Organisatie | Leiden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Leiden |
Citeertitel | Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Leiden |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | onderwijs |
Eigen onderwerp |
Geen.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
23-09-2006 | 08-03-2006 | 09-04-2015 | nieuwe regeling | 05-09-2006 Stadsblad, 15-09-2006 | RV 06.0089 |
In deze verordening wordt verstaan onder
a minister: de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;
b bevoegd gezag: bevoegd gezag van een volgens de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs bekostigde openbare of bijzondere school, die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw dat zich bevindt op het grondgebied van de gemeente;
c school: school voor basisonderwijs, school voor (voortgezet) speciaal onderwijs en school voor voortgezet onderwijs;
d - school voor basisonderwijs: een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;
school voor (voortgezet) speciaal onderwijs: een school voor spe¬ciaal onderwijs of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecen¬tra, een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 8 van de Wet op de expertisecentra en een school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra;
e nevenvestiging: deel van een school dat door de minister ingevolge artikel 85 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 76a of artikel 76b van de Wet op de
expertisecentra, artikel X van de wet van 31 mei 1995 (Stb.319)of artikel 75 van de Wet op het voortgezet onderwijs voor bekostiging in aanmerking is gebracht.;
f voorziening: een van de voorzieningen in de huisvesting als bedoeld in artikel 2 van deze verordening;
g programma: het programma als bedoeld in artikel 11 van deze verorde¬ning;
h overzicht: het overzicht van de niet in het kader van de vaststelling van het programma ingewilligde aanvragen als bedoeld in artikel 12 van deze verordening;
i aanvrager: het bevoegd gezag dat een aanvraag voor bekostiging van een voorziening heeft ingediend of diegene die door het bevoegd gezag of de bevoegde gezagsorganen tot het indienen van aanvragen is gemandateerd;
j aanvraag: verzoek om bekostiging van een voorziening;
k aanvraag met spoedeisend karakter: een aanvraag om bekostiging van een voorziening in de huisvesting die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden;
l voor blijvend gebruik bestemde voorziening: voorziening in de huis¬vesting die, volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bij¬lage II van deze verordening, 15 jaren of langer (in nieuwbouwwijken 20 jaar of langer) noodzakelijk is;
m voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening: voorziening in de huis¬vesting die, volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bij¬lage II van deze verordening, niet langer dan 15/20 jaren noodzakelijk is;
n permanent gebouw: schoolgebouw dat door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 40 jaren als vol¬waardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;
o noodlokaal: verplaatsbare ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 20 jaren als vol¬waardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;
p gymnastiekruimte: ruimte die geschikt is voor het onderwijs in licha¬melijke oefening;
q advies Onderwijsraad: een advies van de Onderwijsraad over de vast¬stelling van het programma in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, als bedoeld in artikel 95, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 93, van de Wet op de expertisecen¬tra,en artikel 76f, van
de Wet op het voortgezet onderwijs;
r verhuur: het gebruik van een onderwijsgebouw door derden, niet zijnde onderwijsgebruik of gebruik ten behoeve van culturele, maatschappe¬lijke of recreatieve doeleinden.
s gezamenlijke akte: de akte als bedoeld in artikel 110 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108 van de Wet op de expertisecentra en artikel 76u, van de Wet op het voortgezet onderwijs;
t beslissing gedeputeerde staten: de beslissing van gedeputeerde staten in een geschil als bedoeld in artikel 110, tweede lid van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108 van de Wet op de expertisecentra en artikel 76u, tweede lid van de Wet op het voortgezet onderwijs;
u eigendomsoverdracht: de eigendomsoverdracht als bedoeld in artikel 110 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108 van de Wet op de expertisecentra en artikel 76u van de Wet op het voortgezet onder¬wijs.
v dislocatie: een gebouw of ruimte van een school niet zijnde hoofdge¬bouw of nevenvestiging;
w.college: het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Leiden.
Bij de toepassing van deze verordening worden de volgende voorzieningen onderscheiden:
a de voor blijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen bestaande uit:
1? nieuwbouw voor een school die voor het eerst voor rijksbekostiging in aanmerking is gebracht, dan wel nieuwbouw ter gehele of gedeel¬telijke vervanging van een gebouw waarin een school is gehuisvest, al dan niet op dezelfde locatie;
2? uitbreiding van een gebouw waarin een school is gehuisvest;
3? gehele of gedeeltelijke ingebruikneming van een bestaand gebouw ten behoeve van de huisvesting van een school;
4? verplaatsing van een of meer bestaande noodlokalen ten behoeve van de huisvesting van een school;
5? terrein voor zover benodigd voor de realisering van een onder a sub 1o tot en met 4o omschreven voorziening;
6? inrichting met onderwijsleerpakket of met leer en hulpmiddelen voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks- of gemeentewege in aanmerking is gebracht;
7? inrichting met meubilair voor zover deze nog niet eerder voor be¬kostiging van rijks of gemeentewege in aanmerking is gebracht;
8? medegebruik van een ruimte voor het onderwijs in een gebouw dat al bij een andere school in gebruik is, en medegebruik van een gym¬nastiekruimte en een bad voor watergewenning of bewegingstherapie, met dien verstande dat permanent medegebruik beperkt blijft tot gebouwen in gebruik bij het eigen bevoegd gezag of een ander be¬voegd gezag van dezelfde signatuur;
b aanpassingen aan gebouwen bestaande uit een of meer activiteiten zo¬als onderscheiden in bijlage I;
c onderhoud aan gebouwen van een school voor basisonderwijs en een school voor(voort-gezet) speciaal onderwijs bestaande uit een of meer activiteiten zoals onderscheiden in bijlage I;
d herstel van een constructiefout bestaande uit schade aan een gebouw veroorzaakt door eigen gebrek of eigen bederf, alsmede uit kosten gemoeid met het voorkomen van nog niet manifest geworden materiële schade onmiddellijk voortvloeiend uit ontwerpfouten, uitvoeringsfou¬ten of wanprestatie;
e herstel en vervanging in verband met schade aan een gebouw, onder¬wijsleerpakket of leer- en hulpmiddelen en meubilair ingeval van bij¬zondere omstandigheden;
f huur van een sportterrein, dat niet in eigendom is van een bevoegd gezag, voor een school voor voortgezet onderwijs ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke oefening.
