Organisatie | Cuijk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Lozingsverordening riolering Cuijk 1995 |
Citeertitel | Lozingsverordening riolering Cuijk 1995 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp | Ruimte |
Geen
Wet verontreiniging oppervlaktewateren,
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
20-07-2000 | nieuwe regeling | 10-07-2000 Cuijks Weekblad, 19-07-2000 | -1.777.32 / -5421 |
De raad van de gemeente Cuijk;
gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 27 juni 2000;
gelet op Wet verontreiniging oppervlaktewateren, art. 1 lid 1, lid 2 / Wet algemene regels herindeling, art. 28 / Gemeentewet (GW), art. 149 / Algemene wet bestuursrecht (AWB), art 5.11 e..v
vast te stellen de volgende verordening:
"Verordening tot 1e wijziging van de Lozingsverordening riolering Cuijk 1995"
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
waterbeheerder: de beheerder van een rioolwaterzuiveringsinstallatie of van enig ander werk waarop de riolering is aangesloten, dan wel het gezag dat bevoegd is tot het verlenen, weigeren, wijzigen of intrekken van een vergunning als bedoeld in artikel 1 van de Wet verontreiniging oppervlaktewaterenm tot het brengen van afvalstoffen, verontreinigde of schadelijke stoffen in het oppervlaktewater waarop de riolering uitkomt;
Het is verboden een inrichting die door middel van een werk afvalwater of afvalstoffen op de riolering kan lozen of loost zonder een daartoe verleende vergunning van burgemeester en wethouders:
a. op te richten of in werking te hebben;
b. uit te breiden of te wijzigen voor zover dit kan leiden tot een wijziging van de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheden van het te lozen afvalwater of de te lozen afvalstoffen, dan wel tot een wijziging van de tijdsduur van de lozingen.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor inrichtingen die behoren tot een door burgemeester en wethouders aangewezen categorie, waarvoor door burgemeester en wethouders nadere regels zijn gesteld. Van het oprichten het inwerking hebben of het uitbreiden dan wel wijzigen geeft degene die de inrichting drijft kennis volgens de regels van artikel 4.
Degene die voornemens is een inrichting op te richten, behorende tot een door burgemeester en wethouders krachtens artikel 3, tweede lid, aangewezen categorie, moet hiervan minstens 8 weken voor het oprichten aan burgemeester en wethouders schriftelijk kennisgeven met inachtneming van hetgeen hierna daaromtrent bepaald is.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het uitbreiden of wijzigen van een inrichting behorende tot een door burgemeester en wethouders krachtens artikel 3, tweede lid aangegeven categorie voor zover dit kan leiden tot een wijziging van de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid van het te lozen afvalwater of de te lozen afvalstoffen, dan wel een wijziging van de tijdsduur van de lozing.
Kennisgevingen als bedoeld in het eerste en tweede lid worden schriftelijk ingediend in 4-voud en bevatten in elk geval:
a. naam en adres van degene die de inrichting drijft.
b. een opgave van de wijze van lozen waaronder een nauwkeurige opgave van de hemel- en afvalwaterstromen binnen de inrichting alsmede een nauwkeurige karakterisering van het te lozen afvalwater of de te lozen afvalstoffen naar samenstelling, eigenschappen en hoeveelheden;
c. de maatregelen die zijn of zullen worden getroffen om de belasting van het milieu die de lozing kan veroorzaken, te voorkomen en te beperken.
Het is degene bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid, verboden een inrichting die door middel van een werk afvalwater of afvalstoffen op de riolering kan lozen of loost op te richten, in werking te hebben of uit te breiden of te wijzigen, voor zover dit kan leiden tot een wijziging van de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid van het te lozen afvalwater of de te lozen afvalstoffen, dan wel een wijziging van de tijdsduur van de lozing:
a. zonder de kennisgeving gedaan op grond van artikel 4;
b. in afwijking van de bij de kennisgeving verstrekte gegevens;
c. in strijd met de nadere regels die krachtens artikel 5, eerste lid, van toepassing zijn;
d. in strijd met de voorschriften die burgemeester en wethouders krachtens artikel 5, tweede lid, hebben opgelegd.
