HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regels wordt verstaan
onder:
a. Burgemeester en Wethouders: het College van
Burgemeester en Wethouders van Leiden;
b. peuterspeelzaalwerk: het bieden van
speelgelegenheid aan kinderen van twee tot vier jaar gedurende een of
meer dagdelen per week van maximaal 4 uur met als doel de ontwikkeling
van deze kinderen te bevorderen en hen samen te laten spelen;
c. peuterspeelzaal: een ruimtelijke voorziening waar
peuterspeelzaalwerk plaatsvindt;
d. beroepskracht: degene die in een peuterspeelzaal
werkzaamheden verricht die zijn opgenomen in de voor het
peuterspeelzaalwerk geldende CAO, en die beschikt over voor deze
werkzaamheden passende beroepskwalificaties;
e. begeleider: degene die anders dan als
beroepskracht is belast met de begeleiding van kinderen in een
peuterspeelzaal;
f. houder: een natuurlijke of rechtspersoon die een
peuterspeelzaal exploiteert;
g. NEN: door de Stichting Nederlands
Normalisatie-Instituut vastgestelde norm.
Artikel 2 Vergunningplicht
Het is verboden, zonder schriftelijke vergunning van Burgemeester en
Wethouders, een peuterspeelzaal open te stellen of te houden.
Artikel 3 Aanvraag voor een vergunning
- 1.
Een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 2 dient
te worden ingediend door de (toekomstige) houder van de
peuterspeelzaal, en wel minstens dertien weken voor de datum van
de voorgenomen openstelling.
- 2.
Bij deze aanvraag moeten worden overgelegd:
- -
een opgave van openingstijden van de
peuterspeelzaal;
- -
een opgave van het aantal groepen en de beoogde
groepsgrootte;
- -
een opgave van het ambitieniveau, conform artikel
4;
- -
de gebruiksvergunning zoals genoemd in artikel 6.1.1.
lid 1f van de Bouwverordening 1993, dan wel een
kopiebrief van aanmelding bij de Brandweer als nieuwe
peuterspeelzaal.
Voor peuterspeelzalen die niet door de Stichting Peuterspeelzalen Leiden
e.o. worden geëxploiteerd moeten tevens worden overgelegd:
- -
statuten en/of reglementen of oprichtingsakten;
- -
een opgave van naam, adres en telefoonnummer van een
contactpersoon en in geval van een rechtspersoon een opgave van
de samenstelling van het bestuur;
- -
een op schaal 1:100 vervaardigde tekening en een omschrijving
van de ligging en de indeling van de peuterspeelzaal;
- -
de na(a)m(en) van de beroepskracht(en) en begeleider(s);
- -
een afschrift van de diploma’s van de beroepskrachten;
- -
een afschrift van de door de aanvrager afgesloten
aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering.
Artikel 4 Ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk
De houder geeft bij de aanvraag of ten behoeve van de verlenging van de
vergunning aan voor welk ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk hij
kiest, waarbij de volgende niveaus worden onderscheiden:
- a.
ambitieniveau 0: spelen en ontmoeten;
- b.
ambitieniveau 1: spelen, ontmoeten, ontwikkelen en
signaleren;
- c.
ambitieniveau 2: spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en
ondersteunen.
Artikel 5 Verlening, weigering en ontheffing
- 1.
Burgemeester en Wethouders verlenen de vergunning wanneer geheel aan
de in of krachtens deze verordening gestelde eisen is voldaan.
- 2.
In afwijking van lid 1 zijn Burgemeester en Wethouders bevoegd
ontheffing te verlenen van de op in artikel 12, lid 2 gebaseerde
nadere regels en van de voorschriften in artikel 18.
Artikel 6 Voorschriften en beperkingen
- 1.
Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of
ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.
Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot
bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de
vergunning of ontheffing is vereist.
- 2.
Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of
ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden
voorschriften en beperkingen na te komen.
Artikel 7 Termijnen
- 1.
Burgemeester en Wethouders beslissen op een aanvraag om vergunning
of op een verzoek tot ontheffing binnen dertien weken na de dag
waarop de aanvraag of het verzoek is ontvangen.
- 2.
Burgemeester en Wethouders kunnen hun beslissing voor ten hoogste
acht weken verdagen.
- 3.
Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve
fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van
toepassing.
Artikel 8 Aanhouding
- 1.
Burgemeester en Wethouders houden de beslissing op de aanvraag om
vergunning of het verzoek tot ontheffing aan, totdat zij een
beslissing hebben genomen over de aanvraag voor een bouwvergunning
overeenkomstig artikel 40, lid 1 van de Woningwet.
- 2.