De verwijdering van asbesthoudende materialen kan, waar dit voorkomt bij de in het eerste lid onder 1a 2o, 3o en 4o, 1b, en 1c genoemde voorzieningen, indien voldaan wordt aan de in artikel 11, eerste lid genoemde beoordelingscriteria, bij de realisatie van deze voorzieningen deel uit maken van de voorziening.
Deel A van bijlage IV is van toepassing op de voorzieningen als bedoeld in artikel 2 met uitzondering van aanpassingen aan gebouwen bestaande uit één of meer activiteiten zoals onderscheiden in bijlage I. Daarnaast kan het college in overleg met het bevoegd gezag besluiten om de financiering van voorzieningen te laten verlopen via het bepaalde in deel B van bijlage IV.
Het bevoegd gezag verstrekt aan het college gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het bepaalde in deze verordening. Van een ieder die tot het doen van aanvragen is gemandateerd, overlegt het bevoegd gezag aan het college een verklaring;
Bij de gegevensverstrekking wordt gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld formulier.
De in het eerste lid bedoelde gegevens worden onderscheiden in:
a basisgegevens, zijnde gegevens die eenmalig in hun geheel worden verstrekt en vervolgens alleen in geval van wijziging worden ge¬meld bij het college;
b periodieke gegevens, zijnde gegevens die regelmatig door het be¬voegd gezag dienen te worden verstrekt.
De in het tweede lid onder a genoemde basisgegevens omvatten:
1. gegevens over het bevoegd gezag, bestaande uit naam, adres, deno¬minatie en vestigingsplaats, alsmede een opgave van een contact¬persoon inzake aangelegenheden aangaande de huisvesting.;
2. gegevens over de onder het beheer van het bevoegd gezag staande school of scholen die geheel of gedeeltelijk gehuisvest zijn in een gebouw gelegen in de gemeente, bestaande uit het Brinnummer, naam, adres, onderwijssoort en eventuele onderwijsafdelingen en, voor zover van toepassing, de aanduiding of de school bestaat uit een hoofdvestiging met een of meer nevenvestigingen;
3. gegevens over de bij de school of nevenvestiging in gebruik zijnde gebouwen gespecificeerd per gebouw, bestaande uit:
– de status van het gebouw zijnde hoofdgebouw of dislocatie;
– de bouwaard zijnde permanent of noodlokaal;
– het bouwjaar zijnde het oorspronkelijk bouwjaar of, ingeval het gebouw bestaat uit in verschillende jaren gebouwde delen, de bouwjaren onderscheiden naar gebouwdeel met de daarbij behoren¬de bruto vloeroppervlakte;
– de bruto vloeroppervlakte van het gebouw uitgedrukt in m2;
– de genormeerde en feitelijke capaciteit van het gebouw voor zover bestemd voor het een school voor basisonderwijs of een school voor(voortgezet) speciaal onderwijs, te bepalen aan de hand van het gestelde in bijlage III, deel A en B;
4. gegevens over de omvang van het medegebruik uitgedrukt in het aan¬tal groepen, voor zover het een school voor basisonderwijs of een school voor(voortgezet) speciaal onderwijs betreft en het aantal in medegebruik genomen m2 voor zover het voortgezet onderwijs be¬treft, te verstrekken door de hoofdgebruiker van het gebouw waarin het medegebruik plaatsvindt;
5. gegevens over het adres, het stichtingsjaar en de oppervlakte van de oefenzaal indien een bevoegd gezag van een niet door de gemeen¬te in stand gehouden school voor basisonderwijs, school voor (voortgezet) speciaal onderwijs of een school voor voortgezet on¬derwijs eigenaar is van een gymnastiekruimte.
De in het tweede lid onder b genoemde periodieke gegevens omvatten:
1. een afschrift van de jaarlijkse opgave aan de minister van het aantal leerlingen dat op de wettelijk teldatum staat ingeschreven op de school, die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een ge¬bouw gelegen op het grondgebied van de gemeente;
2. een afschrift van een tussentijdse opgave aan de minister van het aantal leerlingen dat staat ingeschreven op de school in verband met een groei van het aantal leerlingen;
3. indien de school gedeeltelijk is gehuisvest in een of meer loca¬ties op het grondgebied van de gemeente, een opgave van het aantal leerlingen op de wettelijke teldatum per locatie.
De onder 1 en 2 vermelde gegevens worden door het bevoegd gezag tegelijkertijd met de opgave aan de minister verstrekt aan het college. De onder 3 vermelde gegevens worden door het be¬voegd gezag gevoegd bij de jaarlijkse opgave als bedoeld onder 1?.
Een bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs of een school voor(voortgezet) speciaal onderwijs verstrekt jaarlijks vóór 1 april voorafgaande aan het volgende schooljaar een opgave van de voor dat schooljaar voor de school gewenste onderwijsgebruik van een gymnas¬tiekruimte.
Deze opgave bevat de volgende gegevens:
1. de gewenste omvang van het onderwijsgebruik uitgedrukt in een aan¬tal klokuren;
2. de aanduiding van de gymnastiekruimte of ruimten¬ waarin het ge¬bruik wordt gewenst;
3. de tijden waarop het onderwijsgebruik gedurende een schoolweek wordt gewenst.
