Organisatie | Werkendam |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening persoonsgebonden budget begeleid werken Wet sociale werkvoorziening |
Citeertitel | Verordening persoonsgebonden budget begeleid werken Wet sociale werkvoorziening |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Archief |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-07-2008 | Nieuwe regeling | 01-07-2008 Altena Nieuws, 03-07-2008 | WE/14566 |
De raad van de gemeente Werkendam,
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders,
gelet op artikel 7, tiende lid, van de Wet sociale werkvoorziening en de bepalingen van de Gemeentewet;
gezien het advies van de cliëntenraad van 28 mei 2008;
overwegende dat de raad bij verordening nadere regels dient vast te stellen met betrekking tot het verstrekken van Persoonsgebonden budgetten in het kader van de Wet sociale werk-voorziening.
vast te stellen: de “Verordening Persoonsgebonden Budget begeleid werken Wet sociale werkvoorziening”.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Hoofdstuk 2 Financiële vergoedingen
Artikel 2 De hoogte van de rechtstreeks aan de subsidieverlening verbondenuitvoeringskosten
Het college stelt elk jaar vóór 31 december de hoogte vast van de rechtstreeks aan de sub-sidieverlening verbonden uitvoeringskosten voor elk te verstrekken persoonsgebonden bud-get voor het daarop volgende kalenderjaar.
Artikel 3 Invulling voorwaarden adequate werkplek
Artikel 4 De wijze van vaststelling van de periodieke subsidie aan de werkgever
Artikel 5 Herziening van de loonkostensubsidie
Artikel 6 De vergoeding aan de begeleidingsorganisatie
Artikel 7 Vergoeding voor eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder de arbeid wordt verricht
Het college kan een vergoeding verstrekken voor de eenmalige kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder de arbeid wordt verricht als blijkt dat aanpassingen op de werkplek noodzakelijk zijn, deze persoonsgerelateerd zijn, en het niet redelijk is dat deze kosten door de werkgever worden gedragen;
Het totaal van de op grond van dit hoofdstuk verleende subsidies en vergoedingen bedraagt nooit meer dan de rijksbijdrage die, gelet op de indicatie van de Wsw-geïndiceerde en de omvang van het dienstverband, voor de betreffende persoon beschikbaar is.
Artikel 9 Het vaststellen van de periodieke subsidie
De werkgever verstrekt binnen vier weken na afloop van het kalenderjaar aan het college een schriftelijke opgave van het door hem in het voorgaande jaar betaalde bruto CAO-loon, of indien er geen sprake is van een CAO het gebruikelijk voor de bedrijfstak geldende loon met dien verstande dat minimaal de loonparagraaf zoals opgenomen in de CAO voor de sociale werkvoorziening van toepassing is, van de Wsw-geïndiceerde, vermeerderd met alle werkgeverslasten.
Artikel 10 Verrekening met de voorschotten
De subsidie wordt overeenkomstig de vaststelling binnen vier weken betaald, onder verreke-ning van de betaalde voorschotten.
Artikel 11 Indienen van de aanvraag
Artikel 13 Het besluit tot verlenen van de periodieke subsidie
Het besluit tot verlening van een periodieke subsidie bevat in ieder geval:
a. De werkgever doet onmiddellijk schriftelijke mededeling aan het college van alle feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de verstrekking van de subsidie.
b. De begeleidingsorganisatie doet onmiddellijk schriftelijke mededeling aan het college van alle feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de verstrekking van de subsidie of de hoogte van de vergoeding.
c. De Wsw-geïndiceerde doet onmiddellijk schriftelijke mededeling aan het college van alle feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de verstrek-king van de subsidie of de hoogte van de vergoeding.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de Wsw-geïndiceerd afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Het college is bevoegd om nadere regels te stellen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.
Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2008
Deze verordening wordt aangehaald: ‘Verordening persoonsgebonden budget begeleid wer-ken Wet sociale werkvoorziening’.
