Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Grave

Beleidsregel voor bouwen en gebruik in strijd met planologisch regime

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieGrave
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregel voor bouwen en gebruik in strijd met planologisch regime
CiteertitelBeleidsregel voor bouwen en gebruik in strijd met het planologisch regime
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerpRO

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Algemene wet bestuursrecht (Awb), art. 1:3
  2. Algemene wet bestuursrecht (Awb), art. 4:81 e.v.

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

29-06-2011Nieuwe regeling

24-05-2011

Graafsche Courant

RO

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregel voor bouwen en gebruik in strijd met planologisch regime

INHOUDSOPGAVE

1 INLEIDING 3

1.1 Aanleiding 31.2 Leeswijzer 31.3 Inwerkingtreding 3

2 ALGEMEEN 4

2.1 Omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik 42.2.Beleid 52.3 Uitgangspunten 52.4Toepassingsbereik 52.5 Beleidskader 52.6 Procedure 7

3 BELEIDSREGELS 8

Hoofdstuk 1 Inleiding

Paragraaf 1.1 Aanleiding

Op 1 oktober 2010 is de Wabo in werking getreden. Hierdoor veranderen een aanzienlijk aantal bepalingen in de Woningwet en de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De ontheffingen die zijn opgenomen in de Wro gelden niet meer voor aanvragen die zijn ingediend op of na 1 oktober 2010. In artikel 4 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) is de mogelijkheid opgenomen om, overeenkomstig artikel 2,1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een buitenplanse afwijking te verlenen. Deze afwijking is de opvolger van de ontheffing op basis van artikel 3.23 Wet ruimtelijke ordening juncto artikel 4.1.1. Besluit ruimtelijke ordening. Om aanvragers meer duidelijkheid te geven of en op welke wijze de gemeente van de mogelijkheid om een buitenplanse afwijking te verlenen gebruik maakt, is deze beleidsregel opgesteld. Voor alle duidelijkheid wordt nog het volgende opgemerkt. De Wabo kent verschillende vormen van afwijkingen. Deze beleidsregel heeft alleen betrekking op de afwijkingen die onder artikel 2.12 lid 1 onder a, sub 20 van de Wabo.

Paragraaf 1.2 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 komt een aantal algemene aspecten van de toepassing van artikel 4 van Bijlage II van het Bor aan bod. In hoofdstuk 3 zijn de beleidsregels voor de toepassing van artikel 4 van Bijlage II van het Bor artikelsgewijs vastgelegd. Na de begripsbepalingen, wijze van meten en de algemene voorwaarden staat steeds vetgedrukt de maximale wettelijke ruimte vermeld op grond van artikel 2.12 lid 1 onder a, sub 20 Wabo juncto artikel 2.7 van het Bor, bijlage II artikel 4: de “Kruimellijst”. Daaronder staat hoe de gemeente Grave met de verschillende categorieën omgaat.

Paragraaf 1.3 Inwerkingtreding

Na de vaststelling door het college van B&W zal deze beleidsregel bekend worden gemaakt door publicatie van de zakelijke inhoud daarvan op de gemeentepagina.

De beleidsregel treedt in werking daags na publicatie.

Hoofdstuk 2 Algemeen

Paragraaf 2.1 Omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik

InleidingIn artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo worden de activiteiten opgesomd waarvoor eenomgevingsvergunning is vereist. In deze paragraaf zal nader worden ingegaan op het onderdeel bouwen en het onderdeel planologisch strijdig gebruik. Beide activiteiten zijn te vinden onder a en c van artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo. Deze activiteiten worden hierna als volgt aangeduid:

• ‘a-activiteit’: het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a; • ‘c-activiteit’: het gebruiken 1) van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c.

1) Onder gebruiken wordt ook bouwen verstaan Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken o.a. in strijd met het bestemmingsplan. Deze ‘c-activiteit’ stelt de vergunningplicht afhankelijk van hetgeen is geregeld in het bestemmingsplan. Een activiteit als bouwen (‘a-activiteit’) of het aanleggen van werk (‘b-activiteit) is vergunningplichtig voor de ‘c-activiteit’ als deze in strijd is met het bestemmingsplan.