Afdeling 3: Overige bepalingen ter uitvoering van de door de waterbeheerde aan de gemeente gegeven voorschriften
onverminderd het bepaalde in de artikelen 2 tot en met 7 is het verboden op de riolering op enigerlei wijze afvalwater te lozen of afvalstoffen te lozen die door samenstelling eigenschappen of hoeveelheid:
a. gevaar, schade of hinder kan (kunnen) opleveren voor de riolering, dan wel de goede werking daarvan, of voor de daarop aangeslotenen;
b. een nadelige invloed kan (kunnen) hebben op verwerking van het uit het riool te verwijderen slib.
Het is in het bijzonder verboden op de riolering afvalwater of afvalstoffen te lozen:
a. met een temperatuur van meer dan 30°C;
b. met een zuurgraad, uitgedrukt in waterstofionenexponent (pH) lager dan 6,5 of hoger dan 10,0, alsmede zuren en basen die niet in water zijn opgelost;
c. met een sulfaatconcentratie van meer dan 300mg per liter;
d. dat (die) verstopping of beschadiging van de riolering of daarmee verbonden installaties kan (kunnen) veroorzaken;
e. dat (die) worden versneden door middel van versnijdende apparatuur, tenzij het stoffen betreft die ook zonder te zijn versneden opgelost mogen worden;
f. dat (die) brand- of explosiegevaar kan (kunnen) veroorzaken;
g. dat (die) stankoverlast kan (kunnen) veroorzaken)
h. dat (die) voorafgaande aan de lozing door een beerput, rottingsput of septictank is (zijn) geleid.
Artikel 10 Advisering van de waterbeheerder over de vergunningsaanvraag
Tenzij burgemeester en wethouders reeds bij een eerste beoordeling van de aanvraag menen dat de vergunning behoort te worden geweigerd, stellen zijn onder overlegging van de aanvraag en de daarop betrekking hebbende bescheiden, de waterbeheerder in de gelegenheid hen van advies te dienen omtrent de aanvraag.
Indien met het oog op het geheel of gedeeltelijk inwilligen van de aanvraag een wijziging of aanvulling van de aan de gemeente gegeven voorschriften voor het brengen van het rioolwater in oppervlaktewater of naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie of enig ander werk waarop de riolering is aangesloten noodzakelijk is, dienen burgemeester en wethouders binnen 4 weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen, onderscheidenlijk na de dag waarop de in artikel 4:5 van de Algemene wet Bestuursrecht bedoelde aanvulling of verbetering is ontvangen, een daartoe strekkend verzoek schriftelijk in bij de waterbeheerder.
Artikel 11 Beslistermijn vergunning
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid beslissen burgemeester en wethouders binnen 4 weken na het van kracht worden van de beslissing van de waterbeheerder als bedoeld in artikel 10, tweede lid of van een daarvoor in de plaats getreden beslissing in beroep indien deze beslissing genomen wordt later dan 13 weken na de dag waarop de aanvraag in behandeling is genomen.
In afwijking van het eerste, tweede en derde lid kunnen burgemeester en wethouders, indien een gecoördineerde behandeling van de lozingsvergunning en de milieuvergunning op grond van de Wet milieubeheer naar het oordeel van de burgemeester en wethouders noodzakelijk is, de procedure van de totstandkoming van de milieuvergunning uit hoofdstuk 13 Wet milieubeheer (Stb 1992, 551) van overeenkomstige toepassing verklaring. Zij geven de aanvrager en de waterbeheerder binnen twee weken hiervan bericht.
Artikel 12 Toezending beschikking
Burgemeester en wethouders zenden een afschrift van de beslissing tot aanvraag, intrekking of wijziging aan de waterbeheerder en de regionale inspecteur van het staatstoezicht op de volksgezondheid, belast met het toezicht op de hygiëne van het milieu. Indien de vergunning wordt verleend, wordt bij de beschikking een gewaarmerkt exemplaar van de op de vergunning betrekking hebbende aanvraag gevoegd.
