Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Hellendoorn

Verordening kinderopvang gemeente Hellendoorn 2010

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHellendoorn
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening kinderopvang gemeente Hellendoorn 2010
CiteertitelVerordening kinderopvang gemeente Hellendoorn 2010
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, art. 1.25
  2. Gemeentewet, art. 149

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201101-01-2013nieuwe regeling

16-11-2010

Hellendoorn Journaal, 26-11-2010

10INT01351

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening kinderopvang gemeente Hellendoorn 2010

De raad van de gemeente Hellendoorn;

 

gezien het voorstel van het college van Burgemeester en Wethouders van 28 september 2010;

 

gelet op artikel 1.25 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en artikel 149 van de Gemeentewet;

 

overwegende dat het noodzakelijk is de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming van de gemeente in de kosten van kinderopvang bij verordening te regelen;

 

b e s l u i t:

 

I. vast te stellen de:

 

Verordening kinderopvang gemeente Hellendoorn 2010

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hellendoorn;

    • b.

      de wet: de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

    • c.

      sociaal-medisch geïndiceerde: de ouder die:

      • -

        een lichamelijke, zintuiglijke, verstandelijke of psychische beperking heeft en één of meer van deze beperkingen kinderopvang noodzakelijk maken; of

      • -

        een kind heeft dat op grond van sociaal medische problematiek kinderopvang nodig heeft om zich goed en gezond te kunnen ontwikkelen.

         

  • 2.

    De begripsomschrijvingen in de wet en de daarop berustende regelingen zijn van toepassing op de begrippen die in deze verordening worden gebruikt.

Artikel 2 Recht op tegemoetkoming

Recht op een tegemoetkoming heeft de ouder die:

  • a.

    valt onder de wettelijke doelgroep;

  • b.

    een sociaal-medische indicatie heeft.

Hoofdstuk 2 Aanvraag van de tegemoetkoming

Artikel 3 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag voor wettelijke doelgroepen

  • 1.

    Een aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat:

    • a.

      naam, adres en BSN-nummer van de ouder;

    • b.

      indien van toepassing: naam en BSN-nummer van de partner en, indien dit een ander adres is dan het adres van de ouder: het adres van de partner;

    • c.

      naam, geboortedatum en BSN-nummer van het kind of de kinderen waarop de aangevraagde tegemoetkoming betrekking heeft;

    • d.

      een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen waarin in ieder geval wordt aangegeven: het aantal uren kinderopvang per kind, de kostprijs per uur en de aanvangsdatum van de opvang;

    • e.

      gegevens of een verwijzing naar gegevens waaruit blijkt dat de ouder behoort tot de groep personen als bedoeld in artikel 1.22 van de wet;

    • f.

      overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de tegemoetkoming.

  • 2.

    Het college kan bepalen dat de aanvraag geschiedt met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

Artikel 4 Te verstrekken gegevens bij aanvraag sociaal medische indicatie

  • 1.

    Een aanvraag tot vaststelling van de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie bevat in ieder geval de volgende gegevens:

      • a.

        naam, adres en BSN-nummer van de ouder;

      • b.

        indien van toepassing: naam en BSN-nummer van de partner en, indien dit een ander adres is dan het adres van de ouder: het adres van de partner;

      • c.

        naam, geboortedatum en BSN-nummer van het kind of de kinderen waarop de aanvraag betrekking heeft;

      • d.

        overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de tegemoetkoming.

  • 2.

    Het college kan bepalen dat de aanvraag geschiedt met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 3.

    De aanvraag wordt door de ouder en indien van toepassing door de partner ondertekend.

Hoofdstuk 3 Verlening van de tegemoetkoming

Artikel 5 Beslistermijn

  • 1.

    Het college besluit over de aanvraag binnen acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens.

  • 2.

    Het college kan dit besluit met ten hoogste vier weken verdagen. Het stelt de ouder hiervan schriftelijk in kennis.

Artikel 6 Advies

Voordat op een aanvraag van een sociaal medisch geïndiceerde wordt beslist, wint het college ten behoeve van de vaststelling van de noodzakelijkheid van kinderopvang advies in van een onafhankelijke organisatie die beschikt over adequate deskundigheid.

Artikel 7 Weigeringsgronden

  • 1.

    Het college weigert de tegemoetkoming indien:

    • a.

      de ouder niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 1.22 van de wet

    • b.

      de ouder niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c.

  • 2.

    Het college weigert de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie vast te stellen indien de ouder reeds een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang ontvangt of kan ontvangen;

  • 3.

    Het college verstrekt geen tegemoetkoming indien er sprake is van een voorliggende voorziening. Tot een voorliggende voorziening wordt in ieder geval gerekend: a.

    • a.

      de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

    • b.

      de Algemene wet bijzondere ziektekosten;

    • c.

      Jeugdzorg;

    • d.

      Persoonsgebonden budget;

    • e.

      Medisch kinderdagverblijf.

  • 4.

    Een belanghebbende heeft geen aanspraak op een tegemoetkoming als gevolg van een sociaal medische indicatie indien:

    • a.

      het netto-inkomen meer bedraagt dan 115% van de norm voor algemene kosten van bestaan als bedoeld in de artikelen 20 tot en met 29 van de Wet werk en bijstand; of

    • b.

      hij een partner heeft.