Aldus besloten in de openbare vergadering
van de raad van de gemeente Werkendam van 01 jul 2008
de raadsgriffier, de voorzitter,
mr. I. Bakker drs. H.A.G. Hellegers
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de Wsw of Awb niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende de-finities in de Wsw of Awb ook de verordening moet worden gewijzigd.
De begrippen die niet zijn omschreven in de Wsw of Awb, of die verduidelijkt moeten wor-den, zijn in het tweede lid omschreven.
Hoofdstuk 2 Financiële vergoedingen
Artikel 2 De hoogte van de rechtstreeks aan de subsidieverlening verbondenuitvoeringskosten
Artikel 7, tiende lid, onderdeel b, Wsw bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de hoogte van de voor het college rechtstreeks aan de subsidieverlening verbon-den uitvoeringskosten omgerekend op jaarbasis. Artikel 2 van deze verordening vormt de uitwerking van deze verplichting.
In dit artikel wordt bepaald dat het college elk jaar de hoogte van de gemeentelijke uitvoe-ringskosten van begeleid werken met een PGB vaststelt. De gemeente zal zelf moeten be-palen welke uitvoeringskosten het toekennen van een PGB aan een Wsw-geïndiceerde voor de gemeente met zich meebrengt. De wet geeft niet aan wat precies onder uitvoeringskosten moet worden verstaan. Het moet in ieder geval gaan om kosten die rechtstreeks aan de sub-sidieverlening verbonden zijn (artikel 7, tweede lid, onderdeel b, Wsw). Daarbij kan worden gedacht aan kosten in verband met de volgende activiteiten:
De uitvoeringskosten worden afgetrokken van het bedrag dat de gemeente (gemiddeld) per Wsw-geïndiceerde van het rijk ontvangt, waarbij ook rekening wordt gehouden met de mate van arbeidshandicap. Het bedrag dat de gemeente (gemiddeld) per Wsw-geïndiceerde van het rijk ontvangt minus de (gemiddelde) uitvoeringskosten per Wsw-geïndiceerde levert vervolgens het bedrag op dat de gemeente in beginsel beschikbaar heeft voor een PGB.
Artikel 3 Invulling voorwaarden adequate werkplek
Het college zal bij elke aanvraag van een PGB moeten beoordelen of de inpassing in de ar-beid van betrokkene, met inbegrip van begeleiding op zijn werkplek adequaat door de werk-gever wordt verzorgd (artikel 7, eerste lid, Wsw). In verband hiermee kan een gemeente ei-sen stellen aan de werkgever en de door hem aangeboden werkplek. In artikel 7, tiende lid, Wsw dient de gemeenteraad in zijn verordening de voorwaarden te regelen waaronder het college een begeleidingsorganisatie inschakelt die door de Wsw-geïndiceerde is aangewe-zen.
In het eerste lid van dit artikel is de algemene bepaling opgenomen dat een PGB kan worden gestrekt.
In het tweede lid is opgenomen aan welke vereisten de werkgever moet voldoen voor de toekenning van een PGB.
Onder a is bepaald dat de werkgever dient ingeschreven te zijn bij de Kamer van Koophan-del. Deze bepaling kan overigens niet worden opgenomen voor overheidsorganisaties of daaraan gelieerde instellingen, omdat die niet bij de Kamer van Koophandel zijn of kunnen worden ingeschreven.
Onder b is bepaald dat de werkgever een dienstverband dient aan te bieden dat aansluit bij de mogelijkheden van sw-geïndiceerde. De vraag of er sprake is van een passend dienstver-band zal mede bepaald worden in het licht van de indicatie die door het CWI is afgegeven.
De minimale duur van de arbeidsovereenkomst is onder c bepaald. Er is voor een dergelijke bepaling gekozen omdat er van uit wordt gegaan dat een dienstverband alleen zinvol is voor de ontwikkeling van de sw-geïndiceerde als deze voldoende mogelijkheid heeft om zich in te werken en ervaring op te doen.
