Organisatie | Vlagtwedde |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Vlagtwedde 2009 |
Citeertitel | Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Vlagtwedde 2009 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-10-2010 | 01-01-2010 | 2.1.5.2 | 21-09-2010 Ter Apeler Courant, 29-09-2010 | ZA.10-6737/D10.-161 | |
01-10-2010 | 26-06-2012 | artt. 1.1, 1.2, 1.8, 2.1.1.1, 2.1.5.1, 2.1.5.2, 2.1.5.3. | 06-07-2010 Ter Apeler Courant, 28-07-2010 | ZA.10-54921/D.10-121 | |
12-11-2009 | 01-10-2010 | nieuwe regeling | 27-10-2009 Ter Apeler Courant, 04-11-2009 | ZA.09-478/D.09-16 |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:
1. de weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede de daaraan liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;
de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 20a van de Wegenwet. [ Dit moet zijn: artikel 27 Wegenwet ]
alle voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al (aa el), van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990, met uitzondering van
dieren die behoren tot de diersoorten genoemd in bijlage A van de Meststoffenwet. [ Dit moet zijn bijlage II van de Mestoffenwet ]
bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
Afdeling 1: Orde en veiligheid op de weg
Paragraaf 1: Bestrijding van ongeregeldheden
Artikel 2.1.1.1 Samenscholing en ongeregeldheden
Een ieder, die op de weg aanwezig is bij enig voorval, waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.
Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.
Artikel 2.1.1.2 Verblijfsontzeggingen
Paragraaf 2: Optochten en betogingen
Artikel 2.1.2.2 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, moet daarvan voor de openbare aankondiging ervan en ten minste 48 uur voordat deze gehouden zal worden, schriftelijk kennis geven aan de burgemeester, met inachtneming van hetgeen in artikel 2.1.2.4, eerste lid hierover is bepaald.
Onder openbare plaats wordt verstaan een plaats die krachtens bestemming of vast gebruik open staat voor het publiek, met uitzondering van een gebouw of besloten plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid van de Grondwet.
Artikel 2.1.2.3 Afwijking termijn
De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in artikel 2.1.2.2, eerste lid, genoemde termijn van 48 uur verkorten en een mondelinge kennisgeving ontvankelijk verklaren.
Artikel 2.1.2.4 Te verstrekken gegevens
Paragraaf 3: Verspreiden van gedrukte stukken
Artikel 2.1.3.1 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen
Paragraaf 4: Vertoningen e.d. op de weg
Artikel 2.1.4.1 Feest, muziek en wedstrijd e.d.
Artikel 2.1.4.2 Dienstverlening
Paragraaf 5: Bruikbaarheid van de weg
Artikel 2.1.5.1 Het plaatsen van voorwerpen of stoffen op of aan de weg in strijd met de publieke functie van de weg
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet, of het Provinciaal wegenreglement.
Artikel 2.1.5.2 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat, alsmede alle niet-openbare ontsluitingswegen van gebouwen.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement, de Telecommunicatiewet en de daarop gebaseerde telecommunicatieverordening van toepassing is.
Artikel 2.1.5.3 (Omgevings)vergunning voor het maken en veranderen van een uitweg
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.
Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor zover de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement van toepassing is.
Paragraaf 6: Veiligheid van de weg
Artikel 2.1.6.1 Veroorzaken van gladheid
Artikel 2.1.6.2 Winkelwagentjes
Artikel 2.1.6.3 Uitzichtbelemmerende beplanting of voorwerp
Artikel 2.1.6.4 Openen straatkolken e.d.
Artikel 2.1.6.5 Kelderingangen e.d.
Artikel 2.1.6.6 Rookverbod in bossen en natuurterreinen
Artikel 2.1.6.7 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp
Artikel 2.1.6.8 Vallende voorwerpen
Artikel 2.1.6.9 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van burgemeester en wethouders, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht van toepassing is.
Artikel 2.1.6.10 Objecten onder hoogspanningslijn
Artikel 2.1.6.11 Veiligheid op het ijs
Artikel 2.1.6.12 Verwijdering e.d. voorzieningen voor verkeer en verlichting
Afdeling 2: Toezicht op evenementen
Artikel 2.2.1 Begripsomschrijving evenement
In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:
markten als bedoeld in artikel 160 eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5.2.4 van deze verordening;
kansspelen als bedoeld in de Wet op de Kansspelen;
betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
Artikel 2.2.1a Categorieën evenementen
In deze afdeling wordt verstaan:
een evenement als bedoeld in artikel 2.2.1 dat een (boven) regionale uitstraling heeft of (naar het oordeel van de burgemeester) extra hinder of overlast zal opleveren voor de omgeving of risico inhoudt op aantasting van de openbare orde en waarbij inzetbaarheid van politie, brandweer of GHOR noodzakelijk is;
Het verbod van het eerste lid geldt voorts niet voor een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg, voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.
