Organisatie | Werkendam |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Monumentenverordening gemeente Werkendam |
Citeertitel | Monumentenverordening 2006 gemeente Werkendam |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | volkshuisvesting en woningbouw |
Eigen onderwerp |
Regeling vervangt Monumentenverordening Werkendam”, vastgesteld bij besluit van de raad van de gemeente Werkendam d.d. 19-12-2000
Onbekend
Verordening op de monumentencommissie 2006, in werking getreden op 20-12-2005.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
31-01-2006 | 06-07-2007 | Nieuwe regeling | 20-12-2005 Altena Nieuws, 12-01-2006 | WE/9000 | |
31-01-2006 | 06-10-2011 | Nieuwe regeling | 20-12-2005 Altena Nieuws, 12-01-2006 | WE/9000 |
Afdeling Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
Deze verordening verstaat onder:
Artikel 2 Het gebruik van het monument
Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument, bestemming en gebruiksmogelijkheden van het monument.
Paragraaf 2 Beschermde gemeentelijke monumenten
Artikel 3 Aanwijzing gemeentelijke monumenten
De gemeentelijke monumentenlijst ligt in de leeskamer van de gemeente voor een ieder ter inzage.
Artikel 5 Vergunningen tot wijziging of afbraak van beschermde gemeentelijke monumenten
Indien de aanvraag in behandeling wordt genomen, legt het college de aanvraag voor een ieder gedurende twee weken ter inzage. Het college doet hiervan kennisgeving op de gebruikelijke wijze en vermeldt daarbij de mogelijkheid voor een ieder om binnen een termijn van twee weken zijn zienswijze naar voren te brengen bij het college.
Het college neemt met betrekking tot een kerkelijk monument geen vergunning iingevolge de bepalingen van artikel 5 dan in overeenstemming met de eigenaar, indien en voor zover het een vergunning betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in dat monument in het geding zijn
Het college kan aan een vergunning ingevolge artikel 5 lid 2, voorschriften verbinden. Daaronder wordt onder meer verstaan een voorschrift tot het opleggen van de verplichting tot het toestaan van het verrichten, door of van gemeentewege, van archeologisch en/of bouwhistorisch onderzoek, voorafgaand aan en/of tijdens de uitvoering van de vergunning.
Paragraaf 3 Beschermde rijksmonumenten
Na afloop van de termijn van twee weken genoemd in artikel 12, tweede lid van de Monumentenwet 1988 zendt het college terstond een afschrift van de aanvraag om vergunning voor het wijzigen, afbreken of verwijderen van een rijksmonument met de naar voren gebrachte zienswijze(n) aan de monumentencommissie.
Paragraaf 4 Beeldbepalende en beeldondersteunde objecten
Artikel 11 Aanwijzing beeldbepalende en beeldondersteunende objecten
Monumenten die zijn ingeschreven in het register als bedoeld in artikel 6 of 35 van de Monumentenwet 1988 of als beschermd gemeentelijk monument zijn aangewezen op grond van artikel 3 van deze verordening kunnen door het college niet als beeldbepalende en beeldondersteunende objecten op de gemeentelijke monumentenlijst worden geplaatst.
Beeldbepalende en beeldondersteunende objecten, die na plaatsing op de gemeentelijke monumentenlijst worden ingeschreven in het monumentenregister als bedoeld in artikel 6 van de Monumentenwet 1988 of worden aangewezen tot beschermd gemeentelijk monument worden geacht niet meer als beeldbepalende en beeldondersteunende objecten op de gemeentelijke monumentenlijst te zijn geplaatst.
Het advies van de gemeentelijke monumentencommissie met betrekking tot het al dan niet slopen van een als beeldbepalend of beeldondersteunend geregistreerd object zal worden aangemerkt als zijnde de schriftelijke vergunning, zoals bedoeld in artikel 8.1.6. van de Bouwverordening, tenzij het college hieromtrent anders beslist.
Voor regulier bouwvergunningplichtige ingrepen welke plaatsvinden aan op de gemeentelijke monumentenlijst als beeldbepalend of beeldondersteunend geregistreerde objecten zal het positief advies van de gemeentelijke monumentencommissie worden aangemerkt als zijnde de schriftelijke vergunning, zoals bedoeld in artikel 44 lid e van de Woningwet, tenzij het college hieromtrent anders beslist.
Aan een vergunning als bedoeld in artikel 21 lid 4, kunnen voorschriften worden verbonden ter voorkoming of beperking van schade aan het beeldbepalende of beeldondersteunende object. Daaronder worden mede begrepen voorschriften als bedoeld in artikel 8, lid 1.
Paragraaf 5 Slot- en overgangsbepalingen
Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt, voor zover niet reeds bij of krachtens de wet strafbaar gesteld, gestraft met een geldboete van de tweede categorie.
