Organisatie | Roosendaal |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidslijn Impuls functionele kwaliteit in het primair onderwijs gemeente |
Citeertitel | Beleidslijn Impuls functionele kwaliteit in het primair onderwijs gemeente |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | onderwijs |
Eigen onderwerp | onderwijs |
Externe bijlage | exb-2016-7089 |
1) Geen.
2) Grondslagen
3) 1.Verordening voorzieningen onderwijshuisvesting gemeente
4) Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)
5) 1.Geen
6) Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen
7) Geconsolideerde tekst van de regeling
8) Beleidslijn
9) impuls functionele kwaliteit in het Primair Onderwijs gemeente
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
22-12-2003 | nieuwe regeling | 18-12-2003 Gemeenteblad 2003/47, Stadserf 28-12-2003 | BS/2003-126 |
Deloitte & Touche ICS Adviseurs heeft op basis van de richtlijnen van de VNG (Ledenbrief augustus 2003) een normatieve berekening uitgevoerd, die voor een gemeente als basis dient voor een implementatieplan “Impuls functionele kwaliteit” bij bestaande primair onderwijs gebouwen.
De gemeente heeft ervoor gekozen deze normatieve doorrekening als kader te hanteren. Tevens is door de gemeente een aantal aanvullende uitgangspunten benoemd. Deze normatieve (VNG) en gemeentelijke uitgangspunten vormen het kader waarbinnen wordt gestreefd naar een invulling op maat voor iedere school.
Deze invulling op maat is wel afhankelijk van het beschikbare budget en de mogelijkheden per locatie.
In paragraaf 2.2 komen de uitgangspunten van de normatieve doorrekening aan de orde, in paragraaf 2.3 de gemeentelijke uitgangspunten. In paragraaf 2.4 wordt ingegaan op de mogelijkheden van een “plan op maat” per school.
Centraal in de normatieve berekening staat de ‘verschiloppervlakte’. De verschiloppervlakte is het verschil in vierkante meters, tussen de nieuwe normen (Ledenbrief en advies VNG augustus 2003) en de oude normen (geldende gemeentelijke Verordening Voorzieningen Onderwijshuisvesting Roosendaal. De verschiloppervlakte is een normatieve maat voor de omvang van de inpandige verbouwing of de uitbreiding en daarmee bepalend voor de hoogte van de vergoeding waarvoor een school in aanmerking komt. Uitgangspunt voor de berekening van de verschiloppervlakte is de permanente huisvestingsbehoefte van de school (in aantal groepen leerlingen) met als maximum de omvang van het permanente gebouw van het huidige schoolgebouw (eveneens in aantal groepsruimten).
Vervolgens wordt per school gekeken of er sprake is van permanente leegstand, dat wil zeggen dat wordt gekeken naar lokalen die langdurig (15 jaar of langer) leeg staan. In het geval van permanente leegstand wordt uitgegaan van inpandige aanpassing van het gebouw. Als een school geen permanente leegstand heeft, wordt uitgegaan van uitbreiding van het schoolgebouw Er wordt ook rekening gehouden met medegebruik van ruimten door andere instellingen.
Bovenstaande houdt in dat scholen met permanente leegstand in staat worden gesteld deze leegstand aan te wenden om de “aanpassing ten behoeve van onderwijskundige vernieuwingen” te realiseren. Voordeel hiervan is enerzijds dat het aanpassen van een lokaal minder investeringen vergt voor dezelfde kwaliteit dan uitbreiden van een school, anderzijds dat het totale gebouwenbestand zo optimaal mogelijk wordt ingezet.
In de gemeente is bij de normatieve doorrekening uit gegaan van het deels aanwenden van permanente leegstand.
Dit houdt in dat als een school een verschiloppervlakte heeft van bijvoorbeeld 85 m² en een permanente leegstand van twee lokalen, één lokaal wordt aangepast (één lokaal wordt op basis van de VNG-voorstellen gerekend als 70 m²) en 15 m² wordt uitgebreid ten behoeve van de realisatie van de impuls functionele kwaliteit. De grens van aanpassen of uitbreiden ligt steeds bij 25 m². Dus, als de uit te breiden / aan te passen oppervlakte kleiner is dan
25 m² wordt uitgebreid, is de oppervlakte groter dan of gelijk aan 25 m² dan wordt het gebouw inpandig aangepast.
In bijlage 1 is op basis van de normatieve benadering (VNG-advies) een tabel weergegeven.