Artikel 14 Tijdsduur vergunning
De vergunning kan voor een bepaalde termijn worden verleend indien:a. de lozing een tijdelijk karakter zal hebben;b. een aan de gemeente verleende vergunning voor het brengen van het rioolwater in oppervlaktewater of naar een rioolwaterverzuiveringsinstallatie of enig ander werk waarop de riolering is aangesloten, tot het verlenen van een vergunning voor een bepaalde termijn noopt.
Artikel 17 Intrekking of wijziging van vergunning
De vergunning kan worden ingetrokken of gewijzigd:a. indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens blijken te zijn verstrekt;b. indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten, opgetreden na het verlenen van de vergunning, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is vereist;c. indien aan de aan de vergunning verbonden voorschriften niet zijn of worden nagekomen;d. indien van de vergunning geen gebruikt wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijnstelling, binnen of gedurende een redelijke termijn;e. indien de vergunninghouder of zijn rechtsverkrijgende dit verzoekt;f. indien de rechtsverkrijgende niet binnen de in artikel 15, tweede lid gestelde termijn van de rechtsovergang schriftelijk kennis heeft gegeven aan burgemeester en wethouders.
Artikel 18 Procedure ontheffing
Voor het verkrijgen van een ontheffing als bedoeld in artikel 2, derde lid, is het bepaalde in de artikelen 11 tot en met 17 en artikel 20 van toepassing met dien verstande dat de in artikel 11, eerste lid, genoemde termijn drie weken bedraagt.
Artikel 21 Verstrekken van inlichtingen en dergelijke
Een ieder is verplicht aan de ambtenaren belast met de zorg voor naleving van een of meer bepalingen van deze verordening alle medewerking te verlenen en op eerste vordering alle inlichtingen te verstrekken, inzage te verschaffen in bescheiden en hen in de gelegenheid te stellen daarvan afschrift te nemen, een en ander voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.
Artikel 22 Kennisgeving van bijzondere omstandigheden
Indien wordt vastgesteld of het vermoeden bestaat dat door bijzondere omstandigheden zoals storing in het produktieproces afvalwater wordt geloosd of zal worden geloosd dat door samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid:
a. gevaar, schade of hinder oplevert voor de rioolwaterzuiveringsinstallatie of enig ander werk waarop de riolering is aangesloten of voor de goede werking daarvan;
b. schadelijk of verontreinigd is voor het onvangende oppervlaktewater;
c. gevaar, schade of hinder oplevert voor de riolering, dan wel de goede werking daarvan of voor de daarop aangeslotenen;
d. een nadelige invloed heeft op de verwerking van het uit de riolering verwijderde slib, is degene die afvalwater op de riolering loost verplicht kennis te geven aan burgemeester en wethouders of een daartoe door hen aangewezen ambtenaar en onmiddellijk alle maatregelen te nemen die gevaar, schade of hinder kunnen beperken.
Burgemeester en wethouders dan wel de krachtens het eerste lid aangewezen ambtenaar doen van de in dat lid bedoelde kennisgeving terstond melding aan de waterbeheerder, indien de bijzondere omstandigheden, als bedoeld in het eerste lid, onder a en b, gevaar, schade of hinder kunnen opleveren voor de rioolwaterzuiveringsinstallatie of het ontvangende oppervlaktewater.
Overtreding van artikel 2, eerste lid, artikel 3, eerste lid, artikel 5, derde lid, artikel 6, artikel 7, artikel 8, eerste, tweede, derde, vierde en zevende lid, artikel 21, artikel 22, eerste lid en de krachtens deze artikelen gegeven voorschriften wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
Artikel 24 Opsporingsambtenaren
De opsporing van de in artikel 23 strafbaar gestelde feiten is, naast de in artikel 241 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, opgedragen aan hen die door burgemeester en wethouders met de zorg voor de naleving deze verordening zijn belast, ieder voor zover het de feiten betreft, die in de aanwijzing zijn vermeld.
De krachtens het eerste lid aangewezen personen leggen in handen van de burgemeester of met machtiging van de in handen van de chef van het korps, indien deze hoofdcommissaris of commissaris van de politie is, de volgende eed of belofte af: "Ik zweer (beloof) dat ik mijn functie als opsporingsambtenaar met alle ijver en zonder aanzien des persoons zal vervullen. Zo waarlijk helpe mij God almachtig. (Dat beloof ik.)"