Artikel 8 Ingangsdatum van de tegemoetkoming

  • 1.

    De tegemoetkoming wordt verleend met ingang van de datum waarop de aanvraag voor de tegemoetkoming door het college in ontvangst is genomen.

  • 2.

    Als op deze datum nog geen kinderopvang plaatsvindt, wordt de tegemoetkoming verleend met ingang van de datum waarop de kinderopvang zal plaatsvinden.

Artikel 9 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

  • 1.

    De tegemoetkoming wordt verleend voor de periode van een kalenderjaar.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan het college de tegemoetkoming voor een andere periode verlenen.

Artikel 10 Omvang van de tegemoetkoming

  • 1.

    Het college verleent de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat door de ouder is aangevraagd.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, verleent het college bij een ouder als bedoeld in artikel 1.24, eerste lid, onderdeel a, of tweede lid, onderdeel a, van de wet de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat naar zijn oordeel redelijkerwijs noodzakelijk is voor de combinatie van arbeid en zorg.

Artikel 11 Inhoud van de beschikking

  • 1.

    Het besluit tot verlening van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat in ieder geval: a.

    • a.

      de vaststelling tot welke van de gemeentelijke doelgroepen de ouder behoort;

    • b.

      de naam en geboortedatum van het kind of de kinderen waarop de tegemoetkoming betrekking heeft;

    • c.

      de naam en het adres van het kindercentrum of gastouderbureau waar de kinderopvang plaatsvindt;

    • d.

      de periode en de omvang van de kinderopvang per tijdvak waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend;

    • e.

      de wijze waarop het bedrag van de tegemoetkoming wordt bepaald en het bedrag dat op basis hiervan wordt verleend;

    • f.

      de wijze waarop de tegemoetkoming wordt uitbetaald;

    • g.

      de verplichtingen van de ouder.

     

  • 2.

    Het besluit tot vaststelling van de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie bevat, naast het genoemde in lid 1, ook de conclusie van het indicatieadvies.

Artikel 12 De bevoorschotting van de tegemoetkoming

  • 1.

    De tegemoetkoming wordt uitbetaald in de vorm van een voorschot in maandelijkse termijnen.

  • 2.

    Het college kan nadere voorschriften stellen over de wijze van bevoorschotting.

Hoofdstuk 4 Vaststelling van de tegemoetkoming

Artikel 13 Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming

  • 1.

    De ouder verstrekt binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode.

  • 2.

    Het college stelt de tegemoetkoming binnen acht weken na ontvangst van het overzicht van de kosten vast.

Artikel 14 Verrekening met de voorschotten

De tegemoetkoming wordt overeenkomstig de vaststelling binnen vier weken betaald, onder verrekening van de betaalde voorschotten.

Hoofdstuk 5 Verplichtingen van de ouder

Artikel 15 Inlichtingenplicht

  • 1.

    De ouder doet het college onmiddellijk na het bekend worden daarvan uit eigen beweging schriftelijk mededeling van inlichtingen en gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere tegemoetkoming.

  • 2.

    De ouder verstrekt desgevraagd aan het college, binnen een door het college te stellen redelijke termijn, alle gegevens en inlichtingen van hem die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 16 Hardheidsclausule

Aan een persoon die geen recht heeft op de bijdrage van de gemeente op grond van deze verordening kan het college, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van het vorenstaande een bijdrage verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.

Artikel 17 Overgangsrecht

Voor vaststelling van de tegemoetkoming over een periode die gelegen is voor 1 januari 2011 blijven de bepalingen van de Verordening kinderopvang Gemeente Hellendoorn 2004 (Rb 12 oktober 2004 nr. 04.8519), zoals die luiden op 31 december 2010, van toepassing.

Artikel 18 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking per 1 januari 2011.

Artikel 19 Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Verordening kinderopvang gemeente Hellendoorn 2010.

II. de Verordening kinderopvang Gemeente Hellendoorn 2004 (Rb 12 oktober 2004 nr. 04.8519) in te trekken;

III. artikel 2, lid 2 onder w van de Verordening inzake de behandeling van bezwaarschriften sociale zekerheid 2010 wijzigen in: w. Verordening kinderopvang gemeente Hellendoorn 2010.;

IV. het bepaalde onder II en III treedt in werking met ingang van 1 januari 2011.

De raad voornoemd,

De griffier, de voorzitter,

Algemene toelichting  

Inleiding

Op 1 januari 2005 is de Wet kinderopvang in werking getreden. Per 1 augustus 2010 is de Wet kinderopvang gewijzigd en wordt de wet aangehaald als de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. In de verordening wordt gesproken over “Wet kinderopvang”. Hieronder wordt de volledige Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen begrepen.

De Wet kinderopvang beoogt het ouders of verzorgers gemakkelijker te maken werk en zorg te combineren. Niet alleen werkenden kunnen een beroep doen op de Wet kinderopvang. Een aantal in de wet benoemde doelgroepen kan een beroep doen op de gemeente voor het betalen van een deel van de kosten die zij maken voor kinderopvang. De vergoeding door de gemeente van een deel van de kosten voor kinderopvang wordt aangeduid met de term ‘tegemoetkoming kosten kinderopvang (gemeente)’. Artikel 1.25 Wet kinderopvang bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt omtrent de tegemoetkoming van de gemeente. Deze regels hebben betrekking op de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming. Deze verordening geeft uitvoering aan deze wettelijke opdracht.

