Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Kerkrade

Beleidsregels langdurigheidstoeslag 2007

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieKerkrade
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels langdurigheidstoeslag 2007
CiteertitelBeleidsregels langdurigheidstoeslag 2007
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Op grond van de overgangsregeling zoals omvat in artikel 36 lid 6 zijn deze beleidsregels slechts in bepaalde gevallen van toepassing. Voor de andere gevallen wordt verwezen naar de door het college daterende 1 juli 2009 vastgestelde verordening en beleidsregels langdurigheidstoeslag 2009.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet werk en bijstand, artikel 36

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

22-11-200701-01-200601-01-2009nieuwe regeling

30-09-2007

Zuid-Limburger 21-11-2007

07n00712

Tekst van de regeling

Intitulé

BELEIDSREGELS LANGDURIGHEIDSTOESLAG 2007 GEMEENTE KERKRADE

 

 

VOORWOORD  

De langdurigheidstoeslag is opgenomen in de op 1 januari 2004 inwerking getreden Wet werk en bijstand (WWB). Wie 5 jaar aaneengesloten een inkomen op bijstandsniveau heeft gehad, heeft als aan de voorwaarden is voldaan, recht op deze toeslag.

 

Naar aanleiding van de wijziging van artikel 36, eerste lid onder b van de WWB per 1 september 2006 en een aantal uitspraken van de Centrale Raad van Beroep moet de wijze waarop het recht op langdurigheidstoeslag door de Gemeente Kerkrade wordt beoordeeld, worden aangepast.

 

Vóór 1 september 2006 moest op grond van artikel 36, lid 1 onderdeel b WWB. zelfs een zeer gering inkomen, wat volledig gekort werd op de WWB, verplicht worden uitgelegd als een indicatie voor een duurzaam perspectief op de arbeidsmarkt. Dit leidde tot een schrijnende uitvoeringspraktijk.

 

De regering heeft het daarom wenselijk gevonden deze bepaling per 1 september 2006 te wijzigen met terugwerkende kracht tot 1 januari 2006. Met de wijziging wordt beoogd gemeente de bevoegdheid te geven om af te wijken van de bepalingen in artikel 36, eerste lid onderdeel b, indien de inkomsten uit arbeid gedurende een zo korte periode en/of tot een zodanig laag bedrag zijn ontvangen, dat daarvan in redelijkheid niet gezegd kan worden dat de betrokkene ‘arbeidsperspectief’ heeft. In de memorie van Toelichting op de wetswijziging geeft de staatssecretaris aan dat de gemeenten er verstandig aandoen om beleidsregels op te stellen.

 

Deze nota is bewust op de uitvoeringspraktijk geschreven. Dit met name in het hoofdstuk 2 (doelgroep) bij leeftijd 2.2, duur 2.3 bijstandsnorm 2.4.1 en in het hoofdstuk 3 (uitvoering) bij aanvraag 3.1

 

Er is beleid geformuleerd (2.4.2) dat invulling geeft aan de gegeven bevoegdheid inzake geringe inkomsten en/of geringe duur. Hierbij is aangesloten bij perioden en/of bedragen die ook al in de WWB worden gebruikt. Door aan te sluiten bij de vrijlatingsbepalingen van de WWB kan het beste beargumenteerd worden dat klanten die per periode van 12 maanden niet in staat zijn meer te verdienen dan het bedrag genoemd in artikel 31 lid 2 onder k WWB jo. artikel 7 onder h Regeling WWB (de vrij te laten onkostenvergoeding voor vrijwilligerswerk zonder dat er sprake is van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling) op de peildatum geen arbeidsmarktperspectief hebben.

 

Behalve de wetswijziging zijn er nog een aantal belangrijke uitspraken geweest van de Centrale Raad van Beroep. Deze uitspraken gaan over de situatie dat aanvragers geheel en gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn en in afwijking van de wettekst van artikel 36 lid 4 WWB toch recht behoren te hebben op de langdurigheidstoeslag. De staatssecretaris heeft aangekondigd op termijn een wetswijziging voor te bereiden rekening houdend met deze uitspraken. In de Verzamelbrief van november 2006 is wel aangegeven dat het kabinet de uitspraak van de CRvB volgt en de kring van rechthebbenden wordt uitgebreid met deze groep. (2.4.2 en onder 2.8)

Hoofdstuk 1 Positionering langdurigheidstoeslag

Vanaf 1 januari 2004 draagt de gemeente zorg voor de uitvoering van de langdurigheidstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Wet werk en bijstand (WWB). In dit hoofdstuk komen de volgende aspecten aan de orde: - de achtergrond en de doelstelling van de langdurigheidstoeslag; - de positie van de gemeente in de verstrekking van deze toeslag; - de langdurigheidstoeslag en de bijzondere bijstand.

1.1 Achtergrond en doelstelling

De WWB gaat ervan uit dat de bijstandsnorm met of zonder verhoging of verlaging toereikend is voor de voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Elke toeslag op dit sociaal minimum kan een belemmering vormen voor reïntegratie en is vanaf de invoering van de WWB niet meer mogelijk. Een uitzondering op deze regel vormt de langdurigheidstoeslag. Deze toeslag is in het leven geroepen om personen, die geen perspectief hebben op arbeid en dus ook geen uitzicht op verhoging van hun inkomen door werk, een vergelijkbare inkomenspositie te bieden met personen van 65 jaar en ouder. Uitkeringsgerechtigden van 65 jaar en ouder ontvangen maandelijks immers een hogere uitkeringsnorm dan personen jonger dan 65 jaar.

