Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Zuidplas

Verordening toeslagen en verlagingen ingevolge de Wet werk en bijstand 2012b

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieZuidplas
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening toeslagen en verlagingen ingevolge de Wet werk en bijstand 2012b
CiteertitelVerordening toeslagen en verlagingen ingevolge de Wet werk en bijstand 2012b
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet werk en bijstand, art. 8, 30

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

04-10-201201-01-2012gewijzigde regeling

25-09-2012

Hart van Holland

A12.002402
07-07-201101-07-2011nieuwe regeling

28-06-2011

Hart van Holland, 06-07-2011

R

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening toeslagen en verlagingen ingevolge de Wet werk en bijstand 2012b

 

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2 leeftijdsbepaling en individualisering

  • 1

    De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor de uitkeringsgerechtigden van 21 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar zijn.

  • 2

    De bepalingen in hoofdstuk 2 en 3 laten de toepassing van artikel 18, eerste lid, van de wet onverlet.

Hoofdstuk 2 Categorieen

Artikel 3 Categorieen

  • 1

    Voor belanghebbenden aan wie bijstand kan worden verleend, geldt een categorie-aanduiding.

  • 2

    De volgende categorieën worden onderscheiden:

    a. alleenstaande;

    b. alleenstaande ouder;

    c. gehuwden.

     

Hoofdstuk 3 Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 4 De gemeentelijke toeslagen

  • 1

    De bijstandsnorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder wordt conform artikel 25 van de wet verhoogd met een toeslag.

  • 2

    Deze toeslag bedraagt 20% van de gehuwdennorm indien in de woning van de alleenstaande of de alleenstaande ouder geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 3

    De bijstandsnorm als bedoeld in het eerste lid wordt voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder eveneens verhoogd met een toeslag van 20% van de gehuwdennorm indien:

    a. er uitsluitend sprake is van een medebewoner, waarbij als gevolg van die medebewoning beroepsmatige verzorging volledig of in belangrijke mate achterwege blijft;

    b. er uitsluitend één of meerdere kinderen jonger dan 21 jaar hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning;

    c. er uitsluitend sprake is van een inwonende bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad waarbij bij deze bloedverwant sprake is van zorgbehoefte en de alleenstaande of de alleenstaande ouder deze zorg verleent.

     

  • 4

    Als in de woning van de alleenstaande of de alleenstaande ouder één of meerdere niet tot het gezin behorende personen het hoofdverblijf hebben, en er is geen sprake van een situatie als bedoeld in het derde lid, dan wordt de toeslag gesteld op 10% van de gehuwdennorm.

Hoofdstuk 4 Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm op de toeslag

Artikel 5 Verlaging bijstandsnorm voor gehuwden

  • 1

    De bijstandsnorm van gehuwden wordt conform artikel 26 van de wet lager vastgesteld als sprake is van lagere noodzakelijke kosten van het bestaan dan waarin de bijstandsnorm voorziet als gevolg van het kunnen delen van deze kosten met een ander.

  • 2

    Deze verlaging van de bijstandsnorm blijft achterwege indien:

    a. er uitsluitend sprake is van een medebewoner, waarbij als gevolg van die medebewoning beroepsmatige verzorging volledig of in belangrijke mate achterwege blijft;

    b. er uitsluitend één of meerdere kinderen jonger dan 21 jaar hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning;

    c. er uitsluitend sprake is van een inwonende bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad, waarbij bij de bloedverwant sprake is van zorgbehoefte en de gehuwden, of één van hen, deze zorg verlenen.

     

  • 3

    De verlaging als bedoeld in het eerste lid wordt voor gehuwden bepaald op 10% van de gehuwdennorm.

Artikel 6 Verlaging bijstandsnorm of toeslag in verband met woonsituatie

  • 1

    De bijstandsnorm of toeslag wordt verlaagd als bedoeld in artikel 27 van de wet indien sprake is van lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van de woonsituatie.

  • 2

    Deze verlaging bedraagt 10% van de gehuwdennorm als een woning wordt bewoond waaraan voor de belanghebbende geen kosten van huur of hypotheeklasten zijn verbonden.

  • 3

    In overige situaties waarin sprake is van lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan in verband met de woonsituatie kan de bijstandsnorm of toeslag afwijkend worden vastgesteld.