De tegemoetkoming is een subsidie in de zin van artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna te noemen: Awb), te weten: een aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op een bepaalde activiteit van de aanvrager. Titel 4.2 van de Awb die regels stelt over subsidies is van toepassing op de tegemoetkomingen. Dit betekent dat op de verstrekking van tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang door gemeenten drie regelingen van toepassing zijn:

1. de gemeentelijke verordening kinderopvang;

2. de Wet kinderopvang;

3. de subsidieregels in titel 4.2 van de Awb.

 

Hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen

In deze verordening worden de hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen door de gemeente vastgelegd. Daarbij zijn twee uitgangspunten gehanteerd. Het eerste uitgangspunt is dat de uitvoeringslasten voor zowel de gemeente als de aanvragers van de tegemoetkoming zo beperkt mogelijk moeten zijn. Het tweede uitgangspunt is dat de gemeentelijke uitgaven die gemoeid zijn met de verstrekking van de tegemoetkomingen zo goed mogelijk beheersbaar zijn.

Bepalingen om de beheersbaarheid van de gemeentelijke uitgaven te bevorderen

De gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang is een zogeheten ‘open-einde regeling’. Dit betekent dat iedereen, die op grond van de wet behoort tot de gemeentelijke doelgroep, aanspraak heeft op een tegemoetkoming van de gemeente.

Om gemeenten in staat te stellen de kosten die gepaard gaan met de verstrekking van de tegemoetkomingen beheersbaar te houden, zijn in de verordening de volgende bepalingen opgenomen:

  • -

    De omvang van de aanspraak op een tegemoetkoming van ouders die geen eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang hoeven te betalen, wordt aan beperkingen gebonden. In de verordening wordt bepaald dat bij deze groep ouders de tegemoetkoming wordt verstrekt voor het aantal uren kinderopvang per week dat naar het oordeel van het college voor de ouder redelijkerwijs noodzakelijk is om de combinatie van arbeid en zorg mogelijk te maken.

  • -

    Er worden geen tegemoetkomingen met terugwerkende kracht verstrekt. Een gemeentelijke tegemoetkoming wordt verstrekt met ingang van het tijdstip waarop de aanvraag voor een tegemoetkoming door de gemeente in ontvangst is genomen.

  • -

    De tegemoetkoming wordt alleen verstrekt als er daadwerkelijk kinderopvang plaatsvindt.

  • -

    De tegemoetkoming wordt uitbetaald in maandelijkse voorschotten. Hierdoor blijft de omvang van eventuele onverschuldigde betalingen die de gemeente van de ouders moet terugvorderen, beperkt.

Tegemoetkomingen voor de duur van een kalenderjaar

Een tegemoetkoming wordt in principe verstrekt voor de duur van één kalenderjaar. Daarmee wordt aangesloten bij de wijze waarop de betalingen door de Belastingsdienst worden verstrekt. Dit betekent dat een tegemoetkoming elk jaar opnieuw moet worden aangevraagd. Uitzondering wordt gemaakt voor de gevallen waarin bij de aanvraag reeds duidelijk is dat de aanspraak op de tegemoetkoming beperkt is tot een bepaalde periode (bijvoorbeeld de duur van een re-integratie­traject die in het trajectplan is vastgelegd of de datum waarop het kind naar de basisschool gaat of de basisschool verlaat).

Verstrekking van de tegemoetkoming in twee stappen

De verstrekking van de tegemoetkoming vindt plaats in twee stappen. Hiermee wordt aangesloten bij de Awb. De eerste stap is de beschikking tot het verlenen van de tegemoetkoming. Deze beschikking geeft de ontvanger van de tegemoetkoming een voorwaardelijke aanspraak op de tegemoetkoming tot een bepaald bedrag. De aanspraak is voorwaardelijk omdat op het moment dat de beschikking wordt gegeven nog niet zeker is dat de aanvrager daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang en zich aan de opgelegde verplichtingen houdt. Ondanks het voorwaardelijke karakter schept de subsidieverlening wel een rechtens afdwingbare aanspraak.

De tweede stap is de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming. In deze beschikking wordt vastgesteld in hoeverre de ontvanger aan de gestelde voorwaarden heeft voldaan en hoeveel het uiteindelijke bedrag van de tegemoetkoming is. Met het vaststellen van de tegemoetkoming wordt de tegemoetkoming definitief. Voordat de tegemoetkoming wordt vastgesteld kan de gemeente onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindcentrum of gastouderbureau op te vragen.

 

Aanwijzen van eigen doelgroepen

De verordening bevat geen inhoudelijke criteria over de definities van gemeentelijke doelgroepen en de hoogte van de tegemoetkomingen. Deze criteria zijn allemaal rechtstreeks in de Wet kinderopvang opgenomen. Gemeenten hebben bij de bepaling van deze doelgroepen en de hoogte van de tegemoetkoming dus geen beleidsvrijheid.

De gemeente kan er voor kiezen om naast de doelgroepen die in de wet zijn benoemd eigen doelgroepen aan te wijzen die aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang.

 

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

Het tweede lid geeft aan dat de omschrijvingen van de begrippen die worden gebruikt in de Wet kinderopvang ook van toepassing zijn op deze verordening. Alleen de niet gedefinieerde begrippen zijn aangevuld.