Om er voor te zorg te dragen dat de sw-geïndiceerde gelijkwaardig wordt behandeld in ver-gelijking met de overige werknemers in de onderneming, is onder d geregeld dat salariëring volgens de binnen het bedrijf geldende regels dient plaats te vinden.
Tenslotte wordt onder e bepaald dat voldaan dient te worden aan de eisen die worden ge-steld aan de arbeidsomstandigheden.
De voorwaarden waaraan begeleidingsorganisaties moeten voldoen zijn neergelegd in het derde lid. Evenals de werkgever dient de begeleidingsorganisatie ingeschreven te zijn bij de Kamer van Koophandel. Dit is onder a geregeld. Overigens geldt deze eis alleen indien er sprake is van een organisatie die inschrijvingsplichtig is.
Onder b is bepaald dat de begeleidingsorganisatie voldoende gekwalificeerd met zijn om sw-geïndiceerden te begeleiden. Dit kan onder andere blijken uit de ervaring die men reeds heeft binnen het werkveld. Dit laatste aspect komt aan de orde onder c.
Indien niet voldaan wordt aan de voorwaarden die in dit artikel worden gesteld, dan zal het verzoek voor verstrekking van een PGB worden afgewezen. Deze afwijzingsgrond is expli-ciet opgenomen in het vierde lid.
Artikel 4 De wijze van vaststelling van de periodieke subsidie aan de werkgever
De gemeenteraad dient bij verordening nadere regels te stellen met betrekking tot de wijze waarop de hoogte van de periodieke subsidie aan de werkgever dient te worden vastgesteld (artikel 7, tiende lid, onderdeel a, Wsw). De periodieke subsidie bestaat uit een loon-kostensubsidie en eventueel ook uit een vergoeding voor structurele kosten van de werk-gever die verband houden met het in dienst hebben van een Wsw-geïndiceerde (bij-voorbeeld reiskosten of terugkerende kosten voor intermediaire activiteiten).
Het doel van de loonkostensubsidie is het verstrekken van een tegemoetkoming in de loon-kosten in verband met de geringere arbeidsproductiviteit van de Wsw-geïndiceerde. Om te kunnen bepalen wat de hoogte van de loonkostensubsidie moet zijn, is inzicht nodig in de verdiencapaciteit (loonwaarde) van de betrokken Wsw-geïndiceerde. In de praktijk kan de hoogte van de loonkostensubsidie worden bepaald in onderhandeling. Daarbij wordt in veel gevallen overigens gebruik gemaakt van bestaande methodieken voor inschatting van de loonwaarde. Ook het functieprofiel van de te vervullen functie en het daarbij behorende (CAO-)loon maken vaak deel uit van dit proces.
Ook bij de uitvoering van deze verordening wordt er van uitgegaan dat de hoogte van de aan de werkgever te verstrekken subsidie in een onderhandelingsproces tot stand komt. Dit is ook neergelegd in het derde lid. In het vierde lid wordt nog de mogelijkheid geboden om een onafhankelijke deskundige in te schakelen indien er verschil van mening is over de loon-waarde van de sw-geïndiceerde.
Het verstrekken van subsidies aan werkgevers kan onder bepaalde omstandigheden vallen onder staatssteun (die op grond van Europese regelgeving verboden is). Voor het verstrek-ken van loonkostensubsidies aan werkgevers die Wsw-geïndiceerden in dienst hebben is de Europese Vrijstellingsverordening werkgelegenheidssteun van belang. Deze Europese veror-dening staat toe dat maximaal 60% van de loonkosten wordt gesubsidieerd zonder dat daar-aan een individuele loonwaardebepaling ten grondslag ligt.
Artikel 5 Herziening van de loonkostensubsidie
De productiviteit van een sw-geïndiceerde kan wijzigen, als deze persoon langer op een be-geleid werkenplek werkzaam is. Als dat het geval is, kan de loonkostensubsidie worden aan-gepast. Dit kan overigens zowel in positieve als in negatieve zin plaatsvinden. Als zich dit voordoet kan het college de loonkostensubsidie hierop aanpassen.