Onderdeel c in artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo dient in samenhang te worden gelezen met artikel 2.12 van de Wabo. Ingevolge artikel 2.12 van de Wabo kan bij strijd met het bestemmingsplan toch een omgevingsvergunning worden verkregen voor de in dat artikel genoemde gevallen. De termen als ‘binnenplanse ontheffing’, ‘buitenplanse ontheffing’ en ‘projectbesluit’ zijn verdwenen uit de wetgeving en vervangen door ‘een omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik’.

Strijd met een bestemmingsplanIn het tweede lid van artikel 2.10 van de Wabo is bepaald dat een aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen die in strijd is met het planologisch regime, wordt gekwalificeerd als een verzoek om het bepaalde in artikel 2.12 van de Wabo toe te passen. Artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo vereist dat de aanvraag door het bevoegde gezag wordt getoetst aan artikel 2.12 van de Wabo. Een eventuele afwijzing van de aanvraag voor het bouwen zal dus ook de motivering moeten bevatten waarom geen medewerking aan het bouwplan wordt verleend door toepassing van artikel 2.12 van de Wabo. Die motivering zou bijvoorbeeld kunnen luiden dat ter plaatse recentelijk door de gemeenteraad een bestemmingsplan is vastgesteld en dat de gemeente vasthoudt aan de in dat plan neergelegde ruimtelijke visie en dus niet van het bestemmingsplan wenst af te wijken voor individuele gevallen. Artikel 2.12, eerste lid, onder a, van de Wabo somt die gevallen op waarin een omgevingsvergunning kan worden verleend voor een activiteit die strijdig is met het bestemmingsplan.

• De omgevingsvergunning kan in de eerste plaats worden verleend met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking (voorheen: binnenplanse ontheffing). • In de tweede plaats kan de omgevingsvergunning worden verleend in de gevallen die zijn aangewezen bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) (voorheen: buitenplanse ontheffing). Deze aanwijzing is te vinden in artikel 4 van Bijlage II bij het Bor. Dit artikel bevat de zogenoemde planologische kruimellijst. De procedure ter voorbereiding van een dergelijke vergunning voor bouwen volgt, gelet op artikel 3.10 van de Wabo, de reguliere procedure. Hiervoor staat een termijn van 8 weken. Deze beleidsregel gaat over deze situatie.• Ten derde kan de omgevingsvergunning worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat (deze derde mogelijkheid komt in de plaats van de bevoegdheid om een projectbesluit vast te stellen die vóór de inwerkingtreding van de Wabo was te vinden in artikel 3.10, eerste lid, Wro). 

Paragraaf 2.2 Beleid

Deze beleidsregel is opgesteld om te komen tot een doelmatige uitoefening van de in artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2º van de Wabo jo. artikel 4 van Bijlage II van het Bor gegeven bevoegdheid.

De beleidsregel krijgt door vaststelling door het college en bekendmaking de status van beleidsregel als bedoeld in artikel 1:3 jo. artikel 4:81 e.v. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voor de onderbouwing van besluiten om vergunning te verlenen voor een bouwactiviteit in strijd met het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 20 van de Wabo kan het college verwijzen naar deze beleidsregel. De toepassing van artikel 2.12 van de Wabo blijft een bevoegdheid. In concrete gevallen kan het college – mits voldoende gemotiveerd – afwijken van de beleidsregels in deze nota.

Paragraaf 2.3 Uitgangspunten

Bij het opstellen van deze beleidsregel zijn wij van de volgende punten uitgegaan:• de “bovengrens” van de mogelijkheden tot het toestaan van afwijkingen van het bestemmingsplannen wordt bepaald door het bepaalde in artikel 4 van Bijlage II van het Bor;• voor het toepassen van artikel 4 van Bijlage II van het Bor buiten de bebouwde kom is het beleid, zoals in voorbereiding van het bestemmingsplan “Buitengebied”, als uitgangspunt genomen. Voor recreatiebungalows, stacaravans, e.d. wordt geen afwijking van het bestemmingsplan toegestaan;• voor het toepassen van artikel 4 van Bijlage II van het Bor binnen de bebouwde kom is het jongste bestemmingsplan voor de bebouwde kom (bestemmingsplan “Kerkdorpen Grave”) als uitgangspunt genomen; • Verder zijn er in 3.3 een aantal algemene voorwaarden opgenomen die als uitgangspunt gelden voor het verlenen van medewerking aan een planologische afwijking op grond van bijlage II van het Bor.