In aanvulling op de in het eerste tot en met vijfde lid bedoelde ge¬gevens verstrekken de bevoegde gezagsorganen op verzoek van het college alle inlichtingen die nodig zijn voor de uit¬voering van deze verordening. Hieronder kunnen in ieder geval zijn begrepen:
1. een oordeel over de juistheid en volledigheid van door het college voorgelegde gegevens die betrekking hebben op het bevoegd gezag;
2. inlichtingen die noodzakelijk zijn voor het opmaken van de staat van het onderhoud als bedoeld in artikel 32.
De aanvraag vermeldt in ieder geval:
a de naam en het adres van de aanvrager;
c de naam van de school en, voor zover van toepassing, het gebouw ten behoeve waarvan de voorziening is bestemd;
d welke voorziening wordt aangevraagd;
e de onderbouwing van de noodzaak en de omvang van de gewenste voor¬ziening;
f de geplande aanvangsdatum van uitvoering van de voorziening.
In aanvulling op de in het eerste lid vermelde gegevens gaat de aan¬vraag vergezeld van:
a een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school, die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten, tenzij het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onder a onderdelen 6? tot en met 8? en artikel 2, onder c, d, e en f, alsmede onderdeel b voor zover het activiteiten uit bijlage I-3 betreft;
b de aanduiding van de gewenste plaats waar de voorziening moet wor¬den gerealiseerd, indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onder a, onderdelen 1? tot en met 4?;
c een rapportage waaruit de bouwkundige noodzaak blijkt indien het een voorziening betreft bestaande uit nieuwbouw ter gehele of ge¬deeltelijke vervanging van een gebouw, uit onderhoud aan een ge¬bouw van een school voor primair onderwijs of van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, uit aanpassing aan de buiten¬zijde van een gebouw van een school voor voortgezet onderwijs of uit herstel van een constructiefout;
d een begroting van de kosten gemoeid met de uitvoering van de voor¬ziening, indien de aanvraag betrekking heeft op een voorziening waarop het gestelde in artikel 3, derde lid, laatste volzin van toepassing is;
Bij de rapportage als bedoeld onder c wordt gebruik gemaakt van het door het college vastgestelde formulier ‘Bouwkundige opname’.
Bij het ontbreken van een of meer gegevens als bedoeld in het eerste of tweede lid deelt het college dit vóór 15 februari schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld vóór 15 maart de ontbrekende gegevens aan te vul¬len.
Indien de aanvrager de vereiste ontbrekende gegevens niet heeft ver¬strekt vóór 15 maart, besluit het college de aan¬vraag niet te behandelen.
Indien een door het college in behandeling genomen aanvraag betrekking heeft op een voorziening voor een school waarvan de beoordeling van de noodzaak mede is gebaseerd op het aantal leer¬lingen van de betrokken school op de wettelijke teldatum van 1 okto¬ber van het jaar waarin de datum genoemd in artikel 5 valt, dan zendt de aanvrager onverwijld aan het college een afschrift van de opgave als bedoeld in artikel 4, vierde lid onder 1?. Indien het afschrift niet binnen een week na het tijdstip van de wettelijke teldatum is ontvangen, deelt het college dit schrifte¬lijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt de aanvrager in de gelegen¬heid gesteld het afschrift van de opgave alsnog binnen drie dagen na de datum van ontvangst van de mededeling in te dienen. Indien het afschrift van de opgave niet binnen de termijn bedoeld in de vorige volzin is verstrekt, besluit het college de aanvraag niet te behandelen.
Een besluit om ingevolge het derde lid de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekend gemaakt binnen vier weken na het ver¬strijken van de daarin genoemde termijn. Een besluit om ingevolge het vierde lid de aanvraag niet te behandelen wordt binnen vier weken na het nemen van de daarin genoemde beslissing bekendgemaakt aan de aan¬vrager.
Indien de aanvraag een voorziening betreft waarop het gestelde in artikel 3, derde lid, laatste volzin van toepassing is, treedt het college voor de in het eerste lid genoemde datum in overleg met de aanvrager indien het college van oordeel is dat de door de aanvrager overgelegde begroting van de kosten dient te worden aange¬past. Wanneer in het overleg geen overeenstemming wordt bereikt over de hoogte van het geraamde bedrag dan geeft het college dat, onder vermelding van de redenen, aan in het voorstel tot vaststelling van het bedrag, het programma en het overzicht als be¬doeld in paragraaf 2.3.
Het college geeft in dit voorstel tevens de hoogte van het geraamde bedrag aan waarvan voor de aangevraagde voorziening wordt uitgegaan bij de toepassing van het gestelde in paragraaf 2.3.
Het overleg als bedoeld in het eerste lid vindt plaats vóór 15 sep¬tember. De bevoegde gezagsorganen worden ten minste twee weken voor de door het college vastgestelde datum schriftelijk daarvan in kennis gesteld. Zij worden hierbij tevens in kennis ge¬steld van de voorgenomen inhoud van het voorstel.
Van de in het overleg door de bevoegde gezagsorganen naar voren ge¬brachte zienswijzen, van de tijdig ingediende, schriftelijk kenbaar gemaakte zienswijzen en van de reactie van het college op deze zienswijzen, wordt door het college een ver¬slag gemaakt. Het verslag wordt toegezonden aan alle bevoegde gezags¬organen.
Indien een bevoegd gezag of het college een advies wensen van de Onderwijsraad over het voorstel met betrekking tot de voorgenomen inhoud van het programma in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, dan wordt dit door het be¬voegd gezag of het college tijdens het overleg als bedoeld in het eerste lid kenbaar gemaakt. Dit gebeurt aan de hand van een schriftelijk gemotiveerde omschrijving van de onderwerpen waarover het advies van de Onderwijsraad wordt verwacht. Hierbij wordt tevens het verband aangegeven tussen deze onderwerpen en de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting.
