg zijn van de vergoeding voor overwerk dat zal worden verricht in het daarop volgende kalenderjaar, worden omgezet in vakantie als bedoeld in artikel 6:2, eerste lid. Het aantal verlofuren uit de vorige volzin en het aantal vakantie-uren bedoeld in artikel 6:2, tweede lid, tezamen mag maximaal 50,4 uren bedragen. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een arbeidsduur van minder dan 36 uur per week geldt een naar evenredigheid lager aantal uren als maximum.
Berekening bezoldiging bij ziekte en zwangerschaps- en bevallingsverlof
Het bedrag van de bezoldiging bedoeld in artikel 7:3, eerste lid, wordt vastgesteld door het salaris te vermeerderen met het bedrag dat de ambtenaar gemiddeld over een periode van 13 weken voorafgaande aan de eerste ziektedag ontvangen heeft aan financiële vergoeding voor overuren, overwerktoeslag, bereikbaarheidsvergoeding en onregelmatigheidstoeslag.
Het bedrag van de bezoldiging bedoeld in artikel 6:7, eerste lid, wordt vastgesteld door het salaris te vermeerderen met het bedrag dat de vrouwelijke ambtenaar gemiddeld over een periode van 13 weken voorafgaande aan de eerste dag van het zwangerschaps- en bevallingsverlof ontvangen heeft aan financiële vergoeding voor overuren, overwerktoeslag, bereikbaarheidsvergoeding en onregelmatigheidstoeslag.
Het college stelt voor de ambtenaren bedoeld in dit hoofdstuk een werktijdenregeling vast met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 19a:14 tot en met 19a:22.
Inschaling zittende medewerkers
Inschaling vindt plaats in de periodiek van de eindschaal onderscheidenlijk de aanloopschaal, waarvan het bedrag overeenkomt met het bruto salaris dat de medewerker op 31 januari 2002 ontving, vermeerderd met de toegekende bruto arbeidsmarkttoelage, inconveniëntentoelage of andere toelage op grond van de aard van de functie
In de situatie bedoeld in het derde lid ontvangt de ambtenaar zijn bezoldiging zoals vastgesteld op 31 januari 2002 overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid, tot de datum dat het maximumsalaris behorende bij de eindschaal van de functie, door salarismutaties voor de sector gemeenten zoals in het LOGA worden overeengekomen, de bezoldiging vastgesteld op 31 januari 2002 te boven gaat.
in de periode van 1 februari 2002 tot 1 februari 2005 op enig moment het maximum van de eindschaal behorende bij de functie van de ambtenaar met meer dan € 10,- overschrijdt. Het verschil wordt toegekend in de vorm van een persoonlijke toelage, welke toelage wordt aangepast telkens wanneer de uitkomst van de berekening bedoeld in de vorige volzin wijzigt.
De persoonlijke toelage bedoeld in het eerste lid wordt op 1 februari 2005 gefixeerd op het bedrag waarop de ambtenaar op dat moment recht heeft. De algemene salarismutaties voor de sector gemeenten zoals die in het LOGA worden overeengekomen zijn wat betreft het percentage en de ingangsdatum van overeenkomstige toepassing op deze persoonlijke toelage. De persoonlijke toelage komt te vervallen op het moment dat de ambtenaar van functie verandert.
Garantietoelage voor overwerk en bereikbaarheidsdiensten
Teneinde de omvang van de garantietoelage te bepalen wordt een berekening gemaakt van de bruto-vergoeding voor overwerk en bereikbaarheidsdienst die de ambtenaar gemiddeld per maand ontvangen heeft in de periode van 1 februari 2002 tot aan de datum van herberekening van zijn salaris wegens inwerkingtreding van dit hoofdstuk. Tevens wordt een berekening gemaakt van de bruto-vergoeding voor overwerk en bereikbaarheidsdienst die de ambtenaar in deze periode gemiddeld per maand ontvangen zou hebben op grond van dit hoofdstuk. Het verschil tussen de bedragen vormt de basis voor de berekening van de garantietoelage, onverminderd het bepaalde in het eerste lid.
Afbouwtoelage en garantietoelage voor onregelmatige diensten
Teneinde de omvang van de toelage te bepalen wordt een berekening gemaakt van het bruto-bedrag dat de ambtenaar gemiddeld per maand ontvangen heeft als toelage voor onregelmatige dienst, inclusief de vakantietoelage over dit bedrag, in de periode van 1 februari 2002 tot aan de datum van herberekening van zijn salaris wegens inwerkingtreding van dit hoofdstuk. Tevens wordt een berekening gemaakt van het bruto-bedrag dat de ambtenaar in deze periode gemiddeld per maand ontvangen zou hebben als toelage voor onregelmatige dienst, inclusief vakantietoelage, op grond van dit hoofdstuk. Indien de uitkomst van het laatste bedrag het laagste is wordt het verschil toegekend als garantietoelage.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder levenspartner verstaan: een persoon met wie de niet-gehuwde ambtenaar samenwoont en - met het oogmerk duurzaam samen te leven - een gemeenschappelijke huishouding voert, hetgeen blijkt uit een schriftelijke verklaring, ingericht volgens door het college nader te stellen regels. Tegelijkertijd kan slechts één persoon als levenspartner worden aangemerkt.