Afdeling 3 Toezicht op openbare inrichtingen
Paragraaf 1: Toezicht op horecabedrijven
Artikel 2.3.1.1 Begripsomschrijvingen Horecabedrijf
Onder horecabedrijf wordt in deze paragraaf verstaan: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder horecabedrijf wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis, clubhuis, zalencentrum of daaraan verwante inrichting.
Deze paragraaf verstaat niet onder bezoekers:
de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht;
Artikel 2.3.1.1a Begripsomschrijvingen terras
een terras in de zin van deze paragraaf is een buiten de besloten ruimte van een horecabedrijf of niet horecabedrijf liggende deel van het bedrijf waar zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen betaling dranken kunnen worden geschonken of spijzen kunnen worden verstrekt voor directe consumptie.
Artikel 2.3.1.2 Exploitatie terras
Dit verbod geldt niet indien wordt voldaan aan de volgende regels:
het is een horeca inrichting toegestaan aansluitend aan de inrichting een terras te exploiteren. De breedte van het terras mag niet breder zijn dan de voor- en zijgevel van het horecabedrijf en dient aan de voor- en/of zijkant van het horecabedrijf te worden gesitueerd; bovendien dient er een minimale doorloopruimte voor het publiek te zijn van 1,50 meter;
Artikel 2.3.1.3 Opheffing vergunningsplicht
Artikel 2.3.1.3a Beperking verstrekking sterke drank
Artikel 2.3.1.3b Verstrekking alcoholvrije drank
Artikel 2.3.1.4 Sluitingstijden
Artikel 2.3.1.5 Afwijking sluitingstijden, tijdelijke sluiting
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 13b van de Opiumwet van toepassing is.
Artikel 2.3.1.5a Sluiting tijdens oudejaarsnacht
Artikel 2.3.1.6 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf
Het is bezoekers van een horecabedrijf verboden gedurende de tijd dat dit bedrijf krachtens artikel 2.3.1.5 genomen besluit gesloten dient te zijn, zich daarin of aldaar te bevinden.
Artikel 2.3.1.7 Ordeverstoring
Het is verboden in een horecabedrijf de orde te verstoren.
Artikel 2.3.1.8 Het college als bevoegd bestuursorgaan
Paragraaf 2 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
Artikel 2.3.2.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
Artikel 2.3.2.2 Kennisgeving exploitatie
Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of het houden van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.
Artikel 2.3.2.4 Verschaffing gegevens nachtregister
Paragraaf 3 Toezicht op speelgelegenheden
Artikel 2.3.3.1 Speelgelegenheden
Afdeling 4 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid.
Artikel 2.4.1 Betreden gesloten woning of lokaal
Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.
Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.
Artikel 2.4.2 Plakken en kladden
Artikel 2.4.3 Vervoer plakgereedschap e.d.
Artikel 2.4.4 Vervoer inbrekerswerktuigen
Artikel 2.4.5 Betreden van plantsoenen e.d.
Artikel 2.4.6 Rijden over bermen e.d.
Artikel 2.4.7 Hinderlijk gedrag op of aan de weg
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de artikelen 424, 426 bis, 431 van het Wetboek van Strafrecht, of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing is.
Artikel 2.4.8 Hinderlijk drankgebruik
Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:
de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.
Artikel 2.4.9 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen
Artikel 2.4.10 Gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel of op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen dan wel te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.
Artikel 2.4.11 Neerzetten van fietsen e.d.
Artikel 2.4.12 Overlast van fiets of bromfiets op markt- en kermisterrein, terreinen waar een evenement plaatsvindt e.d.
Artikel 2.4.13 Bespieden van personen
Artikel 2.4.14 Bewakingsapparatuur
Artikel 2.4.15 Nodeloos alarmeren
Artikel 2.4.16 Alarminstallaties
Artikel 2.4.17 Loslopende honden, verboden plaatsen, identificatie
De verboden genoemd in het eerste lid onder a en b gelden niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleide- of hulphond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of indien een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleide- of hulphond.