Sociaal-medisch geïndiceerden

De doelgroep sociaal-medisch geïndiceerden zou worden opgenomen als wettelijke doelgroep (artikel 1.23 van de Wet kinderopvang). Tot op heden zijn de artikelen omtrent sociaal-medische indicatie nog niet in werking getreden. Dit betekent dat wij als gemeente zelf regels hieromtrent mogen en kunnen stellen. Voor de omschrijving van het begrip sociaal-medisch geïndiceerden is aansluiting gezocht bij de nog niet in werking getreden artikelen in de wet.

 

Artikel 2 Recht op tegemoetkoming

Ter verduidelijking wie aanspraak heeft op een vergoeding ingevolge de Verordening kinderopvang is in artikel 2 onder a expliciet verwezen naar de wettelijke doelgroep in de Wet kinderopvang.

De groep ouders met een sociaal-medische indicatie behoren nog niet tot de wettelijke doelgroep. Om deze lacune in de wet op te vullen, zijn zij in artikel 2 onder b genoemd als een eigen gemeentelijke doelgroep van de gemeente Hellendoorn die recht heeft op een tegemoetkoming voor de kosten van kinderopvang.

 

Artikel 3 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag voor wettelijke doelgroepen

De tegemoetkoming wordt door de ouder aangevraagd bij het college (artikel 1.26 Wet kinderopvang). Het moet dan gaan om het college van de gemeente waar de ouder woont (artikel 1.22, derde lid, Wet kinderopvang). De aanvraag moet schriftelijk gebeuren (artikel 4:1 Awb).

Omdat een tegemoetkoming voor de duur van een kalenderjaar wordt verstrekt moet deze elk jaar opnieuw worden aangevraagd. Om de lasten voor de aanvragers zo beperkt mogelijk te houden, verdient het aanbeveling dat de gemeente het aanvraagformulier voor een vervolgaanvraag aan de ouders toestuurt, waarbij het formulier reeds is ingevuld met de gegevens die bij de gemeente bekend zijn. De ouders hoeven dan alleen de mutaties op het aanvraagformulier aan te geven.

Een verhoging van de tegemoetkoming in verband met een verhoging van het aantal uren of dagdelen kinderopvang, zal ook moeten worden aangevraagd. Een verlaging van de tegemoetkoming in verband met een vermindering van de omvang van de kinderopvang hoeft niet te worden aangevraagd. De ouder moet hiervan wel onmiddellijk mededeling doen aan het college (artikel 1.28, derde lid, Wet kinderopvang).

Onderdeel d van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen moet worden gevoegd. Dit betekent dat de aanvraag voor een tegemoetkoming pas bij de gemeente kan worden ingediend als de ouder over een offerte of contract beschikt. Op basis van de offerte of het contract kan de gemeente de hoogte van de tegemoetkoming vaststellen. Het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen, moet ingeschreven staan in een gemeentelijk register (artikel 1.5, eerst lid, Wet kinderopvang).

Onderdeel e van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag gegevens of een verwijzing naar gegevens wordt gevoegd waaruit blijkt dat de ouder behoort tot een gemeentelijke doelgroep. In een aantal gevallen kan de ouder volstaan met een verwijzing naar die gegevens omdat de gemeente over de gegevens beschikt, namelijk indien:

  • -

    de ouder of partner een uitkering ontvangt in het kader van de WWB, WIJ, IOAW/IOAZ of Anw én gebruik maakt van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling;

  • -

    de ouder een niet-uitkeringsgerechtigde (NUG-er) is, als werkzoekende geregistreerd staat bij het UWV WERKbedrijf én gebruik maakt van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling;

  • -

    de ouder een nieuwkomer is die een inburgeringsprogramma volgt.

In andere gevallen zal de ouder de volgende gegevens aan de gemeente moeten verstrekken:

De ouder of partner ontvangt een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening kunstenaars

Indien de uitkering wordt verkregen in een andere gemeente: naam van deze gemeente

De ouder heeft de leeftijd van 18 jaar nog niet bereikt, volgt scholing of een opleiding en ontvangt algemene bijstand op grond van de WWB of kan zo’n uitkering ontvangen

Bewijs van inschrijving school of opleidings­instituut

De ouder of diens partner zijn ingeschreven bij een school of instelling als bedoeld in paragraaf 2.2 of 2.4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdragen of in de artikelen 2.8 tot en met 2.11 van de Wet Studiefinanciering 2000

Bewijs van inschrijving school of opleidings­instituut

De ouder of diens partner ontvangt een WW-uitkering en maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling

Trajectplan van het UWV

De ouder of diens partner is arbeids­gehandicapte en maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling

Trajectplan van het UWV

 

Artikel 4 Te verstrekken gegevens bij aanvraag sociaal-medische indicatie

Een aanvraag voor de toekenning van een sociaal-medische indicatie moet worden ingediend bij het college. In de procedure gaat de aanvraag voor de toekenning van een sociaal-medische indicatie vooraf aan de aanvraag voor een tegemoetkoming, maar in de praktijk zullen de aanvragen vaak gelijktijdig worden ingediend. Ook de besluiten over de toekenning van een sociaal-medische indicatie en de verlening van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang kunnen in één beschikking worden opgenomen. Wel moet de juiste volgorde in acht worden genomen: eerst het besluit over de aanwezigheid van een sociaal-medische indicatie en vervolgens het besluit over de verstrekking van een tegemoetkoming.