In afwijking van het bepaalde in artikel 7 nemen Burgemeester en
Wethouders, voor zover de aanhouding bedoeld in het eerste lid
langer duurt dan de in artikel 7 gestelde termijnen, de beslissing
op een aanvraag om vergunning of een verzoek tot ontheffing zo
spoedig mogelijk na afloop van de in artikel 7 bedoelde
termijnen.
Artikel 9 Duur van de vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing wordt verleend voor maximaal vier jaar.
Artikel 10 Verplichtingen van de houder
- 1.
De vergunning of ontheffing is niet overdraagbaar.
- 2.
De houder is verplicht aan Burgemeester en Wethouders gegevens te
verstrekken die door of namens hen in verband met het
peuterspeelzaalwerk van belang worden geacht.
- 3.
De houder is voorts verplicht om bij wijziging van de gegevens die
zijn verstrekt bij de vergunningaanvraag daarvan onmiddellijk
schriftelijk mededeling te doen aan Burgemeester en Wethouders.
- 4.
De vergunninghouder is verplicht de vergunning op een zichtbare
plaats in peuterspeelzaal op te hangen.
Artikel 11 Intrekken of wijzigen van vergunning of ontheffing
- 1.
Burgemeester en Wethouders kunnen de vergunning of ontheffing
intrekken of wijzigen:
- a.
indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige
gegevens zijn verstrekt;
- b.
indien op grond van een verandering van de omstandigheden of
inzichten, opgetreden na het verlenen van de vergunning of
ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of
wijziging daarvan wordt gevorderd door het belang of de
belangen ter bescherming waarvan de vergunning is
verstrekt;
- c.
indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden
voorschriften niet zijn of worden nagekomen;
- d.
indien binnen de termijn van één jaar geen gebruik van de
vergunning wordt gemaakt;
- e.
indien de houder dit verzoekt.
- 2.
Burgemeester en Wethouders kunnen in het belang van de kinderen
tijdelijke of blijvende sluiting van een peuterspeelzaal gelasten,
indien naar hun oordeel dringende omstandigheden die niet uit deze
verordening voortvloeien daartoe aanleiding geven.
2 KWALITEITSREGELS
Artikel 12 Nadere regels
- 1.
De peuterspeelzaal dient hygiënisch en veilig te zijn en een
deugdelijke inrichting te hebben.
- 2.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere regels te stellen
waaraan de peuterspeelzaal, de houder en de in peuterspeelzaal
werkzame beroepskrachten en begeleiders moeten voldoen. Deze regels
hebben betrekking op:
- a.
de verzorging en begeleiding van en het toezicht op de
kinderen;
- b.
de inrichting, hygiënische toestand en veiligheid van de
peuterspeelzaal voor zover deze eisen noodzakelijk zijn voor
het peuterspeelzaalwerk en hierin niet wordt voorzien bij of
krachtens de Woningwet;
- c.
de aan beroepskrachten en begeleiders te stellen
gezondheidseisen;
- d.
de aanwezigheid van gegevens in de peuterspeelzaal.
Artikel 13 Invloed van beroepskrachten en begeleiders op het beleid van de
houder
De houder zorgt ervoor dat de invloed van beroepskrachten en begeleiders
op het beleid van de houder gewaarborgd is.
Artikel 14 Informatie aan ouders/verzorgers
Opvang in een peuterspeelzaal geschiedt op basis van een schriftelijke
overeenkomst tussen de houder en een ouder/verzorger.
De houder informeert de ouders/verzorgers voorafgaand aan het aangaan
van deze overeenkomst in ieder geval over:
- a.
de plaatsingsprocedure en dienstverlening;
- b.
het gekozen ambitieniveau als bedoeld in artikel 4;
- c.
het te voeren beleid, waaronder het beleid inzake veiligheid en
gezondheid, alsmede het pedagogisch beleid waarin vanuit de
visie op de ontwikkeling van kinderen de visie op de omgang met
kinderen is beschreven;
- d.
de wijze waarop de inspraak is geregeld;
- e.
de wijze en frequentie van informatie-uitwisseling na plaatsing
van het kind bij de peuterspeelzaal;
- f.
de wijze waarop klachten worden behandeld.
Artikel 15 De aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering
De houder moet ten behoeve van in de peuterspeelzaal aanwezige
beroepskrachten, begeleiders en kinderen een passende
aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering afsluiten.
Artikel 16 Groepsgrootte en aantallen beroepskrachten
- 1.
De groepsgrootte bedraagt maximaal 20 kinderen.
- 2.
Bij een groepsgrootte tot 16 kinderen bestaat de leiding uit ten
minste een beroepskracht en een begeleider.
- 3.
Bij een groepsgrootte van ten minste 16 kinderen en ten hoogste 20
kinderen bestaat de leiding uit twee beroepskrachten.
Artikel 17 Verblijfsruimte
- 1.