De bevoegde gezagsorganen en het college worden in het overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen naar voren te bren¬gen over een verzoek om advies van de Onderwijsraad. Het schriftelij¬ke verzoek om advies en de daarover naar voren gebrachte zienswijzen maken deel uit van het verslag van het overleg als bedoeld in het vierde lid.
Het college is belast met de indiening van een ver¬zoek om advies bij de Onderwijsraad. Daarbij zorgt het college ervoor dat de Onderwijsraad alle stukken, waaronder het schriftelijk verslag van het overleg met de daarin opgenomen zienswijzen, ontvangt die nodig zijn voor de beoordeling van het verzoek.
Een afschrift van het door de Onderwijsraad uitgebrachte advies wordt zo spoedig mogelijk door het college toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen. Indien het geheel of gedeeltelijk opvolgen van het advies van de Onderwijsraad zou leiden tot een of meer inhou¬delijke bijstellingen van de voorgenomen inhoud van het programma, dan worden de bevoegde gezagsorganen door het college bij de toezending van het afschrift van het advies uitgenodigd voor een nader overleg.
In alle andere gevallen beoordeelt het college of na¬der bestuurlijk overleg over het advies van de Onderwijsraad noodza¬kelijk is. Het college geeft dit aan bij de toezending van het afschrift van het advies van de Onderwijsraad.
De aangevraagde voorzieningen waarmee in het jaar volgend op het jaar van vaststelling van het programma een aanvang kan worden gemaakt, komen, voor zover het college heeft vastgesteld dat geen van de in de Wet op het primair onderwijs, Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs opgenomen weigeringsgronden van toepassing is, in aanmerking voor plaatsing op het programma. Daarbij past het college de regels toe met betrekking tot:
a de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I;
b de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II;
c de oppervlakte en indeling van schoolgebouwen als bedoeld in bij¬lage III.
Van de voor plaatsing op het programma in aanmerking komende voorzie¬ningen neemt het college, aan de hand van de urgentiecriteria als bedoeld in bijlage V, uitsluitend voorzieningen op in het programma voor zo¬ver het bedrag of de deelbedragen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, toereikend zijn.
Ten aanzien van de in het programma opgenomen voorzieningen wordt, voor zover van toepassing, door het college aangegeven:
a het genormeerde bedrag dat ingevolge bijlage IV, deel A voor de betreffende voorziening beschikbaar wordt gesteld;
b het geraamde bedrag gemoeid met de uitvoering van de voorziening als bedoeld in artikel 3, derde lid, laatste volzin;
c de voorwaarden betreffende ingebruikneming of buitengebruikstel¬ling van gebouwen of lokalen.
De bekendmaking van de besluiten tot vaststelling van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht geschiedt binnen twee weken na de datum van vaststelling door toezending door het college van de besluiten aan de aanvragers. Tegelijkertijd met de bekendmaking wordt van de besluiten door het college schriftelijk mededeling gedaan aan de overige bevoegde gezagsorganen.
Binnen vier weken na de datum van vaststelling van het programma tre¬edt het college in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering van de op het programma geplaatste voorziening. In dit overleg wordt alle informatie verstrekt die nodig is voor de uitvoering van de voorziening. Daarbij worden, voor zover van toepas¬sing, afspraken gemaakt over:
a het bouwheerschap als bedoeld in de wet;
b het tijdstip van indiening van het bouwplan en de begroting door de aanvrager;
c een andere wijze van uitvoering van het besluit met inachtneming van het beschikbaar te stellen bedrag;
d de wijze waarop door het college toepassing wordt gegeven aan de toetsing van het bouwplan en de begroting, alsmede aan de toetsing in verband met wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 16;
e de controle op en het afleggen van verantwoording over de beste¬ding van de beschikbaar te stellen middelen.
Indien het overleg betrekking heeft op de uitvoering van een voorzie¬ning als bedoeld in artikel 3, derde lid, laatste volzin, dan geeft de aanvrager aan op welke wijze de aanbesteding van de uitvoering zal plaatsvinden. Daarbij worden, voor zover van toepassing gezien de aard van de voorziening, de gestelde richtlijnen als bedoeld in bij¬lage IV, deel B in acht genomen.
De inhoud van de afspraken of de constatering dat het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, wordt door het college schriftelijk vastgelegd in een verslag van het overleg en binnen vier weken na afloop van het overleg ter kennis gebracht van de aan¬vrager. Indien de aanvrager schriftelijk instemt met het verslag of binnen twee weken na ontvangst nog niet schriftelijk heeft gerea¬geerd, wordt, afhankelijk van de inhoud van het vastgestelde verslag, geacht dat er overeenstemming of geen overeenstemming is bereikt.
Indien toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 15, vier¬de lid, neemt het college binnen vier weken nadat de overeenstemming als bedoeld in het derde lid is bereikt, een beslis¬sing over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. Het bepaalde in artikel 16 is daarbij van overeenkomstige toepassing.
Nadat de overeenstemming als bedoeld in artikel 14, derde lid, is bereikt en voorafgaand aan het verlenen van een bouwopdracht, dient de aanvrager met inachtneming van de hierover gemaakte afspraken, de bouwplannen, de desbetreffende begroting en een aanduiding van het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang dient te nemen, ter instemming in bij het college.
Binnen zes weken na ontvangst beslist het college over de instemming met de bouwplannen en de desbetreffende begroting en over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. Het college kan, onder mededeling daarvan aan de aanvrager, deze termijn verlengen met drie weken. Indien niet binnen deze termijn is besloten, wordt geacht instemming te zijn verleend met de bouwplannen en de begroting en vangt de bekostiging aan op het door de aanvrager aangegeven tijdstip.