Aanvragen die zijn ingediend voordat deze verordening in werking trad, worden afgehandeld op basis van de regels die golden op het moment van de ontvangst van de aanvraag. Op verzoek van de aanvrager kan daarvan worden afgeweken.
Deze verordening kan worden aangehaald als "Monumentenverordening gemeente Werkendam 2005".
Aldus vastgesteld in zijn openbare vergadering van ………….
de raadsgriffier, de voorzitter,
mr. I. Bakker drs. H.A.G. Hellegers
Toelichting behorend bij de Monumentenverordening Werkendam 2005
Bij de omschrijving van het begrip ‘monumenten’ is aansluiting gezocht bij de omschrijving in de Monumentenwet 1988.
Cultuurhistorische waarde is volgens de Memorie van Toelichting de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt. Het begrip cultuurhistorische waarde is dermate ruim dat het ook betrekking kan hebben op zaken en gebieden met een geschiedkundige waarde.
De hier bedoelde terreinen kunnen bijvoorbeeld parken, tuinen en een perceel met een of meer bomen zijn. Het is niet vereist dat op het terrein ook een bouwkundig monument voorkomt teneinde over een monument te kunnen spreken. Een ‘zaak’ is immers een veel ruimer begrip.
De vijftig‑jaargrens die voor rijksmonumenten geldt, is niet voor gemeentelijke monumenten overgenomen. Daardoor biedt de verordening ook de mogelijkheid om monumenten die (nog) niet op de rijkslijst kunnen komen omdat ze te jong zijn, reeds op de gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen.
Het vierde lid spreekt van “monumenten”. Roerende monumenten kunnen derhalve ook onder bescherming worden geplaatst. Het effectueren van de bescherming vormt een probleem. Roerende monumenten kunnen meestal eenvoudig worden verplaatst en daardoor ongemerkt over de gemeentegrens en daarmee buiten de werking van de verordening worden gebracht. Roerende zaken zijn bijvoorbeeld schepen, voertuigen, schilderijen, kerkschatten en gebruiksvoorwerpen.
Het is nodig om een begripsomschrijving van een ‘beschermde rijksmonumenten’ in de gemeentelijke monumentenverordening op te nemen. Deze verordening is namelijk een voorwaarde voor het verkrijgen door het college van de bevoegdheid om vergunningen voor de wijziging en sloop van beschermde rijksmonumenten te verlenen. Op de vergunningverlening voor beschermde rijksmonumenten zijn met name de artikelen 11 tot en met 21 van de Monumentenwet 1988 van toepassing.
Ingeval van aanwijzing van een kerkelijke monumenten tot beschermd gemeentelijk monument is overleg tussen eigenaar en gemeente nodig (zie artikel 3, lid 5). Is er sprake van een vergunning voor het gemeentelijke of rijksbeschermde kerkelijke monument, dan kan overeenstemming tussen eigenaar en vergunningverlener nodig zijn (zie artikel 7). Overleg en overeenstemming betreffen de wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het kerkelijke monument. Voor bijvoorbeeld een pastorie, een catechisatieruimte of verblijven van kloosterlingen geldt deze verbijzondering voor kerkelijke monumenten in de regel dan ook niet. Zij vallen onder de voorschriften die voor de andere monumenten gelden.
De taken van de monumentencommissie strekken zich uit over de monumentenverordening en de Monumentenwet 1988. Door de monumentencommissie in deze begripsomschrijving bevoegd te verklaren over de toepassing van de Monumentenwet 1988 te adviseren aan het college, is voldaan aan het vereiste, genoemd in artikel 15, lid 1, van de Monumentenwet 1988.
Het betreft hier niet zozeer de publiekrechtelijke, planologische bestemming, maar de gebruiksmogelijkheid die de eigenaar/gebruiker daaraan toekent. Een en ander mede gelet op de constructie en ligging van het pand.
Dit artikel is van belang als een motiveringsplicht bij de aanwijzing van monumenten en bij de vergunningverlening.
De aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument en het plaatsen op de monumentenlijst zijn uit elkaar getrokken. De aanwijzing heeft rechtsgevolg, het daarna registreren op de gemeentelijke monumentenlijst is nu slechts een administratieve handeling. Het is inzichtelijker om de aanwijzing en de plaatsing op de lijst uit elkaar te trekken.
Het besluit tot aanwijzing is een discretionaire bevoegdheid van het college. Na afweging van alle betrokken belangen kan tot aanwijzing worden besloten. De afweging van de belangen van de rechthebbende ten opzichte van de te beschermen monumentale waarden moet uitdrukkelijk gemotiveerd in het besluit naar voren komen (de redengeving). De aanwijzing geeft geen recht op schadevergoeding. De aanwijzing verandert immers over het algemeen niets aan het gebruik van het monument.