Als de productiviteit zich in negatieve zin ontwikkelt zal de werkgever veelal het initiatief ne-men om tot een aanpassing van de loonkostensubsidie te komen. De werkgever moet zijn verzoek om herziening met redenen omkleden.
Om de hoogte van de loonkostensubsidie zo goed mogelijk aan te laten sluiten bij de ontwik-keling van de sw-geïndiceerde is in het tweede lid bepaald dat in ieder geval een keer per jaar een herbeoordeling plaatsvindt. Bij deze herbeoordeling zal aangesloten worden bij het-geen in artikel 4 is bepaald. Dit betekent dat in eerste instantie overleg met de werkgever plaatsvindt en dat de mogelijkheid open staat om een onderzoek in te laten stellen door een onafhankelijke deskundige.
Artikel 6 De vergoeding aan de begeleidingsorganisatie
Omdat de vergoeding aan de begeleidingsorganisatie op basis van een overeenkomst plaatsvindt, en in feite de uitkomst is van overleg hierover, hoeft dit artikel in principe niet in de verordening te worden opgenomen. Niettemin wordt het wenselijk geacht om hierover een bepaling in de verordening op te nemen. Op basis van ervaringsgegevens blijkt dat de om-vang van het aantal uren aan begeleiding in de tijd kan variëren, afhankelijk van de behoefte hieraan en de aard van de handicap. Veelal zal er in de beginperiode veel begeleiding nodig zijn en kan de begeleiding in de loop van de tijd worden verminderd.
Daarom is in de verordening (lid 3) opgenomen dat er ieder half jaar een herbeoordeling plaatsvindt om het aantal uren aan begeleiding, en dus de vergoeding, aan te passen. Par-tijen (gemeente, sw-geïndiceerde en begeleidingsorganisatie) moeten het hier uiteraard wel over eens zijn en van te voren met elkaar afspreken dat periodieke evaluaties over aanpas-singen in de omvang van het aantal begeleidingsuren plaats vinden. Op die manier kan maatwerk in de begeleiding worden geleverd.
In het vierde lid is de mogelijkheid opgenomen om het zoeken naar een werkplek pas te ho-noreren als dit ook daadwerkelijk leidt tot een arbeidsovereenkomst (no cure, no pay). Het stelsel van de PGB gaat uit van de veronderstelling dat een sw-geïndiceerde zelf met een werkgever aankomt. In de praktijk komt het echter voor dat de begeleidingsorganisatie, c.q. het reïntegratiebedrijf, eerst een werkplek moet gaan zoeken, omdat die op voorhand niet beschikbaar is. Artikel 7, lid 4 van de wet geeft dit ook aan. Lukt het zoeken van een werk-plek niet, of niet tijdig, en er zou toch voor die dienst moeten worden betaald, dan is dit vanuit financieel oogpunt ongewenst. Vandaar de ‘no cure, no pay’ bepaling in lid 4.
De begeleidingsorganisatie zal wel aan meten tonen dat de kosten ook daadwerkelijk zijn gemaakt. Alleen de kosten die aantoonbaar gemaakt zijn komen voor vergoeding in aanmerking. (lid 5)
Artikel 7 Vergoeding voor eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder de arbeid wordt verricht
De verordening dient regels te bevatten die betrekking hebben op de voorwaarden waaron-der het college aan de werkgever een vergoeding (subsidie) verstrekt voor de eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder arbeid wordt ver-richt (artikel 7, tiende lid, onderdeel c, Wsw). Dit artikel vormt de uitwerking van deze ver-plichting.
Het eerste lid bepaalt dat een eenmalige vergoeding kan worden verstrekt voor de kosten van aanpassing van de werkplek. Dit kan noodzakelijk zijn als de betreffende Wsw-geïndi-ceerde werknemer door de beperkingen die hij ondervindt belemmeringen ondervindt bij het gebruik van een ‘normale’ werkplek.