Binnen twee weken na de datum van de beslissing over het bouwplan, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang neemt, deelt het college de beslissing schriftelijk mee aan de aanvrager.
Bij de beslissing als bedoeld in het tweede lid stelt het college eveneens vast of de feiten en omstandigheden waarin de school verkeert ten opzichte van de feiten en omstandigheden ten tijde van de vaststelling van het programma, al dan niet ingrijpend zijn gewijzigd. Bij een naar het oordeel van het college ingrijpende wijziging van de feiten en omstandigheden komt de voorziening alsnog niet voor bekostiging in aanmerking.
De instemming met de bouwplannen, de instemming met de begroting, de toetsing of voldaan wordt aan de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften, en de toetsing of er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden kunnen achterwege blijven als naar het oordeel van het college dat niet noodzakelijk is gezien de inhoud van de in het programma opgenomen voorziening. Het college doet hiervan mededeling aan de aanvrager in het overleg als bedoeld in artikel 14.
De indiening van de in het eerste en het tweede lid bedoelde begroting blijft achterwege indien het de uitvoering betreft van een voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin.
De beslissing van het college als bedoeld in het tweede lid betreft dan uitsluitend de beoor-deling van het bouwplan. Daarbij zijn de genoemde termijnen in het tweede lid van overeen-komstige toepassing.
Nadat het college met het bouwplan van een voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin, heeft ingestemd, overlegt de aanvrager met inachtneming van de hierover gemaakte afspraken als bedoeld in artikel 15, tweede lid, aan het college de aan de aanvrager uitgebrachte offertes voor de uitvoering van de voorziening. Het college beslist binnen zes weken na ontvangst van de offertes over het bedrag dat definitief beschikbaar wordt gesteld voor de uitvoering van de voorziening en over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. De aanvrager wordt binnen twee weken na de datum van deze beslissing hiervan schriftelijk in kennis gesteld. Voor de vaststelling van het definitieve bedrag is de offerte met de laagste prijsstelling bepalend.
Het college kan bij de beslissing als bedoeld in artikel 15, tweede lid of artikel 15, zesde lid, over het tijdstip waarop de bekos¬tiging een aanvang kan nemen, bepalen dat de beschikbaarstelling van de gelden in termijnen plaatsvindt. De beschikbaarstelling van de gelden ge¬schiedt dan telkens op een zodanig tijdstip dat de aanvrager kan voldoen aan de financiële verplichtingen voortkomend uit de realisering van de op het programma geplaatste voorziening.
De aanspraak op bekostiging van een voorziening vervalt, indien niet door de aanvrager vóór 1 oktober van het jaar volgend op de vaststel¬ling van het programma een bouwopdracht is verleend dan wel een koop- , huur- of erfpachtovereenkomst is gesloten en een afschrift hiervan niet vóór 15 oktober daaropvolgend aan het college is gezonden. De in de eerste volzin bedoelde bouwopdracht is onherroepe¬lijk en vermeldt de aanvangsdatum van het werk en de termijn, uitge¬drukt in het aantal werkbare dagen, binnen welke het werk wordt opgeleverd.
De in de eerste volzin bedoelde overeenkomsten zijn onherroepelijk. In geval van een huur of erfpachtovereenkomst wordt daarin de datum van inwerkingtreding vermeld, alsmede de duur van de overeenkomst. In geval van een koopovereenkomst wordt daarin de datum van aankoop ver¬meld.
De aanspraak op bekostiging vervalt niet, indien de overschrijding van de termijn als bedoeld in het eerste lid veroorzaakt wordt door bij¬zondere omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen en de aanvrager vóór 1 september een schriftelijk gemotiveerd verzoek heeft ingediend bij het college tot verlenging van de termijn als bedoeld in het eerste lid.
Het college beslist vóór 15 september over het ver¬zoek tot verlenging van de termijn. Indien het verzoek wordt ingewil¬ligd, wordt in het besluit aangegeven tot welke datum de termijn als bedoeld in het eerste lid wordt verlengd. Tevens wordt na inwilliging, voor zover genormeerde bedragen van toepassing zijn, deze aangepast aan het jaar waarin de bouwopdracht wordt gegeven.
De aanvraag, als bedoeld in artikel 18, lid 1, bevat in ieder geval de gegevens zoals vermeld in artikel 6, eerste lid. In aanvulling daarop dient de aanvrager de volgende gegevens te verstrekken:
a een nadere aanduiding van de omstandigheden die de voorziening in de huisvesting spoedeisend maken;
b de reden waarom de voorziening in de huisvesting niet kon worden aangevraagd in het kader van een nog vast te stellen programma;
c Een prognose van het aantal te verwachten leerlingen van de school, die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten, tenzij het een voorziening betreft waarvoor op basis van artikel 6, lid 2 onder a geen prognose te worden ingediend;
d een begroting van de kosten gemoeid met de uitvoering indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 3, derde lid, laat¬ste volzin.
Indien naar het oordeel van het college een of meer gegevens als bedoeld in het eerste lid ontbreken, wordt dit binnen twee weken na datum van indiening van de aanvraag schriftelijk mede¬gedeeld aan de aanvrager. De aanvrager heeft de gelegenheid de ont¬brekende gegevens binnen twee weken na ontvangst van de mededeling in te dienen bij het college. Indien de aanvrager de ver¬eiste ontbrekende gegevens niet binnen de in de vorige volzin bedoel¬de termijn heeft verstrekt, besluit het college de aanvraag niet te behandelen.