In het derde lid wordt bepaald dat indien de aanvrager een partner heeft, deze partner de aanvraag mede ondertekent. Deze bepaling is overeenkomstig artikel 1.26, derde lid, van de Wet kinderopvang. Aangezien de wet niet van toepassing is op de doelgroep ’sociaal-medisch geïndiceerden’, wordt dit specifiek in deze verordening geregeld.

 

Artikel 5 Beslistermijn

De termijn waarbinnen het college een besluit moet nemen over de aanvraag van een tegemoetkoming geldt voor alle aanvragen voor een tegemoetkoming. Deze termijn geldt niet alleen voor nieuwe aanvragen, maar ook voor aanvragen die betrekking hebben op een voortzetting van een tegemoetkoming en voor aanvragen voor een hogere tegemoetkoming in verband met uitbreiding van de omvang van de kinderopvang. In de verordening is gekozen voor een beslistermijn van ten hoogste acht weken die eventueel met vier weken kan worden verlengd.

De beslistermijn van acht weken heeft ook gevolgen voor de datum waarbinnen aanvragen voor een voortgezette tegemoetkoming moeten worden aangevraagd. Om er zeker van te zijn dat de tegemoetkoming na 1 januari kan worden voortgezet, zullen ouders hun aanvraag minimaal acht weken vóór 1 januari bij de gemeente moeten indienen.

Het feit dat het college een termijn van acht weken heeft om te beslissen over een aanvraag voor een tegemoetkoming, wil uiteraard niet zeggen dat het college deze termijn ook in alle gevallen moet benutten. De gemeente zal er naar streven de behandelingstermijn van aanvragen zo kort mogelijk te houden en met name aanvragen waar spoed mee geboden is direct af te handelen. Door middel van mandatering van de beslissingsbevoegdheid kan de besluitvorming worden versneld.

 

Artikel 6 Advies

In artikel 1.23, lid 3, van de Wet kinderopvang is een gelijkluidend artikel opgenomen. Dit artikel is echter nog niet in werking getreden. Om zo dicht mogelijk bij de lijn zoals die straks in de wet zal worden gehanteerd aan te sluiten, is gekozen om dit artikel op te nemen in deze verordening.

Het artikel is ook pure noodzaak. De gemeente heeft onvoldoende kennis en kunde in huis om te beoordelen of een aanvrager kan worden aangemerkt als sociaal-medisch geïndiceerde in de zin van artikel 1, onder c en wat de omvang van eventuele kinderopvang zou moeten zijn. Daarom is besloten om advies in te winnen van een onafhankelijke organisatie die deskundig is op dit gebied.

 

Artikel 7 Weigeringsgronden

Eerste lid

Wanneer een aanvrager niet behoort tot de doelgroep zoals geformuleerd in de Wet kinderopvang en in deze verordening, kan geen tegemoetkoming worden verstrekt.

Tweede lid

Deze weigeringsgrond geeft aan dat een gemeentelijke tegemoetkoming op grond van een sociaal-medische indicatie een vangnetvoorziening is. Alleen ouders die niet op grond van een andere bepaling in de Wet kinderopvang aanspraak kunnen doen op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang, kunnen aanspraak maken op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang wegens een sociaal-medische noodzaak.

Derde lid

Altijd moet worden nagegaan of een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening. Als er sprake is van een passende voorliggende voorziening, is een aanvraag voor indicatie naar de noodzakelijkheid van kinderopvang op grond van sociaal-medische problematiek door de gemeente niet mogelijk.

Vierde lid

In dit lid wordt bepaald in welke gevallen aan personen, hoewel sociaal-medisch geïndiceerd, toch geen tegemoetkoming wordt verstrekt. In het gestelde onder a wordt eenzelfde grens gehanteerd die de gemeente Hellendoorn ook hanteert bij de gemeentelijke maatregelen in het kader van armoedebestrijding. Met het gestelde onder b, namelijk in het geval een sociaal-medisch geïndiceerde een partner heeft bestaat geen recht op een tegemoetkoming, is aansluiting gezocht bij artikel 1.22, lid 4 van de Wet kinderopvang.

Naast de weigeringsgronden in dit artikel kent de Awb ook een aantal gronden om de subsidieverlening te weigeren. Ook deze weigeringsgronden zijn van toepassing. Artikel 4:35 Awb bepaalt dat de subsidieverlening kan worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

  • a.

    de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

  • b.

    de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c.

    de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

Het tweede lid van artikel 4:35 Awb bepaalt dat de subsidieverlening voorts in ieder geval kan worden geweigerd indien de aanvrager:

  • a.

    in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid, of

  • b.

    failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

 

Artikel 8 Ingangsdatum van de tegemoetkoming

Dit artikel bepaalt de ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming. Er zijn twee ingangsdata mogelijk:

  • 1.

    De datum waarop de aanvraag voor een tegemoetkoming door de gemeente in ontvangst is genomen (eerste lid). In deze situatie zal de ouder op het moment dat hij zijn aanvraag indient reeds kinderopvang hebben.

  • 2.