Per groep is een ruimte beschikbaar die per kind minimaal drie
vierkante meter netto speel-/werkoppervlak bevat, bepaald
overeenkomstig NEN 2580.
- 2.
Er is buitenspeelruimte beschikbaar, waarvan de oppervlakte minimaal
vier vierkante meter netto per spelend kind bedraagt, bepaald
overeenkomstig NEN 2580.
Artikel 18 Voorkoming verspreiding infectieziekten
- 1.
Het is aan de houder, dan wel aan degene die met de dagelijkse
leiding is belast, verboden:
- a.
enig persoon tot de peuterspeelzaal of tot enige daarmee in
verbinding staande lokaliteit toe te laten of daarin te
laten vertoeven, wanneer, volgens of vanwege de directeur
van de GGD, daarmee het gevaar van overbrenging van een
infectieziekte, zoals genoemd in de Wet bestrijding
infectieziekten en opsporing ziekteoorzaken, aanwezig
is;
- b.
enig persoon tot de peuterspeelzaal of tot enige daarmee in
verbinding staande lokaliteit toe te laten of daarin zelf te
vertoeven, wanneer hij redelijkerwijs kan vermoeden dat
daarmee het gevaar van overbrenging van een infectieziekte,
zoals genoemd in de onder a vermelde wet, aanwezig is.
- 2.
Van het in het eerste lid onder a omschreven verbod is de houder
ontheven, zodra de behandelend geneesheer een schriftelijke
verklaring heeft afgegeven dat de kans op overbrenging van een
infectieziekte is uitgesloten.
- 3.
De bepalingen in het eerste en tweede lid laten onverlet de
bepalingen krachtens de in het eerste lid, onder a, genoemde
wet.
Artikel 19 Verklaring omtrent het gedrag
- 1.
Personen die als beroepskracht of begeleider werkzaam zijn bij een
peuterspeelzaal zijn in het bezit van een verklaring omtrent het
gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële gegevens.
- 2.
De verklaring genoemd onder het eerste lid wordt aan de houder
overlegd voordat een persoon zijn werkzaamheden aanvangt. De
verklaring is op het moment dat zij wordt overlegd niet ouder dan
twee maanden.
- 3.
Indien de houder of de toezichthouder redelijkerwijs vermoedt dat
een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van
een verklaring omtrent het gedrag, verlangt de houder dat die
persoon opnieuw een verklaring omtrent het gedrag overlegt die niet
ouder is dan twee maanden. De desbetreffende persoon overlegt de
verklaring binnen een door de houder vast te stellen termijn.
HOOFDSTUK 3 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 20 Controle
Burgemeester en Wethouders controleren ten minste een maal per drie jaar
de houders op naleving van de verordening.
Artikel 21 Toezicht en opsporing
- 1.
Burgemeester en Wethouders kunnen personen aanwijzen die belast zijn
met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze
verordening gestelde voorschriften.
- 2.
De opsporing van de in dit kader in het Wetboek van Strafrecht
strafbaar gestelde feiten is, naast de in artikel 141van het Wetboek
van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, opgedragen aan hen
die door Burgemeester en Wethouders met het toezicht op de naleving
van deze verordening zijn belast, voor zover het de feiten betreft
die in de aanwijzing zijn vermeld.
- 3.
De in het eerste lid bedoelde toezichthouders zijn bevoegd elke
plaats te betreden met uitzondering van een woning zonder
toestemming van de bewoner.
- 4.
De toezichthouders zijn bevoegd inlichtingen te vorderen en zich te
doen vergezellen door personen die daartoe door hen zijn
aangewezen.
Artikel 22 Overgangsbepaling
- 1.
Twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening dienen alle
houders van peuterspeelzalen te voldoen aan de in of krachtens deze
verordening gestelde eisen.
- 2.
Vergunningen en ontheffingen die zijn verleend onder de werking van
de Verordening kinderopvang Leiden van 1997 blijven nog gedurende
twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening van
kracht.
- 3.
Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening
een aanvraag om een vergunning of ontheffing op grond van de
Verordening kinderopvang is ingediend en voor het tijdstip van
inwerkingtreding van deze verordening niet op die aanvraag is
beslist, wordt daarop deze verordening toegepast.
- 4.
Beroepskrachten en begeleiders die op het tijdstip van
inwerkingtreding van deze verordening werkzaam zijn bij een
peuterspeelzaal, leggen aan de houder binnen negen weken na de
inwerkingtreding een verklaring omtrent het gedrag over.
Artikel 23 Inwerkingtreding
- 1.
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2006;
- 2.
De verordening Kinderopvang Leiden, vastgesteld op 4 februari 1997,
nr. 96.0161 wordt ingetrokken op de in het eerste lid bedoelde
datum.
Artikel 24 Citeertitel
Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening kwaliteitsregels
peuterspeelzaalwerk Leiden 2006.