Organisatie | Voerendaal |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening toeslagen en verlagingen Wet investeren in jongeren |
Citeertitel | Verordening toeslagen en verlagingen Wet investeren in jongeren |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Werk, zorg en inkomen |
Regeling vervangt Verordening tijdelijke regels Wet investeren in jongen Voerendaal 2009
Wet investeren in jongen, art. 12, lid 1 onder e
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
16-06-2011 | 01-01-2011 | Nieuwe regeling | 26-05-2011 Weekblad Parkstad, 08-06-2011 | 2011 / 4 / 5 |
De raad van de gemeente Voerendaal,
gezien het voorstel van burgemeester en wethouders,
gezien het advies van de commissie Samenleving,
overwegende dat op grond van artikel 12, eerste lid, onderdeel e WIJ de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het verhogen en verlagen van de norm, bedoeld in artikel 35 WIJ;
HOOFDSTUK 3 CRITERIA VOOR HET VERLAGEN VAN DE NORM OF DE TOESLAG
De norm of de toeslag voor de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwde wordt lager vastgesteld indien de deelname is beëindigd aan onderwijs of beroepsopleiding op grond waarvan aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering dan wel op kinderbijslag.
Voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar wordt in afwijking van artikel 3, de toeslag als bedoeld in artikel 30 van de wet op nihil gesteld.
Indien voor de belanghebbende een combinatie van een toeslag op grond van artikel 3 en een of meer verlagingen op grond van de artikelen 4, 5, 6, 7 en 8 geldt, bedraagt de verlaging niet meer dan 25% van het netto minimumloon ten opzichte van de norm zoals die is vastgesteld in artikel 35 van de wet.
Aldus besloten door de raad der gemeente Voerendaal in zijn openbare vergadering van 26 mei 2011,
De Voorzitter, De Griffier,
Deze verordening is alleen van toepassing op personen 18 tot 27 jaar met een WIJ.
Voor personen van 27 tot 65 jaar is er een separate Bijstandsverordening toeslagen en verlagingen WWB. .
Personen van 65 jaar en ouder ontvangen in voorkomende gevallen een Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen via de SVB.
In artikel 35 van de WIJ staat dat het dagelijks bestuur in een verordening vastlegt wanneer zij
De actuele tekst van artikel 35 WIJ luidt:
1. In de verordening, bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel e, stelt de gemeenteraad vast voor welke categorieën de norm wordt verhoogd of verlaagd en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald.
2. In deze verordening stelt de gemeenteraad in elk geval vast dat:
3. In de verordening worden uitsluitend verhogingen of verlagingen vastgesteld als bedoeld in de artikelen 30 tot en met 34.
4. Verhoging of verlaging van de norm of afwijkende vaststelling van de toeslag vindt plaats onverminderd artikel17,eerste lid.
Deze verordening vervangt de Tijdelijke verordening die was vastgesteld en volgt de visie en beleid die hebben geleid tot de nieuwe Bijstandverordening.
In dit artikel verklaren wij alleen die begrippen die niet in de WIJ, WWB en / of de Awb benoemd zijn.
Wanneer een WIJ-partner samenwoont met een WWB-partner die samen geen of onvoldoende
inkomsten hebben, dan vindt er een afwijkende berekening van het gezinsinkomen plaats.
Belangrijk daarbij is of er wel of geen kinderen in het gezin zijn.
Wanneer een stel geen kinderen heeft moeten wij ieder van hen als alleenstaande beschouwen.
Zij hebben dan beiden recht op de norm voor een alleenstaande. Samen derhalve 100% van de gezinsnorm. Toeslagen zijn hier niet aan de orde.
Wanneer een stel wel kinderen heeft is de berekening ingewikkelder. In deze situatie wordt ieder van de ouders als alleenstaande ouder beschouwd. Beiden hebben formeel daarom recht op 70% van de gezinsnorm, samen 140%. Dat is echter te veel. In deze situaties is de WIJ-ouder leading. Hij wordt dan beschouwd als een alleenstaande ouder. Via de WIJ betalen wij hem dan een tegemoetkoming van 70% van de gezinsnorm. De andere partner krijgt een aanvulling via de WWB die leidt tot een uitkering van 100% van de gezinsnorm, 30% derhalve.
Bij de vaststelling van de basisnorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder kan betrokkene de bestaanskosten geheel met een ander kan delen. Indien dit niet het geval is, wordt de basisnorm verhoogd met een toeslag.
Artikel 30 WIJ schrijft voor dat het college de norm verhoogt, bedoeld in de artikelen 26, onderdeel b en 27, onderdeel b, met een toeslag voor zover de jongere hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander.
Bij het niet kunnen delen wordt de maximale toeslag bepaalt op 20% van het netto minimumloon. Dit wordt regelmatig (veelal (half)jaarlijks) bijgesteld. De artikelen 31, 32, 33 en 34 WIJ geven de gemeente de bevoegdheid om voor bepaalde categorieën de norm of de toeslag lager vast te stellen. Dit betekent dat indien aanvrager voldoet aan de voorwaarde genoemd in artikel 3, tweede lid, van de verordening, het toch kan zijn dat er geen recht op een toeslag bestaat van 20% van het netto minimumloon, indien de gemeente daarnaast tevens gebruik maakt van de mogelijkheid om de norm of de toeslag te verlagen (zie de artikelen 4 tot en met 8 van deze verordening).
Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op. Deze schaalvoordelen treden op omdat de woonlasten kunnen worden gedeeld. De kosten van huur, heffingen, belastingen, verzekeringen, vastrecht nutsbedrijven en dergelijke zijn voor personen die een woning delen lager, omdat deze kosten per woning slechts eenmaal in rekening worden gebracht. Deze schaalvoordelen worden berekend op 10% van het netto minimumloon. Indien er op enigerlei wijze sprake is van het kunnen delen van kosten, wordt de toeslag als gevolg van de optredende schaalvoordelen vastgesteld op 10% van het netto minimumloon.
Het houden van kostgangers of het fungeren als hospita levert de uitkeringsgerechtigde inkomsten op. Deze inkomsten zijn veelal van dien aard dat zij hoger zijn dan de schaalvoordelen zoals bedoeld in lid 3 van artikel 3. Derhalve ontvangen kostgevers en/of hospita's geen toeslag.
Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op. Deze schaalvoordelen treden op omdat de woonlasten kunnen worden gedeeld. De kosten van huur, heffingen, belastingen, verzekeringen, vastrecht nutsbedrijven en dergelijke zijn voor personen die een woning delen lager, omdat deze kosten per woning slechts eenmaal in rekening worden gebracht. Deze schaalvoordelen worden berekend op 10%. Derhalve wordt de verlaging als gevolg van de optredende schaalvoordelen vastgesteld op 10% van het netto minimumloon.
De hoogte van de uitkering van alleenstaanden en alleenstaande ouders is afhankelijk van het kunnen delen van de kosten van het bestaan. Ook gehuwden kunnen schaalvoordelen genieten aangezien zij de kosten van het bestaan kunnen delen omdat zij de door hen bewoonde woning niet alleen bewonen. Deze schaalvoordelen leiden ertoe dat de gehuwdenuitkering wordt verlaagd. De verlaging bedraagt 10% van het netto minimumloon.
De uitkering dient voldoende te zijn om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien. De kosten van het wonen maken daar deel van uit. Indien betrokkene geen woonkosten heeft, wordt de uitkering verlaagd.
De extra kosten die gemaakt moeten worden om de woning te kunnen bewonen, worden geraamd op 20% van het netto minimumloon. Het vorenstaande resulteert in een verlaging van 20% van het netto minimumloon.
De verlaging voor alleenstaanden en alleenstaande ouders wordt in mindering gebracht op de (in eerste instantie) berekende toeslag. Indien de toeslag lager is dan de in het tweede lid opgenomen verlaging, wordt het restant op de basisnorm gekort. Daar gehuwden geen toeslag ontvangen, vindt bij hen de verlaging op de basisnorm plaats.
Degene die recentelijk het onderwijs of de beroepsopleiding heeft beëindigd, op grond waarvan er recht bestond op een toelage in het kader van de Wet op de studiefinanciering dan wel kinderbijslag, ontvangt een lagere uitkering. De reden hiervoor is dat de omstandigheden en mogelijkheden van degenen die recentelijk het onderwijs of de beroepsopleiding hebben beëindigd gedurende een zekere periode zodanig vergelijkbaar zijn met die van studerenden, dat voor hen de noodzakelijke bestaanskosten in beginsel op hetzelfde niveau worden gesteld als dat voor hen tijdens de studieperiode op grond van de Wet op de studiefinanciering was gegarandeerd.
De verlaagde uitkering geldt voor een periode van zes maanden, aansluitend op de datum waarop het onderwijs of de beroepsopleiding is beëindigd. Indien tussentijds de uitkering wordt beëindigd als gevolg van werkaanvaarding, heeft dit geen invloed op de termijn van zes maanden. Lid 3
De verlaging is gebaseerd op het bedrag dat in de toelage studiefinanciering zit voor de kosten van levensonderhoud. Omgerekend naar een percentage van de uitkering bedraagt deze verlaging, afgerond, 25% van het netto minimumloon.
De verlaging voor alleenstaanden en alleenstaande ouders wordt in mindering gebracht op de (in eerste instantie) berekende toeslag. Het restant wordt op de basisnorm in mindering gebracht. Daar gehuwden geen toeslag ontvangen, vindt bij hen de verlaging op de basisnorm plaats.
De WIJ kent aan de gemeente op grond van art. 34 lid 1 de bevoegdheid toe om de toeslag, bedoeld in artikel 30 van de wet, afwijkend vast te stellen, voor zover de gemeente van oordeel is dat de hoogte van de toeslag een belemmering kan vormen voor de aanvaarding van arbeid.
De gemeente kiest ervoor om elke prikkel tot werkaanvaarding aan te nemen en wenst voor deze categorie daarom het verschil tussen uitkering en loon zo groot mogelijk te maken. Daarom wordt de toeslag op nihil gesteld.
De nieuwe wet laat aan de gemeente over hoe de inkomsten uit kostgeverschap op de uitkering worden gekort. Deze inkomsten zijn veelal van dien aard dat zij hoger zijn dan de schaalvoordelen zoals bedoeld in lid 1 van artikel 4. Derhalve wordt de norm voor echtparen 20% van het netto minimumloon lager vastgesteld.
Indien gebruik wordt gemaakt van de verlagingsmogelijkheden zoals die zijn genoemd in de artikelen 4 tot en met 8, dient rekening te worden gehouden met de effecten van cumulatie van factoren. Een dergelijke cumulatie kan er namelijk toe leiden dat de uitkering die overblijft onvoldoende is om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Vandaar dat een maximum is verbonden aan het te korten bedrag.
De uitvoering van deze verordening berust bij het Dagelijks Bestuur van Kompas, gemeentelijk collectief voor werk, inkomen & zorg.
De verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2011.