Paragraaf 2.4 Toepassingsbereik

Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo, biedt de mogelijkheid tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor gebruik dat afwijkt van het bestemmingsplan, maar alleen voor gevallen die bij AMvB zijn aangewezen. Die AMvB is het Bor, in het bijzonder artikel 4 van Bijlage II. Dit worden ook wel de zogenoemde ‘planologische kruimelgevallen’ genoemd. Inhoudelijk wijkt deze regeling niet veel af van de oude regeling zoals deze was opgenomen in artikel 4.1.1 van het Bro juncto artikel 3.23 van de Wro.

Artikel 4 van Bijlage II van het Bor ziet niet alleen op het gebruik dat in strijd is met het bestemmingsplan, maar ook op het bouwen van bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.

Deze beleidsregel beperkt zich tot de toepassing van artikel 4 van Bijlage II van het Bor. Dat artikel biedt de mogelijkheid om een omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruik van gronden en het bouwen van bouwwerken die afwijken van het bestemmingsplan. De wettelijke regeling maakt een onderscheid tussen de bouwwerken binnen de bebouwde kom en daarbuiten. Voor bijbehorende bouwwerken binnen de bebouwde kom geldt alleen de eis dat het aantal woningen gelijk dient te blijven. Voor bijbehorende bouwwerken buiten de bebouwde kom gelden nog aanvullende eisen, welke worden genoemd in paragraaf 2.5 van deze beleidsregel.

Deze beleidsregel is niet van toepassing op aanvragen voor gebouwen en bouwwerken die staan vermeld op de rijks- of gemeentelijke monumentenlijst alsmede voor recreatiewoningen.

Paragraaf 2.5 Beleidskader

Het bevoegd gezag heeft een plan van aanpak voor de actualisatie van de bestemmingsplannen vastgesteld. Een belangrijk uitgangspunt is het creëren van geharmoniseerde regels. Een bijkomend voordeel van het hebben van uniforme regels is dat deze regels een geschikte basis bieden voor het beleid betreffende het verlenen van vergunningen voor bouwactiviteiten in strijd met het bestemmingsplan.

Aanvragen om omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen worden getoetst aan het bestemmingsplan en deze beleidsregel. Er is geen sprake meer van gelegenheidsplanologie dan wel van het verlenen van een omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik op basis van informele afspraken. Deze regeling vormt het algemene en uniforme toetsingskader in de afweging om wel of geen omgevingsvergunning te verlenen voor planologisch strijdig gebruik als bedoeld in artikel 4 van Bijlage II van het Bor.

Bestemmingen binnen de bebouwde komVoor de toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º van de Wabo komen volgens artikel 4 van Bijlage II van het Bor in aanmerking: een bijbehorend bouwwerk, als bedoeld in artikel 1 van deze bijlage, mits het aantal woningen gelijk blijft. Vergeleken met de oude regeling is het verschil met de nieuwe regeling dat het gaat om bijbehorende bouwwerken bij alle bestemmingen. De restrictie die onder artikel 3.23 Wro gold dat het aantal woningen gelijk diende te blijven, is ook in dit artikel van toepassing. Wij zijn van mening dat deze regeling te ruim is om onverkort toe te passen.

Daarnaast is er voor hoekpercelen een regeling opgenomen dat indien sprake is van twee voorgevelrooilijnen het onder voorwaarden mogelijk is om voor de voorgevel die logischerwijs niet als voorgevel kan worden aangemerkt een bijbehorend bouwwerk te bouwen.

Bestemmingen buiten de bebouwde komVoor de toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º van de Wabo komen volgens artikel 4 van Bijlage II van het Bor in aanmerking: een bijbehorende bouwwerk, mits het aantal woningen gelijk blijft en het bouwwerk voldoet aan de volgende eisen:• het bouwwerk, gemeten vanaf het aansluitend terrein, niet hoger is dan 5 m tenzij er sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf, en• het bouwwerk een bruto oppervlak heeft van ten hoogste 150 m², en• het bouwen niet tot gevolg heeft dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd dan wel dat de oppervlakte die op grond van het geldende bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt met meer dan 50% wordt overschreden.