In aanvulling op de in het derde lid vermelde gegevens gaat de aan¬vraag vergezeld van:
a een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school, die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten;
b de aanduiding van de gewenste plaats waar de voorziening moet wor¬den gerealiseerd;
c een rapportage waaruit de bouwkundige noodzaak blijkt indien het een voorziening betreft bestaande uit nieuwbouw ter gehele of ge¬deeltelijke vervanging van een gebouw.
Bij de rapportage als bedoeld onder c wordt gebruik gemaakt van het door het college vastgestelde formulier ‘Bouwkundige opname’.
Bij het ontbreken van een of meer gegevens als bedoeld in het derde of vierde lid deelt het college dit vóór 15 februari schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld vóór 15 maart de ontbrekende gegevens aan te vul¬len.
Indien de aanvrager de vereiste ontbrekende gegevens niet heeftver¬strekt vóór 15 maart, besluit het college de aan¬vraag niet te behandelen.
Indien een door het college in behandeling genomen aanvraag betrekking heeft op een voorziening voor een school waarvan de beoordeling van de noodzaak mede is gebaseerd op het aantal leer¬lingen van de betrokken school op een buitenreguliere teldatum, dan zendt de aanvrager onverwijld aan het college een afschrift van de opgave als bedoeld in artikel 4, vierde lid onder 1?.
Indien het afschrift niet binnen twee weken na het tijdstip van de teldatum is ontvangen, deelt het college dit schrifte¬lijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt de aanvrager in de gelegen¬heid gesteld het afschrift van de opgave alsnog binnen drie dagen na de datum van ontvangst van de mededeling in te dienen. Indien het afschrift van de opgave niet binnen de termijn bedoeld in de vorige volzin is verstrekt, besluit het college de aanvraag niet te behandelen.
7 Een besluit om ingevolge het vijfde óf zesde lid de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekend gemaakt binnen vier weken na het ver¬strijken van de daarin genoemde termijn. Een besluit om ingevolge het vierde lid de aanvraag niet te behandelen wordt binnen vier weken na het nemen van de daarin genoemde beslissing bekendgemaakt aan de aan¬vrager.
De aangevraagde voorziening wordt toegewezen, voor zover het college heeft vastgesteld dat het treffen van de voorziening geen uitstel kan lijden dan wel noodzakelijk is en geen van de in de Wet op het primair onderwijs, Wet op de expertise¬centra en Wet op het voortgezet onderwijs opgenomen weigeringsgronden van toepassing is. Bij deze vaststelling past het college de regels toe met betrekking tot:
a de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I;
b de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II;
c de oppervlakte en indeling van gebouwen als bedoeld in bijlage III.
Indien de aanvraag wordt toegewezen, vermeldt het college welk genormeerd bedrag ingevolge het bepaalde in bijlage IV, deel A voor de toegewezen voorziening beschikbaar wordt gesteld, dan wel wat het geraamde bedrag is indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 3, derde lid, laatste volzin. Bij de beschikking stelt het college vast voor welke datum een bouwopdracht moet zijn verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst moet zijn gesloten, en voor welke datum een afschrift daarvan aan het college moet zijn toegezonden. Binnen vier maanden na de datum van de beschikking door het college moet een bouwopdracht zijn verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst zijn gesloten.1.
Na bekendmaking van de beslissing als bedoeld in artikel 20, eerste en derde lid, waarbij een vergoeding is toegewezen, treedt het college zo spoedig mogelijk in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering.
Het bepaalde in de artikelen 14, 15 en 16 is daarbij overeenkomstig van toepassing, met uitzondering van de in tweede lid van artikel 15 genoemde termijn van zes weken. Hiervoor moet worden gelezen drie weken.
Indien niet voor de in artikel 21, derde lid bedoelde tijdstippen een bouwopdracht is verleend, dan wel een koop, huur of erfpachtover¬eenkomst is gesloten en een afschrift daarvan is gezonden aan het college, vervalt de aanspraak op bekostiging. Ten aan¬zien van de inhoud van een bouwopdracht, dan wel koop, huur of erf¬pachtovereenkomst is het gestelde in artikel 17, eerste lid van over¬eenkomstige toepassing.
De aanspraak op bekostiging vervalt niet, indien de overschrijding van de datum veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden, die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen, en de aanvrager uiterlijk vier weken voor het verstrijken van deze datum een schriftelijk gemoti¬veerd verzoek heeft ingediend bij het college tot ver¬lenging van de termijn.
Dit verzoek schort het vervallen van de aanspraak op bekostiging op totdat het college op het verzoek heeft beslist. Indien het college het verzoek inwilligt, noemt het college een nieuwe datum waarop de aanspraak op bekostiging vervalt. Indien het college het verzoek afwijst, blijft de oorspronkelijke vervaldatum gelden.
Het college kan overgaan tot vordering van een gedeelte van een gebouw of terrein, bestemd voor het een school indien:
1.a er sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een school berekend vol-
gens het gestelde in bijlage III, delen A en B en het bevoegd gezag van die school een aanvraag als
b bedoeld in artikel 5 of 18 voor medegebruik of uitbreiding heeft ingediend;
het bevoegd gezag van een school een aanvraag voor een andere huisvestings-voorziening heeft ingediend en door medegebruik aan de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien;
c er sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een andere school of een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs, vastgesteld aan de hand van de voor die school of instelling gangbare berekeningswijze en
d er sprake is van leegstand in een lesgebouw van een school;
e er sprake is van leegstand in gymnastiekruimte van een school.
2.Indien het college voornemens is over te gaan tot vordering van een gedeelte van een gebouw of terrein dan zal bij het nemen van de beslissing voor het basisonderwijs het bepaalde in uitvoeringsbesluit 5 van toepassing zijn.