Artikel 7 Verlaging bijstandsnorm of toeslag voor schoolverlaters

  • 1

    De verlaging voor een schoolverlater als bedoeld in artikel 28 van de wet bedraagt 20% van de gehuwdennorm.

  • 2

    Deze verlaging wordt toegepast gedurende zes maanden na het tijdstip van de beëindiging aan onderwijs of een beroepsopleiding.

  • 3

    Onder een schoolverlater wordt de belanghebbende verstaan die recent de deelname heeft beëindigd aan onderwijs of beroepsopleiding, waarbij voor het onderwijs of de beroepsopleiding aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of op een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

Artikel 8 verlaging toeslag voor alleenstaanden van 21 jaar

Voor een alleenstaande van 21 jaar wordt de toeslag vastgesteld op 10% van de gehuwdennorm.

Artikel 9 Anti-cumulatiebepaling

  • 1

    Toepassing van de artikelen 4 tot en met 8 geschiedt zodanig, dat de toepasselijke bijstandsnorm voor belanghebbenden tenminste bedraagt:

    a. 35% van de gehuwdennorm voor een alleenstaande;

    b. 55% van de gehuwdennorm voor een alleenstaande ouder;

    c. 65% van de gehuwdennorm voor gehuwden.

     

  • 2

    Als toepassing wordt gegeven aan de verlaging van artikel 7, dan wordt de verlaging van artikel 8 niet toegepast.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 10 hardheidsclausule

Het College van burgemeester en wethouders kan besluiten af te wijken van de bepalingen in deze verordening, indien strikte toepassing in een bijzondere individuele situatie zou leiden tot onbillijkheden van ernstige aard.

Artikel 11 Uitvoering van de verordening

Burgemeester en wethouders zijn belast met de uitvoering van deze verordening.

Artikel 12 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: “Verordening toeslagen en verlagingen ingevolge de Wet werk en bijstand 2012b” van de gemeente Zuidplas.

Artikel 12 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt de dag na publicatie in werking en heeft terugwerkende kracht naar 1 januari 2012. Op hetzelfde tijdstip vervalt de Verordening toeslagen en verlagingen ingevolge de Wet werk en bijstand 2011 d.d. 14 februari 2012.

Toelichting 1  

Algemene Toelichting

De WWB kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen, toeslagen en verlagingen. De normen zijn geregeld in hoofdstuk 3 paragraaf 2 WWB. Paragraaf 3 voorziet in toeslagen en verlagingen. De som van deze drie onderdelen (normen, toeslagen en verlagingen) levert de bijstandsnorm op. Het gaat dan om de bijstandsnorm voor personen van 21 tot en met 64 jaar.

De WWB kent verschillende normen voor alleenstaanden, alleenstaande ouders en gehuwden. Alleenstaanden en alleenstaande ouders komen in aanmerking voor een toeslag indien zij hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander. De woonsituatie is hierbij van doorslaggevende betekenis. De hoogte van de toeslag, welke wordt aangegeven in de toeslagenverordening, bedraagt maximaal 20 procent van het netto minimumloon en moet aansluiten bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten. Voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar kan de toeslag afwijkend worden vastgesteld.

De WWB kent de volgende grondslagen om de norm of toeslag voor personen van 21 tot en met 64 jaar die niet in een inrichting verblijven te verlagen:

• het kunnen delen van kosten met een ander door een gezin;

• de woonsituatie;

• de recente beëindiging van deelname aan onderwijs of beroepsopleiding.

De systematiek van het toeslagen- en verlagingenmodel blijft in stand na de afschaffing van de huishoudinkomenstoets. De wijzigingen zitten vooral in de terminologie. Voor de berekening van de bijstandsnorm geldt een vaste volgorde: eerst de norm, dan eventueel een toeslag en vervolgens de verlagingen. Het college is bevoegd om de algemene bijstand (de bijstandsnorm na aftrek van eventuele inkomsten) in afwijking van deze regel hoger of lager vast te stellen indien de individuele omstandigheden van de belanghebbende daartoe aanleiding geven.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 lid 1

Er is voor gekozen om begrippen die reeds zijn omschreven in de WWB of de Awb niet afzonderlijk te definiëren in de verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de WWB of de Awb ook de verordening moet worden gewijzigd.