Op het moment van het schrijven van deze nota is het bestemmingsplan “Buitengebied” van de gemeente Grave in voorbereiding. Dit is het meest recente (toekomstige) beleid voor bebouwing in het buitengebied. In het bestemmingsplan is voor een aantal bestemmingen voorzien in een (bedrijfs-)woning. Per bestemming wordt een regeling opgenomen voor woningen en daarbij behorende bijgebouwen. Uitgangspunt is vooralsnog dat voor burgerwoningen een maximum van 600 m3 en voor bedrijfswoningen een maximum van 750 m3 zal worden opgenomen. Uitgangspunt voor bijgebouwen is maximaal 100 m2 (rechtstreeks toegestaan) en 200 m2 (via een afwijkingsmogelijkheid, mits aan de voorwaarden wordt voldaan). In deze nota wordt het voorgaande als uitgangspunt genomen.

Dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouwEen dakkapel is een bescheiden uitbouw in de kap, bedoeld om de lichttoetreding te verbeteren en het bruikbaar woonoppervlak te vergroten. Dakkapellen zijn, als ze zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte, voor het straatbeeld zeer bepalend.Dakkapellen moeten een ondergeschikte toevoeging zijn aan een dakvlak. Het plaatsen van een dakkapel mag dus niet ten koste gaan van de karakteristiek van de kapvorm. Daarom mag een dakkapel nooit domineren in het silhouet van het dak en moet de noklijn van het dak, vanaf de weg zichtbaar blijven. Bovendien moet de ruimte tussen dakkapel en goot voldoende zijn. Bij meerdere dakkapellen op één doorgaand dakvlak dient gestreefd te worden naar een herhaling van uniforme exemplaren en een regelmatige rangschikking op een horizontale lijn. Herhaling binnen een blok (van dezelfde architectuur/bouwstijl) kan rust en samenhang brengen. Wanneer aan het vorenstaande wordt voldaan kan een buitenplanse afwijking worden verleend. Een dakopbouw is niet toegestaan, tenzij het een dakopbouw op de woningen aan Lunette/Ravelijn betreft. Op deze woningen kan medewerking worden verleend aan een dakopbouw, mits deze op dezelfde wijze is vormgegeven als op het perceel Ravelijn 8 (zie ook de bij deze notitie gevoegde tekening in de bijlage).

Overige bestemmingenBehalve voor bovengenoemde woonbestemmingen bevat artikel 4 van Bijlage II van het Bor ook mogelijkheden om een omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik te verlenen voor:• een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, onder a;• een bouwwerk, geen gebouw zijnde;• een antenne-installatie;• een installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder w, van de Elektriciteitswet 1998;• een installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerd door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een krachtens dat artikellid omschreven bewerkingsprocedé dat ziet op het vergisten van ten minste 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van dat procedé genoemde nevenbestanddelen;• het gebruiken van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen;• het gebruiken van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten;• het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning.

Of het verlenen van een omgevingsvergunning voor deze activiteiten op bezwaren stuit, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Er zijn echter ook situaties waarmee in ieder geval terughoudend moet worden omgegaan. Bijvoorbeeld de mogelijkheid om door middel van een omgevingsvergunning de functie van opstallen in de bebouwde kom te wijzigen tot een oppervlakte van 1500 m² bruto-vloeroppervlak (artikel 4, lid 9 van bijlage II behorende bij het Bor). Toepassing hiervan in woongebieden wordt niet wenselijk geacht voor zover het betreft horeca, detailhandel en bedrijvigheid in de categorieën 2 en hoger van de VNG bedrijvenlijst.Ook in het centrumgebied zijn beperkingen gewenst aan de aard en functie die met buitenplanse afwijking kan worden gerealiseerd. Nieuwe supermarkten en zware horecafuncties (zoals bijv. discotheken) zijn in het algemeen ongewenst in de centrumgebieden.

AfwegingscriteriaBij het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4 van Bijlage II van het Bor dienen alle in het geding zijnde belangen te worden afgewogen. Als het belang van de ruimtelijke ordening in beleid is vastgelegd, hoeft dit belang niet meer afgewogen te worden en kan in de buitenplans afwijking naar de algemene beleidsregel worden verwezen overeenkomstig de artikelen 4:81 en 4:82 Awb.Om ongewenste situaties te voorkomen zijn enkele afwegingscriteria opgenomen zonder de illusie te hebben hiermee volledig te zijn. In voorkomende gevallen kunnen er altijd specifieke afwegingen nodig zijn, zoals bijvoorbeeld in het kader van het burenrecht. Vermelding van de nadere afweging is alleen nodig als het bevoegd gezag het voornemen heeft van de beleidsregel af te wijken.Buiten het vorenstaande moet worden gedacht aan de jurisprudentie inzake privaatrechtelijke belemmeringen die het verlenen van een buitenplanse afwijking in de weg staan.