Er is sprake van leegstand in een lesgebouw:
a wanneer het betreft een gebouw van een school voor basisonderwijs of voor (voortgezet) speciaal onderwijs, indien uit de vergelijking van het aantal groepen zoals berekend op basis van bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw zoals vastgesteld op basis van bijlage III, deel A blijkt dat er ten minste één leslokaal niet nodig is voor de daar gevestigde school of scholen;
b wanneer het betreft een gebouw van een school voor voortgezet onderwijs (met uitzondering van een zelfstandige school voor praktijkonderwijs), indien uit de vergelijking van de ruimtebehoefte zoals berekend op basis van Bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw zoals vastgesteld op basis van Bijlage III, deel A blijkt dat er een overschot is aan vierkante meters brutovloeroppervlakte tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of lesroosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar aantoont dat er binnen het overschot aan vierkante meters bruto vloeroppervlakte geen sprake is van onderbenutting van de onderwijsruimten. Voor een zelfstandige school voor praktijkonderwijs (niet zijnde een afdeling voor praktijkonderwijs) is hetgeen bepaald in lid a van dit artikel van toepassing.
Er is sprake van leegstand in een gymnastiekruimte:
a wanneer het betreft een gebouw dat gebruikt wordt door een of meer scholen voor basisonderwijs of voor (voortgezet) speciaal onder¬wijs, indien de som van het aantal klokuren gebruik dat wordt ver¬goed op grond van artikel 33 minder is dan 40 klokuren.
b wanneer het betreft een gebouw van een school voor voortgezet on¬derwijs, indien uit de berekening op basis van bijlage III, deel B blijkt dat de benutting van het gebouw lager is dan 40 lesuren, tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of de les¬roosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar aantoont dat dit niet het geval is.
c wanneer het een gebouw betreft dat gebruikt wordt door een of meer scholen voor basisonderwijs, voor (voortgezet) speciaal onderwijs en voor voortgezet onderwijs, indien de som van de berekeningswij¬zen genoemd onder a en b een aantal klokuren lager dan 40 ople¬vert.
Indien er zich in meerdere gebouwen leegstand voordoet wordt:
a als eerste de leegstand gevorderd in het gebouw dat in gebruik is bij een school van hetzelfde bevoegd gezag, tenzij uit oogpunt van doelmatigheid het vorderen van leegstand in een ander gebouw een betere oplossing biedt;
b vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw waarin een school van dezelfde richting is gehuisvest en
c vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw dat het dichtst gelegen is bij het hoofdgebouw van de school ten behoeve waarvan de vordering plaatsvindt.
Indien het college voornemens is om over te gaan tot vordering van leegstand in een lesgebouw of gymnastiekruimte, voert het college daarover overleg met het bevoegd gezag waarvan de leegstand ge¬vorderd wordt en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd. Dit overleg maakt deel uit van het overleg als bedoeld in artikel 9.
Binnen vier weken na de vaststelling van het programma als bedoeld in artikel 10, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen heeft gegeven geen bezwaar tegen de vordering te hebben.
Binnen een week na afloop van het overleg als bedoeld in het vorige lid, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen heeft gegeven geen bezwaar tegen de vordering te hebben.
De schriftelijke mededeling van het college als be¬doeld in de tweede en vierde lid, bevat in ieder geval:
a de naam van de school en het bevoegd gezag ten behoeve waarvan wordt gevorderd;
b een aanduiding van het aantal groepen of aantal leerlingen ten behoeve waarvan gevorderd wordt of, indien het betreft het onder¬wijs in lichamelijke oefening, het aantal klokuren dat gevorderd wordt;
c een aanduiding van het gebouw waarop de vordering betrekking heeft;
d een aanduiding van het aantal en het type ruimten dat gevorderd wordt;
e de periode waarvoor gevorderd wordt en de ingangsdatum van het medegebruik.
Het college kan overgaan tot vordering indien:
a er sprake is van leegstand van een lesgebouw of een gymnastiekruimte zoals bepaald in artikel 25;
b er sprake is van onderbenutting van een sportveld van een school voor voortgezet onderwijs, blijkend uit het lesrooster van de school of scholen die dat sportveld voor het onderwijs gebruiken.
In dat overleg komt in ieder geval aan de orde:
a voor welke activiteit of activiteiten gevorderd wordt;
b of die activiteit of activiteiten zich verdragen met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school;
c welke maatregelen eventueel noodzakelijk zijn om te voorkomen dat het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school hinder van het medegebruik ondervindt;
d wat naar de mening van het college en het bevoegd gezag een redelijke vergoeding voor het medegebruik is;
e de datum waarop het medegebruik redelijkerwijs een aanvang kan nemen.
Binnen vier weken na afloop van het overleg doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd ge¬zag. Indien het overleg zoals bedoeld in het eerste lid heeft geleid tot afspraken, bevat de mededeling in ieder geval die afspraken. Voorzover het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, bevat de mededeling de beslissing van het college over de pun¬ten waarover geen overeenstemming bestond. Indien het bevoegd gezag in het overleg te kennen heeft gegeven geen bezwaar te hebben tegen de vordering, kan van de schriftelijke mededeling als hier bedoeld worden afgezien.
Het college verleent de toestemming niet indien:
a de bestemming van de te verhuren ruimte in strijd is met bepalin¬gen daaromtrent uit de Wet op het primair onderwijs, Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs of regelge¬ving;
b de te verhuren ruimte onmiddellijk nodig is voor een school.
Nadat een gebouw of terrein niet meer door het bevoegd gezag nodig is voor de huisvesting van een school wordt het gebruik van het gebouw of terrein zo spoedig mogelijk beëindigd, doch uiterlijk op de datum genoemd in de door het college en het bevoegd gezag ondertekende gezamenlijke akte of de datum zoals vastgesteld door gedeputeerde staten bij de beslissing inzake een geschil over de tot¬standkoming van een gezamenlijke akte.