 

Evenals de hogere norm voor personen van 65 jaar en ouder is de langdurigheidstoeslag niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Wel wordt hij in afwijking tot de 65- plussers niet maandelijks maar jaarlijks uitbetaald. Met de verstrekking van de langdurigheidstoeslag wordt bereikt dat er op het moment van uitbetaling ruimte ontstaat binnen het budget waardoor hogere kosten kunnen worden voldaan, bijvoorbeeld vervangingsuitgaven.

 

Voor alle duidelijkheid; de langdurigheidstoeslag valt noch onder het begrip algemene bijstand en noch onder het begrip bijzondere bijstand. De toeslag bestaat afzonderlijk naast de algemene bijstand en bijzonder bijstand en komt ten laste van het I-deel. Niet alle artikelen van de WWB zijn dan ook van toepassing op de langdurigheidstoeslag. In artikel 36 lid 6 WWB worden de van toepassing zijnde artikelen genoemd.

1.2 Positie gemeente

De positie van de gemeente bij het verstrekken van de langdurigheidstoeslag is vergelijkbaar met die bij het verstrekken van algemene bijstand. In artikel 36 lid 1 Wwb staat het volgende: “ het bestuur verleent op aanvraag een langdurigheidstoeslag.” Dit is dwingend door de wetgever bepaald en er is in principe geen beleidsruimte bij de uitvoering. Inkomenspolitiek is immers voorbehouden aan het Rijk. De voorwaarden arbeidsperspectief en de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en aanvaarden dienen wel door de gemeente nader te worden ingevuld.

1.3 De langdurigheidstoeslag en bijzondere bijstand

Een persoon die noodzakelijke bestaanskosten heeft, die voortkomen uit bijzondere individuele omstandigheden en waarin de algemene bijstand niet voorziet, kan in aanmerking komen voor bijzondere bijstand. De omstandigheden van het individu bepalen welke kosten in aanmerking komen voor bijzondere bijstand. Voor kosten van duurzame gebruiksgoederen geldt dat het sociaal minimum toereikend wordt geacht om vervangingsuitgaven te doen. Men dient voor deze kosten geld te reserveren.

 

De verstrekking van de langdurigheidstoeslag kan gevolgen hebben voor de verstrekking van de bijzondere bijstand. Het besteedbaar inkomen is door toekenning van de langdurigheidstoeslag immers hoger dan dat van personen die niet in aanmerking komen voor de toeslag. De gemeenten zijn vrij in de bepaling of en in hoeverre de verstrekte toeslag de draagkracht voor de bijzondere bijstand beïnvloedt.

Hoofdstuk 2 De doelgroep van de langdurigheidstoeslag

2.1 Inleiding

In artikel 36 WWB wordt de doelgroep genoemd die in aanmerking komt voor de langdurigheidstoeslag. De volgende aspecten zijn belangrijk in de beoordeling of iemand tot die doelgroep behoort en dus een toeslag moet worden verleend:

· leeftijd (2.2);

· duur (2.3);

· inkomen (2.4);

· vermogen (2.5);

· arbeidsperspectief (2.6);

· verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en aanvaarden (2.7);

· afwijkende criteria voor personen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering (2.8).

 

In dit hoofdstuk wordt bij inkomen (2.4) de wetswijziging (ingaande 1 september 2006) uitgewerkt in beleidsregels. Verder komen bovengenoemde aspecten uitgebreid aan de orde. Eerst wordt het relevante wetsartikel aangehaald. Daarna wordt de inhoud van het artikel verklaard en naar de praktijk vertaald. Omdat de langdurigheidstoeslag ook open staat voor andere minima dan die bij de gemeente bekend zijn, komt als laatste de tracering van de doelgroep aan de orde.

2.2 Leeftijd

Relevant wetsartikel: Artikel 36 lid 1 WWB “Het bestuur verleent op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 23 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar ….”

 

Hieruit is op te maken dat uitsluitend personen tussen de 23 en 65 jaar aanspraak kunnen maken op de toeslag. Het feit dat beneden de leeftijd van 23 jaar er geen recht bestaat op een langdurigheidstoeslag houdt verband met de zogenaamde referteperiode van zestig maanden. Deze periode kan pas vanaf de 18-jarige leeftijd worden opgebouwd. De verklaring voor het uitsluiten van de groep 65-plusssers zit in het feit dat voor hen reeds een hogere uitkeringsnorm geldt. De langdurigheidstoeslag is namelijk gebaseerd op het verschil tussen de uitkeringsnormen van personen van jonger dan 65 en ouder dan 65 jaar.

 

Als er sprake is van partners en een van de partners voldoet niet aan de gestelde (leeftijds)vereisten voor toekenning van een langdurigheidstoeslag betekent dit dat er in het geheel geen aanspraak bestaat op een langdurigheidstoeslag (uitspraak CRvB 8/8/2006, nrs. 06/3157 WWB). Dit betekent dat aanvragen van (echt)paren waar één partner 65+ is of één partner -23 is moeten worden afgewezen. Indien één partner uitgesloten is van recht op bijstand (artikel 24 WWB) kan aan de wel rechthebbende partner een langdurigheidstoeslag worden toegekend naar de norm van alleenstaande (ouder).

2.3 Duur

Relevant wetsartikel: Artikel 36 lid 1 onder a WWB “…..gedurende een ononderbroken periode van zestig maanden….”