Paragraaf 2.6 Procedure

Zoals is aangegeven in paragraaf 2.1. wordt voor de voorbereiding van een omgevingsvergunning voor de zogenoemde kruimelafwijking de reguliere procedure gevolgd. Conform de procedureregels, de artikelen 3.7, 3.8 en 3.9 van de Wabo, zal de aanvraag, die aanleiding is voor het verzoek om afwijking, worden gepubliceerd op de hiervoor gebruikelijke wijze. Binnen 8 weken na ontvangst van de aanvraag zal een beslissing worden genomen door het bevoegd gezag. Het is mogelijk dat de termijn eenmaal met ten hoogste zes weken zal worden verlengd, dit besluit tot verlenging dient bekend gemaakt te worden.

Hoofdstuk 3 Beleidsregels

Artikel 3.1 Begripsbepalingen

Voor de begripsbepalingen wordt verwezen naar de begripsomschrijvingen zoals opgenomen in bijlage II van het Bor.

Artikel 3.2 Wijze van meten c.q. berekenen, bebouwingsgrenzen en bestemmingen

Tenzij anders bepaald, worden de waarden die in deze beleidsregels in m of m2 zijn uitgedrukt op de volgende wijze gemeten:a. afstanden loodrecht,b. hoogten vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven, enc. maten buitenwerks, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,5 m buiten beschouwing blijven.

Artikel 3.3 Algemene voorwaarden

a. rekening wordt gehouden met een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige inpassing ter waarborging van de stedenbouwkundige beeldkwaliteit. Hierbij wordt gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en gevelbeeld, de samenhang tussen bebouwing en hoogtedifferentiatie;b. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken, kunnen nadere eisen worden gesteld aan de situering, aantal en afmetingen van de op te richten bouwwerken;c. een goede woonsituatie dient, binnen deze en andere bestemmingen, te worden gegarandeerd, in het bijzonder met het oog op daglichttoetreding/bezonning ten opzichte van de bebouwing op aangrenzende gronden, het uitzicht en de aanwezigheid van voldoende privacy;d. de verkeersveiligheid dient gewaarborgd te zijn, in het bijzonder het benodigde uitzicht op hoeken van wegen;e. de sociale veiligheid mag niet in het geding zijn als gevolg van de verbouwing. Dit kan het geval zijn als een ruimtelijke situatie onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet controleerbaar is;f. de brandveiligheid moet gewaarborgd zijn;g. de economsiche uitvoerbaarheid van het plan moet gewaarborgd zijn. Voorafgaand aan de procedure dient derhalve een planschade overeenkomst te zijn ondertekend in gevallen waarin mogelijkerwijs planschade kan ontstaan voor belanghebbenden;h. de parkeercapaciteit dient na realisering voldoende te zijn, waarbij wordt getoetst aan de geldende CROW-parkeernormen en het gemeentelijke parkeerbeleid;i. de uitbreiding dient in overeenstemming te zijn met de uitgangspunten zoals verwoord in de welstandsnota en vastgestelde beeldkwaliteitsplannen;j. er ontstaan geen (onevenredige) privaatrechtelijke belemmeringen.

Artikel 3.4 Bijbehorende bouwwerken binnen de bebouwde kom

Wettelijke ruimte: een bijbehorend bouwwerk binnen de bebouwde kom.

Beleid:Gemeente Grave wordt hieromtrent verdeeld in diverse gebieden:A. Gebieden zonder beeldkwaliteitsplan;B. Gebieden met beeldkwaliteitsplan.