Indien er, naar het oordeel van het college, mogelijk sprake is van achterstallig onderhoud aan het gebouw of terrein be¬doeld in het eerste lid, dat tot de verantwoordelijkheid van het be¬voegd gezag behoort, wordt, voordat de eigendomsoverdracht heeft plaatsgevonden, een staat van onderhoud opgemaakt.
Over de staat van onderhoud wordt overleg gevoerd met het bevoegd gezag. In dat overleg wordt, indien van toepassing, vastgesteld welk deel van het onderhoud alsnog door het bevoegd gezag wordt uitgevoerd of welk bedrag in plaats daarvan aan het college be¬taald wordt. Indien het overleg niet tot overeenstemming leidt, stel¬len partijen vast welke handelwijze gevolgd wordt.
De omvang van het door de gemeente bekostigde gebruik van een gymnas¬tiekruimte door een school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs is gebaseerd op het aantal klokuren per week waarin volgens het activiteitenplan door de school de gym¬nastiekruimte wordt gebruikt.
Voor een basisschool wordt het maximaal aantal klokuren dat voor bekostiging in aanmerking komt vastgesteld volgens het bepaalde in bijla¬ge III, deel B en bedraagt ten hoogste 1,5 klokuur per week per groep leerlingen van zes jaar en ouder.
Voor een speciale school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt het maximaal aantal klokuren dat voor bekostiging in aanmerking komt vastgesteld volgens het be¬paalde in bijlage III, deel B, en bedraagt ten hoogste 3,75 klokuur per week per groep leerlingen jonger dan zes jaar indien de school niet de beschikking heeft over een speellokaal en ten hoogste 2,25 klokuur per groep leerlingen van zes jaar en ouder.
Het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school voor basisonderwijs of school voor (voortgezet) speciaal on¬derwijs dat eigenaar is van een gymnastiekruimte ontvangt jaarlijks eenvergoeding.
Het maximaal aantal voor bekostiging in aanmerking komende klokuren wordt op grond van het eerste lid vastgesteld. Wanneer er sprake is van medegebruik van de gymnastiekruimte door een of meer andere scho¬len voor basisonderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs wordt voor de bepaling van de hoogte van de bekostiging het aantal klokuren geto¬taliseerd.
Het college stelt jaarlijks vóór 1 mei voorafgaande aan het daaropvolgende schooljaar op basis van de ingediende opgaven een voorstel tot inroostering vast van het onderwijsgebruik door scholen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs van de op het grondgebied van de gemeente gelegen gymnastiekruimten. Hiertoe wordt het gewenste onderwijsgebruik afgezet tegen de beschikbare ca¬paciteit van de gymnastiekruimten, waarbij wordt uitgegaan van een capaciteit van 26 klokuren per week per gymnastiekruimte.
Het college neemt bij de vaststelling van het voorstel tot inroostering het volgende in acht:
a de afstanden in relatie tot de omvang van het onderwijsgebruik van een gymnastiek-ruimte, zoals opgenomen in bijlage I, deel B;
b het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school dat eigenaar is van een gymnastiekruimte wordt voor de be¬treffende school het eerste ingeroosterd voor die gymnastiekruim¬te;
c het gymnastiekonderwijs van een school wordt zoveel mogelijk inge¬roosterd in één gymnastiekruimte.
Het voorstel tot inroostering vermeldt per school voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs de volgende gegevens:
a het aantal klokuren waarvoor de school wordt ingeroosterd in een gymnastiekruimte;
b de aanduiding van de gymnastiekruimte waarin en de tijden geduren¬de welke het onderwijsgebruik plaatsvindt;
c een nadere onderverdeling van het aantal klokuren per gymnastiek¬ruimte wanneer het gebruik in meer dan één gymnastiekruimte plaatsvindt;
d voor zover het gewenste aantal klokuren hoger is dan het aantal klokuren dat ingevolge artikel 33, eerste lid voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komt, wordt vermeld hoeveel klok¬uren voor rekening komen van het bevoegd gezag van de school.Het college neemt het aantal klokuren als bedoeld in dit lid onder d slechts op in het voorstel tot inroostering voor zo¬ver daarvoor nog capaciteit beschikbaar is, nadat rekening is gehou¬den met het totale klokuurgebruik dat voor bekostiging door de ge¬meente in aanmerking komt.
Het voorstel tot inroostering wordt door het college binnen twee weken na vaststelling toegezonden aan de bevoegde gezags¬organen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs. De bevoegde gezagsorganen worden daarbij uitgenodigd voor een overleg over het voorstel. Dit overleg vindt plaats binnen twee weken na toe¬zending van het voorstel. In het overleg worden de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen in de gelegenheid gesteld te reageren op het voorstel tot inroostering.
Met inachtneming van de reacties van de bevoegde gezagsorganen stel¬t het college vóór 15 juni volgend op de datum in het tweede lid, de definitieve inroostering vast van het gebruik van de gymnastiekruimte voor het volgende schooljaar. Indien het college daarbij afwijkt van een of meer in het overleg als bedoeld in het vijfde lid naar voren gebrachte reacties, dan wordt dit gemotiveerd.
Binnen twee weken na vaststelling van de inroostering ontvangen de betreffende bevoegde gezagsorganen een schriftelijke mededeling van het college over de inroostering in de beschikbare gym¬nastiekruimten van de onder hun bevoegd gezag staande school of scho¬len voor het volgende schooljaar. Deze mededeling is te beschouwen als een beslissing in de zin van artikel 21 en, indien van toepas¬sing, een beslissing in de zin van artikel 27, vierde lid.
In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.