Omdat uit de verordening moet blijken waar belanghebbenden recht op hebben, zijn de begripsomschrijvingen en de daarbij behorende toelichting uit de wet overgenomen en in de verordening opgenomen.

Zorgbehoefte

In de wet en de verordening wordt diverse malen het begrip zorgbehoefte genoemd. In artikel 4 onder a WWB wordt een alleenstaande omschreven als een ongehuwde die geen tot zijn last komende kinderen heeft en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte.

In de wet is een nadere omschrijving van het begrip zorgbehoefte opgenomen. Het houdt in dat er sprake is van zorgbehoefte indien de zorgbehoevende bloedverwant zonder de zorg van de ander opgenomen zou worden in een inrichting. Dit moet aangetoond worden door een indicatie tot opname of een andere medische indicatie (tien of meer uren per week zorg en geen persoonsgebonden budget en dat in ieder geval tien van die uren zorg per week niet worden verleend door een zorgaanbieder, en aannemelijk is dat een of meer van diens meerderjarige kinderen die tot dat gezin behoren respectievelijk een of meer van diens ouders die tot dat gezin behoren in ieder geval tien van de uren zorg per week waarop hij op grond van het indicatiebesluit, is aangewezen, aan die persoon verlenen).

Artikel 2 lid 1

Hoewel de tekst van de artikelen 26, 27 en 28 WWB ook categoriale verlagingen mogelijk maakt voor belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar, moet dit niet opportuun geacht worden. De normen van artikel 20 WWB zijn laag vastgesteld, vanwege de onderhoudsplicht van de ouders van belanghebbenden. Betreffende ouders kunnen bijvoorbeeld voldoen aan hun onderhoudsplicht door hun kind bij hen in te laten wonen of de huur voor hen te betalen. In dergelijke gevallen zou als het ware 'dubbel gekort' worden als hierdoor ook nog krachtens de Toeslagenverordening de uitkering verlaagd zou worden. Bovendien zou de toepassing van de categoriale verlagingen op belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar de uitvoering van de Toeslagenverordening nodeloos ingewikkeld maken.

Gezien de toelichting op artikel 22 van de wet hebben de ouderen een aparte ouderennorm en is het toeslagen- en verlagingenbeleid niet van toepassing op personen van 65 jaar of ouder, die aanvullende bijstand ontvangen.

Artikel 2 lid 2

Mocht evenwel het niet toepassen van de verordening op de jongerennorm van artikel 20 WWB onredelijke uitkomsten geven, dan blijft het college bevoegd om op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand lager vast te stellen. In uitzonderlijke situaties moet het college gebruik maken van zijn bevoegdheid tot individualiseren.

De in het tweede lid opgenomen verplichting voor het college om -zo nodig in afwijking van de uit de Toeslagenverordening voortvloeiende hoogte van de bijstand- de bijstand anders vast stellen, als dat gelet op de omstandigheden, mogelijk en middelen van belanghebbende opportuun is, volgt uit artikel 30 lid 4 WWB. De individualiseringsplicht geldt evenzeer in situaties waarin de Toeslagenverordening niet voorziet. Om hierover bij de uitvoering van de Toeslagenverordening geen misverstand te laten bestaan is er voor gekozen om deze plicht expliciet in de Toeslagenverordening op te nemen.

Artikel 3

Artikel 30 van de WWB schrijft voor dat de verordening vaststelt voor welke categorieën de bijstandsnorm wordt verlaagd of verhoogd. De categorie-indeling is gebaseerd op de systematiek van de WWB.

Artikel 4 lid 1

Bij de vaststelling van de basisnorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder is de wetgever uitgegaan van de veronderstelling dat betrokkene de bestaanskosten geheel met een ander kan delen. Indien dit niet het geval is, wordt de basisnorm verhoogd met een toeslag.

In de toelichtende stukken op het wetsvoorstel Algemene bijstandswet (dit is ook van toepassing ten aanzien van het toeslagen- en verlagingenbeleid op grond van de WWB) is hierover opgemerkt, dat voor het bepalen van de hoogte van de toeslag alle extra algemeen noodzakelijke bestaanskosten in aanmerking worden genomen, die de alleenstaande of de alleenstaande ouder heeft ten opzichte van degene die met zijn partner een gezamenlijke huishouding voert.