In het tweede lid is nog expliciet geregeld dat het moet gaan om voorzieningen die specifiek gericht zijn op de betrokken werknemer. De normale kosten van een werkplek komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat de werkgever deze kosten ook zou hebben als er sprake was van een werknemer zonder Wsw-indicatie.
In het derde lid wordt bepaald dat de hoogte van de vergoeding in overleg wordt vastgesteld Duidelijk is dat hier de criteria van redelijkheid en maatwerk van belang zijn om een verant-woorde en zorgvuldige afweging te maken. De aard van de voorziening kan immers van ge-val tot geval verschillen en overigens ook gerelateerd zijn aan de aard van de handicap. O-verigens hoeft er niet per sé sprake te zijn van aanpassingen van bouwkundige aard. Het kan ook gaan om (aangepaste) apparatuur die een sw-geïndiceerde kan gebruiken bij een andere werkgever.
Er kunnen voorzieningen zijn waarbij het uit oogpunt van efficiency beter is om deze in bruik-leen te verstrekken. Hierdoor ontstaat de mogelijkheid om deze voorzieningen in de toe-komst ook in te zetten voor een andere Wsw-geïndiceerde. De mogelijkheid om de voorzie-ning in bruikleen te verstrekken is opgenomen in het vierde lid. Overigens zal bij de vraag of het wenselijk is om over te gaan tot een bruikleen verstrekking de (verwachte) duur van het dienstverband een rol spelen.
Het vijfde lid bepaalt dat het college de wijze van uitbetaling van de vergoeding regelt. Daar-bij kan worden gedacht aan de termijnen van betaling.
Indien de werkgever ook via andere regelingen in aanmerking kan komen voor een vergoe-ding van aanpassing van de werkplek dan wordt in ieder geval voor dat deel geen vergoe-ding verstrekt op grond van deze verordening. Voorkomen moet immers worden dat er spra-ke is van dubbele vergoedingen. Verder is in het zesde lid bepaald dat de werkgever zal moeten aantonen dat de kosten ook daadwerkelijk zijn gemaakt. Alleen de kosten die aan-toonbaar gemaakt zijn komen voor vergoeding in aanmerking.
In dit artikel is bepaald dat de totale hoogte van de subsidies en vergoedingen nooit hoger kan zijn dan het bedrag, dat er vanuit de middelen, die door het rijk beschikbaar worden ge-steld, voor beschikbaar is. Met deze bepaling wordt voorkomen dat de kosten die de ge-meente heeft met de verstrekking van het PGB hoger zijn dan de middelen die hiervoor ont-vangen worden van het rijk.
Overigens moet de hoogte van de middelen die verstrekt worden voor Begeleid Werken in het licht gezien worden van de totale financiering van de Wsw. In het algemeen geldt dat de kosten die zijn gemoeid met personen die zijn aangewezen op een dienstverband in de be-schutte werkplaats hoger zijn dan de middelen die hiervoor beschikbaar komen van het rijk. Voor personen die gebruik kunnen maken van een Begeleid Werken plaats geldt in het alge-meen dat de kosten die hiermee gemoeid zijn lager zijn dan de middelen die het rijk hiervoor beschikbaar. De gelden die hiermee worden vrijgespeeld kunnen vervolgens worden ge-bruikt om het tekort bij de andere doelgroep (gedeeltelijk) af te dekken. Gelet hierop is het dan ook wenselijk om, indien de omstandigheden van de Wsw-geïndiceerde dit toelaten, de totale kosten van het PGB lager te laten zijn dan de maximale vergoeding.
Artikel 9 Het vaststellen van de periodieke subsidie
Met het vaststellen van de subsidie wordt de subsidieverstrekking voor het betreffende ka-lenderjaar afgerond. De hoogte van het subsidiebedrag voor dat jaar wordt definitief vastge-steld. Om de subsidie te kunnen vaststellen, dient de werkgever een schriftelijke opgave te doen van het door hem in het voorgaande jaar betaalde bruto loon van de Wsw-geïndi-ceerde, vermeerderd met alle werkgeverslasten.