    De datum waarop de kinderopvang van start gaat. Het tweede lid bepaalt dat er alleen een tegemoetkoming wordt verleend als er kinderopvang plaatsvindt.

Dit artikel bepaalt dat er geen tegemoetkoming wordt verstrekt voor de kosten van kinderopvang die plaatsvindt voordat een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente is ingediend. Een aanvraag wordt door de gemeente in ontvangst genomen wanneer deze voldoet aan de vormvereisten van artikel 4:1 en 4:2 Awb. Dit betekent dat een aanvraag:

- schriftelijk moet worden ingediend;

- moet zijn ondertekend;

- de naam en het adres van aanvrager dient te bevatten;

- een aanduiding moet geven van de beschikking die wordt gevraagd.

De ingangsdatum van de tegemoetkoming heeft betrekking op het moment waarop de aanspraak op een tegemoetkoming ontstaat. De uitbetaling van de tegemoetkoming vindt pas plaats vanaf het moment dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is genomen. De betaling vindt dan met terugwerkende kracht plaats tot de datum waarop de aanvraag in ontvangst is genomen.

De ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming is ook van toepassing op aanvragen voor uitbreiding van het aantal uren kinderopvang. De verhoogde tegemoetkoming wordt verstrekt vanaf het moment dat de aanvraag daarvoor door het college in ontvangst is genomen.

 

Artikel 9 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

De tegemoetkoming wordt in principe voor een heel kalenderjaar verleend. Voor aanvragen die in de loop van een jaar worden toegekend, geldt dat de tegemoetkoming wordt verstrekt tot 31 december van het betreffende jaar. Dit betekent dat een ouder elk jaar vóór 1 januari opnieuw een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente zal moeten indienen.

Het college kan de tegemoetkoming voor een andere periode vaststellen. Dit is bijvoorbeeld het geval als de aanvrager voor een bepaalde periode recht heeft op de tegemoetkoming, bijvoorbeeld als deze een re-integratietraject voor een bepaalde periode volgt. Door de periode van verstrekking van de tegemoetkoming te koppelen aan de duur van het re-integratietraject (of een andere vorm van arbeid), hoeft de ouder geen actie te ondernemen om de verstrekking van de tegemoetkoming stop te zetten of hoeft de gemeente geen eventueel ten onrechte uitgekeerde bedragen terug te vorderen.

 

Artikel 10 Omvang van de kinderopvang

De Wet kinderopvang regelt uitsluitend de aanspraak van ouders op een tegemoetkoming van de gemeente voor de kosten van kinderopvang en niet de omvang van die aanspraak. Wanneer een ouder op basis van de criteria die de wet geeft tot een gemeentelijke doelgroep behoort heeft deze recht op een gemeentelijke tegemoetkoming. De wet stelt geen beperkingen aan het aantal uren kinderopvang waarvoor de tegemoetkoming wordt verstrekt. Dit past in het systeem van de wet waarin de ouder zélf bepaalt hoeveel kinderopvang hij nodig heeft in verband met de combinatie van arbeid en zorg.

Voor bepaalde gemeentelijke doelgroepen is de eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang nihil. Voor deze groepen wordt de inkomensafhankelijke eigen bijdrage door de gemeente gecompenseerd (het zogeheten ’Koa-kopje’, zie artikel 1.24, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, onderdeel a, Wet kinderopvang). Bij deze ouders zet de hoogte van de eigen bijdrage geen rem op de vraag naar kinderopvang. Dat in tegenstelling tot ouders die wél een (inkomensafhankelijke) eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang moeten betalen en de hoogte van die bijdrage zullen laten meewegen in hun vraag naar kinderopvang.

Om de kosten voor de gemeente te kunnen beheersen, is deze bepaling in de verordening opgenomen die de aanspraak op een tegemoetkoming enigszins beperkt. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om bij de groep ouders die geen eigen bijdrage betalen, per geval te beoordelen hoeveel kinderopvang de ouder redelijkerwijs nodig heeft om de arbeid die hij verricht te kunnen combineren met zorgtaken.

Bij het bepalen van de omvang van de kinderopvang die redelijkerwijs nodig is om arbeid en zorg te combineren, zal ook rekening moeten worden gehouden met omstandigheden als een handicap of chronische ziekte van de ouder(s) of een beperking die de huiselijke situatie meebrengt voor de goede en gezonde ontwikkeling van het kind. In tegenstelling tot kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie op grond van artikel 1.23 Wet kinderopvang, hoeft voor deze beoordeling geen advies te worden aangevraagd.

 

Artikel 11 Inhoud van de beschikking

Het besluit is een beschikking in de zin van titel 4.1 van de Awb. Dit betekent dat tegen het besluit bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld.

Lid 2, als de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie wordt vastgesteld, wordt in de beschikking aangegeven hoeveel uren kinderopvang noodzakelijk wordt geacht. Het besluit over de noodzakelijke omvang van de kinderopvang vormt de grondslag voor de aanvraag voor een tegemoetkoming van de gemeente. Bovendien moet in het besluit de geldigheidsduur van de indicatie worden vermeld. Het kan gaan om een geldigheidsduur voor een beperkte termijn, maar ook om een geldigheidsduur voor onbepaalde tijd. In het indicatieadvies zal hierover ook een uitspraak moeten worden gedaan.