 

Door het kabinet wordt het normbedrag ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan niet meer toereikend geacht bij personen die langer dan zestig maanden aangewezen zijn geweest op een inkomen op bijstandsniveau en bij wie het arbeidsperspectief ontbreekt (zie 2.6). Deze personen komen in aanmerking voor een toeslag op de reguliere uitkering. Een onderbreking van deze periode door bijvoorbeeld aanvaarding van arbeid veroorzaakt meestal een verbetering in financiële positie en van het arbeidsmarktperspectief van de klant. Pas na een ononderbroken termijn van zestig maanden is een langdurigheidstoeslag weer aan de orde.

 

Bij onderbrekingen van de periode van zestig maanden, bijvoorbeeld kortdurend verblijf in buitenland waarbij geen inkomsten zijn genoten, kan langdurigheidstoeslag worden verstrekt als in voldoende mate is getracht algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden.

Als men buiten de peildatum in detentie heeft gezeten maar overigens wel aan de voorwaarden heeft voldaan komt men wel in aanmerking voor langdurigheidstoeslag.

Verificatie van de termijn kan door middel van raadpleging van het eigen geautomatiseerde uitkeringssysteem of een verklaring van het UWV of de SVB.

2.4 Inkomen

Bij de beoordeling of een persoon in aanmerking komt voor een toeslag hebben drie aspecten betrekking op inkomen. Deze zijn:

1. Bijstandsnorm

2. Inkomsten uit of in verband met arbeid

3. Inkomen uit langdurigheidstoeslag

 

2.4.1 Bijstandsnorm

Relevant wetsartikel: Artikel 36 lid 1 onder a WWB “…. een inkomen heeft dat niet hoger is dan de bijstandsnorm..”

 

Het inkomen van de persoon die de toeslag aanvraagt mag niet meer bedragen dan de bijstandsnorm. Voor het begrip bijstandsnorm wordt verwezen naar de WWB paragraaf 3.2; ”… op de belanghebbende van toepassing zijnde norm, vermeerderd of verminderd met de op grond van paragraaf 3.3, door het bestuur vastgestelde verhoging of verlaging.”

In gevallen waarbij het inkomen middels een andere uitkering dan de bijstandsuitkering wordt verkregen, moet een vergelijking plaatsvinden tussen het inkomen en de in die situatie toepasbare bijstandsnorm. Daarbij hanteren wij in Kerkrade ook strikt de bijstandsnorm. Ook de CRvB is deze mening toegedaan.

2.4.2 Inkomsten uit of in verband met arbeid

Relevant wetsartikel:

In artikel 36 lid 1 onder b WWB staat (wetswijziging ingaande 1 september 2006) : “gedurende de in onderdeel a bedoelde periode geen inkomsten uit of in verband met arbeid heeft ontvangen of ten aanzien van wie het college van oordeel is dat, gelet op de zeer geringe hoogte van de inkomsten uit of in verband met arbeid in die periode en de zeer geringe duur van deze arbeid, in redelijkheid niet gesproken kan worden van een feitelijke aanwezigheid van arbeidsmarktperspectief”.

De gemeente Kerkrade kiest er voor in deze aansluiting te zoeken bij het bedrag genoemd artikel 31 lid 2 onder k jo. artikel 7 onder h Regeling WWB. Dit is het bedrag dat zonder verrekening met de WWB kan worden ontvangen voor vrijwilligerswerk, als dat vrijwilligerswerk niet bijdraagt aan hun arbeidsinschakeling.

 

Artikel 1

Naar het oordeel van de gemeente Kerkrade is er geen sprake van arbeidsmarktperspectief indien de in artikel 36, lid 1 onder b bedoelde inkomsten uit of in verband met arbeid in de periode van zestig maanden per periode van 12 maanden

het bedrag zoals genoemd in artikel 31 lid 2 onder k WWB jo. artikel 7 onder h Regeling WWB (de vrij te laten onkostenvergoeding voor vrijwilligerswerk zonder dat er sprake is van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling) zoals dat geldt per 1 januari van het jaar waarop de aanvraag langdurigheidstoeslag betrekking heeft niet overstijgt en wordt de langdurigheidstoeslag indien aan de overige voorwaarden is voldaan, toegekend.

 

Het definiëren van de ‘zeer geringe duur’ is niet noodzakelijk. Indien in een periode van zestig maanden per 12 maanden slechts het refertebedrag is verdiend, is de duur van de periode waarin de inkomsten zijn ontvangen relatief gezien altijd ‘zeer gering’.

 

Personen die een inkomen hebben uit arbeid of in verband met arbeid, zoals WW, ZW of WAO/WIA met minder dan 80% arbeidsongeschiktheid, behoren in principe niet tot de doelgroep. Van hen werd aangenomen dat zij nog arbeidsperspectief hadden en dus niet aan de eisen voor toekenning van de langdurigheidstoeslag voldeden. Ook personen die een aanvullende uitkering op deze inkomsten ontvingen, kwamen niet in aanmerking voor de toeslag.

 

De CRvB heeft echter uitgesproken dat het zonder meer aanwezig achten van een reëel arbeidsmarktperspectief bij personen die in de referte-periode inkomen in verband met arbeid ontvingen, bestaande uit een gedeeltelijke WAO/WIA-uitkering niet aanvaardbaar is. Niet is gebleken dat het voor gedeeltelijk arbeidsongeschikte personen eenvoudiger is om daadwerkelijk arbeid te verwerven dan voor personen ten aanzien van wie geen gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid is vastgesteld. De CRvB meent dat deze mensen wel recht hebben op de toeslag. De consequentie van deze uitspraak is dat iedere gedeeltelijke WAO/WIA’er zonder inkomsten uit arbeid die voldoet aan de overige voorwaarden recht heeft op langdurigheidstoeslag. (uit Verzamelbrief SZW november 2006).