Artikel 2.4.18 Verontreiniging door honden
Artikel 2.4.19 Gevaarlijke honden
Artikel 2.4.20 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats een daarbij aangeduid dier of daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door burgemeester en wethouders gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan door hen is aangegeven.
Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.
Artikel 2.4.20a Hinder door dieren
Degene die buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer de zorg heeft voor een dier, moet voorkomen dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving hinder veroorzaakt.
De rechthebbende op vee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.
Afdeling 5 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen
Artikel 2.5.1 Begripsomschrijvingen
In deze afdeling wordt verstaan onder
De Handelaar als bedoeld in artikel 1 van de Algemene Maatregel van Bestuur op grond van artikel 437, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2.5.2 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
Artikel 2.5.3 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht
De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:
wanneer hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 437ter, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de burgemeester of de door deze aangewezen ambtenaar er schriftelijk van in kennis stelt dat hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt, daarbij tevens schriftelijk opgave te doen van zijn woonadres en van het volledig adres van elke lokaliteit door hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik genomen;
de onder a bedoelde functionaris onder aanbieding van zijn register(s) onverwijld, doch in ieder geval binnen drie dagen, schriftelijk in kennis te stellen van een verandering van zijn woonadres, zomede van het adres of de adressen van een bij hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik zijnde lokaliteit;
Artikel 2.5.4 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen
Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen, tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.
Afdeling 6 Vuurwerk en Carbidschieten
Artikel 2.6.1 Begripsomschrijvingen
Artikel 2.6.1a Begripsomschrijvingen carbidschieten
Onder carbidschieten wordt verstaan: het in een (melk)bus/container/opslagvat op explosieve wijze verbranden van acetyleengas, afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen.
Artikel 2.6.2 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen
Artikel 2.6.3 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
Artikel 2.6.3a Bezigen van carbidschieten
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet:
indien gebruik wordt gemaakt van maximaal 10 originele (melk)bussen/-containers/opslagvaten met een inhoud van maximaal 40 liter per (melk)bus/container/opslagvat, en/of indien gebruik wordt gemaakt van gasflessen met een inhoud van maximaal 200 liter, mits daarbij geen handelingen worden verricht of nagelaten, waarvan degene die het carbidschieten verricht, weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat daardoor gevaren, schade en/of hinder kunnen optreden voor mens en milieu en
In aanvulling op hetgeen er in lid 2 gesteld is, geldt dat indien er geschoten gaat worden met (melk)bussen/containers/opslagvaten/gasflessen waarvan de inhoud meer dan 2 liter is, de volgende voorschriften in acht dienen te worden genomen:
er mag niet worden geschoten op momenten dat de weggeschoten deksels worden opgehaald (dit is niet van toepassing indien de deksels aan touw verbonden zijn en door middel van dit touw teruggehaald kunnen worden, mits dit terughalen plaatsvindt vanaf de achterzijde van de (melk)bussen/containers/opslagvaten/gasflessen);
Dit artikel is niet van toepassing voor zover de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie, De Wet gevaarlijke stoffen, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Wetboek van Strafrecht van toepassing zijn.
Artikel 2.7.1 Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet, is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Artikel 2.7.1a Openlijk drugsgebruik
Het is verboden, op of aan de weg, op een voor het publiek toegankelijke plaats in de winkelgebieden van de gemeente of in een voor publiek toegankelijke gebouw, middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten.
Afdeling 9 Veiligheidsrisicogebieden
Artikel 2.9.1 Veiligheidsrisicogebieden
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.
Hoofdstuk 3 Prostitutiebedrijven
Artikel 3.1.1 Begripsomschrijvingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht. Onder prostitutiebedrijf worden in elk geval verstaan: een erotische massagesalon, sekstheater, bordeel of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
het college van burgemeester en wethouders, of voorzover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en de daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.
Afdeling 2 Prostitutiebedrijven
Artikel 3.2.1 Prostitutiebedrijven
Artikel 3.2.2 Gedragseisen exploitant en beheerder
Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant of de beheerder niet:
met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;
binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor het Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;
binnen de laatste vijf jaar bij ten minste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van vijfhonderd euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:
bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;
de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 250a [ dit artikel is vervallen ], 252, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 jo. artikel 8 of jo. artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;
Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijkgesteld:
vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan driehonderd vijfenzeventig euro bedraagt;
De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een prostitutiebedrijf dat voor ten minste één maand door het bevoegd bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.