Het college neemt het besluit op basis van het uitgebrachte indicatieadvies. Dit advies is niet bindend. Dit betekent dat het college van dat advies kan afwijken. Als het college een beschikking geeft die afwijkt van het uitgebrachte advies, zal het college de redenen voor de afwijking in de beschikking moeten motiveren (artikel 3:50 Awb). De motiveringverplichting geldt vooral voor het geval waarin een positief advies wordt gegeven en het college een afwijzend besluit neemt.

Onderdeel e bepaalt dat in de beschikking wordt aangeven hoe het bedrag van de tegemoetkoming wordt vastgesteld.In de beschikking moet onder andere de wijze van uitbetaling van de tegemoetkoming worden vermeld (onderdeel f). Onderdeel g schrijft voor dat in de beschikking de verplichtingen van de ouder worden opgenomen. Daarbij moet aan de volgende verplichtingen worden gedacht:

  • -

    de verplichting om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht te verstrekken van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode;

  • -

    de informatieplicht die is opgenomen in artikel 1.28, eerste tot en met derde lid, Wet kinderopvang en in artikel 15 van deze verordening.

 

Artikel 12 De bevoorschotting van de tegemoetkoming

De subsidieverstrekking vindt plaats in de vorm van maandelijkse voorschotten. Dit betekent dat het totale bedrag van de tegemoetkoming waarop de aanvrager recht heeft, wordt gedeeld in twaalf gelijke delen (indien de aanvraag het gehele tegemoetkomingsjaar betreft).

De gemeente betaalt de tegemoetkoming uit aan de ouder. De ouder kan, al dan niet op verzoek van het kindercentrum of het gastouderbureau, de gemeente machtigen om de betalingen rechtstreeks aan dat kindercentrum of gastouderbureau te doen. Deze machtiging verandert juridisch gezien niets aan de verhouding tussen de gemeente en de ouder. Ook al wordt het bedrag gestort op de rekening van het kindercentrum of gastouderbureau, er blijft sprake van een betaling van de tegemoetkoming van gemeente aan de ouder.

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om nadere voorschriften te stellen over de wijze van bevoorschotting van de tegemoetkoming. Zo kan het college bepalen dat er alleen een voorschot wordt betaald op basis van een factuur van het kindercentrum of gastouderbureau. Het college zou zo’n voorschrift kunnen stellen wanneer er twijfels bestaan of een ouder daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang.

 

Artikel 13 Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming

Op grond van artikel 4:47, onderdeel a, Awb kan het college een subsidie (dus ook een tegemoetkoming) ambtshalve vaststellen. Ambtshalve vaststellen houdt in dat het college op eigen initiatief de tegemoetkomingen vaststelt. De ouders hoeven geen aanvraag tot het vaststellen van de tegemoetkoming bij het college in te dienen.

De ouders zijn wel verplicht om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode te verstrekken. Als een tegemoetkoming voor een kalenderjaar is verleend, dient het overzicht van de kosten uiterlijk vier weken na 31 december bij het college te worden ingediend. Het overzicht van de kosten kan zowel een apart jaaroverzicht zijn dat door het kindercentrum of gastouderbureau wordt opgesteld of een verzameling van maandoverzichten. Het college heeft vervolgens acht weken de tijd om de tegemoetkoming vast te stellen. In deze periode kan de gemeente een onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindcentrum of gastouderbureau op te vragen.

 

In het besluit tot het vaststellen van de tegemoetkoming wordt bepaald wat precies het bedrag is waar de ouder die de tegemoetkoming heeft aangevraagd recht op heeft. De berekeningswijze die is opgenomen in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming geldt als het uitgangspunt voor het vaststellen van de tegemoetkoming. Dit betekent dat de tegemoetkoming wordt vastgesteld op basis van het aantal uren kinderopvang dat in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming is vastgelegd. Dat is het maximum aantal uren. In de beschikking tot vaststelling van de tegemoetkoming kan wel worden uitgegaan van een lager aantal uren, maar niet van een hoger aantal.

Als de aanvrager de gegevens niet verstrekt, kan het college de tegemoetkoming op een lager bedrag vaststellen. Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen. Het college heeft deze bevoegdheid op grond van artikel 4:46, tweede en derde lid, Awb. Op grond van het tweede lid kan de subsidie lager worden vastgesteld indien:

  • a.

    de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

  • b.

    de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c.

    de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of

  • d.

    de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.

Het derde lid van artikel 4:46 Awb luidt: ‘Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen’.

 

Artikel 14 Verrekening met de voorschotten

Dit artikel regelt de uitbetaling door de gemeente van het nog te betalen deel van de tegemoetkoming. Als de gemeente een ouder een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waarop deze recht heeft, kan de gemeente het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Terugvordering is geregeld in artikel 1.38 Wet kinderopvang (zie ook de toelichting bij inlichtingenplicht, artikel 15).

 

Artikel 15 Inlichtingenplicht

Deze verplichtingen staan in ongeveer dezelfde bewoordingen ook in artikel 1.28, eerste tot en met het derde lid, van de Wet kinderopvang. De reden dat zij in deze verordening nogmaals worden opgenomen, is dat de wet niet geldt voor een tegemoetkoming verstrekt aan een sociaal-medisch geïndiceerde.