 

In de praktijk kan de gemeente tegen het probleem aanlopen dat iemand binnen de termijn van zestig maanden verschillende samenlevingsvormen heeft gehad.

 

Bijvoorbeeld: Een persoon heeft samengewoond met een partner met inkomsten uit arbeid in aanvulling op de uitkering en is ten tijde van de aanvraag weer alleenstaande. De gemeente kan kijken of de aanvrager inkomsten uit of in verband met arbeid heeft genoten. Inkomsten uit of in verband met arbeid beïnvloedt het arbeidsmarktperspec-tief in positieve zin. In de situatie van het voorbeeld is het arbeidsmarktperspectief van de aanvrager hetzelfde is gebleven. Hij heeft immers niet gewerkt. De ex-partner is geen bijstandspartij meer en vraagt de toeslag niet aan.

LET OP:

De inkomsten van de ex-partner zijn wel van invloed op de voorwaarde van een minimuminkomen gedurende 60 maanden. Lagen de inkomsten hoger dan de bijstandsnorm is een toeslag niet aan de orde op grond van art. 36 lid 1 onder a WWB.

 

Kortom:

Is men op de peildatum gehuwd c.q. ongehuwd samenwonend en heeft één partner geen recht op langdurigheidstoeslag, dan hebben beiden geen recht.

Is men op de peildatum gehuwd en zit één partner op dat moment in detentie, dan komt de achterblijvende partner in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de norm van een alleenstaande (ouder).

Is men op de peildatum ongehuwd of alleenstaande ouder, dan is alleen de situatie van deze persoon belangrijk.

2.4.3. Samenhang langdurigheidstoeslag en premiebeleid en inkomstenvrijlating

Het is van belang dat de in de WWB voorkomende instrumenten langdurigheidstoeslag, en premies en inkomensvrijlating in hun onderlinge samenhang op inzetbaarheid worden beoordeeld. Het is aan de gemeente om maatwerk te leveren en dus in het individuele geval de juiste instrumentkeuze te maken. Zo kunnen belanghebbenden die in staat moeten worden geacht inkomsten uit arbeid te verwerven in sommige gevallen aanspraak maken op een premie en verkrijgen ze daardoor extra financiële middelen. Voor diegenen die (nog) geen arbeidsmarktperspectief hebben, voorziet de WWB in een langdurigheidstoeslag.

 

Artikel 31 lid 2 onder o WWB bepaalt dat de gemeente de bevoegdheid krijgt inkomsten uit arbeid vrij te laten, mits niet langer dan zes maanden, als dit naar oordeel van het van het bestuur bijdraagt aan de arbeidsinschakeling. Deze groep kan alleen aanspraak maken op de langdurigheidstoeslag indien het totaal van deze inkomsten gedurende een heel jaar lager zijn geweest dan het bedrag genoemd artikel 31 lid 2 onder k jo. artikel 7 onder h Regeling WWB.

 

Alleenstaande ouders met kinderen jonger dan vijf jaar mogen de aan arbeid en zorg gerelateerde heffingskortingen volledig behouden als zij inkomsten uit parttime arbeid ontvangen. Deze heffingskortingen worden dus niet meegerekend bij het vaststellen van de bijstandsuitkering. De inkomsten uit arbeid worden wel volledig in mindering gebracht op de uitkering. Als er sprake is van (meer dan geringe) inkomsten uit arbeid komen zij dus niet in aanmerking voor de langdurigheidstoeslag.

 

Artikel 2

De gemeente Kerkrade heeft premiebeleid vastgesteld. De premie vrijwilligerswerk varieert van € 0 per jaar bij werkzaamheden van maximaal 6 uur per week tot € 540 per jaar bij werkzaamheden van 16 uur per week of meer. Deze premie wordt niet meegenomen in de bepaling van de hoogte van het inkomen. Het zou ontmoedigend werken op de doelgroep als hun inspanningen deel te nemen aan de maatschappij zouden leiden tot het verlies van de langdurigheidstoeslag.

2.4.4. Inkomen uit langdurigheidstoeslag

Relevant wetsartikel:

In artikel 36 lid 2 WWB staat: “ Bij vaststelling van het inkomen, bedoeld in het eerste lid onderdeel a, wordt een eerder verstrekte langdurigheidstoeslag buiten beschouwing gelaten.”

 

Om te voorkomen dat de reeds verstrekte toeslag (bijvoorbeeld een toeslag in 2006) invloed heeft op een volgend te verstrekken toeslag, is dit lid in artikel 36 opgenomen.

2.5 Vermogen

In artikel 36 lid 1 onder a WWB staat vermeld dat de vermogensgrenzen van artikel 34 WWB overeenkomstig van toepassing zijn. Dit betekent dat het hebben van een vermogen boven de vermogensgrens leidt tot afwijzing van de langdurigheidstoeslag. In de situatie dat een aanvrager in de referte-periode heeft moeten interen (middels 1 ½ keer de norm) wordt de aanvraag eveneens afgewezen.