Het in het eerste, tweede en derde lid bepaalde geldt niet voor zover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn.
Artikel 3.2.4 Tijdelijke afwijking sluitingsuur, tijdelijke sluiting
Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 3.2.5 Toegang opsporingsambtenaren en toezichthouders
Artikel 3.2.6 Toezicht door exploitant en beheerder
De exploitant en de beheerder zijn verplicht er voortdurend op toe te zien dat in de inrichting:
geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie;
geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde;
Artikel 3.2.7 Straat- en raamprostitutie
Afdeling 3 Beslissingstermijn, weigeringsgronden, nadere regels
Artikel 3.3.1 Beslissingstermijn
Voor zover van toepassing, wordt de beslissing als bedoeld in het eerste lid aangehouden tot de beslissing over een op de inrichting betrekking hebbende aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 40 van de Woningwet, artikel 3 van de Drank- en Horecawet of artikel 8.9 van de Wet milieubeheer.
Artikel 3.3.2 Weigeringsgronden
De vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, wordt geweigerd indien:
de vestiging of de exploitatie van het prostitutiebedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan, leefmilieuverordening, het maximumstelsel uit artikel 3.2.1, eerste lid, dan wel een door de gemeenteraad vastgesteld besluit, waarin gemeentelijk (horeca)vestigingsbeleid ten aanzien van prostitutiebedrijven is uitgewerkt of met nadere regels als bedoeld in artikel 3.3.3;
Met het oog op de in artikel 3.2.6 en artikel 3.3.2 genoemde belangen, kan het bevoegd bestuursorgaan over de uitoefening van zijn bevoegdheden als genoemd in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.
Afdeling 4 Beëindiging exploitatie, wijziging beheer
Artikel 3.4.1 Beëindiging exploitatie
Artikel 3.4.2 Wijziging beheer
Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien de burgemeester op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3.3.2, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente
Afdeling 1 Geluid- en lichthinder
Artikel 4.1.1 Begripsomschrijvingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidgevoelige gebouwen, met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;
terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidgevoelige terreinen met uitzondering van de terreinen behorende bij de betreffende inrichting;
Artikel 4.1.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten
De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit gelden niet voor door burgemeester en wethouders per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
Burgemeester en wethouders kunnen in het kader van de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting of de openbare orde en veiligheid nadere regels stellen ten aanzien van het geluidsniveau veroorzaakt door de inrichting alsmede ten aanzien van de tijdsduur van de te houden collectieve festiviteit.
Artikel 4.1.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten
Het is een inrichting toegestaan maximaal 6 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden, waarbij de waarden bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting ten minste drie weken voor de aanvang van de festiviteit burgemeester en wethouders daarvan in kennis heeft gesteld.
In een periode van 4 weken mag een inrichting 1 keer een incidentele festiviteit houden. Dit geldt niet voor inrichtingen die in elkaars onmiddellijke nabijheid liggen (binnen een afstand van 100 meter van elkaar). Van inrichtingen die in elkaars onmiddellijke nabijheid liggen mag in een periode van 4 weken 1 inrichting een incidentele festiviteit houden. De datum van binnenkomst van de kennisgeving is daarbij bepalend.
Artikel 4.1.4 Verboden incidentele festiviteiten
Het is verboden een incidentele festiviteit te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen indien de burgemeester het organiseren van een incidentele festiviteit verboden heeft wanneer naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of openbare orde op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed.
Artikel 4.1.4a Onversterkte muziek
Het is verboden om in een inrichting onversterkte muziek ten gehore te brengen indien de geluidwaarden van voorschrift 2.17 van het Besluit worden overschreden en artikel 4.1.2 en 4.1.3 van deze verordening niet van toepassing zijn.
Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien in de inrichting tussen 07.00 uur en 23.00 uur onversterkte muziek ten gehore wordt gebracht door een vereniging voor de beoefening van amateurkunst als bedoeld in artikel 1 en 2 van de “Subsidieverordening Amateuristische kunstbeoefening Vlagtwedde 1994” [ deze verordening is ingetrokken ].
Artikel 4.1.5 Overige geluidhinder
Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.
Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 of het VuurwerkbesluitWet milieugevaarlijke stoffen van toepassing zijn.
Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
Artikel 4.4.1 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
Het is verboden binnen de bebouwde kom, alsmede andere door burgemeester en wethouders aan te wijzen plaatsen buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de open lucht, buiten de weg gelegen plaatsen, één of meer van de volgende daarbij nader aangeduide, voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben, anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid:
In het eerste lid wordt onder weg verstaan, hetgeen daaronder verstaan wordt in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994.
Het opslaan van vaste meststoffen (dierlijke meststoffen en andere meststoffen van organische oorsprong voor zover die meststoffen niet verpompbaar zijn) mag maximaal 1 kubieke meter bedragen en moet op zodanige wijze plaatsvinden dat geen hinder of overlast wordt veroorzaakt. Het opslaan moet in elk geval plaatsvinden op ten minste:
Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer, de Wet op de Ruimtelijke Ordening of de Provinciale Milieuverordening [ is nu omgevingsverordening provincie Groningen 2009 ] van toepassing is.
Artikel 4.4.1a Stankoverlast door gebruik van dierlijke meststoffen
Artikel 4.4.2 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame
Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.
Afdeling 5 Kamperen buiten kampeerterreinen
Artikel 4.5.1 Begripsomschrijvingen
In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: Een onderkomen of voertuig waarvoor geen bouwvergunning in de zin van artikel 40 van de Woningwet is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor (recreatief) nachtverblijf.
Artikel 4.5.2 (Recreatief) nachtverblijf buiten kampeerterreinen
Met uitzondering van door het college aangewezen plaatsen geldt het verbod niet voor het gedurende een korte periode plaatsen en geplaatst houden van een eenvoudig (nachtelijk) onderkomen met een maximale oppervlakte van 7 m² voor het gebruik door sportvissers tijdens de uitoefening van de hengelsport.
Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding van de gemeente
Artikel 5.1.1 Begripsomschrijvingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
de weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;
alle voertuigen met uitzondering van:
invalidenvoertuigen in de zin van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990;
Artikel 5.1.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.
Artikel 5.1.2a Te koop aanbieden voertuigen
Artikel 5.1.3 Defecte voertuigen
Het is verboden een voertuig waarmede als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.
Het is verboden een woonwagen, kampeerwagen, caravan, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd:
langer dan op drie achtereenvolgende dagen te parkeren op de weg binnen de bebouwde kom, alsmede op een door burgemeester en wethouders aangewezen weg, waarbij buitensporig gebruik wordt gemaakt van de verdeling van beschikbare parkeerruimte of waarbij het schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;
Artikel 5.1.6 Parkeren van reclamevoertuigen
Artikel 5.1.7 Parkeren van grote voertuigen
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op de weg binnen de bebouwde kom met uitzondering van door burgemeester en wethouders aan te wijzen wegen op bedrijfsterreinen, alsmede op een door burgemeester en wethouders aangewezen weg(en) buiten de bebouwde kom waar dit - naar hun oordeel - buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.
Artikel 5.1.8 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
Artikel 5.1.9 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.
Artikel 5.1.10 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
Artikel 5.1.11 Overlast van fiets of bromfiets
Artikel 5.1.11a Gedragsregels ten aanzien van neerzetten voertuigen
In andere gevallen dan die, waarin artikel 14 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens van toepassing is, is het verboden een fiets, een bromfiets of een motorrijwiel en een ander rij- of voertuig op of aan wegen onbeheerd in stilstand te hebben, tenzij het wordt bewaakt of voor onmiddellijk gebruik ongeschikt is gemaakt.
Afdeling 2 Collecteren, venten, standplaatsen en snuffelmarkten
Paragraaf 1 Inzameling van geld of goed
Artikel 5.2.1 Inzameling van geld of goed
Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook geschreven of gedrukte stukken worden gerekend, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
Artikel 5.2.2.1 Begripsomschrijving
Onder venten wordt niet verstaan:
het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet
het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen als bedoeld in het eerste lid op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid onder h, van de gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5.2.4 van deze verordening;
Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders in de uitoefening van de handel op of aan de weg of aan een openbaar water, aan een huis dan wel op een andere - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats goederen te koop aan te bieden, te verkopen of af te geven.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet.
Een vergunning bedoeld in het eerste lid, voor zover betrekking hebbende op goederen, kan worden geweigerd wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel der gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consumenten ter plaatse in gevaar komt.
Paragraaf 3 Standplaatsen en uitstallingen
Artikel 5.2.3.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op of aan de weg of op een andere voor het publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen of het anderszins aanbieden van goederen of diensten, al dan niet gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen, een tafel of enig ander middel.