Het bouwhistorisch onderzoek van een gebouw geeft meer inzicht in de historische geschiedenis van een gebouw. In de Monumentenwet 1988 is geen bepaling over bouwhistorisch onderzoek opgenomen. Het laten verrichten van bouwhistorisch onderzoek behoort daarmee tot de beleidsvrijheid van de gemeente. Er is een tweetal momenten te onderscheiden wanneer een gemeente bouwhistorisch onderzoek kan vragen.
Ten eerste bij een (aanvraag tot) aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument. De informatie over de bouwhistorische waarde van een gebouw kan van invloed zijn op de beslissing van het college om het pand al dan niet als beschermd gemeentelijk monument aan te wijzen en op de wijze waarop het pand in de registers wordt ingeschreven.
Ten tweede bij aanvragen voor vergunning tot wijziging van een beschermd gemeentelijk monument. De bouwhistorische waarde die door een verbouwing of andere wijziging aangetast wordt is van invloed op de beslissing van het college.
Het college moet het advies inwinnen van de monumentencommissie. De verordening bindt het advies niet aan bepaalde voorschriften over vorm en inhoud. De verordening die de taak en werkwijze van de monumentencommissie regelt is daarvoor de aangewezen plaats.
Deze verordening bevat geen voorschriften voor de bescherming van het monument gedurende de tijd dat de aanwijzingsprocedure loopt, zoals de Monumentenwet 1988 dat doet. De spoedprocedure kan in situaties die ernstige gevolgen voor het aan te wijzen monument hebben, bewerkstelligen dat binnen korte tijd de verbodsbepalingen van de verordening van toepassing zijn. Er moeten dan gegronde redenen aanwezig zijn om de spoedprocedure te kunnen gebruiken.
Er wordt niet bepaald dat de aanvrager en andere belanghebbenden worden gehoord voordat het college over een aanwijzing een besluit neemt, omdat dit is geregeld in (de artikelen 4:8 en 4:9 van) de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De mededeling van het college is voor de eigenaar en de anderszins zakelijk gerechtigden van essentieel belang. Het is dan ook zaak dat de mededeling door de geadresseerde wordt ontvangen. In de regel zal de mededeling bij aangetekend schrijven uitgaan. In latere instantie kan hij zich er dan niet op beroepen van niets te weten.
Dit artikel regelt niet dat de aanwijzing wordt bekendgemaakt aan de eigenaar en de aanvrager, omdat de Awb zulks bepaalt (afdeling 3.6). Is artikel 4:8 toegepast (het horen van geadresseerde en van derde belanghebbenden) en is van de daar geboden mogelijkheid gebruik gemaakt, dan dienen de betrokkenen op grond van het bepaalde in artikel 3:43 Awb een mededeling te ontvangen.
Door aanwijzing als gemeentelijk monument is het gehele pand, inclusief het (onroerende) interieur, onder de werking van de verordening geplaatst. Andere zaken die zich op het perceel van het beschermde monument bevinden, zoals bijgebouwen, tuininrichting en bomen moeten expliciet worden aangegeven, willen zij onder de werking van de verordening vallen. Voor elke wijziging van het beschermde monument is dus een vergunning nodig. Voor de duidelijkheid, bijvoorbeeld in verband met kadastrale vernummering, kan ook een plattegrond worden aangehecht.
Via dit artikel is het mogelijk om de aanwijzing van gemeentelijke beschermde monumenten te wijzigen. Hiervoor geldt dezelfde voorbereidingsprocedure (advies van monumentencommissie of eventueel archeologische begeleidingscommissie of eigenaar van een kerkelijk monument) als voor de aanwijzing, tenzij de wijziging van ondergeschikte betekenis is. Wijzigingen van de aanwijzing worden doorgevoerd op de gemeentelijke monumentenlijst.
Via dit artikel is het mogelijk om de aanwijzing van gemeentelijke beschermde monumenten in te trekken. Ook hiervoor geldt dat het advies van de monumentencommissie nodig is, tenzij het gaat om spoedeisende gevallen. Monumenten op de gemeentelijke monumentenlijst waarvan de aanwijzing is ingetrokken (omdat ze zijn gesloopt of anderszins volledig teloor gegaan), worden door burgemeester en wethouders van de monumentenlijst gehaald.
De opbouw en inhoud van dit artikel vertoont gelijkenis met artikel 11 van de Monumentenwet 1988. Deze verordening legt de vergunningverlening ten aanzien van gemeentelijke monumenten in handen van het college.
De Monumentenwet 1988 regelt de vergunningverlening voor de wijziging van rijksmonumenten door het college in de artikelen 11 tot en met 21. In dit artikel gaat het derhalve alleen over beschermde gemeentelijke monumenten.