Artikel 10 Verrekening met de voorschotten
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 11 Indienen van de aanvraag
De Wsw-geïndiceerde zal het PGB moeten aanvragen. Omdat begeleid werken met een PGB leidt tot een subsidierelatie met de werkgever (in verband met het verstrekken van een periodieke subsidie) en een contractrelatie met de begeleidingsorganisatie (in verband met het verstrekken van een periodieke vergoeding), zullen ook de werkgever en de begelei-dingsorganisatie van de Wsw-geïndiceerde de aanvraag moeten ondertekenen.
Op basis van de aanvraag beslist het college vervolgens of een periodieke subsidie aan de werkgever en een periodieke vergoeding aan de begeleidingsorganisatie worden verstrekt en voor welke bedragen. Vervolgens vindt de verstrekking van de periodieke subsidie aan de werkgever plaats op basis van een beschikking en de verstrekking van een periodieke ver-goeding aan de begeleidingsorganisatie op basis van een overeenkomst.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 13 Het besluit tot verlenen van de periodieke subsidie
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
In het eerste lid van dit artikel is de informatieplicht geregeld. Deze informatieplicht is van toepassing op alle betrokken partijen te weten de werkgever (onderdeel a), de begeleidings-organisatie (onderdeel b) en de werknemer (onderdeel c).
In het tweede lid is bepaald wat de gevolgen kunnen zijn van het niet voldoen aan de infor-matieplicht. Er is bepaald dat het college kan besluiten de subsidie of vergoeding geheel of gedeeltelijk in te trekken of te beëindigen. Er is hierbij voor een ‘kan’-bepaling gekozen, om-dat in ieder individueel geval beoordeeld zal moeten worden welke gevolgen het niet voldoen aan de informatieplicht moet hebben. Hierbij zal het belang van de Wsw-geïndiceerde een belangrijke rol moeten spelen.
In sommige situaties kan het in het belang van de Wsw-geïndiceerde zijn om (tijdelijk) af te wijken van bepalingen in deze verordening. Om in deze situaties toch tot een adequate op-lossing te komen wordt in dit artikel bepaald dat het college de bevoegdheid heeft om ten gunste van de Wsw-geïndiceerde af te wijken van de verordening. Deze bepaling beidt de mogelijkheid om in specifieke situaties maatwerk te leveren.
Voor de juiste uitvoering van de verordening kan het noodzakelijk zijn dat nadere uitvoerings-regels worden vastgesteld. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om dergelijke regels vast te stellen.
De uitvoering van de Wsw is door de wetgever opgedragen aan het college. In lijn hiermee ligt de uitvoering van deze verordening ook bij het college.
Overigens moet hierbij de kanttekening worden geplaatst dat de gemeenten Aalburg, Drimmelen, Geertruidenberg, Oosterhout, Werkendam en Woudrichem voor de uitvoering van de Wsw de Gemeenschappelijke Regeling WAVA in het leven hebben geroepen. Op grond van deze Gemeenschappelijke Regeling is de uitvoering van de Wsw overgedragen aan WAVA. Dit betekent dat daar waar in deze verordening ‘college’ staat genoemd in de praktijk veelal ‘WAVA’ gelezen dient te worden. Daar waar het de toepassing van artikel 15 betreft alsmede het tweede lid van artikel 17 wordt met “college” burgemeester en wethou-ders van Werkendam bedoeld.
Op grond van artikel 21 van de Wet sociale werkvoorziening dient de verordening uiterlijk zes maanden na de datum van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel B, respectievelijk artikel I, onderdeel G, van de Wet van 20 december 2007 tot wijziging van de Wet sociale werkvoorziening in verband met een betere realisering van de met die wet beoogde doelen (Stb. 564) in werking. De inwerkingtreding van de betreffende wettelijke bepaling is 1 januari 2008, dit betekent dus dat deze verordening uiterlijk 1 juli 2008 in werking moet treden.