Gelijkstelling levenspartner met echtgen(o)ot(e)
De bepalingen die gelden voor de gehuwde partner, zijn op overeenkomstige wijze van toepassing op de ambtenaar met een levenspartner. Waar in deze bepalingen staat `echtgenoot= moet tevens worden gelezen >levenspartner=.
In gevallen waarin dit hoofdstuk niet of niet naar redelijkheid voorziet, treft het college een passende voorziening.
22 OVERGANGS- EN SLOTBEPALING AR
1 Deze regeling treedt uiterlijk in werking op 1 januari 1998.
2 Met ingang van de datum waarop deze regeling in werking treedt, danwel gedeelten daarvan in werking treden, vervallen de bepalingen van het geldende algemeen ambtenarenreglement dan wel van die verordeningen, die tekstueel dan wel materieel gelijkluidend zijn aan de bepalingen van deze regeling.
3 Indien de inwerkingtreding van deze regeling ertoe leidt dat bepalingen uit het geldende algemeen ambtenarenreglement dan wel uit verordeningen vervallen, waardoor aanspraken van individuele ambtenaren in neerwaartse of opwaarste zin worden bijgesteld, vindt overleg plaats over de gevolgen daarvan.
Deze tekst bevat een alternatieve tekst voor hoofdstuk 12, bestemd voor gemeenten waar geen commissie voor georganiseerd overleg is ingesteld.
1 Met de organisaties waarbij de ambtenaren zijn aangesloten vindt overleg plaats aangaande aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van de ambtenaren met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd, voor zover daarin niet wordt voorzien door het LOGA-overleg tussen het College voor Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de centrales van overheidspersoneel.
2 Als organisaties bedoeld in het vorige lid worden aangemerkt de landelijke verenigingen van overheidspersoneel aangesloten bij de centrales van overheidspersoneel, toegelaten tot het overleg in het vorige lid bedoeld.
3 Het overleg wordt gevoerd door aan een organisatie een ontwerp van het voorgenomen besluit met toelichting toe te zenden, met het verzoek binnen een daarbij te stellen termijn, welke niet korter dan veertien dagen zal zijn, het college schriftelijk haar gevoelen kenbaar te maken. Indien de organisatie dit verlangt wordt zij tot mondelinge toelichting toegelaten.
4 Aan de bepaling van het eerste lid wordt geacht te zijn voldaan, indien de organisatie in gebreke is gebleven binnen de in het vorige lid bedoelde termijn van haar gevoeken te doen blijken.
5 Behoort het nemen van het in het derde lid bedoelde besluit tot de bevoegdheid van de raad, dan vermeldt het college bij het ontwerp van het besluit tevens het gevoelen van de organisaties terzake.
6 Het college zendt een afschrift van zijn besluiten en een eventueel besluit van de raad, binnen veertien dagen nadat deze zijn genomen, aan de organisaties.
22 OVERGANGS- EN SLOTBEPALING AR
1 Deze regeling treedt uiterlijk in werking op 1 januari 1998.
2 Met ingang van de datum waarop deze regeling in werking treedt, danwel gedeelten daarvan in werking treden, vervallen de bepalingen van het geldende algemeen ambtenarenreglement dan wel van die verordeningen, die tekstueel dan wel materieel gelijkluidend zijn aan de bepalingen van deze regeling.
3 Indien de inwerkingtreding van deze regeling ertoe leidt dat bepalingen uit het geldende algemeen ambtenarenreglement dan wel uit verordeningen vervallen, waardoor aanspraken van individuele ambtenaren in neerwaartse of opwaarste zin worden bijgesteld, vindt overleg plaats over de gevolgen daarvan.
Deze tekst bevat een alternatieve tekst voor hoofdstuk 12, bestemd voor gemeenten waar geen commissie voor georganiseerd overleg is ingesteld.
1 Met de organisaties waarbij de ambtenaren zijn aangesloten vindt overleg plaats aangaande aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van de ambtenaren met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd, voor zover daarin niet wordt voorzien door het LOGA-overleg tussen het College voor Arbeidszaken van de
Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de centrales van overheidspersoneel.
Met ingang van 1 oktober 2000 worden de schaalbedragen verhoogd met 1,5%.
In 2000 wordt de structurele eindejaarsuitkering van 0,8% eenmalig verhoogd met 0,5% onder een gelijktijdig eenmalige verhoging van het minimale bedrag met f 250,-. Dit resulteert voor 2000 in een eindejaarsuitkering van 1,3% met een minimaal bedrag van f 650,-.