2.6 Arbeidsmarktperspectief

Dit aspect van de toeslag wordt niet expliciet in artikel 36 WWB genoemd, maar uit de Memorie van Toelichting (MvT) blijkt de relevantie van dit begrip: “Het ontbreken van arbeidsmarktperspectief is van essentiële betekenis; het vormt de rechtvaardigingsgrond voor een afwijkende regeling voor de specifieke doelgroep. Het maken van het juiste onderscheid tussen uitkeringsgerechtigden met en zonder arbeidsmarktperspectief vraagt om specifieke aandacht van de uitvoering. Bij aanwezigheid van arbeidsmarktperspectief zou de langdurigheidstoeslag een ongewenste bonus vormen op een langdurig verblijf in de uitkering en een onaanvaardbare bijdrage leveren aan de armoedeval. Met andere woorden: de beoordeling of iemand nog arbeidsmarktperspectief heeft is één van de belangrijkste voorwaarden van de langdurigheidstoeslag.

 

Volgens de MvT moet het arbeidsmarktperspectief elk jaar opnieuw beoordeeld worden. Het is geen vanzelfsprekendheid dat als er bij de beoordeling van de vorige aanvraag om de toeslag sprake was van een ontbrekend arbeidsmarktperspectief, het jaar daarop ook zo is. De gemeente heeft dus de taak te beoordelen of er sprake is van het ontbreken van arbeidsmarktperspectief. Dit in samenhang met de onder punt 2.7 genoemde verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en aanvaarden.

 

Concreet wordt er dus gesteld dat als iemand al zestig maanden geen arbeid heeft verricht dit een indicatie is voor het ontbreken van arbeidsmarktperspectief. Verder kan het feit dat in een onderzoek is vastgesteld dat een persoon geen arbeidsmarktmogelijkheden meer heeft een indicatie zijn voor het ontbreken van arbeidsmarktperspectief. Bij de beoordeling of iemand tot de doelgroep behoort, wordt er namelijk onderzoek gedaan naar de gezondheid en belastbaarheid van de persoon.

 

Naast het arbeidsmarktperspectief moet de gemeente voor elke klant de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en aanvaarden beoordelen. Hierover meer in de volgende paragraaf.

2.7 Verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en aanvaarden

 

Relevant wetsartikel:

Artikel 36 lid 1 onder c WWB: “ ….gedurende in het onderdeel a bedoelde periode naar het oordeel van het bestuur voldoende heeft getracht algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en aanvaarden….”

 

In beginsel is iedere persoon van 18 jaar of ouder maar wel jonger dan 65 jaar, die een uitkering ingevolge de WWB / IOAW en IOAZ ontvangt, verplicht om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden en te houden. Categoriale ontheffingen van de verplichting tot arbeidsinschakeling, zoals in de Abw voor alleenstaande ouders en personen van 57 ½ en ouder, zijn als gevolg van de WWB niet meer mogelijk.

 

Bij de beoordeling of iemand voor een langdurigheidstoeslag in aanmerking komt, moet dus worden bekeken of iemand voldoende heeft voldaan aan de voorwaarde om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en aanvaarden. Dit kan aan de hand van de onderzoeken die reeds zijn verricht in het kader van de doelmatigheid van de uitkering (heronderzoeken).

Daarnaast kan het wel of niet verlagen van de uitkering een leidraad zijn voor de beoordeling van het recht op de toeslag. Uiteraard moet de verlaging dan betrekking hebben op een verlaging wegens het niet voldoen aan de voorwaarde om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en aanvaarden. Een persoon kan een toeslag ontvangen als er gedurende zestig maanden aan deze voorwaarde is voldaan. Bij personen die in de referte-periode in een andere gemeente hebben gewoond, moet bij die andere gemeente(n) worden geïnformeerd of er maatregelen zijn opgelegd.

 

Artikel 3

De Gemeente Kerkrade heeft besloten dat indien in de referte-periode op grond van

* de Afstemmingsverordening

dan wel op grond

* het Maatregelenbesluit Abw, Ioaw en Ioaz

een verlaging is opgelegd wegens onvoldoende naleving van de arbeidsverplichting, er geen recht bestaat op langdurigheidstoeslag.

 

Voor personen met een WAO/WIA, WAJONG of WAZ-uitkering van het UWV gelden deze arbeidsvoorwaarden ook. Bij deze groep is het voor de gemeente niet eenvoudig te achterhalen of aan deze voorwaarde is voldaan. Ook in deze gevallen kan wel of niet verlagen van de uitkering wegens het niet voldoen aan de voorwaarde om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en aanvaarden een leidraad zijn voor de beoordeling van het recht op de toeslag.

 

Een verklaring van het UWV hierover kan duidelijkheid scheppen. Met het UWV zijn hieromtrent afspraken gemaakt.

 

De gemeente vraagt per aanvraag of collectief per e-mail, volgens voorgeschreven model, informatie op bij het UWV. De informatie dient een opgave te zijn van het wel of niet verlagen c.q. weigeren van de uitkering over de afgelopen vijf jaar. Zie bijlage 1.

Bij niet-uitkeringsgerechtigden speelt een ander probleem. Zij zijn door geen enkele instantie beoordeeld op arbeidsmogelijkheden voor de arbeidsmarkt. De gemeente zal in die gevallen een oordeel moeten vormen over de mogelijkheden van de aanvrager en of er wordt voldaan aan de voorwaarden van de langdurigheidstoeslag. Deze situatie zal zich niet vaak voordoen maar is wel mogelijk. Te denken valt aan bijvoorbeeld iemand met alimentatie op minimumniveau.

 

Personen met een ANW-uitkering hebben evenmin verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en aanvaarden. Bij deze groep zal de gemeente dus ook een eigen oordeel moeten vellen over de arbeidsmogelijkheden van de aanvrager. En evenals bij de UWV-uitkeringsgerechtigden zal per e-mail informatie worden opgevraagd. In dit geval bij de SVB.