Er kunnen twee vormen van schending van de inlichtingenplicht worden onderscheiden:

  • 1.

    het betreffende kind maat geen gebruik van de kinderopvang;

  • 2.

    er wordt wel gebruik gemaakt van kinderopvang, maar de ouder heeft geen recht op een tegemoetkoming (bijv. omdat hij niet behoort tot de doelgroep, of omdat er sprake is van een voorliggende voorziening).

Als een ouder de inlichtingenplicht schendt en als gevolg hiervan ten onrechte een tegemoetkoming heeft ontvangen of een te hoog bedrag, dan kan het college de beschikking tot het verlenen of tot het vaststellen van de tegemoetkoming intrekken of wijzigen en het teveel betaalde bedrag terugvorderen.

 

Intrekken van de beschikking en terugvorderen van de tegemoetkoming

In de Awb is geregeld op welke gronden een subsidie (een tegemoetkoming in de terminologie van de Wet kinderopvang) kan worden ingetrokken en teruggevorderd. Daarbij moeten twee situaties worden onderscheiden: a. de situatie waarin de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld en b. de situatie waarin de tegemoetkoming wel is vastgesteld.

 

Ad a. de tegemoetkoming is nog niet vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming (artikel 4:48 Awb)

Zolang de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld kan het college de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming intrekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming wijzigen, indien:

  • a.

    de activiteiten waarvoor de tegemoetkoming is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;

  • b.

    de ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen;

  • c.

    de ontvanger van de tegemoetkoming onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot verlening van de tegemoetkoming zou hebben geleid;

  • d.

    de verlening van de tegemoetkoming anderszins onjuist was en de ontvanger dit wist of behoorde te weten; of

  • e.

    met toepassing van artikel 4:34, vijfde lid, een beroep wordt gedaan op de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

 

Opschorten van de bevoorschotting (artikel 4:56 Awb)

Het college hoeft niet te wachten met het treffen van een maatregel tot dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is ingetrokken of gewijzigd. Het college kan al eerder besluiten de betaling van de tegemoetkoming op te schorten. Op grond van artikel 4:56 Awb kan het college de verplichting tot betaling van een voorschot opschorten met ingang van de dag waarop het college aan de ouder schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat om de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming in te trekken of te wijzigen. Deze opschorting duurt tot en met de dag waarop de beschikking omtrent de intrekking of wijziging is bekendgemaakt of de dag waarop sedert de kennisgeving van het ernstige vermoeden dertien weken zijn verstreken.

 

Ad b. de tegemoetkoming is wel vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot subsidievaststelling (artikel 4:49 Awb)

Ook als de tegemoetkoming is vastgesteld, is het college in bepaalde gevallen bevoegd de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming in te trekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming te wijzigen. Het gaat om de volgende gevallen:

  • a.

    er is sprake van feiten of omstandigheden waarvan het college bij de vaststelling van de tegemoetkoming redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming lager dan overeenkomstig de verlening van de tegemoetkoming zou zijn vastgesteld;

  • b.

    de vaststelling van de tegemoetkoming was onjuist en de ontvanger van de tegemoetkoming wist dit of behoorde dit te weten;

  • c.

    de ontvanger van de tegemoetkoming heeft na de vaststelling van de tegemoetkoming niet voldaan aan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen.

De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, indien vijf jaren zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt.

 

Terugvordering

Indien de beschikking tot het verlenen of het vaststellen van de tegemoetkoming is ingetrokken of ten nadele van de ouder is gewijzigd, kan de gemeente het reeds betaalde bedrag van de ouder terugvorderen.

In geval van een tegemoetkoming verstrekt aan personen behorend tot de doelgroep van de wet is artikel 1.38 van de wet van toepassing. In artikel 1.38 van de wet worden de bepalingen in de Wet werk en bijstand (WWB) over de terugvordering van bijstand van overeenkomstige toepassing verklaard op het terugvorderen van een tegemoetkoming. Dit betekent bijvoorbeeld dat het bedrag dat wordt teruggevorderd kan worden verrekend met de tegemoetkoming die aan de ouder wordt verstrekt. In het besluit tot terugvordering moet de wijze waarop zal worden teruggevorderd worden vermeld (artikel 60, eerste lid WWB).

In geval van een tegemoetkoming verstrekt aan sociaal-medisch geïndiceerden zal moeten worden teruggevallen op de algemene regeling van terugvordering van subsidies in de Awb.

 

Artikel 16 Hardheidsclausule

De verordening kent een hardheidsclausule. Dat betekent dat in gevallen die niet in de verordening geregeld zijn en waarin dit tot een kennelijk onbillijke situatie zou leiden er met een beroep op deze bepaling alsnog een tegemoetkoming voor kinderopvang kan worden verleend. Toepassing van de hardheidsclausule is bedoeld voor echt uitzonderlijke situaties, omdat het overgrote deel van de voorkomende situaties in de verordening is geregeld. Gedacht moet worden aan situaties bij intramurale zorg terwijl de partner arbeid verricht met inkomsten net boven de bijstandsnorm.

 

Artikel 17 Overgangsrecht

In dit artikel is nadrukkelijk bepaald dat bij de toekenning en de vaststelling van de tegemoetkoming dezelfde bepalingen worden toegepast.

 

Artikel 18 Inwerkingtreding

Deze bepaling spreekt voor zich.

 

Artikel 19 Citeertitel

Deze bepaling spreekt voor zich.