Met ingang van 1 januari 2001 worden de schaalbedragen gebruteerd met 1,9% met een maximum van
Met ingang van 1 mei 2001 worden de schaalbedragen verhoogd met 3,3%.
Vanaf 2001 wordt de eindejaarsuitkering met 0,95% structureel verhoogd naar 1,75%. Tevens wordt vanaf 2001 het minimale bedrag verhoogd van f 400,- naar f 1.125,- bruto. In 2001 wordt deze minimale uitkering eenmalig opgehoogd met f 50,- naar f 1.175,- bruto.
Vanaf 2002 bedraagt de eindejaarsuitkering 1,75% met een minimaal bedrag van € 511,-.
Met ingang van 1 februari 2002 worden de schaalbedragen verhoogd met 3%.
Met ingang van 1 oktober 2002 worden de schaalbedragen verhoogd met 0,5%.
Vanaf 2002 wordt de eindejaarsuitkering structureel met 1 procentpunt verhoogd naar 2,75%. Tevens wordt vanaf 2002 het minimale bedrag verhoogd van € 511,- naar € 611,- bruto. Vanaf 2002 is de grondslag van de eindejaarsuitkering het jaarsalaris.
Met ingang van 1 april 2003 worden de schaalbedragen verhoogd met 2%;
Vanaf 2003 wordt de eindejaarsuitkering structureel met 0,25 procentpunt verhoogd naar 3%. Tevens wordt vanaf 2002 het minimale bedrag verhoogd van € 611,00 naar € 836,00 bruto.
Degenen die op 1 oktober 2003 in dienst zijn van de gemeente krijgen in die maand een eenmalige uitkering van € 200 bruto bij een volledige betrekking. Bij een deeltijdbetrekking wordt dit bedrag naar rato vastgesteld. De uitkering werkt niet door naar de pensioenen en de uitkeringen in verband met ontslag en werkloosheid, zowel wat betreft opbouw als indexatie.
Met ingang van 1 juni 2005 worden de schaalbedragen verhoogd met 1%;
Met ingang van 1 februari 2006 worden de schaalbedragen verhoogd met 1,6%;
Met ingang van 1 februari 2007 worden de schaalbedragen verhoogd met 0,8%;
Met ingang van 1 juni 2007 worden de schaalbedragen verhoogd met 2,2%
In 2007 wordt de eindejaarsuitkering structureel verhoogd met 0,5 procentpunt. Dit resulteert in een eindejaarsuitkering van 3,5%. De bodem van de eindejaarsuitkering wordt niet verhoogd en blijft
Met ingang van 1 juni 2008 worden de schaalbedragen verhoogd met 2,2%.
In 2008 wordt de eindejaarsuitkering structureel verhoogd met 1,5 procentpunt. Dit resulteert in een eindejaarsuitkering van 5%. De bodem van de eindejaarsuitkering wordt niet verhoogd en blijft
Met ingang van 1 januari 2010 wordt de eindejaarsuitkering structureel verhoogd met 0,5 procentpunt. Dit resulteert in een eindejaarsuitkering van 5,5%. De bodem van de eindejaarsuitkering wordt verhoogd van € 836,- naar € 1.750,- per jaar;
Met ingang van 1 januari 2011 worden de schaalbedragen verhoogd met 0,5%.
Met ingang van 1 januari 2011 wordt de eindejaarsuitkering structureel verhoogd met 0,5 procentpunt. Dit resulteert in een eindejaarsuitkering van 6,%. De bodem van de eindejaarsuitkering wordt niet verhoogd en blijft € 1.750,- per jaar;
2 Als organisaties bedoeld in het vorige lid worden aangemerkt de landelijke verenigingen van overheidspersoneel aangesloten bij de centrales van overheidspersoneel, toegelaten tot het overleg in het vorige lid bedoeld.
3 Het overleg wordt gevoerd door aan een organisatie een ontwerp van het voorgenomen besluit met toelichting toe te zenden, met het verzoek binnen een daarbij te stellen termijn, welke niet korter dan veertien dagen zal zijn, het college schriftelijk haar gevoelen kenbaar te maken. Indien de organisatie dit verlangt wordt zij tot mondelinge toelichting toegelaten.
4 Aan de bepaling van het eerste lid wordt geacht te zijn voldaan, indien de organisatie in gebreke is gebleven binnen de in het vorige lid bedoelde termijn van haar gevoelen te doen blijken.
5 Behoort het nemen van het in het derde lid bedoelde besluit tot de bevoegdheid van de raad, dan vermeldt het college bij het ontwerp van het besluit tevens het gevoelen van de organisaties terzake.
6 Het college zendt een afschrift van zijn besluiten en een eventueel besluit van de raad, binnen veertien dagen nadat deze zijn genomen, aan de organisaties.
De gewijzigde bepalingen treden in werking op 1 januari 2010.