 

Gelet op het aantal te verwachten aanvragen van personen met een ANW-uitkering en de groep niet-uitkeringsgerechtigden wordt uit het oogpunt van efficiëntie een eenvoudige gedragslijn gehanteerd.

Individuele beoordeling zal aan de hand van de aanvraag dienen te geschieden m.b.t. het voldoen aan de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en aanvaarden. Rekening wordt gehouden met een inschrijving als werkzoekende bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) en het aantonen van sollicitatie activiteiten.

De beoordeling van de voorwaarde om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, aanvaarden en te behouden voor Anw-ers zal van toepassing zijn, nadat men bij de eerste toekenning van de langdurigheidstoeslag hiervan schriftelijk in kennis is gesteld. Men dient zich derhalve o.a. in te schrijven bij het CWI.

2.8 Aparte doelgroep arbeidsongeschikten

Zoals reeds eerder is aangegeven, behoren personen met een inkomen in verband met arbeid niet tot de doelgroep. Een uitzondering hierop vormen personen van 23 jaar en ouder met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 – 100 %, die een WAO / WIA uitkering ontvangen. Zij kunnen onder voorwaarden (artikel 36 lid 4 ) in aanmerking komen voor een langdurigheidstoeslag. Deze voorwaarden zijn onder meer de volgende: 1. Recht op een uitkering op grond van:

· Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of;

· Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of;

· Wet arbeidsongeschiktheidsvoorzieningen jonggehandicapten.

2. De uitkering dient berekend te zijn op een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80 procent.

3. Bij de laatste arbeidsongeschiktheidsbeoordeling is afgezien van het arbeidsdeskundig onderzoek.

 

Bij de hierboven genoemde groep kan het voorkomen dat mensen geen arbeidsperspectief hebben maar wel (in het verleden) een arbeidsdeskundig onderzoek hebben gekregen. Daarom heeft de staatssecretaris aangegeven dat als het UWV nadien tot de eindconclusie is gekomen dat de belanghebbende geen resterende verdiencapaciteit heeft, er wèl recht bestaat op langdurigheidstoeslag.

Artikel 2.9.1 Tracering van de doelgroep

  • 1

    Bestand Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en Sociale Verzekeringsbank

     

    Het UWV moet zelf zorgen voor de reïntegratie van het eigen klantenbestand. Een gedeelte van hun bestand kan in aanmerking komen voor een langdurigheidstoeslag via de gemeente, te weten personen met een WAO/WIA-, Waz- en Wajong-uitkering met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 – 100% (zie voor de andere voorwaarden 2.8). Deze doelgroep is voorgelicht door het UWV. Omtrent de gegevensuitwisseling zijn landelijk afspraken gemaakt. Voor personen met een ANW-uitkering is de Sociale Verzekeringsbank (SVB) de uitkeringsinstantie. Voor de beoordeling van aanvragen om toeslag vanuit deze groep zijn eveneens landelijk met de SVB afspraken gemaakt over gegevensuitwisseling.

2.9.2 Voorlichting

Naast de bovengenoemde groepen, is er nog een groep die aanspraak kan maken op een langdurigheidstoeslag. Het gaat om personen die een inkomen ontvangen anders dan hierboven aangegeven, bijvoorbeeld personen die uitsluitend alimentatie ontvangen op minimumniveau. Door middel van voorlichting in het Stadsjournaal en op de website kan ook deze groep bereikt worden.

Hoofdstuk 3  

3.1 Aanvraag

Elke aanvraag om langdurigheidstoeslag moet individueel getoetst worden. Dit uiteraard in overeenstemming met de voorwaarden van artikel 36 WWB en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

In artikel 35 lid 6 WWB staan de overige artikelen van de WWB genoemd die van toepassing zijn op de langdurigheidstoeslag. Immers door de aparte positie die de langdurigheidstoeslag inneemt binnen de WWB, zij niet alle artikelen van de WWB van toepassing op de toeslag.

De artikelen van de WWB die van toepassing zijn op de aanvraag zijn de volgende:

· Artikel 13 1e lid onder a en 3e lid (uitsluiting bijstand)

· Artikel 40 (woonplaats en adresgegevens)

· Artikel 54 (onjuiste gegevens en voldoende medewerking)

· Artikel 63 (inlichtingenverplichting werkgever)

 

Daarnaast valt de langdurigheidstoeslag onder de werking van artikel 17 2e, 3e en 4e lid WWB omdat daarin sprake is van “voor de uitvoering van deze wet”.

Ter beperking van de uitvoeringskosten wordt zo efficiënt mogelijk gewerkt. Daarbij wordt gebruik gemaakt van gestandaardiseerde aanvraag- en inlichtingenformulieren. Deze zijn ontwikkeld binnen de gemeente en behoren tot het standaardpakket voor de uitvoering.

Deze formulieren zijn voor bijstandsgerechtigden korter dan voor niet bijstandsgerechtigden. Dit omdat wij bij bijstandsgerechtigden al over veel zo niet alle gegevens beschikken.