A. Voor gebieden zonder beeldkwaliteitsplan geldt dat medewerking kan worden verleend aan een afwijking van het bestemmingsplan onder de volgende voorwaarden:a. het bijbehorend bouwwerk is niet hoger dan 5,50 meter, met dien verstande dat de nokhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken minimaal 2 meter lager ligt dan de nokhoogte van het hoofdgebouw;b. het bebouwingspercentage van het bouwperceel bedraagt maximaal 50%;c. het bijbehorende bouwwerk wordt of op de perceelsgrens gebouwd of op een afstand van minimaal 1 meter tot de perceelsgrens;d. de realisatie van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk heeft niet tot gevolg dat het toegestane woningtype op basis van het bestemmingsplan veranderd (bijvoorbeeld van geschakelde naar aaneengebouwde woningen);e. de totale diepte van de woning en een aangebouwd bijbehorende bouwwerk aan de achterzijde of zijkant bedraagt maximaal 15 meter;f. de afstand van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk tot de voorgevel van de woning bedraagt minimaal 3 meter;g. bij aangebouwde bijbehorende bouwwerken in het geval van hoeksituaties gelden aanvullend de volgende voorwaarden:i. de breedte van de zijtuin bedraagt minimaal 6 meter (vanaf de buitenzijde zijgevel gerekend);ii. het aangebouwde bouwwerk wordt minimaal 3 meter achter de voorgevel gerealiseerd;iii. het aangebouwde bijbehorende bouwwerk overschrijdt de zijgevelrooilijn voor niet meer dan 2 meter (voorgaande is vooral van belang bij een verspringende rooilijn);iv. na realisatie blijft er een zijtuin van minimaal 2,50 meter over om het open karakter van de hoeksituatie te waarborgen;h. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende vrijstaande bouwwerken buiten het bouwvlak (waarbinnen het hoofdbouw moet worden gebouwd) bedraagt niet meer dan 80 m2;i. de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bedraagt niet meer dan 3 meter;j. vrijstaande bijbehorende bouwwerken worden minimaal 3 meter achter de voorgevelrooilijn gebouwd;k. bij aangebouwde bijbehorende bouwwerken aan de voorgevel gelden aanvullend de volgende voorwaarden:i. uitbreiding vindt plaats over 50% van de breedte van de voorgevel;ii. diepte bedraagt maximaal 1,50 meter;iii. de goot/nokhoogte is niet hoger dan de aangrenzende bouwlaag;iv. na realisatie blijft een voortuin over van minimaal 2 meter;v. in specifieke gevallen kan worden bepaald dat binnen de bestaande gevelopeningen gebleven moet worden.l. afwijkend van de voorgaande voorwaarden geldt voor bijbehorende bouwwerken in de vorm van een carport de volgende voorwaarden:i. de hoogte bedraagt maximaal 3 meter;ii. oppervlakte bedraagt maximaal 20 m2 (bebouwingspercentage van maximaal 50% blijft onverminderd van kracht);iii. overschrijding voorgevelrooilijnbedraagt maximaal 1 meter;iv. het gedeelte van de carport dat de voorgevel overschrijdt heeft een open constructie (dus geen wanden)

B. Voor gebieden met een beeldkwaliteitsplan geldt dat in principe niet wordt afgeweken van hetgeen in het bestemmingsplan en het beeldkwaliteitsplan is geformuleerd aangaande het realiseren van bijbehorende bouwwerken vanwege de gewenste beeldkwaliteit in deze gebieden.

Artikel 3.5 Bijbehorende bouwwerken buiten de bebouwde kom

Wettelijke ruimte: een bijbehorend bouwwerk buiten de bebouwde kom, mits voldaan wordt aan de volgende eisen:• niet hoger dan 5 meter, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf;• de oppervlakte niet meer bedraagt dan 150 m2;• het bouwen niet tot gevolg heeft dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd dan wel dat de oppervlakte die op grond van het bestemmingsplan of de beheersverordening voor bebouwing in aanmerking komt voor meer dan 50% wordt overschreden.

Beleid:De mogelijkheid omtrent het verlenen van planologisch medewerking aan bijbehorende bouwwerken hoger dan 5 meter indien sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf dient per geval te worden afgewogen. Het plan dient in ieder geval te passen in de stedenbouwkundige visie (te toetsen door de commissie Ruimtelijke Kwaliteitszorg).