In de toelichting is aangegeven dat het hierbij niet alleen gaat om woonkosten (in beperkte of uitgebreide zin) maar ook om alle andere uitgaven waarbij woningdelers een schaalvoordeel hebben omdat zij alle kosten van huisvesting en huishouding gezamenlijk opbrengen. Bij de relatief hogere kosten waarmee alleenstaanden in beginsel worden geconfronteerd kan met name gedacht worden aan duurzame gebruiksgoederen, zoals woninginrichting en huishoudelijke apparatuur, maar ook aan vaste lasten, zoals abonnementen en diverse andere kosten.

De toeslag dient zodanig te zijn dat de betrokkene daaruit op dezelfde wijze zijn algemene bestaanskosten kan voldoen als voorheen het geval was met de volledig landelijk genormeerde algemene bijstand.

Bij de beoordeling of betrokkene inderdaad hogere bestaanskosten heeft, is in voorkomende gevallen niet bepalend of deze ook feitelijk deze kosten met een ander deelt, maar of het, gegeven de omstandigheden, redelijk is ervan uit te gaan dat deze kosten kunnen worden gedeeld. In bijvoorbeeld de situatie dat een hoofdbewoner de woning met een ander bewoont, zou een ongewenste gebruikersruimte ontstaan als de hoogte van de toeslag ervan afhankelijk is of de medebewoner, hoewel deze daartoe financieel in staat is, ook feitelijk een bijdrage levert in de woonkosten. Hiertoe wordt gesproken van het ”kunnen delen” van de kosten. Met deze omschrijving beoogt het kabinet uitdrukkelijk niet aan te geven dat van de betrokkene kan worden gevergd dat deze bijvoorbeeld zijn woonsituatie aanpast om zo met een lagere bijstandsuitkering te kunnen volstaan.

Artikel 4 lid 2

Artikel 30 lid 2 WWB bepaalt dat de toeslag moet worden vastgesteld op het maximumbedrag (= 20% van de gehuwdennorm), indien geen ander zijn hoofdverblijf heeft in de woning.

Artikel 4 lid 3

Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op. Deze schaalvoordelen treden op omdat de woonlasten kunnen worden gedeeld. De kosten van huur, heffingen, belastingen, verzekeringen, vastrecht nutsbedrijven en dergelijke zijn voor personen die een woning delen lager, omdat deze kosten per woning slechts eenmaal in rekening worden gebracht.

Als uitgangspunt kan in deze gevallen een toeslag worden toegekend die 10% van het minimumloon bedraagt.

In een aantal situaties is weliswaar sprake van woningdeling, maar wordt toch geen lagere toeslag toegekend. Het betreft hier een tweetal situaties waarin sprake is van verzorgingsbehoeftigheid of zorgbehoefte. Daarnaast wordt een lagere toeslag achterwege gelaten als er sprake is van één of meerdere kinderen jonger dan 21 jaar die hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning.

Artikel 4 lid 4

De lagere toeslag i.v.m. het gezamenlijk bewonen van een woning wordt vastgesteld op 10% als geen sprake is van één van de in lid 3 genoemde situaties. Het betreft hier een forfaitair percentage dat wordt toegepast ongeacht de werkelijke hoogte van het schaalvoordeel.

Artikel 5 lid 1

Er is eveneens sprake van schaalvoordelen voor echtparen als zij de kosten met een ander kunnen delen.

Het is daarom consequent om de bijstandsnorm lager vast te stellen als sprake is van een situatie waarin kosten gedeeld kunnen worden. De parallel met het lager vaststellen van de toeslag voor een alleenstaande of een alleenstaande ouder (zie artikel 4 lid 4 verordening) is immers evident.

Artikel 5 lid 2

In een aantal situaties is weliswaar sprake van woningdeling, maar wordt toch geen verlaging van de bijstandsnorm toegekend. Het betreft hier een tweetal situaties waarin sprake is van verzorgingsbehoeftigheid of zorgbehoefte. Daarnaast wordt een lagere toeslag achterwege gelaten als er sprake is van één of meerdere kinderen jonger dan 21 jaar die hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning.

Artikel 5 lid 3

De verlaging van de bijstandsnorm voor gehuwden wordt gesteld op 10%. Er is hier sprake van een forfaitair bedrag, zodat niet vastgesteld hoeft te worden wat de exacte hoogte van het schaalvoordeel is.