Onder standplaats wordt niet verstaan:
vaste plaatsen op jaarmarkten of markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid onder h, van de Gemeentewet;
Artikel 5.2.3.2 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden
Artikel 5.2.3.3 Toestemming van rechthebbende
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van burgemeester en wethouders standplaats wordt of is ingenomen.
Artikel 5.2.3.4 Afbakeningsbepalingen
Het verbod van artikel 5.2.3.2, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.
De weigeringsgrond overlast geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer;
Artikel 5.2.3.5 Aanhoudingsplicht
Burgemeester en wethouders houden de aanvraag om een standplaatsvergunning aan, indien de aanvraag een activiteit betreft waarvoor tevens een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer [ vervallen per 01-10-2010 ] is vereist en indien geen toepassing kan worden gegeven aan het tweede lid, tot de dag waarop is beslist op de aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer [ vervallen per 01-10-2010 ].
Artikel 5.2.4 Snuffelmarkten e.d.
Het is verboden zonder schriftelijke melding aan de burgemeester:
toe te laten, te bevorderen of er gelegenheid toe te geven, dat in of op een - al dan niet met enige beperking - voor publiek toegankelijk gebouw of plaats met een kraam, een tafel of enig ander dergelijk middel standplaats wordt of is ingenomen om goederen aan het publiek aan te bieden, te verkopen of te verstrekken.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend geheel en voortdurend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.
Afdeling 4 Crossterreinen, gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden
Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een training- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.
Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer of het Besluit geluidsproductie sportmotoren van toepassing is.
Artikel 5.4.2 Beperking verkeer in natuurgebieden
Burgemeester en wethouders kunnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen aanwijzen ten aanzien waarvan zij verklaren, dat het rijden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 of een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 of met een paard aldaar overlast kan veroorzaken of schade kan berokkenen aan milieuwaarden.
Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen, bromfietsen en voor fietsen of berijders van paarden:
ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 door de Minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;
Het in het tweede lid gestelde verbod geldt voorts niet:
op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994;
Artikel 5.4.2a Mechanische vaartuigen in recreatieplas
Artikel 5.4.2b Zwemmende honden/paarden
Binnen voor recreatief gebruik beschikbare terreinen is het de eigenaar, houder, begeleider of verzorger van een hond of paard verboden, deze dieren zich in het water te laten bevinden dat door burgemeester en wethouders als bad- en zwemgedeelte is aangewezen.
Afdeling 6 Verstrooiing van as
Artikel 5.6.1 Begripsomschrijving
In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.
Artikel 5.6.2 Verboden plaatsen
Artikel 5.6.3 Hinder of overlast
Incidentele asverstrooiing is verboden, indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.
Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Onverminderd het bepaalde in hogere regelingen, wordt overtreding van de artikelen in deze verordening en de krachtens deze artikelen gegeven voorschriften en beperkingen gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie. Bovendien kan worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
Artikel 6.3 Binnentreden woningen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften, die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Vergunningen en ontheffingen - hoe ook genaamd - verleend krachtens verordeningen als bedoeld in artikel 6.4, tweede lid blijven - indien en voor zover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken - van kracht tot de termijn waarvoor zij zijn opgelegd, is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.
Voorschriften en beperkingen, opgelegd krachtens verordeningen als bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, blijven - indien en voor zover de bepalingen ingevolge welke deze voorschriften en bepalingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken - van kracht tot de termijn waarvoor zij zijn opgelegd, is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.
Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing - hoe ook genaamd - op grond van een verordening als bedoeld in artikel 6.4, tweede lid is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.
Op een aanhangig beroep of bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing, als bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking als bedoeld in het tweede lid dat voor of na het tijdstip als bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening als bedoeld in artikel 6.4, tweede lid.
In afwijking van het in het eerste lid bepaalde, blijft een vergunning of ontheffing - hoe ook genaamd - van kracht, totdat onherroepelijk is beslist op een aanvraag voor een, krachtens een in deze verordening overeenkomstig opgenomen gebod of verbod vereiste, vergunning of ontheffing, indien deze aanvraag ten minste acht weken voor afloop van de in het eerste lid genoemde termijn bij het bevoegde bestuursorgaan is ingediend.
De intrekking van de verordening als bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordening genomen nadere regels en aanwijzingsbesluiten, indien en voor zover de rechtsgrond waarop de aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.