 

Volgens artikel 36, eerste lid, WWB wordt de langdurigheidstoeslag op aanvraag verleend. De wetgever heeft echter geen nadere beperking willen stellen voor het tijdstip waarop een aanvraag gedaan dient te worden. Volgens artikel 36, derde lid, WWB is de ingangsdatum de (peil)datum waarop de periode van zestig maanden is bereikt. Hierdoor ontstaat het eerstvolgende recht op een langdurigheidstoeslag telkens 12 maanden na bovengenoemde peildatum. Het is daarmee dus mogelijk dat een belanghebbende binnen een periode van 12 maanden (of zelfs gelijktijdig) meerdere aanvragen doet welke alle voor toekenning in aanmerking komen, zolang de datum waartegen wordt toegekend maar steeds 12 maanden later is dan een eerdere datum waartegen is toegekend. Dit betekent dat indien in augustus 2006 een langdurigheidstoeslag wordt aangevraagd, en deze per peildatum 1 januari 2005 wordt toegekend omdat per die datum aan alle voorwaarden voor de toeslag is voldaan, er per 1 januari 2006 weer recht op een langdurigheidstoeslag ontstaat – uiteraard indien per die datum aan alle voorwaarden wordt voldaan. Zo kan dus in 2006 zowel een langdurigheidstoeslag over het jaar 2004 als over de jaren 2005 en 2006 toegekend en uitbetaald worden.

 

Ter voorkoming van fiscale problemen wordt geadviseerd duidelijk in zowel de beschikking als in de uitbetaling tot uitdrukking te laten komen dat de langdurigheidstoeslagen diverse perioden betreffen. Daarmee wordt voorkomen dat deze fiscaal worden belast vanwege het feit dat het geen uitbetaling betreft van een fiscaal onbelast bedrag dat betrekking lijkt te hebben op één periode.

3.2 Uitkering

In deze paragraaf komen de volgende aspecten van de langdurigheidstoeslag aan de orde:

1. de hoogte van de toeslag

2. de wijze van betaling

3. de fiscale aspecten van de toeslag 4. beslag 5. terugvordering 6. verhaal

3.2.1 Hoogte van de toeslag

De hoogte van de langdurigheidstoeslag bedraagt (per 1 januari 2007) voor: · Gehuwden € 478 per jaar

· Alleenstaande ouder € 430 per jaar ·

Alleenstaande € 336 per jaar

Genoemde bedragen kunnen jaarlijks – conform artikel 39, lid 2 WWB – gewijzigd worden.

 

3.2.2 Wijze van betaling

De langdurigheidstoeslag is bedoeld om personen die geen perspectief op arbeid hebben, een vergelijkbare inkomenspositie te bieden met personen van 65 jaar en ouder.

 

In plaats van verhoging van de maandelijkse uitkeringsnorm ( zoals de 65-plussers), vindt de betaling van de langdurigheidstoeslag eenmaal per jaar plaats. Met het bedrag ineens kunnen cliënten bijvoorbeeld vervangingsuitgaven doen.

3.2.3 Fiscale aspecten

Overeenkomstig artikel 3:142 van de Wet op de Inkomstenbelasting wordt de langdurigheidstoeslag in één belastingvrij bedrag uitbetaald. De toeslag is derhalve onbelast.

3.2.4 Beslag

Uit artikel 36 WWB lid 6 blijkt dat artikel 46 1e, 2e, 4e en 5e lid WWB overeenkomstig van toepassing is. Hieruit volgt dat de langdurigheidstoeslag vatbaar is voor beslag. De toeslag valt dus onder de beslagregels die ook voor de algemene bijstand gelden.

3.2.5 Terugvordering

In artikel 36 lid 6 WWB staat dat paragraaf 6.4 terugvordering (artikelen 58,59 en 60) van de WWB overeenkomstig van toepassing is op de langdurigheidstoeslag.

3.2.6 Verhaal

In artikel 36 lid 6 WWB staat dat paragraaf 6.5 terugvordering (artikelen 61 en 62) van de WWB overeenkomstig van toepassing is op de langdurigheidstoeslag.

3.3 Verlaging

De gemeente is op grond van artikel 8 WWB verplicht een beleid vast te stellen op het gebied van verlaging van de uitkering. In de afstemmingsverordening heeft de gemeente vastgelegd op welke wijze de uitkering wordt verlaagd wegens het onvoldoend betoond besef van verantwoordelijkheid of het niet nakomen van verplichtingen. Een goed en consequent beleid vereenvoudigt de uitvoering van de langdurigheidstoeslag. Dan kan immers gesteld worden dat als er geen verlaging is opgelegd, de persoon voldoende getracht heeft werk te verkrijgen en te aanvaarden.

 

Artikel 4

De langdurigheidstoeslag kan verlaagd worden (artikel 36 lid 6 WWB). In artikel 3 van de Afstemmingsverordening is echter bepaald dat een maatregel alleen wordt toegepast op de bijstandsnorm en slechts in incidentele situaties op de bijzondere bijstand. Langdurigheidstoeslag is noch algemene noch bijzondere bijstand. Hetgeen impliceert dat een verlaging van de Langdurigheidstoeslag niet aan de orde is.

4 Overgangsregeling

De aanpassing van artikel 36 WWB betekent dat wij in het verleden aanvragen hebben moeten afwijzen die nu wij nu kunnen toekennen.

 

Indertijd genomen besluiten zijn natuurlijk onherroepelijk geworden. Deze besluiten hoeven daarom niet herzien te worden. Maar aangezien er geen bepaling in de wet is opgenomen aangaande de beperking van het aanvragen met terugwerkende kracht staat het mensen vrij opnieuw een aanvraag in te dienen over een op basis van de oude wetgeving afgewezen periode. Deze aanvragen zullen dan opnieuw beoordeeld moeten worden. Bij deze nieuwe beoordeling moeten alle feiten opnieuw bekeken worden. Belangrijk daarbij is het gegeven dat de onderhavige wetswijziging NIET als nieuw feit mag worden gezien. Hetgeen betekent dat de uitkomst van het nieuwe onderzoek in de regel geen andere zal zijn dan voordien. Het heeft feitelijk dus geen zin wanneer mensen een nieuwe aanvraag indienen.