Artikel 6

De bijstandsuitkering dient voldoende te zijn om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien. De kosten van het wonen maken daar deel van uit. Indien betrokkene geen woonlasten heeft, wordt de uitkering verlaagd. Er is gekozen voor een korting van 10% omdat dit bedrag overeenkomt met de minimale woonlasten welke verondersteld worden in de bijstandsnorm te zijn begrepen.

Artikel 7

De schoolverlatersverlaging van artikel 28 WWB is blijkens de toelichting op dat artikel bedoeld om de schoolverlater gedurende het eerste half jaar niet in een veel betere financiële positie te brengen dan toen hij nog aangewezen was op studiefinanciering of een tegemoetkoming krachtens de Wtos.

De verlaging bedraagt 20% van de gehuwdennorm. Hierbij speelt de overweging een rol dat de schoolverlater financieel gestimuleerd wordt richting de arbeidsmarkt (werk boven uitkering).

Artikel 8

Artikel 29 WWB geeft het college de bevoegdheid om een verlaging toe te passen met betrekking tot alleenstaanden van 21 jaar en 22 jaar indien het van oordeel is, dat gezien de hoogte van het minimumjeugdloon, er een drempel zou kunnen zijn om werk te aanvaarden. Hierbij is het van belang dat het minimumjeugdloon voor een 21-jarige lager is dan voor een 22-jarige.

De huidige verhouding tussen het minimumjeugdloon en de uitkering voor een alleenstaande met een maximale toeslag van 20% is dusdanig dat de 21-jarige meer verdient door toepassing van deze uitkeringsnorm dan door aan het werk te gaan tegen het minimumjeugdloon. Dit geldt niet voor de 22-jarige; deze ontvangt door te werken bijna € 100,00 per maand meer dan door in de uitkering te zitten.

Om deze verhouding recht te trekken wordt uitsluitend voor alleenstaanden van 21 jaar gebruik gemaakt van de verlagingsmogelijkheid. Deze verlaging wordt op 10% gesteld, zodat ook voor deze groep het verschil tussen aan het werk gaan en in de uitkering zitten ongeveer € 100,00 per maand bedraagt.

Artikel 9 lid 1

De verschillende verlagingen in de Toeslagenverordening zien op verschillende omstandigheden bij belanghebbende en kunnen elk afzonderlijk als redelijk in betreffende omstandigheden worden beschouwd. Zonder dit artikel zou dat echter kunnen betekenen, dat -met name in situaties waarin de schoolverlatersverlaging in combinatie met één van de andere verlagingsgronden aan de orde is- het college de bijstand vanwege deze samenloop dermate laag zou moeten vaststellen, dat er feitelijk geen sprake meer zou zijn van adequate bijstandsverlening. In voorkomende gevallen zou het college op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand hoger moeten vaststellen. Daarom is er voor gekozen om reeds in de Toeslagenverordening een minimum bedrag vast te leggen, waarop het college de bijstand (inclusief eventuele toeslag en verlagingen) tenminste moet vaststellen.

Artikel 9 lid 2

Door middel van dit artikel wordt voldaan aan de bepaling van artikel 30 lid 2 onder b WWB, waarin is opgenomen dat de schoolverlatersverlaging (artikel 28 WWB) en de leeftijdsverlaging voor 21- en 22-jarige alleenstaanden (artikel 29 WWB) niet gelijktijdig mogen worden toegepast.

Artikel 10

In de dagelijkse uitvoeringspraktijk kan in een incidenteel geval de toepassing van deze verordening leiden tot onbillijkheden van overwegende aard. Het college van burgemeester en wethouders kan dan afwijken van deze verordening.

Artikel 11

Artikel 7 van de WWB schrijft voor dat de uitvoering van de wet berust bij burgemeester en wethouders. Ook de uitvoering van deze verordening ligt bij het college. Burgemeester en wethouders kunnen deze bevoegdheid overeenkomstig hetgeen hierover in de wet is geregeld delegeren aan ambtenaren.

Artikel 12

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening toeslagen en verlagingen ingevolge de Wet werk en bijstand 2012.

Artikel 13

De verordening treedt de dag na publicatie met ingang van 1 januari 2012 in werking.