-De verschiloppervlakte het verschil in vierkante meters, tussen de nieuwe normen
(VNG-advies aug. 2003) en de oude normen (gem. verordening). De verschiloppervlakte is een normatieve maat voor de omvang van de inpandige verbouwing of de uitbreiding en daarmee bepalend voor de hoogte van de vergoeding waarvoor een school in aanmerking komt.
Bij zeven Roosendaalse scholen semi-permanente lokalen langer aanwenden waardoor permanente lokalen inpandig kunnen worden aangepast in het kader van de impuls. Een aantal scholen hiervan zal in de prioritering naar achteren worden geschoven omdat het gezien de ruimtebehoefte pas in latere jaren mogelijk is om permanente lokalen aan de capaciteit te onttrekken. Dit laatste geldt ook voor scholen die pas op termijn leegstand kennen.
Aanvullend aan de normatieve uitgangspunten van de VNG, heeft de gemeente een aantal gemeentelijke uitgangspunten benoemd.
Uitgangspunt is ook dat semi-permanente lokalen (mits kwalitatief in goede staat) langer worden aangewend waardoor op termijn bij een aantal scholen leegstand ontstaat die vervolgens worden aangewend ten behoeve van de impuls. Gehanteerde uitgangspunten bij de afweging van de langere inzet van semi-permanente lokalen zijn:
Ook dient rekening te worden gehouden met overdimensionering van schoolgebouwen. Dit betekent concreet dat als een school een overdimensionering heeft van 20 m² en de (normatieve) verschiloppervlakte bedraagt 105 m², de school normatief maximaal (105 m² - 20 m² =) 85 m² mag uitbreiden / inpandig aanpassen. In het geval van huidige onderdimensionering blijft de normatieve verschiloppervlakte leidend. In de tabel in bijlage 2 is dit geïllustreerd.
De schoolbesturen wordt de mogelijkheid geboden om in overleg met de gemeente de normatieve middelen ten behoeve van enkele scholen van het betreffende schoolbestuur in te zetten voor gebouwelijke aanpassingen / uitbreidingen bij één school. Uiteraard met een onderbouwing waarin de impuls wordt beargumenteerd.
De gemeente heeft met de schoolbesturen van Primair Onderwijs afgesproken dat de schoolbesturen plannen aanleveren voor de scholen die ressorteren onder het betreffende bestuur. De schoolbesturen hebben hierbij de vrijheid om de plannen van de scholen, ressorterend onder hun schoolbestuur, ten opzichte van elkaar te prioriteren. Uiteraard dienen deze plannen te passen binnen de in paragraaf 2.2 en paragraaf 2.3 geformuleerde normatieve en Roosendaalse uitgangspunten. Na ontvangst van de (geprioriteerde) plannen per schoolbestuur, maakt de gemeente , in overleg met de schoolbesturen, een prioritering tussen de plannen van de verschillende schoolbesturen op basis van de prioriteringscriteria, welke in hoofdstuk drie zijn beschreven.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze van toetsen van de plannen per school en de prioritering tussen de verschillende plannen.
In de Roosendaalse situatie zullen wellicht niet alle aanvragen tegelijkertijd ingediend worden, waardoor de onderlinge prioritering niet volledig volgens onderstaand prioriteringsvoorstel beoordeeld worden. In de praktijk zal waarschijnlijk elk jaar een afweging tussen de voor dat jaar ingediende plannen moeten worden gemaakt.
Van belang is dat de planvorming per school voldoet aan het algemeen kader. Het algemeen kader als volgt worden beschreven.
De impuls functionele kwaliteit is bedoeld om schoolgebouwen voor primair onderwijs functioneel verder te verbeteren door ruimten te realiseren ten behoeve van:
De normatieve berekening is kaderstellend voor de aan te passen/uit te breiden oppervlakte en voor de vergoeding. Echter, uitgangspunt blijft planvorming op maat.
Elke school voor primair onderwijs (scholen voor basisonderwijs en speciale scholen voor basisonderwijs) komt éénmalig in aanmerking voor deze impuls functionele kwaliteit.
Uitbreidingen en (vervangende) nieuwbouwprojecten in latere jaren worden volgens de nieuwe normen gerealiseerd en zijn dus inclusief de ‘extra’ vierkante meters.
Voorwaarde voor uitvoering van deze impuls functionele kwaliteit is dat de gemeentelijke financiën toereikend zijn, rekening houdend met investeringen voor andere prioriteiten vanuit de verordening.