Vergunningen voor een bijbehorend bouwwerk bij een woning buiten de bebouwde kom kunnen worden verleend indien:a. het hoofdgebouw inclusief aangebouwde bijgebouwen, na realisatie van het bouwplan een inhoud heeft die kleiner is dan 600 m3 (burgerwoning) of 750 m3 (bedrijfswoning);b. het totaal aan vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet meer bedraagt dan 100 m2 (dit oppervlakte kan worden overschreden indien er aan de uitgangspuntennotitie “bijgebouwen bij burgerwoningen in het buitengebied” wordt voldaan -deze uitgangspuntennotitie is opgenomen in de bijlage bij deze notitie-);c. het bouwplan voldoet verder aan de bouwregels, zoals opgenomen in het bestemmingsplan “Buitengebied”;d. het bijbehorende bouwwerk minimaal 3 meter achter de voorgevelrooilijn wordt gebouwd;e. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens tenminste 3 meter bedraagt;f. de afstand van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk tot de achtergevel van de woning niet meer bedraagt dan 25 meter;g. er wordt zorg gedragen voor een goede landschappelijke inpassing met gebiedseigen soorten (beplanting).

Artikel 3.6 Gebouw t.b.v. infrastructurele of openbare voorziening

Wettelijke ruimte: een gebouw t.b.v. een infrastructurele of openbare voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, onder a, dat niet voldoet aan de in dat subonderdeel genoemde eisen, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:• niet hoger dan 5 meter, en• de oppervlakte niet meer dan 50 m2.

Beleid:Hieromtrent wordt geen nader beleid opgesteld. Dit houdt in dat het per situatie beoordeeld zal worden.

Artikel 3.7 Een bouwwerk geen gebouw zijnde

Wettelijke ruimte: een bouwwerk, geen gebouw zijnde, mits voldaan wordt aan de volgende eisen:• niet hoger dan 10 meter, en• de oppervlakte niet meer dan 50 m2.

Beleid:Hieromtrent wordt geen nader beleid opgesteld. Dit houdt in dat het per situatie beoordeeld zal worden.

Artikel 3.8 Een dakkapel/dakopbouw

Wettelijke ruimte: een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw

Beleid:a. dakkapellen: Onder bepaalde voorwaarden kunnen dakkapellen aan de achterzijde vergunningvrij gerealiseerd worden. Wanneer het niet mogelijk is om een dakkapel vergunningvrij te realiseren kan het bevoegdgezag vergunning verlenen voor het bouwen van een dakkapel op een woning, onverminderd het bepaalde onder 3.5, met dien verstande dat dit uit een oogpunt van welstand aanvaardbaar is. Indien een beeldkwaliteitsplan aanwezig is dient hieraan getoetst te worden.b. een dakopbouw is niet toegestaan, tenzij het een dakopbouw op de woningen aan Lunette/Ravelijn betreft. Op deze woningen kan medewerking worden verleend aan een dakopbouw mits deze op dezelfde wijze is vormgegeven als op het perceel Ravelijn 8 (zie ook de bij deze notitie gevoegde tekening in de bijlage).

Artikel 3.9 Een antenne-installatie

Wettelijke ruimte: een antenne-installatie, mits niet hoger dan 40 meter

Beleid:Voor wat betreft GSM-antennes en C2000 installaties moet worden voldaan aan de in het convenant Nationaal Antennebeleid opgenomen voorwaarden inzake vergunningsvrije antenne-installaties voor mobiele telecommunicatie. Ten aanzien van de overige (omgevings-)vergunningsplichtige antenne-installaties hoger dan 5 meter geldt dat de voorkeur primair uitgaat naar het sitesharing- (het toelaten van andere aanbieders op antennemasten) en/of roamingbeginsel (zoveel mogelijk gebruik maken van en toelaten tot elkaars netwerken), tenzij dit blijkens een voldoende onderbouwde motivering technisch niet mogelijk is of in redelijkheid niet kan worden verlangd. Plaatsing mag niet leiden tot aantasting van het (stedenbouwkundige) karakter van de directe omgeving en geschiedt binnen de bebouwde kom bij voorkeur op hogere gebouwen, sportcomplexen en aan de randen van bedrijventerreinen, danwel langs doorgaande wegen. Voor het buitengebied geldt dat plaatsing niet mag geschieden in groenstructuren, kwetsbare gebieden en gebieden met landschappelijke waarden. Uitgangspunt is ook dat monumenten een beeldbepalende panden zoveel mogelijk worden ontzien. Een verzoek om afwijking van het bestemmingsplan moet door de indiener zijn voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Het plan wordt tevens voorgelegd aan de commissie Ruimtelijke Kwaliteitszorg.

Artikel 3.10 Installatie voor warmtekrachtkoppeling

Wettelijke ruimte: een installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 1, eerte lid, onder w, van de Elektriciteitswet 1998.