NB: In gemeente met rijkspolitie luidt de bepaling als volgt: De krachtens het eerste lid aangewezen personen leggen in handen van de burgemeester de volgende eed of belofte af: "Ik zweer (beloof) dat ik mijn functie als opsporingsambtenaar met alle ijver en zonder aanzien des persoons zal vervullen. Zo waarlijk helpe mij God almachtig. (Dat beloof ik.)"
Op dat tijdstip vervallen de op 26 maart 1987 door de raad van de voormalige gemeente Beers vastgestelde Lozingsverordening riolering 1987, de op 11 mei 1987 door de raad van de voormalige gemeente Cuijk c.a. vastgestelde Lozingsverordening riolering Cuijk 1987 en de op 27 april 1987 door de raad van de voormalige gemeente Haps vastgestelde Lozingsverordening riolering Haps 1987.
Vergunningen en ontheffinen -hoe ook genaamd- verleend krachtens de op 26 maart 1987 door de raad van de voormalige gemeente Beers vastgestelde Lozingsverordening riolering 1987, de op 11 mei 1987 door de raad van de voormalige gemeente Cuijk c.a. vastgestelde Lozingsverordening riolering Cuijk 1987 en de op 27 april 1987 door de raad van de voormalige gemeente Haps blijven - voor zover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken - nog gedurende een half jaar na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.
Voor zover krachtens deze verordening categorieën inrichtingen worden aangewezen op grond van artikel 3, tweede lid, die niet reeds in de op 26 maart 1987 door de raad van de voormalige gemeente Beers vastgestelde Lozingsverordening riolering 1987, de op 11 mei 1987 door de raad van de voormalige gemeente Cuijk. c.a. vastgestelde Lozingsverordening riolering Cuijk 1987 en de op 27 april 1987 door de raad van de voormalige gemeente Haps waren aangewezen, gelden de nadere voorschriften als bedoeld in artikel 3, tweede lid en artikel 5, eerste lid, pas na een half jaar na inwerkingtreding van deze verordening.
Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens de op 26 maart 1987 door de raad van de voormalige gemeente Beers vastgestelde Lozingsverordening riolering Cuijk 1987, de op 11 mei 1987 door de raad van de voormalige gemeente Cuijk c.a. vastgestelde Lozingsverordening riolering 1987 en de op 27 april 1987 door de raad van de voormalige gemeente Haps blijven, voorzover de bepalingen ingevolge welke deze voorschriften en beperkingen zijn opgelegd, ook vervat in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken - nog gedurende een half jaar na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.
Degene als bedoeld in artikel 4, eerste lid van deze verordening is vrijgesteld van de in het eerste en tweede lid van dat artikel vervatte verplichting tot schriftelijke kennisgeving, voor zover voor de onderwerpelijke lozingen vergunning of ontheffing is verleend dan wel een kennisgeving is verricht krachtens de op 26 maart 1987 door de raad van de voormalige gemeente Beers vastgestelde Lozingsverordening riolering 1987, de op 11 mei 1987 door de raad van voormalige gemeente Cuijk c.a. vastgestelde lozingsverordening riolering 1987 en de op 27 april 1987 door de raad van de voormalige gemeente Haps.
Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing - hoe ook genaamd - op grond van de op 26 maart 1987 door de raad van de voormalige gemeente Beers vastgestelde Lozingsverordening riolering 1987, de op 11 mei door de raad van voormalige gemeente Cuijk c.a. vastgestelde lozingsverordening riolering 1987 en de op 27 april 1987 door de raad van de voormalige gemeente Haps is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van deze verordening toegepast.
Op een aanhangig beroep- of bezwaarschrift, betreffende een vergunning, ontheffing, voorschrift of beperking, bedoeld in het eerste of derde lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 27, eerste lid is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de op 26 maart 1987 door de raad van de voormalige gemeente Beers vastgestelde Lozingsverordening riolering 1987, de op 11 mei 1987 door de raad van voormalige gemeente Cuijk c.a. vastgestelde lozingsverordening riolering 1987 en de op 27 april 1987 door de raad van de voormalige gemeente Haps.