Het is niet mogelijk om deze impuls functionele kwaliteit tegelijkertijd te realiseren bij alle scholen voor primair onderwijs. Dit is financieel niet mogelijk voor de gemeente, en zou ook een te grote bouwstroom in één jaar betekenen, waardoor geen goede coördinatie en plantoetsing zou kunnen plaatsvinden.
Het zou voor de prioritering en fasering wel een voordeel zijn wanneer alle (voorlopige) plannen tegelijkertijd beschikbaar komen. De uitvoering dan volgens een vooraf opgestelde, met de schoolbesturen doorgesproken meerjarenplanning, plaatsvinden.
Onderstaand zijn zes prioriteringscriteria weergegeven, in volgorde van belangrijkheid.
Ad 1: Reden van dit criterium is dat onderwijsinhoudelijke argumenten vanuit het scholenveld vaak aangegeven kunnen worden dat bepaalde scholen een hogere prioriteit moeten krijgen. Argumenten kunnen zijn: onderwijskansenbeleid, onderwijskundige pilot-projecten die op bepaalde scholen draaien, herstructurering van wijken, voorschoolse-educatiie beleid.
Het is een verrijking van het onderwijsinhoudelijk beleid en van deze Impuls functionele kwaliteit wanneer in overleg tussen schoolbesturen en gemeente een koppeling tussen beide gelegd worden.
Ad 2: Reden van dit criterium is dat de implementatie van de Impuls Functionele Kwaliteit plaatsvinden tegelijkertijd met een reeds geplande uitbreiding, vervangende nieuwbouw of renovatie. Dit werkt kostenbesparend en tevens is er maar één keer sprake van overlast door bouwwerkzaamheden.
Ad 3: Reden van dit criterium is dat scholen die momenteel weinig tot geen nevenruimten in hun gebouw hebben eerder in aanmerking dienen te komen voor de Impuls Functionele Kwaliteit dan scholen die reeds over een aantal nevenruimten beschikken.
Ad 4: Reden van dit criterium is dat scholen die onderdimensionering hebben eerder in aanmerking dienen te komen voor de Impuls aangezien er bij deze scholen reeds sprake is van een tekort aan bruto vierkante meters. Scholen die te maken hebben met overdimensionering hebben al wat extra ruimte tot hun beschikking.
Ad 5: Reden van dit criterium is dat scholen die reeds recent uitbreiding hebben gekregen met extra vierkante meters (bijvoorbeeld een docentenkamer) al een verbetering van de functionele kwaliteit hebben kunnen realiseren. Hoewel deze scholen wellicht nog niet op het eindniveau zitten, gaan scholen die nog geen extra vierkante meters toegekend hebben gekregen voor scholen die al wel extra vierkante meters hebben gekregen.
Ad 6: Reden van dit criterium is dat wanneer scholen op de eerste vijf criteria gelijk zouden scoren, een inpandige aanpassing sneller te realiseren is (kortere voorbereiding, geen bestemmingsplancontrole e.d., kortere uitvoeringsperiode). Bij gelijk scoren op de eerdere criteria gaat op basis van snelheid van realisatie een inpandige aanpassing voor een uitbreiding.
In de fasering in de tijd spelen bovendien de volgende aspecten een rol:
Bovenstaande prioritering en fasering vinden plaats in overleg tussen schoolbesturen en gemeente. In eerste instantie hebben de schoolbesturen de vrijheid om in onderling overleg een prioritering en fasering vast te stellen (prioriteringscriterium 1). Mochten schoolbesturen hier onderling niet uitkomen, dan stelt de gemeente een prioritering en fasering op, gebaseerd op de prioriteringscriteria 2 tot en met 6.
Planvorming door schoolbesturen
Het is belangrijk dat de schoolbesturen vanuit hun eigen wensen een plan voor elke school opstellen. Zodoende het schoolbestuur zorgen voor een plan ‘op maat’, passend binnen de gestelde kaders.
Vervolgens moet de gemeente in overleg met het schoolbestuur zorgen voor een goede beoordeling van de aanvragen en een inpassing van elk plan binnen het meerjarenkader. Om dit traject soepel te laten verlopen is het aan te bevelen vooraf af te spreken welke informatie de schoolbesturen in de planvorming overleggen aan de gemeente. Onderstaand is een overzicht van de benodigde informatie opgenomen.
Belangrijk is dat het schoolbestuur rekening houdt met de verschillende herstelwerkzaam-heden die bij een inpandige aanpassing komen kijken zoals schilderen en doortrekken van netwerk.