Het artikel regelt dat een vergunning nodig is om een beschermd monument te verstoren (lid 2). Dit geldt ook voor archeologische monumenten. Over opgravingen en vondsten is niets in de verordening geregeld. Reden hiervoor is dat deze aspecten uitputtend in de Monumentenwet 1988 zijn geregeld.
Als het college de aanvraag in behandeling neemt, moet door hem op grond van de verordening advies gevraagd worden aan de monumentencommissie. Nadat dit advies aan burgemeester en wethouders is uitgebracht moet het college ermee rekening houden dat artikel 4:7 of artikel 4:8 Awb van toepassing kan zijn. Over het voornemen de beschikking af te geven, dan wel geheel of gedeeltelijk af te wijzen moeten de aanvrager en de belanghebbenden worden gehoord. Deze kunnen naar keuze hun zienswijzen schriftelijk of mondeling naar voren brengen op grond van artikel 4:9 Awb. De monumentencommissie adviseert het college. Vervolgens, dus na ontvangst van het advies, beslist het college. De redactie heeft tot gevolg dat, wanneer de monumentencommissie niet tijdig adviseert, het college de volgende keuze kan maken: zonder advies een beslissing nemen of besluiten om het (te laat uitgebrachte advies) toch in zijn overwegingen betrekken.
Zijn er geen wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het geding, dan is overeenstemming niet vereist.
Dit lid bevat de mogelijke intrekkingsgronden voor de vergunning tot wijziging of afbraak van beschermde gemeentelijke monumenten. De bepaling onder c heeft de volgende achtergrond: als de omstandigheden bij de vergunninghouder ten aanzien van het monument wijzigen, dan zou het zo kunnen zijn dat als er een nieuwe belangenafweging zou kunnen plaatsvinden, de belangen van het monument behoren voor te gaan. In dat geval moet de vergunningverlener (het college) de mogelijkheden hebben om de vergunning in te trekken.
Gelet op de taak van de monumentencommissie, ligt het voor de hand dat een afschrift van de intrekking aan die commissie wordt gezonden. Er kunnen zich omstandigheden voordoen waarin het aanbeveling verdient om de monumentencommissie om advies te vragen. De commissie kan ook ongevraagd adviseren.
Dit artikel vloeit voort uit artikel 15, lid 1, van de Monumentenwet 1988.
De procedure voor de afgifte door het college van de vergunning voor beschermde rijksmonumenten staat in de artikelen 11 tot en met 21 van de Monumentenwet 1988.
De Monumentenwet 1988 schrijft voor dat de monumentencommissie bij de aanvragen om vergunning voor beschermde rijksmonumenten wordt ingeschakeld.
Artikel 154, lid 1, van de Gemeentewet laat aan de gemeentelijke wetgever de keuzemogelijkheid om op overtreding van verordeningen een geldboete te stellen van de tweede of de eerste categorie. In artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht zijn de geldboetecategorieën opgenomen. De op te leggen boete voor strafbare feiten in de eerste categorie is maximaal € 226,89; in de tweede categorie maximaal € 2268,90. Het is de gemeente niet toegestaan om een hogere geldboete op te nemen dan in genoemde categorieën.
In de Monumentenwet 1988 is handelen in strijd met artikel 11 (het verbod om een beschermd monument zonder vergunning te wijzigen of af te breken) gekoppeld aan een geldboete van de vijfde categorie
Op gemeentelijk niveau is, gelet op de ernst van dit vergrijp, de hoogte van de strafmaat voor beschermde rijksmonumenten en de wens om enige preventieve werking te bereiken, de keuze voor de geldboete van de tweede categorie voor de hand liggend.
De artikelen 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering wijzen de ambtenaren aan die met de opsporing van strafbare feiten zijn belast. Artikel 141 noemt de ambtenaren met een algemene opsporingsbevoegdheid, zoals politieagenten. Uit de bewoordingen van artikel 142 blijkt dat de gemeentelijke wetgever bevoegd is om in zijn verordeningen toezichthouders aan te wijzen.
Op basis van deze bepaling kan het college medewerkers van Bouw‑ en Woningtoezicht of Monumentenzorg aanwijzen als buitengewoon toezichthouder.
De datum van inwerkingtreding en het vervallen van de oude verordening is allereerst geregeld voor gemeentelijke monumenten. Vervolgens wordt bepaald dat de op grond van de oude verordening op de gemeentelijke monumentenlijst voorkomende monumenten geacht worden te zijn aangewezen en geregistreerd overeenkomstig deze nieuwe verordening.
Ten slotte is geregeld dat aanvragen om vergunning voor gemeentelijke monumenten die zijn ingediend vóór het van kracht worden van deze verordening, worden afgehandeld op grond van de oude verordening.