 

Advies

Wij adviseren daarom aan de inwoners van de gemeente Kerkrade kenbaar te maken dat het indienen van een nieuwe aanvraag Langdurigheidstoeslag over een eerder afgewezen periode mogelijk is. Men moet zich echter realiseren dat de uitkomsten van een nieuw onderzoek niet tot een ander besluit dan het eerder genomen hoeft te leiden.

Samenvatting voorstellen

Artikel 1 (voorwaardencriterium)

Naar het oordeel van de gemeente Kerkrade is er geen sprake van arbeidsmarktperspectief indien de in artikel 36, lid 1 onder b bedoelde inkomsten uit of in verband met arbeid

in de periode van zestig maanden

per periode van 12 maanden

het bedrag zoals genoemd in artikel 31 lid 2 onder k WWB jo. artikel 7 onder h Regeling WWB (de vrij te laten onkostenvergoeding voor vrijwilligerswerk zonder dat er sprake is van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling) zoals dat geldt per 1 januari van het jaar waarop de aanvraag langdurigheidstoeslag betrekking heeft niet overstijgt en wordt de langdurigheidstoeslag indien aan de overige voorwaarden is voldaan, toegekend.

 

Het definiëren van de ‘zeer geringe duur’ is niet noodzakelijk. Indien in een periode van zestig maanden per 12 maanden slechts het refertebedrag is verdiend, is de duur van de periode waarin de inkomsten zijn ontvangen relatief gezien altijd ‘zeer gering’.

Artikel 2 (voorwaardencriterium)

De gemeente Kerkrade heeft premiebeleid vastgesteld. De premie vrijwilligerswerk varieert van € 0,-- per jaar bij werkzaamheden van maximaal 6 uur per week tot € 540,-- per jaar bij werkzaamheden van

16 uur per week of meer. Deze premie wordt niet meegenomen in de bepaling van de hoogte van het inkomen. Het zou ontmoedigend werken op de doelgroep als hun inspanningen deel te nemen aan de maatschappij zouden leiden tot het verlies van de langdurigheidstoeslag.

Artikel 3 (voorwaardencriterium)

De gemeente Kerkrade heeft besloten dat indien in de referte-periode op grond van

* de Afstemmingsverordening

dan wel op grond

* het Maatregelenbesluit Awb, Ioaw en Ioaz

een verlaging is opgelegd wegens onvoldoende naleving van de arbeidsverplichting, er geen recht bestaat op langdurigheidstoeslag.

Artikel 4 (voorwaardencriterium)

De langdurigheidstoeslag kan verlaagd worden (artikel 36 lid 6 WWB). In artikel 3 van de Afstemmingsverordening is echter bepaald dat een maatregel alleen wordt toegepast op de bijstandsnorm en slechts in incidentele situaties op de bijzondere bijstand. Langdurigheidstoeslag is noch algemene noch bijzondere bijstand. Hetgeen impliceert dat een verlaging van de Langdurigheidstoeslag niet aan de orde is.

 

Advies

Wij adviseren daarom aan de inwoners van de gemeente Kerkrade kenbaar te maken dat het indienen van een nieuwe aanvraag Langdurigheidstoeslag over een eerder afgewezen periode mogelijk is. Men moet zich echter realiseren dat de uitkomsten van een nieuw onderzoek niet tot een ander besluit dan het eerder genomen hoeft te leiden.

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade in zijn vergadering van 30 september 2007.

De burgemeester, de secretaris,

J.J.M. Som, mr. C.M. Kuikman

Bijlage 1  

Procedure opvragen gegevens bij UWV

 

De standaardgegevensset kan worden opgevraagd door een mail te sturen naar het UWV (gsa@uwv.nl).

· Als onderwerp van de mail moet worden vermeld: ‘LDT; beoordeling langdurigheidstoeslag WWB’

· Het gegevensverzoek moet de volgende tekst bevatten:

In verband met de aanvraag voor een langdurigheidstoeslag vragen wij op grond van artikel 64 eerste lid onderdeel b WWB de standaardgegevensset op over de periode [periode] betreffende onderstaande persoon:

o Naam : [naam]

o BSN : [BSN/Sofi-nummer]

o Geb. datum : [geboortedatum]

· Het standaardgegevensverzoek dient in een WORD-document naar UWV gemaild te worden. Dit WORD-document dient aan dezelfde eisen te voldoen als een brief die per post wordt verstuurd. Dit houdt ook in dat het officiële logo van de gemeente op de brief moet staan.

· De naam, telefoon- en faxnummers van de gemeentelijke contactpersoon en het postadres van de gemeente dienen vermeld te zijn.

De staandaardgegevensset kan bij het UWV ook per post worden opgevraagd. Het postadres is:

UWV

Afdeling GSA

Postbus 8300

1005 CA Amsterdam

Bovenstaande tekst over de standaardgegevenset van UWVen SVB is gebaseerd op punt 7 van de bijlage bij de Verzamelbrief januari 2004 en punt 6 van de bijlage bij de Verzamelbrief juni 2004 en bijgewerkt naar aanleiding van punt 7 van de Verzamelbrief april 2007 van de staatssecretaris van SZW.