De gemeente zal in haar beoordeling enerzijds moeten aangeven of het plan inhoudelijke voldoet, anderzijds of het plan vanuit de prioritering en fasering voor het betreffende programma in aanmerking komt.
Indien het plan in principe voor het betreffende programma in aanmerking komt, in overleg met de gemeente het vervolg worden gestart, waarbij onder andere getoetst wordt:
In dit hoofdstuk wordt op basis van de momenteel beschikbare informatie een globale urgentieanalyse van de (normatieve) uitbreidingen en inpandige aanpassingen gemaakt. Deze globale urgentieanalyse is gebaseerd op het in hoofdstuk drie genoemde tweede, vierde en zesde criterium van prioritering.
In de eerste urgentiegroep worden die scholen ondergebracht waarvan reeds bekend is dat zij binnenkort een uitbreiding / renovatie ondergaan. De investeringen voor functionele kwaliteit voor deze scholen zijn reeds in deze plannen meegenomen.
In de tweede urgentiegroep komen die scholen waarvan het huidige bruto vloeroppervlak lager is dan het normoppervlak (volgens de “oude” normen).
In de derde urgentiegroep komen die scholen waarvan het huidige bruto vloeroppervlak lager is dan het normoppervlak, volgens de nieuwe normen.
In de laatste urgentiegroep komen de scholen waarvan het huidige bruto vloeroppervlak groter is dan het normoppervlak op basis van de nieuwe normen.
In de tabel in bijlage 2 is een overzicht te vinden van de huidige bruto vloeroppervlakken van de scholen voor primair onderwijs en de normatieve bruto vloeroppervlakken op basis van zowel de oude als de nieuwe normen.
Binnen deze vier urgentiegroepen zal nog een globale prioritering plaatsvinden op basis van criterium 6: inpandig aanpassen gaat boven uitbreiding. Scholen die te maken hebben met (permanente) leegstand en deze leegstand aanwenden voor de implementatie impuls functionele kwaliteit krijgen voorrang boven scholen waarvan het gebouw dient te worden uitgebreid. Dit onderscheid wordt gemaakt omdat inpandig aanpassen wat betreft planvorming en bouwvoorbereiding sneller uitvoerbaar is dan het uitbreiden van een onderwijsgebouw.
In deze paragraaf zijn de verschillende scholen voor primair onderwijs verdeeld over een viertal urgentiegroepen, op basis van de afwegingen in paragraaf 4.1. Dit is een voorlopige indeling op basis van drie criteria. Op basis van aanvullende informatie (o.a. de planvoorstellen van de schoolbesturen) dit nader worden uitgewerkt.
Urgentiegroep 1: scholen die nu of binnenkort te maken krijgen met uitbreiding, renovatie of vervangende nieuwbouw
Urgentiegroep 2: scholen die een kleiner BVO hebben dan normatief (volgens de oude normen)
Urgentiegroep 3: scholen die een kleiner BVO hebben dan normatief (volgens de nieuwe normen)
Urgentiegroep 4: scholen die een groter BVO hebben dan normatief (volgens de nieuwe normen)
Voor een aantal scholen uit de urgentiegroepen 2, 3 en 4 dient het moment van realisatie van de impuls afgestemd te worden op het jaar waarin een groepsruimte vrijvalt. Onderstaand volgt een overzicht van scholen die pas in latere jaren inpandig aangepast kunnen worden met hierbij vermeld het schooljaar waarin gestart worden met de inpandige aanpassingen in het kader van de impuls.
Tot slot wijdt dit hoofdstuk zich aan een aantal zaken, dat gedurende het vervolg van de implementatie impuls functionele kwaliteit meegenomen wordt.
Bij een kleine uitbreidingsbehoefte (5 t/m 15 m²) dient kritisch bekeken te worden of in een plan op maat een andere oplossing voor een zo kleine uitbreiding gevonden worden aangezien een kleine uitbreiding onevenredig hoge kosten met zich meebrengt. Voorop moet blijven staan dat de school voldoende nevenruimten krijgt in het aangepaste gebouw;
In de fasering van de verschillende plannen kunnen ook geplande onderhouds-werkzaamheden worden betrokken. Door uitbreiding/inpandige verbouwing met reeds gepland onderhoud (bijv. vervanging kozijnen of schilderwerk) te combineren, dubbel werk en daarmee gepaard gaande dubbele kosten worden voorkomen.