Beleid:Hieromtrent wordt geen nader beleid opgesteld (er zijn in onze gemeente geen glastuinbouwbedrijven).

Artikel 3.11 Installatie ter productie van duurzame energie

Wettelijke ruimte: installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerd door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, 2e lid, van het Uitvoeringsbesluit meststoffen aangewezen eindproducten van een krachtens dat artikellid omschreven bewerkingsprocedé dat ziet op het vergisten van tenminste 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van dat procedé genoemde nevenbestanddelen.

Beleid:Buiten het bouwvlak wordt hiervoor geen medewerking verleend. Binnen het bouwblok kan medewerking worden verleend mits dit mogelijk is vanuit milieutechnisch oogpunt. Situaties zullen per geval worden afgewogen.

Artikel 3.12 Gebruik van gronden of bouwwerken t.b.v. evenementen

Wettelijke ruimte: het gebruik van gronden of bouwwerken t.b.v. evenementen met een maximum van drie per jaar en een duur van ten hoogste vijftien dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen t.b.v. het evenement hieronder begrepen.

Beleid:Een omgevingsvergunning voor van het bestemmingsplan afwijkend gebruik van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen, is alleen mogelijk als wordt voldaan aan de uitgangspunten die zijn opgenomen in het op te stellen gemeentelijke evenementenbeleid.

Artikel 3.13 Gebruiken van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige

Wettelijke ruimte: het gebruiken van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:• binnen de bebouwde kom, en• de oppervlakte niet meer dan 1.500 m2 bedraagt.

Beleid:a. er kan medewerking worden verleend aan een aan huis verbonden beroep wanneer er voldaan wordt aan de beleidsregel “Aan huis verbonden beroepen 2004”;b. er kan medewerking worden verleend aan een aan huis verbonden bedrijf wanneer er voldaan wordt aan de uitgangspunten zoals hiervoor opgenomen in het bestemmingsplan “Kerkdorpen Grave”.

Voor overige gebruikswijzigingen wordt geen nader beleid opgesteld. Dit houdt in dat het per situatie beoordeeld zal worden. De aanvrager dient het plan te voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en het aantal woningen mag niet toenemen.

Artikel 3.14 Gebruik van recreatiewoning voor bewoning

Wettelijke ruimte: het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:• de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen;• ‘de bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de wet ammoniak en vehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde eisen of de Reconstructiewetconcentratiegebieden;• de bewoner op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien onafgebroken bewoont, en• de bewoner op 31 oktober 2003 meerderjarig was.

Beleid:De recreatieve bestemming dient als zodanig gebruikt te worden. Er wordt derhalve geen medewerking verleend aan het permanent bewonen van een recreatiewoning.

Artikel 3.15 Toepassingsbereik

Deze beleidsregel is niet van toepassing op:a. gebouwen en bouwwerken die staan vermeld op de rijks- of gemeentelijke monumentenlijst; b. woningen met een recreatieve bestemming (recreatiewoningen), stacaravans en daarmee gelijk te stellen objecten.

Artikel 3.16 Uitzonderingen

Het bevoegd gezag blijft bevoegd om af te wijken van deze regeling, met name in onderstaande situaties:a. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt onevenredig aangetast;b. de stedenbouwkundige/ruimtelijke structuur van de omgeving wordt aangetast waarvan sprake is als de:• bebouwingskarakteristiek wordt aangetast;• karakteristiek van de openbare ruimte wordt aangetast;• diversiteit (qua verschijning, functie of tijdsbeeld) en de historische of stedenbouwkundige betekenis van de bebouwing wordt aangetast.c. de verkeersveiligheid wordt onevenredig aangetast;d. belangen van derden worden onevenredig geschaad;e. de economische uitvoerbaarheid voor de gemeente is niet aangetoond.

Artikel 3.17 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1

    Deze beleidsregel treedt in werking daags na bekendmaking in de Graafsche Courant.

  • 2

    Deze beleidsregel wordt aangehaald als ‘Beleidsregel voor bouwen en gebruik in strijd met het planologisch regime’.

Aldus vastgesteld op 24 mei 2011,

Burgemeester en wethouders van Grave,de secretaris,                  de burgemeester,

 

G.J.A.F. Hubers               S. Haasjes-van den Berg